| |
| |
| |
Mengelwerk.
Herinneringen aan 't zuiden.
Van Célestine.
V.
Palmzondag.
Rome!.... oude keizerstad, bakermat des Christendoms, zetel van het katholicismus, troon der pausen, troetelkind der kunst! neen, uw toovermagt is nog niet verbroken.
Altijd bezielend, lokt ge millioenen naar uw grijze muren, naar uw statige ruïnes, naar uw sombere catacomben - de diepzinnige en welsprekende getuigen van een barbaarsch en bloedig verleden, die kwijnend maar altijd grootsch, stervend maar altijd magtig, nog in hun verminkten, vervallen toestand, den spot drijven met de trotsche, reusachtige gebouwen van een nieuw tijdvak.
Rome!.... land van belofte voor den geloovige, voor den wetenschappelijke, voor den kunstenaar, die zeeën overschrijden om uwen zegen deelachtig te worden en zich te laven aan uwe hartverkwikkende en geestverheffende gaven.
Al wat groot en edel en verheven is, hebt ge gekoesterd; roemgierigen hebt ge gespijzigd, kunstlievenden begeesterd, en toch heerschzucht, dwingelandij, godsdiensthaat, vervolging, pijniging en moord binnen uwe muren gekweekt.
O hoevele namen hebt ge door uw bezielende kracht verheerlijkt, namen, die stralend van kunstroem, door het halve wereldrond van mond tot mond weêrklinken! Maar ook, hoevele namen hebt ge met bloedige, onuitwischbare letters in uw bodem gegrift, namen waarvan de menschheid gruwt. En zij, die vrolijk van zin en opgeruimd van gemoed, met lagchend gelaat uwe tallooze merkwaardigheden bezoeken en op de vervallen kruinen uwer grijze bouwvallen verpoozen, zoo ze
| |
| |
eens de zuchten, de jammerkreten hadden gehoord, die vroeger uit deze kolossale steenmassa's oprezen, hoe zou de lach van hun gelaat, de vrolijkheid uit hun gemoed worden weggevaagd! Hoe zouden ze ineenkrimpen bij het wee der vervlogene tijden, bij den aanblik der bloedige schimmen, getijsterd door beulshanden, doodgemarteld door woestelingen gezonken beneden het dier.
Rome!.... Neen, voort van u allen die met dartelen zin en overmoed het wagen uw heiligdom binnen te treden. Ligtzinnige scherts, bloote nieuwsgierigheid - ze strooken niet met uw ernst, met uw rouw. Ook zwijgt ge voor dezulken en ze gaan heen zonder eenig nut van uwe nabijheid te hebben getrokken.
Ernst wilt ge opwekken, medegevoel voor de slagtoffers van dwingelandij en wreedheid. Afgrijzen wilt ge inboezemen voor de wandaden waaraan ge zoo rijk zijt, wijzen op de gevolgen van heerschzucht, van godsdiensthaat, en op het vergankelijke van al wat aardsche grootheid vermogt te wrochten. Want niet doelloos staart ge door alle eeuwen heen op de nieuwe stad die zich aan uwe voeten uitbreidt, en zij die uwe taal willen verstaan, zien met weemoed van uw reusachtig Coliseum naar het fiere Vatikaan met zijn koningskerk.
Ja, het christendom heeft gezegevierd over het afschuwelijk heidendom, maar de geest van Christus zal zegevieren over het gezagsgeloof, en de geest van Christus, neen, in uwe prachtige tempelbogen, o koningskerk! woont hij niet.
De treffende tegenstelling van het oude met het nieuwe Rome is zeker een lokaas te meer voor den bezoeker.
De Pieterskerk die op het oogenblik, waarin ik dit nederschrijf, zulk een groote rol speelt in de geschiedenis onzer dagen, daar ze de vaders van het concilie tot vergaderzaal dient, is door verschillende berigtgevers zoo dikwijls beschreven, dat ik het onnoodig acht mij op mijne beurt in haar bouwtrant, omvang, hoogte en pracht te verdiepen.
Ik moet echter getuigen dat ik nooit den indruk zal vergeten, dien dat onovertrefbaar gebouw op mij maakte, toen ik den volgenden ochtend, Palmzondag, met mevrouw Preston en hare dochter, door den menschenstroom die er heenspoedde, als het ware daarheen gedragen werd. Van zulk een ruimte, waarin duizenden menschen nog plaats genoeg vonden om zich te bewegen, had ik mij tot nog toe geen denkbeeld kunnen maken. De plegtigheid die er zou plaats hebben, bepaalde echter aanvankelijk mijn aandacht meer tot de levende dan tot de doode stof. Van den ingang der kerk tot aan de roode draperiën die de tribune van het ruim scheidden, stonden 's pausen ijverige verdedigers, de zouaven, in twee rijen geschaard. Mary had zich reeds tot twee hunner gewend om nadere inlichting te bekomen.
- De processie zal hier voorbij gaan, - fluisterde ze, zich weder bij ons voegend, - wij zullen den heiligen Vader zien!
| |
| |
Mevrouw Preston's gelaat glinsterde van vreugde. Ze zou dus al dadelijk het toppunt harer wenschen bereiken.
- In dat geval moeten we ons maar zoo digt mogelijk achter deze zouaven plaatsen, - meende ik.
Mevrouw Preston had er niets tegen. De twee Fransche zouaven, tot wie Mary zich had gewend, moedigden ons met de vriendelijkste gezigten der wereld hiertoe aan, en met het oog op Mary's lief en schoon gelaat, verwonderde mij dit geenszins.
Ons geduld werd echter op een zware proef gesteld. De processie liet zich wachten en de menigte groeide onophoudelijk aan. Gelukkig vond ik eenige afleiding.
Een groote en krachtige zouaaf drong door de menigte heen en tikte zijn dienstdoenden collega vóor mij op den schouder.
- Dat duurt dan verduiveld lang, Cornelis!
Ik hoorde mijn moedertaal.
Drie landgenooten, ijverige dienaren des pausen, stonden in mijn onmiddellijke nabijheid.
- Och, dat dacht ik wel. Wat een troep menschen, hé?
Als ze te Baarn eens wisten wat we hier al te zien krijgen!
- Wat spreken die zouaven voor een taal? - vroeg Mary, - is het Zweedsch of Russisch?
- Zuiver Hollandsch, Mary. Ik heb de eer u drie mijner landgenooten voor te stellen.
- Ik had die eer wel voor mij kunnen houden, want ofschoon Mary met kennelijk welgevallen de stevige, knappe soldaten beschouwde, bleek het spoedig, dat ze in beschaving verre beneden hunne kleine, tengere Fransche collega's stonden. Ook keerden dezen hun met minachting den rug toe.
- Heb je een horlogie bij je? - vroeg de eerste spreker.
- Ja.
- Hoe laat?
De andere toonde hem zijn horlogie.
- Sakkerloot, al tien uur!
Ik kon de begeerte om mijn moedertaal te spreken niet langer weêrstaan.
- Hoe laat is het, zeg je?
De aangesprokene wendde verbaasd het hoofd om.
- Wel verdraaid! Dat is me hier nog nooit gebeurd.
Een Hollandsche juffer in Rome!.... Magtig aardig, moet ik zeggen.
Vergenoegd wreef hij zich de handen en stelde zich nu zoo vertrouwelijk naast mij als ware ik zijn zuster.
De beide anderen, minder vrijmoedig van aard, staarden mij bedeesd aan.
- Ben je al lang hier? - vroeg ik.
- Anderhalf jaar en nog geen enkelen landgenoot ontmoet dan mijns gelijken.
| |
| |
Dit kon ik aan zijn houding zeer goed merken.
- Er zijn nog al veel Hollandsche zouaven, heb ik gehoord.
- Drie duizend en in 't geheel acht duizend zouaven. Maar wat is 't hier mooi, niet?
- Heb je den heiligen Vader al gezien?
- Neen, nog niet.
- Nu, dan zul je hem nu te zien krijgen. Hoe vind je ons pakje?
- Mooi!
- Nou, zóo kennen ze me thuis ook niet!
- En waar hoor je thuis?
- Te Baarn, en die beiden komen van Nijmegen, doe jelui niet?
De bedeesden bogen nog bedeesder.
- Maar vertel me eens, je bent toch niet alléen hier? - vervolgde de Baarnsche. Waar is je man?
- Veraf. Ik ben hier met deze dames.
- Alléen onder je dames?!
Hier stak mijn landgenoot op zulk een uitdrukkingsvolle, en ik moet zeggen voor ons dames weinig vereerende wijze, zijn Baarnsche roode tong uit, dat Mary hare zakdoek voor den mond drukte, om haar lagchen te smoren.
- Wel verduiveld, dat is toch gewaagd! - vervolgde hij, terwijl het mij niet ontging dat zijn achting voor mij (waarvan hij trouwens al weinig genoeg blijken gaf) nog tien duim lager was gezakt.
- Alléen zonder heer! Nou, dan mag je wel oppassen, hoor!
- Zoo?
- Ja, waarachtig! Ze draaijen hier voor een moord de hand niet om.
De groote hand maakte hier een zeer welsprekend gebaar naar den hals.
- Dat ziet er gek uit.
- Verleden week hebben ze er bij ons nog een genekt.
- Je maakt me bang.
- 't Is me hier een volkje, dat beloof ik je. In jou geval maakte ik regts om keert.
- Maar nu ik er toch eenmaal ben, zou ik ook wel iets willen zien.
- Ja, wat dat nu betreft, als je hier anderhalf jaar bent, heb je nog lang niet alles gezien. O nog lang niet! Maar zie je, je kunt toch niet overal komen zooals wij. Wij mogen overal in.
- Waarlijk?
- Op mijn woord. We worden goed behandeld, en de heilige Vader, al zeg ik het zelf, heeft veel met ons op.
- Dan heb je het zeker ook goed gemaakt.
- We hebben flink gevochten en we zijn de Fransche zouaven, die altijd zooveel bluf hebben, boven het hoofd geschoten, wil je het wel gelooven?
Als ik de tengere Fransche zouaafjes met deze Herkulesgestalte vergeleek, dan kwam mij dit niet onwaarschijnlijk voor.
| |
| |
Een koddig knipoogje van mijn landgenoot, die mijn examen had opgemerkt, en een duchtige elleboogstoot die zooveel moest beteekenen als: ‘heb je wel ooit zulke pygmeén gezien?’ zette de kroon op zijn familiariteit en deed mij te laat mijn nationale opwelling berouwen.
- Maar er valt hier nu voor ons niets meer te doen! - vervolgde hij zich zoo verwaand mogelijk uitrekkend, - en dat is vervelend, daarom hoop ik ook het volgend najaar weêr naar huis te kunnen trekken.
De diepe zucht van een der bedeesde zouaven bij dit gezegde van zijn landgenoot toonde aan, dat dit tijdsbestek hem nog lang genoeg toescheen en hij van het vele zien en de vele vrijheid, waarover zijn collega had gezwetst, volkomen genoeg had.
- En waar logeer je?
Nu werd het toch wel wat erg, die goede verstandhouding met mijn boerschen landgenoot! Hij was in staat mij met een bezoek te vereeren. Dit noodzaakte mij om hem kort en bondig - ofschoon het mij leed deed - zijn afscheid te geven.
- Dat zal ik je later wel eens vertellen, goede vriend.
Wees nu zoo vriendelijk en ruim die dame je plaats in.
De goede vriend had niet meer noodig. Mijn blik en stem hadden hem op eenmaal allen lust benomen om het gesprek verder voort te zetten; hij week onmiddellijk achteruit en Mary's schalkachtig gelaat blikte mij aan.
- Hoe plezierig om een landgenoot te ontmoeten! - fluisterde zij spotachtig.
Ik begreep dat mijn verlegenheid haar niet ontgaan was, maar bleef haar het antwoord schuldig, want de zouaven stelden zich op een wenk van hun hoofd in postuur en het algemeen gemompel en geschuifel maakten plaats voor een diepe stilte.
‘Procedamus in pace!’ klonk het door de kerk.
‘Im nomine Christi, amen,’ zong het koor, en de processie vooraf, gegaan door eenige koorknapen die het ‘quum appropinquaret’ aanhieven, stelde zich in beweging.
Mevrouw Preston trilde van blijde verwachting, Mary verbleekte. Wat mij betreft, ik verloochende mijn flegmatieken landaard niet, te minder, daar al het omringende, waarbij voornamelijk de militaire magt in een kerk, mij zonderling trof, meer den indruk gaf van een tooneelvertooning dan van een godsdienstige plegtigheid.
Benevens een aantal kardinalen, aartsbisschoppen en bisschoppen in pronkgewaad en monniken van verschillende orden, hadden ook vele hooge geëmployeerden, waaronder de ambassadeurs en de hoofdofficieren zich bij den trein aangesloten.
Mary, die zich de voornaamste personen door een der Fransche zouaven liet opnoemen, herhaalde ons de namen daarna, en zoo zag ik dan van aangezigt tot aangezigt, prins Napoleon, den fraaijen Armeniaanschen
| |
| |
bisschop, die onder een afzonderlijken troonhemel zoo trotsch als een paauw voortstapte enden Franschen generaal, die vooral de sympathie der Fransche zouaven scheen op te wekken.
Allen waren met sierlijke, uit hout gesnedene palmtakken voorzien. Later vernam ik, dat deze palmtakken uit San Remo kwamen en geleverd werden door de familie Bresca, die dit voorregt te danken had aan een jongen zeeman uit hunne familie.
Bij het verplaatsen der groote Obelisk naar het plein van het Vatikaan door den architect Fontana, bemerkte deze zeeman, dat de touwen der machines te zwak waren en breken zouden, en ofschoon het iedereen op doodstraf was verboden om gedurende deze plegtigheid het stilzwijgen te verbreken, riep hij luid: ‘De touwen nat maken!’
Fontana volgde zijn raad op en dit redde de Obelisk. De zeeman, onzeker wat zijn lot zou zijn na een dergelijke wetsovertreding, hield zich schuil, maar de dienst die hij bewezen had was van te veel belang om hem daarvoor te straffen. Sixtus V liet hem voor zich brengen en vroeg hem, welke belooning hij verlangde. ‘De palmtakken aan uw heiligdom leveren!’ antwoordde de jongman.
Zijn verzoek werd toegestaan en sinds dien tijd bleef dit voorregt uitsluitend aan zijne familie toegekend, die er haar opkomst aan te danken heeft.
De processie naderde langzaam.
- Hoe indrukwekkend! - lispelde mevrouw Preston, geheel medegesleept door haar godsdienstig gevoel.
Ik kon onmogelijk met haar instemmen.
Mary wierp een vlugtigen blik op mij; ze had tijdens ons zamenzijn, mijn gelaat genoeg leeren kennen om zich in de uitdrukking daarvan niet meer te vergissen.
- Daar is de paus! - fluisterde zij haastig.
Ja, daar verscheen hij, de stedehouder van Christus, in blinkende kleeding op zijn sedia gestatoria, gedragen door twaalf dienaren in 't rood, voorafgegaan door de prelaten en de kardinalen, aan beide zijden begeleid door het état major van zijn eerewacht en de Zwitsersche garde in groot costuum.
Te midden van al die gouden pracht en praal, viel mijn oog op een klein oud man, met een goedig, blozend gelaat en levendige, doordringende oogen, dat was Pius IX.
De magtige zondenvergever van millioenen stervelingen, de ijverige, hardnekkige strijdvoerder der alleenzaligmakende moederkerk.
Bij zijne verschijning zonk, als door een tooverslag, de geheele menschenmassa op de knieën.
Ik had mij wel weg willen tooveren, want het moest voor het minst de aandacht trekken, dat ik alléén te midden dezer knielende massa, als een paal was blijven staan. Eenigzins verlegen over mijn oneerbiedige houding, wilde ik ongemerkt achteruit wijken, om althans
| |
| |
's pausen blikken te ontgaan, maar zie, daar viel mij aan de overzijde een lange, schrale figuur in 't oog, dat dáar een even opmerkelijke vertooning maakte als ik hier.
Aan deze éenige figuur herkende ik onmiddelijk miss White.
Haar sprekende mimiek en een zekere trilling van hare blonde krullen, schonk mij de overtuiging dat ook ik haar aandacht had getrokken.
Het opstaan der knielende menigte, nadat de paus zijn zegen uitdeelend voorbij was gedragen, ontrukte haar sylphide-gestalte aan mijn verbaasden blik. Het duurde een geruimen tijd voordat de processie geheel was afgeloopen, want, nadat de paus zich vóor de kerk aan het publiek had vertoond moest de trein denzelfden weg terug maken. Ik had echter genoeg van deze praalvertooning. Ze strookte volstrekt niet met de opvatting die ik had van Jezus' intogt in Jeruzalem - oneindig meer naar waarheid voorgesteld door de eenvoudige Beijersche bergbewoners van Oberammergau, in hun tienjaarlijksch passionsspel. De weelde en pracht, de verwaandheid en opgeblazenheid der aanzienlijke feestvierders pasten mijns inziens zóo weinig bij dit herinneringsfeest van den grooten maar nederigen Heiland, dat het mij veeleer toescheen, alsof het Fariseïsme hier nogmaals triomfeerde boven de Christusvereering.
Ik begreep echter dat mevrouw Preston, voor wie niets belangwekkender was dan deze godsdienstige plegtigheid, opgeluisterd door 's pausen tegenwoordigheid, verre van geneigd zou zijn om een tweede ontmoeting met den paus op te offeren aan een bezoek naar de ruïnes.
- Ik heb miss White gezien, - zeide ik tot Mary.
- Waar?
- Aan de overzijde. Ik zal trachten haar te bereiken, en als ik niet terug kom.....
Mary had geen nadere opheldering noodig. Ik geloof dat ze van de processie even verzadigd was als ik, maar ze wilde het hare moeder niet toonen.
- Goed, dan treffen we elkander om vier uur in de Sala della Colonna, Corso 116.
- Dat wilde ik u voorslaan.
- Gij zijt teleurgesteld, niet waar?
- Ja, ik had althans betere muzijk verwacht.
- Ga naar de St. Jean du Lateran, misschien treft ge daar muzijk.
Met moeite baande ik mij een weg door den menschendrom en spoedde mij naar den uitgang. Ik achtte het onmogelijk om miss White tusschen zooveel menschen te vinden en had dit voorwendsel dan ook slechts gezocht tot verontschuldiging van mijn heengaan.
't Scheen echter wel dat een goede genius ook miss White met dezelfde haast naar den uitgang had gevoerd, althans plotseling voelde ik beslag op mijn arm leggen en wel op een wijze die mij onmiddellijk aan mijn vroegere reisgenoote herinnerde.
| |
| |
- Very glad to see you, o yes!
Ik behoefde er niet aan te twijfelen. Op miss White's strak en onbewegelijk gelaat was werkelijk een glans van vreugde zigtbaar, die echter even ras verdween als hij verschenen was.
Uit de woorden die ik haar nu en dan afperste, bleek het dat zij het slagtoffer was van vermoeidheid en honger.
Wij daalden den breeden kerktrap af en bemerkten tot onze niet geringe teleurstelling, dat er een fijne motregen viel. Een oogenblik liet ik mijne blikken weiden over het reusachtig plein, waar de gouden galakoetsen der kardinalen, benevens ontelbare fraaije équipages en fiacres hunne eigenaren opwachtten en het volk krioelde, zonder dat door dit alles de ruimte geheel was ingenomen.
Ik bewonderde de sierlijke kolonnades aan weerskanten van het Vatikaan, de kolossale Obelisk en de twee hoog springende fonteinen op het plein en zou mij gaarne nog langer in deze beschouwing hebben verdiept, had niet de regen ons gedwongen om spoedig een schuilplaats te zoeken.
Na veel heen en weêr loopen gelukte het ons eindelijk een fiacre magtig te worden, waarvoor de koetsier een ongehoord hoogen prijs bedong.
De Italiaansche koetsiers slaan met hunne prijzen op en af naarmate men ze meer of minder noodig heeft, en dit strekt gewis den vreemdeling niet tot voordeel.
Wij lieten ons in het café di Roma brengen en hier werd Miss White, onder het genot van een krachtig ontbijt, van lieverlede iets spraakzamer.
Uit hare mededeelingen, waarin het ‘O Yes’ zooals gewoonlijk een hoofdrol speelde, bleek, dat ze reeds van vijf uur 's ochtends op de tribune in de Pieterskerk had vertoefd, om de plegtigheid op haar gemak bij te wonen. De toevloed van dames (meest Engelschen) naar die tribune, (waarvoor men van de ambassadeurs entréekaarten kan bekomen) was oorzaak dat men zich reeds zóo vroeg daarheen begaf. Kwam men b.v. om zes uur, dan waren alle plaatsen bezet. Ondanks deze goede en vroeg vermeesterde plaats bleek het echter dat ik veel meer gezien had dan Miss White, die, afgescheiden van het publiek en te midden van vreemdelingen, het voorregt had gemist om door twee beleefde Fransche zouaven te worden ingelicht.
- En.... de gentleman?.... - vroeg Miss White, nadat ze twee vergeefsche pogingen had aangewend om haar schuchterheid te overwinnen.
- Onze gedienstige togtgenoot is ook hier.
Een verraderlijk blosje op Miss White's wangen toonde duidelijk aan dat dit berigt haar niet onverschillig liet.
- Gij waart zeer ziek, o yes!
Het kostte mij eenig hoofdbreken om het verband te raden tusschen mijne ziekte en den gentleman, eindelijk kwam ik op het vermoeden,
| |
| |
dat deze onverwachte toespeling op mijne ziekte, waarvan zij nog met geen enkel woord had gerept, een verontschuldiging moest bevatten over Dumbal's langer oponthoud te Florence, waardoor Miss White onvoorziens van zijn gezelschap was beroofd, nadat zij-zelve haar vertrek had bespoedigd om daarvan te genieten.
- Gij hebt hier zeker vele landgenooten aangetroffen? - vroeg ik na een lange tusschenpooze.
- o yes, miss Fledger.
- Een kennis?
- O yes! Wij logeren in 't zelfde hôtel.
Ik hoopte van harte dat Miss Fledger naijveriger zou zijn op het onderhoudend gezelschap harer landgenoote dan ik en waagde een poging om Miss White aan hare zijde terug te voeren, maar vernam dat Miss Fledger, geduldiger van aard, nog altijd op de tribune troonde en eerst om vier uur, o schrik! in de Sala della Colonna corso no. 116 haar vriendin zou aantreffen.
Het was nu naauwelijks éen uur. Ik kon dus nog drie volle uren rekenen op het bijzijn van mijne schaduw, die nu werkelijk mijn opgeruimdheid begon te beschaduwen.
In dit vooruitzigt wist ik niets beter te verzinnen dan mij met Miss White in een nabijgelegen kerk te begeven. De dienst nam juist een aanvang. Ik sloeg een begeerigen blik naar het orgel, maar bemerkte tot mijn leedwezen, dat ik ook ditmaal weinig kans had op muzijkaal genot. Er waren slechts vier zangers en het orchest ontbrak.
Midden in de kerk bevond zich een tribune, waarop een welgedane pastoor, bijgestaan door twee welgedane kapelaans, de lijdensgeschiedenis van Christus zoo théatraal mogelijk voordroeg en telkens in tranen uitbarstte, die hij met een rooden zakdoek van zijn purperroode, opgeblazen wangen afdroogde. Ook hier trof mij het comediespel.
De kerk was zóo bezet, dat Miss White en ik te vergeefs pogingen in het werk stelden om uit het gedrang te geraken en al spoedig in een alles behalve benijdenswaardigen toestand tegen een pilaar gedrukt werden. Op dit oogenblik werd mij door een vriendelijke hand een bidstoel toegeschoven, die de bezitster zich tot het laatst had voorbehouden, maar nu uit christelijk medegevoel vrijwillig afstond.
Ik maakte eenige tegenbedenkingen om haar daarvan te berooven, maar gaf toe op haar welgemeend aandringen en gunde de zitplaats aan Miss White, die er werkelijk zeer vermoeid uitzag.
Zoodra echter de Italiaansche bemerkte, dat zij geen geloofsgenooten in hare buurt had, vertrok plotseling haar gezigt; ze wierp mij een moorddadigen blik toe, stond op uit haar biddende houding, bragt mij in 't voorbijgaan een gevoeligen stoot toe en ontvlood.
Het mannenquartet was niet van dien aard om er nog een dusdanige teregtwijzing aan te wagen, die ik uit ontelbare, donkere, grimmige, op ons gerigte oogen te gemoet zag, en weinig gesticht over de ver- | |
| |
draagzaamheid der Italiaansche geloovigen, volgde ik, niet zonder kennis met Romeinsche vuisten en ellebogen te hebben gemaakt, het voetspoor mijner ontvlugtster.
Buiten de kerk stond ook Miss White weder naast mij.
Zij toonde mij haar arm die blaauw geknepen was.
- Hoe? Heeft men ook aan u zijn geloofsijver gekoeld! riep ik.
- O yes! O yes!
Voor het eerst zag ik eene flikkering in de wezenlooze oogen die iets naar toorn geleek.
- Not gentlemanlike!... Not gentlemanlike! - hoorde ik haar herhaaldelijk prevelen, totdat plotseling bij het omslaan van een hoek de gentleman par excellence - mijnheer Dumbal - vóor ons stond en eene andere rigting aan de gedachten gaf der dame, waardoor ze in een wereld vol sentimentaliteit verward raakte.
De ongevoelige Dumbal betoonde zich echter niet in 't minst gestreeld over de glansrijke overwinning die hij op haar behaald had.
Ik moet erkennen dat zijn uiterlijk mij dien dag bijzonder aantrok. Een zekere droefgeestigheid verhoogde de schoonheid van zijn gelaat, ook lag er iets zacht weemoedigs, ja iets smeekends in zijn donkere oogen, toen hij om de vergunning verzocht mij te mogen begeleiden.
Ik begreep zeer goed dat hij op deze wijze weder in de tegenwoordigheid van Mary hoopte te geraken, maar bemerkte toch ook duidelijk, dat hij ondanks mijn koele teruggetrokkenheid eenige toenadering voor mij voelde.
Waarschijnlijk was het juist deze koele teruggetrokkenheid die den trotschen Engelschman aantrok. De oplettendheid die zijn indrukwekkende verschijning overal te weeg bragt, de aantrekkingskracht die van hem uitging, hadden hem ijdel genoeg gemaakt om zich onwederstaanbaar te wanen. Het moest dus wel zijn ijdelheid prikkelen om den ongewonen tegenzin van iemand te overwinnen die tegen deze onwederstaanbaarheid scheen opgewassen. Ik bedoel hiermede volstrekt niet, dat ik mij ten dien opzigte boven het peil der menschelijkheid verheven acht, en wil zelfs gaarne erkennen dat ik zonder de achterdocht die mij voor hem bezielde, alligt in hetzelfde euvel zou zijn vervallen, zooal niet van Mary en Miss White, dan toch van de hem bewonderende massa; maar tusschen Dumbal en mij lag een diepe klove, en in die klove zag ik het lijk van een schoon kind en het jammerlijk verwrongen gelaat eener gevallen vrouw, die handenwringend staarde op het slagtoffer dat ze in haar val had verpletterd.
Neen, zoolang er een zweem van vermoeden bij mij bestond dat hij - de trotsche, hoogmoedige, geachte en bewonderde, nogtans de vloekwaardige verderver van die beiden kon zijn, kwam mijn gansche ziel tegen hem in opstand; en niet alleen tegen hem, maar ook tegen de maatschappij, die onder het vernis van beschaving, gruwelen voorbij ziet en de feil van den sterke wreekt op de zwakke.
| |
| |
O gij philanthropische vrouwen, die ijvert voor het heil der menschheid! Er is nog zooveel voor u te doen, maar begin met het eerst noodige.
Een schreeuwend, hemeltergend onregt drijft den spot met uwe liefdadige beginselen, en gij ziet het voorbij. Een giftige plant schiet nevens u op, woekert voort tot onder uwe voetzolen, verspert u overal den weg, en gij rukt haar niet uit! Al uwe gestichten, uwe inrigtingen, uwe scholen, waarop ge met gepaste zelfvoldoening staart, God zegene er u voor! maar dàn eerst, als ge den vloek zult afweren die op het hoofd uwer gevallene zusters rust en haar dieper en dieper in den kolk der schuldige vermaken doet zinken - dàn eerst, als ge uw vergevensgezindheid niet enkel uitstrekt tot den belager der onschuld, dien ge in uwe kringen duldt en geen enkele zijner voorregten ontneemt, wiens liefde uwe dochteren elkander betwisten, op wiens gezelschap zich uwe echtgenooten en zonen verhoovaardigen, dàn eerst, als ge dit Godserbarmelijk onregt met kracht en volharding bestrijdt, zult ge toonen dat ge voorstandsters der zedelijkheid, der billijkheid, der waarheid en der reine menschenliefde zijt!
Weinig ingenomen met Dumbal's begeleiding, beantwoordde ik ter naauwernood zijne vragen.
Miss White had mijn arm gevat. Op deze wijze aan elkander gekluisterd, bleef ik op de hoogte van hare intime gevoelens en gewaarwordingen, die zich zeer duidelijk uitspraken in eenige armdrukjes, toen Dumbal beweerde dat het hem een groot genoegen was ons te ontmoeten.
- En waar is mijnheer Ahlding? - vroeg ik met een vergeefsche poging om mij van den arm mijner gezellin te bevrijden.
- Och - zeî Dumbal op treurigen toon - daarover wilde ik u juist spreken. Ahlding's toestand verergert met den dag. Hier deugt het klimaat niet voor hem.
- Waarom blijft gij dan hier?
Uit Dumbal's sprekenden blik las ik zeer duidelijk ‘gij weet zeer goed wat mij hier boeit.’
Een oogenblik stapte hij stilzwijgend voort, toen vervolgde hij:
- Ik zal hem morgen naar Napels brengen, die arme jongen!
De toon waarop hij dit ‘arme jongen’ uitsprak was zeker aantrekkelijk genoeg en een zacht ‘o Yes’ van Miss White pleitte dan ook voor haar medegevoel.
- Ik zou u gaarne alléen willen spreken! - mompelde Dumbal met een wreveligen blik op mijn buurdame.
- Wat zegt de gentleman? - vroeg deze fluisterend.
Een straal van blijdschap tintelde in haar flaauwe oogen; ze meende welligt dat Dumbal's gemompelde woorden haar zelve golden.
Ik wendde mij van haar af en zag Dumbal strak in 't gelaat.
- Geheimen drukken mij mijnheer.
| |
| |
Meer dan ik verwachten kon trof hem dit gezegde.
Hij werd doodsbleek en sprak niet meer. Zóo bereikten wij te midden van een oorverdoovend geratel van fraaije équipages en schitterende kardinaalskoetsen met hare zwaar en kostbaar getuigde paarden, ons restaurant.
Het was reeds een half uur over den bepaalden tijd.
Toen ik de eetzaal binnen trad, vloog Mary mij met een kreet van blijdschap te gemoet.
- Mama heeft nu twee maal den Paus gezien en..... ha! Hoe vaart Miss White?
De schalksche trek op haar gelaat door Miss White's verschijning te weeg gebragt, verdween als door een tooverslag. Dumbal was binnen gekomen.
- Dàt bederft nu weder dezen heugelijken dag! - zeide mevrouw Preston toen ik haar begroette.
Het kon zulk een goed menschenkenner als Dumbal wel niet ontgaan, dat zijn tegenwoordigheid bij ons dames (met uitzondering van Miss White) minder gewenscht dan gevoeld werd. Hierdoor liet hij zich echter niet afschrikken. Mary's verlegenheid en hoogroode kleur hadden maar al te zeer hare ontroering verraden, en op Mary's ontluikende liefde had Dumbal zijn vertrouwen gesteld, hierop wilde hij voortbouwen.
Spoedig was echter Mary hare ontroering meester. Zij wierp ter sluiks hare bezorgde moeder een geruststellenden blik toe en dwong zich tot hare vroegere vrolijkheid.
De eetzaal stroomde nu vol menschen, allen waren vreemdelingen die de processie in de Pieterskerk hadden bijgewoond en zich daarover of min luidruchtige wijze onderhielden.
Miss White had zich zonder dralen aan ons tafeltje gezet en raadpleegde met ongewone belangstelling de spijskaart, die hare gedachten voor een oogenblik aan den held harer droomen ontrukte.
Plotseling werd ze uit hare ingespannen bezigheid opgeschrikt.
- Dear me! Doodaf kan ik u verzekeren, en George ook, niet waar George? Neen, gij ziet verkeerd! Bij 't raam, dáar zit onze vriendin; twee stoelen bij dat tafeltje, bediende! Dear me!
Dàt tafeltje nu was ons tafeltje, en de personen, die er zich zonder pligtplegingen aan plaatsten, Miss Fledger en haar broeder George Fledger, Londensche kennissen van Miss White.
Miss Fledger begon met ontelbare Dear me's te verklaren dat zij een boezemvriendin was van Miss White, die dit nogtans niet bevestigde. Behelsde echter de bewering van Miss Fledger waarheid, dan werd hierdoor weder het bekende spreekwoord ‘les extrèmes se touchent’ duidelijk en klaar bewezen. De drukke spraakzaamheid van Miss Fledger, hare bewegelijke manieren, gezet figuur en vol, blozend gelaat, vormden een volmaakte tegenstelling met Miss White's stilzwij- | |
| |
gendheid, stijfheid, schrale gestalte en vaalbleek uiterlijk. Nogtans schenen beide dames in drie hoofdpunten overeen te komen.
Ten 1ste: waren beiden den jeugdigen leeftijd reeds lang ontwassen en toch jong van hart gebleven.
Ten 2de: was Miss Fledger even kwistig met het Dear me als Miss White met het o yes;
en ten 3de: stond beider groote mond in volmaakte verhouding met beider groote maag.
Haar verslindende eetlust scheen aanstekelijk voor den heer Fledger, een klein gezet persoon van circa vijftig jaar, met roode, bolle wangen, kleine ligtgrijze oogen en blond krulhaar, wiens overwinning ik zonder slag of stoot maakte, omdat ik een Hollandsche dame was en de Hollandsche dames als de beste kookvrouwen der wereld door hem vereerd werden.
Ik kan niet zeggen dat wij bijzonder ingenomen waren met onze nieuwe kennissen 't geen zeker zeer ondankbaar was, daar deze zich uiterst verrukt betoonden over de kennismaking met ons; zóo verrukt zelfs dat we er aan wanhoopten ze dien dag met fatsoen weder kwijt te raken.
't Was echter onmogelijk om zich in Mary's gezelschap ook maar een oogenblik te vervelen. Spoedig had ze zich verzoend met dezen toestand, en daar ze haar stoel nevens den mijne had aangeschoven kon ze mij naar hartelust hare spotachtige aanmerkingen toefluisteren over Dumbal, die als een pareltje in 't goud tusschen de Engelsche dames gevangen zat, over den wedstrijd dezer dames om hem te bekoren en over de koddige wijze waarop de heer George Fledger zijn smaak geheel afhankelijk stelde van den mijne, door geen spijs aan te roeren, voordat ik die geproefd en goedgekeurd had.
Toch ontging het mij niet dat nu en dan een hooge blos Mary's wangen verwde, zoodra haar overbuurman zijn donkeren blik uitvorschend op haar vestigde.
Neen, die blik had zijn magt nog niet verloren.
Mary worstelde te vergeefs tegen het gevoel dat haar ondanks haarzelve meer en meer overweldigde, en zoo mevrouw Preston hieraan nog mogt twijfelen, ze kon het niet meer, toen 's avonds hare dochter zich in hare armen wierp, haar gloeijend gelaat tegen haar schouder drukte en kermend uitriep:
- Mama... neen... hij kàn niet schuldig zijn, want o! ik heb hem zoo lief!.....
Arme Mary!
|
|