De Tijdspiegel. Jaargang 27
(1870)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 326]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Het concilie te Rome.
| |
[pagina 327]
| |
de traditie van het verleden voor Europa weêr bindend te maken voor de toekomst. Wat Napoleon III met den oorlog tegen Duitschland voor Frankrijk op het oog had, dat bedoelde Pius IX met het concilie voor de Kerk. Frankrijk, de glorievolle natie der 18de eeuw, de natie, die eertijds Europa beheerschte, zag van jaar tot jaar zijn invloed verminderen zoowel op den staatkundigen toestand van ons werelddeel als op de algemeene beschaving. Met leedwezen en kwalijk verborgen spijt ontdekte zij, dat naast de verbleekte zonnestralen, die zij nog afwierp, een licht van de eerste grootte zich aan den hemel verhief, dat eertijds al haar kracht alleen van haar ontving. Dat opkomend licht was Duitschland, dat reeds lang in wetenschap en letterkunde, in invloed op de beschaving zijn meerderheid had doen gevoelen, maar dat thans ook Frankrijks oude staatkundig overwicht dreigde te overvleugelen. Dat overwicht moest worden vernietigd. Frankrijk moest weêr worden de groote natie van weleer en de helaas gebrokene traditie van het verleden moest weer in haar oude kracht en glorie herleven. En Napoleon III, de man, die zich door den Staatsgreep van 1851 had meester gemaakt van de Keizerskroon, die met de meest onoprechte Staatkunde in staat was, om het volk meer dan 20 jaar te misleiden, maar wiens troon toch van dag tot dag al wankelbaarder werd, gaf als laatste poging, om zijne dynastie te handhaven en tevens Frankrijk weer tot den ouden roem van het verledene terug te brengen, zijn volk het zwaard in de hand, om Duitschlands grootheid te vernietigen. Geen ander doel had Pius IX met de Kerk. Wat Duitschland voor Napoleon was, dat is de geheele nieuwere samenleving voor Rome. Met dezelfde onweerstaanbare kracht, waarmede Duitschland in de laatste eeuw zijn invloed heeft vermeerderd, is de nieuwere samenleving met al hare wetten en instellingen machtig geworden in alle Staten van Europa. Dat kon de oude geest die in Rome zetelt niet dulden. Voorheen de heerscheresse in ons werelddeel, zag Rome allengs haar macht verminderen. De hervorming der 16de eeuw was de eerste geduchten stoot, dien zij ontving, doch lang niet de grootste. Dat was de revolutie die op maatschappelijk en staatkundig gebied dezelfde zelfstandigheid en vrijheid aanbracht, die de hervorming aan den godsdienstigen mensch had gegeven. Deze was het, die in gansch Europa een stroom van nieuwe denkbeelden binnen bracht, een stroom door geene macht ter wereld in zijne vaart te stuiten. En Rome, dat zich daardoor geheel in haar macht zag tegengewerkt, hoe hield het zich onder dien druk? Op de meest verschillende wijze heeft het zich gedragen. Vreezende voor een totale breuk met de wereld, heeft het van den aanvang dezer eeuw op bedekte en geheime wijze zijn vijand in de verschillende landen bestookt. Zelfs heeft het een tijd lang met den geest der eeuw gecoquetteerd. Doch onder al die bedekte vijandelijke aanvallen zoowel als onder die geveinsde vriendschapsbetuigin- | |
[pagina 328]
| |
gen, bleef het de vijand der wereld. Met kwalijk verborgen spijt zag het de overwinningen aan in alle landen van Europa, tot zelfs voor de poorten van zijn eigen wereldgebied de kreet naar vrijheid werd gehoord. Van dat oogenblik af zag Rome in, dat slechts een geweldige daad nog kon baten. Enkele verschijningen, zooals de Syllabus van 1864, kondigden in de verte den naderenden storm aan, totdat dezelfde hopelooze moed, die Napoleon den oorlog tegen Duitschland deed verklaren, om de glorie zijner dynastie en van Frankrijk te herwinnen, Rome deed besluiten, om aan de geheele nieuwere wereld door middel van het concilie den oorlog te verklaren. De geschiedenis heeft reeds geleerd, dat die laatste poging van den Franschen Keizer totaal is mislukt. Zijne dynastie is gevallen en tot op dit oogenblik heeft hij Frankrijk met zich in den afgrond gesleept. Het kan zijn, dat de Republiek door de inspiratie van haar patriotisme nog veel kan herstellen van de schande, die Napoleons despotisme over Frankrijk heeft gebracht. Maar al geeft men zich in dat opzicht ook over aan het grootste optimisme, toch kan het nu reeds als een zeker resultaat van dezen oorlog gelden, dat aan Duitschland de eerkroon toekomt van geheel Europa in de geschiedenis der beschaving; dat Frankrijks oude glorie, die in werkelijkheid reeds het eigendom was van Germanie's zonen, thans voor het oog aller volken op Duitschland is overgegaan. Zal dit ook het resultaat zijn van Rome's oorlogsverklaring aan de nieuwe wereld? Zal het hooge spel, dat ook door Pius gespeeld is, dezelfde droevige uitkomst voor hem hebben, als Napoleons laatste daad? Zal de nieuwere maatschappij even roemvol uit het strijdperk komen, als Duitschlands zonen van Frankrijks bodem? Zal Napoleon Pius met zich medeslepen in den afgrond, waarin hij zich zelf heeft geworpen? Zal de geest des tijds, uitgetart door den onfeilbaren Paus, zijn kracht voelen verdubbelen en aan het einde der 19de eeuw als held der overwinning worden gevierd? Wij zijn vol goeden moed; en al miskennen wij niet de betrekkelijke gevaren, waaraan tengevolge van de afkondiging van het nieuwe dogma der Kerk, in den eerstvolgenden tijd nog vele Staten zullen zijn blootgesteld; wij vertrouwen op de macht der waarheid en der vrijheid. Zij zullen zegevieren. Duitschlands overwinning over Frankrijk strekt ons tot een nieuwen waarborg. Want al is het verachtelijk en dom, om aan den tegenwoordigen oorlog het karakter van godsdienstoorlog te geven, toch ware het even ongerijmd om bij Duitschlands overwinning den invloed van den Protestantschen geest te miskennen. Het Protestantisme niet als Kerk, maar als beginsel des levens heeft Duitschland het zedelijk overwicht over de ontzenuwde Fransche natie geschonken. Dat beginsel zit overal in den dampkring dezer eeuw; als een zuurdeesem gist het in alle landen van Europa; het is zelfs binnengedrongen in de bijna ondoordringbare muren der Roomsche Kerk zelve. En het zal overwinnen. | |
[pagina 329]
| |
Wat mij aangaat, ik houd het er zeker voor, dat de nakomelingschap, voor wie de ellende van den tegenwoordigen oorlog meer zal bedekt zijn, het jaar 1870 wel een verschrikkelijk jaar, maar toch een heilzaam jaar voor de geschiedenis der beschaving achten zal. Zulk een gruwelijk bloedbad als Frankrijks bodem thans aanschouwt, zulk een Middeneeuwsche daad, als het concilie te Rome geweest is, had de 19de eeuw met haar hoop en haar roem nog noodig, om te vorderen. Zij liep gevaar, op hare verkregen lauweren te gaan rusten. Thans is zij onzacht uit haar slaap ontwaakt. Thans weet zij goed wie haar vijand is. Thans zijn haar de schellen van de oogen gevallen. Thans vleit ze zich niet meer met de gehuichelde vriendschap harer tegenpartij. De kanonnen van den krijg en de anathemas der Kerk hebben haar wakker geroepen. Zij zal opstaan en voor goed het despotisme in Kerk en Staat vernietigen. Wat aangaat de Kerk, wensch ik dit in mijn laatste artikel over het concilie te Rome, nader aan te toonen. Wij wenschen dit te doen aan de hand van de acta van het concilie. Twee geschriften zullen ons daarbij vooral tot gidsen kunnen dienen. De Römische Briefe (afzonderlijke uitgave van de bekende brieven in de Augsb. Allg. Zeitung) verzameld door Quirinus en het Fransche werkje: Ce qui se passe au concil. Vooral het eerstgenoemde werk (waarvan tot op dit oogenblik 3 afleveringen in het licht zijn gekomen) is allermerkwaardigst. Het ware te wenschen, dat die brieven, aldus afzonderlijk uitgegeven, in veler handen kwamen; want al heeft menigeen destijds die brieven in de Augsburgsche Zeitung gelezen, couranten-artikels zijn geen blijvende lektuur, en waarheid is het, wat van die brieven gezegd wordt, dat zij over de geschiedenis van het Vaticaansch concilie een licht werpen van blijvende waarde. Aan de hand dan van die kroniek van het concilie willen wij een terugblik op die Kerkvergadering werpen en uit een drieledig oogpunt dat concilie beschouwen. Op het concilie en de curie; op het concilie en de oppositie en op het concilie en de Staatkunde van Europa zal achtereenvolgens onze blik rusten. Wij vertrouwen, dat onze lezers, aan het eind dier studie genaderd, zich met ons zullen verheugen over deze gebeurtenis van het jaar 1870 en met ons vol goeden moed zullen zijn omtrent de toekomst. | |
I.Het is van algemeene bekendheid dat de orde van de Jezuiten de eigenlijke bewerkster van het geheele Vaticaansch concilie geweest is. Sints de restauratie van die orde in den aanvang onzer eeuw, heeft zij niet alleen al hare oudere zusterorden verdrongen en van hare macht beroofd, maar is zij in Rome tot een ondenkbaar grooten invloed opgeklommen. Uit hare rijen komen de theologische wetgevers, | |
[pagina 330]
| |
de vertrouwde raadslieden van Pius IX voort. Zij beheerscht de geheele curie; zij heeft sints jaren in den Paus die beginselen aangekweekt, waaraan thans de wijding van dogmata moet gegeven worden; zij bestuurt de geheele Ultramontaansche pers en oefent door de Civilta in Rome, door l'Univers en le Monde in Frankrijk een ontzaglijken invloed uit op de geheele Kerk. Wanneer dan ook in vervolg van tijd het meer of min verborgene van het tegenwoordige door de kritiek der geschiedenis aan het daglicht komt, dan zal de wereld ten volle erkennen, dat datzelfde Jezuitisme, dat in voorgaande eeuwen de koningen beheerschte en daardoor zooveel wee over de wereld bracht, bij dit concilie de eenige leider is geweest. Doch het komt mij voor, dat diezelfde stem der geschiedenis ook aangaande die Jezuitenorde zal getuigen, dat zij bij dit haar werk haar gewone fijn berekende geslepenheid niet heeft geopenbaard. Dat kenmerk was haar vroeger bij al hare daden eigen. Onder de beleefdste vormen en de vriend schappelijkste betuigingen zocht zij altijd haar verborgen gehouden doel te bereiken. Zij wist zich zeer goed te hullen in het kleed harer onverbiddelijkste tegenpartij en onder den schijn van vriendschap werd aldus de onergdenkende wereld misleid. Zij sloot zich telkens aan aan den geest des tijds en wist op die wijze menigeen voor zich te winnen, die geen vijand maar een vriend in haar meende te ontdekken. Van daar haar ontzettende macht, van daar haar ongehoorde invloed op de lotgevallen der menschheid. Deze kenmerkende trek uit de geschiedenis van het jezuitisme wordt geheel in het werk van het concilie gemist. Ieder, die de kroniek van dat concilie in een der beide genoemde geschriften naleest, zal aanstonds tot diezelfde gevolgtrekking komen. Had de jezuitenorde eenigen wezenlijken invloed op de oppositiepartij willen uitoefenen, dan had zij zich in deze eeuw van openbaarheid, in deze eeuw van parlementairen regeringsvorm, in deze eeuw van politieke partijen, in het kleed van den tijdgeest moeten wikkelen. Dan zou zij waarschijnlijk de krachten harer tegenpartij hebben verzwakt, die nu van dag tot dag zijn vermeerderd en staande gebleven tot het laatste oogenblik. Wij behoeven slechts enkele bijzonderheden der vergadering aandachtig na te gaan, om te zien, dat de leider van het concilie, wel verre van eenigszins in den vorm den geest des tijds te gemoet te komen, daarentegen zich meer dan eenig ander concilie vierkant tegenover de partij van aktie heeft gesteld en meer in het oog vallende maatregelen van pressie heeft genomen, dan eenige andere kerkvergadering te voren. Staan wij daartoe eenige oogenblikken stil bij de samenstelling van het concilie en bij de orde van werkzaamheden. Wat het eerste punt aangaat, de opnoeming van enkele getallen, zal ons hier het best den waren stand der zaken kunnen doen inzien. Het getal stembevoegde prelaten was 759. Daarvan waren er 276 Italiaansche bisschoppen en onder deze 276 behoorden er 143 tot den | |
[pagina 331]
| |
Kerkelijken Staat. Verder waren 43 kardinalen, waarvan er 23 geen bisschoppen zijn; 120 aartsbisschoppen of bisschoppen in partibus en 51 abten of ordegeneraals. Trekt men deze getallen bij elkaar, dan verkrijgt men voor alle katholieke landen van Europa, met uitzondering van Italië, slechts het getal van 269 bisschoppen, die dus van zelf reeds tegenover de 490 Italiaansche prelaten in de minderheid waren. Welke verhouding verkrijgt men zoodoende voor alle katholieken ter wereld? Men heeft berekend, dat de katholieken van Noord-Duitschland voor 810,000 zielen, die van den Kerkelijken Staat voor 12,000 zielen eene stem op het concilie gehad hebben; dit staat als 1 tegen 60. Nog een ander voorbeeld. Van de 180 millioenen katholieken op de geheele aarde tellen Frankrijk, Duitschland en Portugal er 83 millioen, d.i. bijna de helft; deze drie volken nu zijn slechts door 156 bisschoppen vertegenwoordigd d.i. naauwelijks het vijfde deel der vergadering. Italië telt slechts 25 millioen katholieken en heeft 276 vertegenwoordigers. Met den Kerkelijken Staat is de verhouding als 110 tegen 1. Neemt men daarbij in aanmerking, dat er van 1866-1869 51 bisschoppen in partibus, van zelf getrouwe dienaren der curie, benoemd zijn, die allen, zonder zielen, 51 bisschoppen uit andere landen met millioenen zielen neutraliseerden, dan begrijpen wij, hoe bij zulk eene verhouding de bisschoppen der minderheid het oekumenisch karakter van het concilie tot het laatst toe in twijfel hebben getrokken, maar dan ook begrijpen wij de jezuitenorde niet, die tot zulke in het oog loopende onrechtvaardigheden de hand heeft geleend. Zonder twijfel - daar is zeker geen ander middel geweest, om haar lievelingsdogma ter wereld te brengen, dan zulk eene samenstelling van de kerkvergadering. Maar de mannen der oppositie zouden hoorende doof en ziende blind moeten geweest zijn, om dien middeneeuwschen centralisatiegeest, geheel in strijd met elke waarachtige vertegenwoordiging niet te gevoelen of in te zien. Slaan wij thans een blik op de orde der werkzaamheden en wij zullen tot dezelfde slotsom geraken. De schrijver van het genoemde Fransche geschrift: Ce qui se passe au concil, gaat op pag. 54 vv. de noodzakelijke voorwaarden na van eene constituerende vergadering en vergelijkt daarmede den stand van zaken op het concilie. In alle vergaderingen worden - zoo zegt hij de voorstellen lang voor de discussie rondgedeeld. De leden vereenigen zich, na een eerste onderzoek, in hunne sectiën, bijna altijd door het lot gekozen. Zoo in kleiner getale bijeen, vormen zich gemakkelijk de verschillende meeningen. En na alzoo volkomen kennis van zaken verkregen te hebben, wordt er eene rapporterende commissie benoemd, die in voortdurende betrekking tot de vergadering blijft staan, en al hare amendementen onderzoekt en beoordeelt. Daarna heeft de publieke discussie plaats, eerst over het geheel, daarna over de deelen; elk spreker kan zich doen hooren met de grootst mogelijke vrijheid, en aldus komt er hoe | |
[pagina 332]
| |
langer hoe meer licht over de kwestie. Ondertusschen is reeds de stenografie bezig, om de vluchtige woorden aan de vergetelheid te ontrukken en beijvert zich de journalistiek, om ook door hare polemiek de oplossing gemakkelijker te maken. Het behoeft naauwelijks gezegd te worden, dat de vergadering haar eigen secretarissen en stemopnemers benoemt. Deze zaken spreken op iedere ernstige vergadering van zelf. Zonder dat zou er geen eerlijkheid in de discussie zijn, geen oprechtheid in de zaak die beslist moet worden. Aan deze fundamentele wet, aan deze elementaire voorwaarden van eene delibererende vergadering toetst de schrijver de vaticaansche kerkvergadering en hij bevindt, dat daar aan niet een dier noodzakelijke voorwaarden is voldaan. Vooreerst wist geen der prelaten iets van te voren van hetgeen ter tafel gebracht zou worden. Verder was er geene vereeniging in afzonderlijke sectiën, geene voorbereidende discussie, geen speciale commissie voor elk voorstel gekozen, geen rapport, geen recht tot amendement. Van voorlichting van godgeleerden, bij vroegere conciliën altijd in zwang, was geen spraak, afzonderlijke samenkomsten waren verboden, terwijl voor alle handelingen der synode aan de bisschoppen een streng stilzwijgen was opgelegd. Zonder eenige voorbereiding, dan een persoonlijk onderzoek van enkele dagen over de moeielijkste en ingewikkeldste zaken, werden dan de debatten geopend, zonder regel, zonder directie. Wel moesten de redenaars zich van te voren laten inschrijven - maar ieder sprak naar zijn willekeur over de deelen of over het geheel, terwijl repliek verboden was. Onder zulk een regime was discussie onmogelijk. En werd er dan nog gesproken, dan moest dit geschieden in eene zaal, waarin na de grootste verbeteringen de stem des sprekers naauwelijks het vierde deel der hoorders bereikte. De kerkvergadering van Trente had zelf haar reglement van werkzaamheden opgesteld; bij het tegenwoordig concilie geschiedde juist het tegendeel. Door de bul van 26 November 1869 berustte alleen bij den paus het recht, om de secretarissen en de leden der vier speciale commissiën te benoemen. Zij maakten permanente commissiën uit en daar elk dier commissiën aldus uit 25 vaste leden bestond, waren eigenlijk gedurende het geheele concilie nagenoeg 700 prelaten van eenigen invloed verstoken. Wel is er op den 20sten Februari een nieuw reglement van orde gemaakt, dat schijnbaar meer regel en vrijheid gaf. Doch in den grond der zaak was dat nieuwe reglement de doodsteek voor de geheele conciliaire vrijheid. De briefschrijver der Augsb. Allg. Zeitung vindtGa naar voetnoot(*) met den humor, die hem overal kenmerkt, den geheelen oorsprong van dat nieuwe reglement in het verlangen van Pius, om, | |
[pagina 333]
| |
de eindelooze redeneringen moede, zich te ontslaan van de 300 bisschoppen die op zijn kosten in Rome waren en die hem in de beide eerste maanden reeds 1.500,000 francs gekost hadden. Daartoe moesten de redevoeringen ophoudenGa naar voetnoot(†) en moesten de bisschoppen slechts schriftelijk hunne opmerkingen aan de commissiën toezenden. Slechts in enkele gevallen zou het verder geoorloofd zijn, zijn stem te motiveren. Met de eenvoudige meerderheid kon de discussie over een schema worden gesloten; met één woord, de laatste schaduw van vrijheid werd daardoor weggenomen en de minderheid op het concilie eenvoudig vernietigd. Wederom - wij kunnen ons niet begrijpen, dat de zoo geslepen jezuitenorde zich op zulk een wijze tegen de eerste parlementaire eischen onzes tijds heeft vergrepen. Zulk een met open vizier strijden zijn wij niet van haar gewoon. Toch, wij verheugen er ons over - want alleen door deze sterk sprekende manier van handelen is de oppositie zoo krachtig opgetreden, als wij straks nader zullen zien. Alleen reeds uit de besproken bijzonderheden kan ons blijken, dat het oude doel der Kerk, geheele onderdrukking van alle nationaliteiten, geheele suprematie van Rome ook op dit concilie heeft vooraangezeten en dat geene middelen, hoe onrechtvaardig ook, werden gespaard, om dat doel te bereiken. In de keuze dier middelen was men zeker ook voorheen niet al te kiesch. Maar waarlijk, zooals men op dit concilie gehandeld heeft, om zijn doel te bereiken, dat gaat alles te boven, wat de geschiedenis ons daarvan weet te verhalen. Zeker, ook op vorige kerkvergaderingen waren de verschillende nationaliteiten zeer onbillijk vertegenwoordigd, doch terwijl zelfs op de kerkvergadering te Trente den bisschoppen een zeer groote vrijheid bij hunne werkzaamheden gelaten was, is hier alles door den paus alleen geregeld, terwijl de minste afwijking aanstonds van hooger hand werd verboden. Terwijl op alle conciliën de gulden regel van Vincentius Lerinensis is gevolgd: Quod semper, quod ubique, quod ab omnibus (*), terwijl ten allen tijde bij de vaststelling van dogmata noodzakelijk geacht werd zedelijke overeenstemming, bepaalde hier het reglement van 20 Februari dat alle besluiten verder met meerderheid van stemmen zouden genomen worden. En zoo gij soms meendet, dat nu niet die persoonlijke pressie op de bisschoppen werd uitgeoefend, die de vorige conciliën heeft gekenmerkt, waar eenvoudig de prelaten finantieel ten diepste afhankelijk werden gemaakt van de curie, dan zouden wij dit in zoover kunnen toestemmen, als thans niet die geldelijke afpersingen plaats hadden ten bate der pauselijke kas. Maar dat neemt niet weg, dat er langs anderen weg wel degelijk op het episkopaat pressie is uitgeoefend. Ik behoef u alleen te herinneren de 300 prelaten, die op pauselijke kosten te Rome tegenwoordig waren en hier dus wel het | |
[pagina 334]
| |
spreekwoord zullen bevestigd hebben: Wiens brood men eet, diens woord men spreekt; alleen te herinneren de maatregelen, die er omtrent het afzonderlijk samenzijn, het vertrek ja zelfs omtrent de correspondentieGa naar voetnoot(*) der bisschoppen genomen zijn, om u te overtuigen, dat het ook thans Rome weêr niet aan de middelen ontbroken heeft, om door kracht en geweld haar doel te bereiken. Van den aanvang van het concilie af heeft het despotisme, de centralisatiegeest van Rome zich geen enkel oogenblik verloochend. En in plaats van eenigszins althans den schijn van billijkheid aan te nemen, in plaats van eenigszins den tijdgeest zelfs in den vorm te gemoet te komen, heeft de groote operateur van het concilie de minste openbaring van zelfstandigheid in het aangezicht geslagen en onverbiddelijk geheerscht. Welnu het doel is bereikt. Na een gansch onverwachte sluiting van de debatten, is eenvoudig bij meerderheid van stemmen het nieuwe dogma ter wereld gekomen. Of Rome daarmede zooveel gewonnen zal hebben, of de vaststelling van dat dogma de aan vang van een nieuwe wereldperiode zal zijn, of de stoute verwachting omtrent het geluk der menschheid, omtrent de welvaart der maatschappij zal worden verwezenlijkt? Zietdaar vragen, die wij gerust aan de katholieke verbeelding ter beantwoording kunnen overlaten. Maar zooveel is zeker, dat de beschaafde man onzer eeuw reden van blijdschap heeft over de wijze waarop het concilie heeft plaats gehad. Hij mag ten diepste betreuren de verblinding, den slaafschen geest en de domheid van de meerderheid zoowel als de onzedehjke tyrannie der curie; de verschrikkelijkste openbaring der zonde is dikwijls noodig, om het goede voort te brenger). Gelijk de afgrijselijke menschenslachting der laatste weken ons met verdubbelde schreden tot den eeuwigen vrede brengen zal; zoo zal ook die stoute openbaring van kerkelijke heerschzucht in het volle licht onzer eeuw de komst van het godsrijk meer bevorderen, dan benadeelen. Dat dit werkelijk zoo zijn zal, kan ons de krachtige oppositie bevestigen, die op het concilie zich hooren deed en waarop thans voor eenige oogenblikken onze blik moet rusten. | |
II.Ons laatste artikel over hetzelfde onderwerp, dat ons thans bezig houdt, werd geschreven aan den vooravond van de opening van het concilie. Toen reeds was het ons vergund, te wijzen op enkele groote figuren, die krachtiglijk hunne stem verhieven tegen de bedoelingen der aanstaande kerkvergadering. Met innig welbehagen rustte toen reeds onze blik op mannen als Hyacinthe, Dupanloup en Maret en het | |
[pagina 335]
| |
vaste vertrouwen leefde in ons, dat deze edele mannen als pilaren vast zouden blijven, ook al ging de stroom van alle tyrannieke maatregelen met storm en noodweer over hunne hoofden heen. Maar al hielden wij ons bij den aanvang van het concilie ook aan deze steunpilaren vast, al daalde er een bemoedigend licht van deze gesternten te midden der Egyptische duisternis die we te gemoet gingen, op ons neder; wie had kunnen vermoeden, dat de oppositie op het concilie zulke proportiën zou hebben aangenomen, als werkelijk het geval is geweest? Letten wij eerst eens op hare steeds aanwassende getalsterkte en herinneren wij ons dan enkele voorbeelden hunner moedige en krachtige welsprekendheid. Niettegenstaande tot het laatste oogenblik officieel was ontkend, dat het in de bedoeling van het concilie lag, het dogma der onfeilbaarheid af te kondigen, heeft toch van den eersten hamerslag af dat dogma de gemoederen der bisschoppen verdeeld en beheerscht. Zeer belangrijk zijn dienaangaande de eerste brieven van de Augsburgsche Allgem. Zeitung, die, zonder dat er nog één officieel woord over het toekomstig dogma gesproken was, ons aanstonds drie partijen schetsen, die zich rondom dat dogma hadden gerangeerd. De grootste dier partijen bestond natuurlijk uit de ijverige voorstanders van het nieuwe dogma en wij behoeven ons enkel de getallen van straks te herinneren, om ons daarover in geenen deele te verwonderen. Daar tegenover stond eene partij van nagenoeg 150 bisschoppen, die evenwel in twee fractiën verdeeld was. De eene fractie dier partij was beslist vijandig tegen het dogma; de andere fractie was wel in beginsel voor het dogma gestemd maar wilde het uit redenen van opportuniteit niet op dit concilie zien vastgesteld. Hoewel nu de curie met hare 500 à 600 getrouwe volgers toch in de meerderheid was, zoo was haar streven toch van den beginne af, om de oppositiepartij in aantal en sterkte te doen verliezen. Te meer beoogde zij dit, omdat die partij uit vertegenwoordigers der meest beschaafde landen bestond. Dit is haar echter in geenen deele gelukt. Noch hare bedreigingen, noch haar beloften hebben de oppositie aan het wankelen gebracht. Vooral tegenover de genoemde tweede fractie was de onfeilbaarheidspartij zeer sterk want naar waarheid kon zij deze toevoegen: gij, die het dogma waarheid acht, moet gij het om redenen van opportuniteit verloochenen? Gaat dan de waarheid niet boven alles? En toch al was zij in logica sterk tegenover deze middel-partij, ook haar heeft zij voor het grootste deel niet onder haar vaan gekregen. Integendeel heeft zich het grootste gedeelte der middelpartij, overtuigd van de intrigues van Rome, allengs meer gevoegd bij de besliste tegenstanders van het dogma. Zoo is het gegaan met verscheidene Noord-Amerikaansche bisschoppen, die met het geloof aan de onfeilbaarheid te Rome gekomen, allengs geheel zijn veranderd. Zoo ging het met von Ketteler, den bisschop van Mainz, die, eerst een beslist voorstander | |
[pagina 336]
| |
van het dogma, allengs volkomen één lijn heeft getrokken met het Duitsche episcopaat. En waarheid is het, wat de Römische BriefeGa naar voetnoot(*) van de Fransche bisschoppen zeggen, dat het hun gegaan is als 38 jaren geleden den beroemden Lamennais, die met gloeiende geestdrift voor de grootheid van den Stoel van Petrus naar de eeuwige stad was gekomen, doch die na een langdurig verblijt aan zijn vrienden schreef: ‘Restait Rome, j'y suis allé et j'ai vu la plus infame cloaque qui ait jamais souilli les regards humains.’ In één woord - de oppositie vermeerderde van dag tot dag; met dat gevolg, dat men het grootste gedeelte van het Fransche en Duitsche episkopaat, de helft van de Noord-Amerikaansche en Engelsche bisschoppen en de Portugesche geestelijkheid gerust tot haar brengen kan. Het komt mij voor, dat deze getalsterkte nog al wat te beduiden heeft, vooral als men in aanmerking neemt de pressie, die van hooger hand op de bisschoppen werd uitgeoefend. O! al weten wij, dat deze minderheid toch is moeten bezwijken voorde meerderheid der pauselijke trawanten, hun schijnbare nederlaag is inderdaad geweest een zegepraal. Want wie had voor het aanbreken van het concilie durven vermoeden, dat er zooveel in de Kerk van Rome zelf gistte? Wie had kunnen verwachten, dat van alle einden der aarde zulke geduchte stemmen zouden zijn opgegaan tegen de pauselijke tyranny? Wie had durven hopen, dat het concilie te Rome zulk een inwendige woeling, zulk een openbaring des geestes in den boezem der kerk zelve zou hebben wakker geroepen? Waarlijk! wanneer de denkende mensch het concilie in zijn verloop gadeslaat, dan heeft hij stof tot groote blijdschap, dat dit concilie is saamgeroepen. Thans kan er in geenen deele meer geroemd worden op de eenheid en rust der katholieke Kerk. Daar is groote onrust, groote tweespalt gekomen. En zou dat niet bevorderlijk zijn aan de ontwikkeling? Tot hetzelfde hartverheffend resultaat zullen wij komen, als wij enkele voorbeelden u geven van de wijze, waarop de oppositie hare zaak heeft verdedigd. En op wien zou dan eerder onze blik gevestigd zijn, dan op den welsprekenden Hongaarschen bisschop Stroszmayer, die zich meer dan eenig ander door dit concilie een onsterfelijken naam verworven heeft. Reeds bij de behandeling van het hoofdstuk de fide kwam zijne welsprekendheid zoowel als zijne vrijzinnigheid krachtig uit. Met nadruk getuigde hij toch bij die gelegenheid tegen de voorstelling, volgens welke het Protestantisme voor het moderne ongeloof aansprakelijk gemaakt werd. Hij ging zelfs bij die gelegenheid zoo ver, dat hij openlijk het Protestantisme in bescherming nam en mannen als Guizot en Leibnitz hoog verhief. En toen daarop een storm tegen hem losbrak en hij, andermaal het woord nemende, met dezelfde welsprekendheid de zedelijke overeenstemming voor het vaststellen van dogmata | |
[pagina 337]
| |
verdedigde, had er een tooneel plaats in de Aula, dat genoegzame bekendheid heeft dan dat ik het hier zou behoeven te herhalen, maar dat door den briefschrijver in de Augsb. Zeitung aldus wordt geparafraseerd: Een bisschop van de Vereenigde Staten zeide namelijk met een zeker patriotisch zelfgevoel: ‘nu wist hij toch, dat er een vergadering was, waar het nog ruwer toeging, dan op het congres van zijn vaderland.’ Het welsprekendst is deze Hongaarsche bisschop geweest, waar het aan kwam op het schema der onfeilbaarheid zelve. Toegerust met eene gegronde kennis van de historie, bestreed hij het dogma als in strijd met de constitutie der kerk, met de rechten der bisschoppen en met het onveranderlijke geloof, terwijl de voornaamste kerkvaders door hem als bewijzen zijner stellingen werden aangehaald. De schrijver der Römische Briefe zegt dan ook, dat die rede in alle kringen van Rome het onderwerp was des gespreks en dat zelfs bisschoppen der tegenpartij haar toonden te waardeeren. En nevens Stroszmaijer trad immers de bisschop van Orleans als een vertegenwoordiger derzelfde beginselen op. Reeds bij de discussie over de katechismus geeselde hij met de scherpte zijner welsprekendheid allen, die van uit Rome de beschaafde volken meenden zelfs een catechismus te moeten dicteeren. Harde waarheden heeft hij ook der pauselijke partij doen hooren over de schandelijk onrechtvaardige samenstelling van het concilie, daaruit deze gevolgtrekking makende, dat, zoo ooit, bij zulk een onrechtmatige vertegenwoordiging wel zedelijke overeenstemming bij de vaststelling der dogmata noodig was. Met groote waardigheid heeft hij geprotesteerd tegen de orde van werkzaamheden, die met elke zelfstandige waarde van het episkopaat openlijk den draak stak; zoowel als tegen het gewijzigde reglement van orde, dat eenvoudig alle verdere discussie den pas afsneed. Niet het minst klonk zijn taal krachtig en fier tegen het onfeilbaarheidsdogma zelf, dat ook hij in geheel zijn onwaarheid en in al zijn treurige gevolgen beschreef. Het was dan ook eerst bij de behandeling van dat dogma dat al de moed en de geestkracht der oppositiepartij aan het licht kwam. De curie had daarvan gansch andere verwachtingen gehad. Maar wel verre van die verwachtingen te verwezenlijken, scheen het alsof de meeste leden dier partij al hun pijlen tegen dien laatsten dag hadden bewaard. Stormenderhand werd het woord gevraagd en alleen eene gewelddadige sluiting van het debat was in staat, om de welsprekende redevoeringen te doen eindigen. Ondertusschen hadden toch reeds mannen als Schwarzenberg, Darboy, M. HaleGa naar voetnoot(*), von Ketteler, Purcell, Connolly, Maret, Simor hunne stem krachtig tegen het dogma verheven en in naam der volken, die zij vertegenwoordigden, daartegen geprotesteerd en al hadden ook | |
[pagina 338]
| |
Manning, Deschamps en Cullen door hunne redevoeringen de eer der curie eenigszins weten op te houden, dagelijks werd hoe langer hoe meer de geestesmeerderheid der oppositie voelbaar. Het werd dan ook waarlijk voor de curie hoog tijd, eenvoudig door afbreking der discussie de geboorte van het dogma te verhaasten. Want had de wereld nog meer moeten vernemen van die krachtige woorden, die als tweesnijdende zwaarden de curie zedelijk vernietigden, dan was zeker de geheele aureool van het concilie weggevallen, die thans reeds voor het grootste gedeelte was vernietigd. Doch die dwangmaatregelen, die genomen werden, verhoogen slechts den eerbied en de bewondering, die wij aan het zelfstandig episkopaat verschuldigd zijn. Al heeft hun oppositie niet rechtstreeks gebaat, al is het dogma der onfeilbaarheid der wereld aangeboden, al is hunne stem gewelddadig vermoord, evenmin als de Joden den godsdienst van Jezus met hem konden kruisigen; evenmin zullen ook die bestrijders van het nieuwe dogma te vergeefs hebben geprotesteerd. De zaden, door hen uitgestrooid, zullen onvermijdelijk eenmaal vruchten voortbrengen. En wij, die van den geloofsmoed dier helden zijn getuigen geweest, wij hebben louter bewondering voor hen over. Waarom vooral? Omdat zij in Rome zelfs getrouw zijn gebleven aan hun geweten. Wat Jeruzalem eenmaal voor Jezus was, wat Worms eenmaal voor Luther was, dat was Rome voor hen. In een omgeving, als waarin wij leven, getrouw te blijven aan onze conscientie, wat beteekent het, vergeleken bij de trouw dier bisschoppen in de Eeuwige Stad. Terwijl wij in vrijheid ademen en daardoor van zelf ons voelen aangegord met kracht, is Rome nog middeleeuwsch van de voetzool tot den schedel. Op weinige schreden afstands van de Peterskerk, staat nog het inquisitiegebouw, de geheele kerkelijke staat is immers nog geheel op ouden leest geschoeid. In dat Rome, het broeinest van het jezuitisme, gelijk Jeruzalem van het farizeïsme, omringd door allerlei gevaren, te blijven getuigen voor de waarheid, zou er niet een moed van Luther voor vereischt worden, die in het aangezicht van Worms de woorden sprak: Al waren er zoovele duivels daar, als pannen op de daken, toch zou ik er henen gaan; zou daartoe niet de moed van Jezus behooren, die wist, dat de dood hem in Jeruzalem beidde? Ja, zonder twijfel! Wel mogen wij dan hun moed en volharding ten diepste bewonderen. En niet uit gebrek aan moed, maar uit een zeer begrijpelijke pieteit kwam het voort, dat de oppositie-partij bij de eindzitting niet tegenwoordig was. Ondertusschen hadden zij reeds voor de algemeene congregatie tegen het dogma gestemd. En die stem van de meeste bisschoppen der beschaafde wereld zal niet verloren zijn. De oorlog die aanstonds na de afkondiging van het dogma der onfeilbaarheid is uitgebarsten, heeft voorloopig een sluijer geworpen over de houding der bisschoppen van de oppositie, en zij zijn teruggekeerd naar hunne diocesen. Wel is er reeds gezegd, dat Rauscher, Schwarzenberg e.a. zich voor den onfeilbaren paus had- | |
[pagina 339]
| |
den gebogen. Wel schijnt de bisschoppelijke vergadering te Fulda angstig geweest te zijn voor eene mogelijke scheuring en daarom een mandement te hebben uitgevaardigd, dat tot rust aanspoorde. Doch niet onwaarschijnlijk acht ik het, dat die scheuring althans in Duitschland van het volk zal uitgaan, of wat zeg ik van het volk? Neen, van de wetenschap. Of heeft niet reeds de gansche katholieke universiteit van Munchen geprotesteerd tegen het concilie. Zulke verschijningen zullen de bisschoppen niet kunnen beletten. Het Duitsche volk zal mogelijk praktisch toonen, wat de bisschoppen theoretisch hebben verkondigd. Doch wie zou het durven wagen, hier de toekomst vooruit te loopen? Zooveel is echter voor mijne overtuiging zeker, dat met het concilie van het jaar 1870 de katholieke kerk een nieuw tijdperk intreedt, een tijdperk, waarin tegenover den middeleeuwschen geest van Rome, met ernst gezocht zal worden naar eene hoogere eenheid tusschen de kerk en de nieuwere beschaving. En zou dat voor den denkenden mensch geen stof van blijdschap zijn, ook al weet hij, dat die hoogere eenheid tusschen die beide faktoren een onbereikbaar ideaal is? | |
III.Een blik op het concilie en de staatkunde van Europa zal ons tot hetzelfde resultaat brengen. De staatkunde van Europa, op zich zelve beschouwd, biedt ons anders op dit oogenblik geen erg bemoedigend tafreel aan. Onmachtig geweest zijnde, om den gruwelijken oorlog te stuiten, is zij ook blijkbaar onmachtig om na al de verschrikkingen des krijgs, bemiddelend tusschenbeide te treden. Des te meer verblijdt het ons, dat wij met het oog op het concilie een beteren blik op haar kunnen werpen. Zeker, zij is geheel buiten staat geweest, om het werk van het concilie te beletten. Zelfs hare rechtstreeksche vertegenwoordiging op de kerkvergadering was een totale onmogelijkheid, gelijk ik dat in mijn eerste artikelGa naar voetnoot(*) heb aangetoond. En toch heeft de diplomatie niet stil gezeten. Daru en von Beust hebben door middel van de Fransche en Oostenrijksche legaten de Banneville en Trautmansdorff niet opgehouden om te protesteren tegen de plannen der Roomsche curie. Wij vinden hen telkens in samenspreking met Rome's diplomaat Antonelli en niettegenstaande deze met zijn gewone geslepenheid die gezanten telkens trachtte gerust te stellen met de bewering, dat al stelde Rome in theorie het dogma der onfeilbaarheid vast, daarvan in de praktijk niets te vreezen was; heeft de Fransche minister van buitenlandsche zaken met de terugroeping der troepen uit Rome en de Oostenrijksche met de verscheuring van het concordaat Pius bedreigd. En wij weten, het is bij die bedreiging niet gebleven. De Fransche | |
[pagina 340]
| |
troepen hebben werkelijk de eeuwige stad verlaten, (ook de oorlog maakte dit noodzakelijk,) en het concordaat tusschen de Oostenrijksche regering en de pauselijke stoel is reeds opgeheven. Ook Beijeren's gouvernement heeft de afkondiging van het onfeilbaarheidsdogma verboden. Ik stem toe - al deze afzonderlijke verschijnselen zouden op zich zelve nog niet in staat zijn, ons met zooveel moed te bezielen. Ware de wereld gebleven zooals zij was, dan zou de September-conventie mogelijk zijn uitgevoerd en onder het naauwlettend oog van Frankrijk zouden de Italiaansche troepen tot bescherming van den pauselijken staat wellicht slechts de plaats hebben komen vervullen van de vertrokken Fransche regimenten. Ook het vernietigde concordaat van Oostenrijk op zich zelf kan eerst in de verre toekomst baten, terwijl men reeds in Beijeren getoond heeft, langs anderen weg toch aan het volk het dogma te kunnen mededeelen. Maar daar is meer. Het concilie van Rome hangt ten naauwste zamen met den staatkundigen toestand, waarin Europa zich op dit oogenblik bevindt. In den aanvang van mijn opstel wees ik er reeds op, dat die beide schijnbaar uiteenloopende gebeurtenissen, de oorlogsverklaring van Frankrijk en het vaticaansch concilie een en denzelfden geest, een en hetzelfde streven verraden. Wonderlijk samentreffen! Op den dag van de afkondiging van het dogma, werd tevens door Frankrijk de oorlog verklaard. Een rechtstreeksch verband daartusschen te zoeken, zou een zeer bekrompen kennis verraden. Napoleon III was er de man niet naar, om eenvoudig een instrument in de handen der geestelijkheid te zijn. Geheel afgezonderd van het geloof, had hij zijne eigen plannen en bedoelingen. Maar toch, wie die eenigszins dieper ziet, zou het verband tusschen die beide gebeurtenissen kunnen ontkennen? Van een bepaalden kerkgenootschappelijken godsdienstoorlog te spreken, die tusschen Frankrijk en Duitschland gevoerd wordt, ware de dwaasheid en ongerijmdheid zelve. Maar toch wie kan ook bij dezen oorlog de invloed van de godsdienst geheel miskennen? Of zijn dan hoogere beschaving, diepere moraliteit geene vruchten van den waren godsdienst? Kan iemand den invloed van den geest van het Protestantisme op Duitschlands overwinningen ontkennen? En omgekeerd. Moet de vernedering en de schande, die over Frankrijk zijn gekomen, niet mede worden toegeschreven aan den geestdoodenden invloed der Fransche geestelijkheid, die Napoleon III tot steun zijner dynastie, immer naar de oogen moest zien. M. a.w.: Is de oorlog die gevoerd wordt geen oorlog van domheid tegenover beschaving, van stilstand tegenover ontwikkeling, van zedelijke verslapping tegenover geestkracht, van lichtzinnigheid tegenover ware verlichting? En is het gansche concilie te Rome iets anders geweest dan diezelfde strijd? Omtrent den staatkundigen toestand van Europa is reeds het Godsgericht door de geschiedenis uitgesproken. De beschaving en de ontwikkeling, de geestkracht en de verlichting hebben getriumfeerd en de | |
[pagina 341]
| |
man die met Rome heulde, om eigen dynastie te kunnen handhaven; de man, die jaren aaneen met de klank van vrijheid op de lippen, zijn ongelukkig volk heeft misleid, boet reeds voor zijn zondig verleden op de Wilhelmshöhe bij Cassel. En waar zal de Wilhemshöhe voor Pius IX zijn? Waar zal hij henen vluchten, om op ouden dag in den waan zijner onfeilbaarheid ook zijn Godsgericht te ontvangen. Reeds zijn de Italiaansche troepen in den Kerkelijken Staat binnengerukt en de onvermijdelijke gang der wereldgebeurtenissen, de onverbreekbare samenhang der staatkundige toestanden in Europa zal met Napoleon III ook zijn beschermeling en beschermheer tevens Pius IX, den onfeilbare, brengen ten val. Van den glans zijner wereldlijke macht beroofd, zal ook zijn geestelijke macht verminderen. Welke staatkundige toestanden uit den tegenwoordigen oorlog zullen ontstaan, wie zal den sluijer der toekomst kunnen oplichten? Maar dat aan Frankrijk meer vrijheid, aan Duitschland meer éénheid zal worden aangebracht, het is nu reeds boven allen twijfel verheven. Dat men Duitschland's ontwikkeling en beschaving meer tot voorbeeld aller volken kiezen zal, is nu reeds zeker. Welnu, waar dan de vrijheid en de ontwikkeling, de eenheid en de beschaving als overwinnaressen uit het geduchte strijdperk zullen treden, daar zal geen kerkelijke macht, zelfs geen concilie in staat zijn, die weldaden te vernietigen. De kerk zal in de verschillende landen hare eereplaats behouden; maar niet, gelijk het onfeilbaarheidsdogma wil, als heerscheresse over den Staat. Dat zal met meerder energie dan ooit na de overwinningen van Duitschland door den ontwaakten geest des volks worden bestreden. En de vrucht van het concilie in verband met de staatkunde van Europa zal meer en meer het ideaal ons nader brengen: De vrije Kerk en den vrijen Staat.
N. |
|