keur der vorsten en der ‘kronkel-’ of liever ‘konkel’ paden der diplomatie hunner regeringen afhangen. Heeft de oorlog die thans Europa teistert voldoende redenen? Is de eer en de veiligheid van twee magtige rijken in gevaar geweest eer de vijandelijkheden uitbraken? Zou het plotseling opgekomen ‘incident’, niet, zelfs met behoud der waardigheid van beide partijen, uit den weg kunnen zijn geruimd, indien zij niet sedert vier jaren naar eene gelegenheid gezocht hadden om zich door de wapenen van de ‘hegemonie’ over Europa meester te maken?
Sommige Utopisten, zooals Thomas Morus, de abt Saint Pierre (‘Projet d'une paix perpétuelle’), zelfs wijsgeeren, als (Kant ‘Zum ewigen Friede’) en staatkundigen als Hendrik IV, hebben inrigtingen en maatregelen voorgesteld, om voor het vervolg van den geessel des oorlogs bevrijd te zijn. De verschillende staten moesten tot een federatief gemeenebest verbonden worden, onder een algemeen bestuur dat de gemeenschappelijke belangen zou regelen, en dat, indien er verschil of twist tusschen twee of meer leden ontstond, dit met een scheidsregterlijke uitspraak, waaraan ieder lid zich moest onderwerpen, uit den weg zou ruimen.
Maar in een ‘bondstaat’ als Zwitserland, moest het algemeen bestuur soms krachtig met wapengeweld in de onderlinge twisten der cantons tusschenbeide komen, en door militaire maatregelen het afzonderlijk verbond (‘Sonderbund’) van eenige cantons verbreken. In een ‘statenbond’, als de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, is het tot een bloedigen burgeroorlog gekomen, die eenige jaren heeft geduurd en stroomen bloeds met verbazende schatten heeft gekost. Hoe kan men dus veronderstellen dat tusschen onafhankelijke staten van zeer ongelijke magt en grootheid een algemeen bestuur zou kunnen bestaan, in staat om alle verschillen te beslechten, om door zijn zedelijken invloed alléén, aan allen gehoorzaamheid op te leggen? Zou het bij onderling verschil en opkomenden twist, die door zijne scheidsregterlijke uitspraak kunnen doen ophouden? Wij hebben immers het voorbeeld in onzen tijd gezien, hoe de vorige Duitsche bond in zijne maatregelen door de twee magtigste leden daarvan werd belemmerd en door een daarvan werd overhoop geworpen om zich oppermagtig aan het hoofd van eenen nieuwen bond te plaatsen. Een gemeenebest der afzonderlijke staten onder een algemeen scheidsregterlijk bestuur, dat den oorlog noodeloos en onmogelijk zou maken, is een niet te verwezenlijken hersenschim. Men zou om de weerspannige leden tot gehoorzaamheid te dwingen, weder genoodzaakt worden zijne toevlugt te nemen tot de wapenen, en op nieuw was de oorlog daar. Wij hebben alle achting voor de ‘vrienden des vredes’, wij juichen hunne menschlievende bedoelingen toe, maar wij zien niet in hoe die, zelfs in een langen tijd, kunnen bereikt worden. De toenemende beschaving, het meer en meer