| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
De ware en de valsche democratie.
Er is voorzeker in de staatkunde geen woord waaromtrent men zoo onbepaalde en verkeerde denkbeelden koestert als - het woord ‘democratie.’ Moet het volgens het algemeen gevoelen, ‘volksregeering’ of volgens anderen ‘volksgezindheid’ beduiden? Zoo men vraagt naar de beteekenis van het eene, is het begrip van volk en regeering al weder zeer onbestemd. Wat is het ‘volk’, is dit het geheel der ‘natie’ uit de verschillende standen der maatschappij zamengesteld, of is het die groote menigte der mindere standen, wier getalssterkte dagelijks toeneemt, zonder dat hunne kennis en beschaving hiermede een gelijken tred houden, daar hun onkunde en ruwheid in den tegenwoordigen tijd weinig van die der vorige eeuwen verschilt? Kan zulk eene menigte zich zelf regeeren en besturen? kan zij in algemeene volksvergaderingen over de belangen des lands beslissen? heeft zij genoegzame kennis zelfs van hare eigene belangen? Wie zal hierop eene volmondige toestemming durven geven? Er kan, volgens ons gevoelen, hiervan in onze groote en bevolkte staten geen sprake zijn.
Maar zeggen de volksvrienden, of liever de volksdrijvers, vroeger wel eens ‘demagogen’ genoemd: bij het volk alléén berust de oppermagt, daarvan gaat alle regeering en bestuur uit, zij die dit uitoefenen zijn slechts zijne zaakwaarnemers en daaraan verantwoordelijk. Het ‘contrat social’ van Rousseau moet eindelijk eens verwezenlijkt worden. Dit zal het zijn, wanneer de twee groote beginselen van de oppermagt des volks (‘la souveraineté du peuple’) en van het algemeen stemregt (‘le suffrage universel’) algemeen erkend en toegepast zullen wezen.
Men moet wel zeer naïf of onnoozel zijn om deze beginselen letterlijk op te vatten en te gelooven dat de oppermagt en de zelfregeering bij het volk of den grooten hoop berust, dat het ‘algemeen stemregt’ heeft zonder daarvoor de ‘bevoegdheid’ te bezitten. Maar men moet dit zoo naauw niet nemen. Het zijn tooverwoorden, door de volks- | |
| |
leiders gebruikt om tot hun doel te geraken. Zij kunnen de onkundige menigte gemakkelijk wat wijs maken, om zich zelven en hunne creaturen in lucrative betrekkingen of vertegenwoordigende vergaderingen te doen benoemen, terwijl zij met ophef voorgeven alleen door een belangloozen ijver voor het volksbelang bezield te zijn. Immers moet men de geschiktheid, de kennis bezitten om een regt te kunnen uitoefenen; minderjarigen en idioten zijn daarom van de uitoefening der staatkundige regten uitgesloten, en is de groote hoop der mindere volksklassen niet onder de staatkundig onmondigen te rekenen?
Wanneer men het woord ‘democratie’ als ‘volksgezindheid’ opvat komt men tot andere uitkomsten. Men komt tot de overtuiging, dat de staat en de maatschappij voor de belangen des volks moeten zorgen, en alle staatkundige inrigtingen naar dit doel moeten streven. Hierin staat het volksonderwijs op den voorgrond. Maakt de mindere standen met hunne ware belangen bekend, boezemt hun zedelijke en godsdienstige gevoelens in, stelt hen in staat om zich in de maatschappij tot een hoogeren trap van kennis en beschaafdheid te verheffen, en hun lot zal verbeteren; doch vult hun hoofd niet op met holle woorden en ijdele klanken, waarvan zij toch niets kunnen begrijpen en waarover zij volstrekt zich niet bekommeren; stelt hen in de gelegenheid om door eigen inspanning ligchamelijk en zielevoedsel te verkrijgen, en het regeeren en besturen aan de meer geschikten over te laten, dan toont men hierdoor een waar volksvriend en een voorstander der echte ‘democratie’ of der volksbelangen te zijn. Wat is beter, de volksklassen te verlichten, te beschaven, voor hunne stoffelijke, zedelijke en godsdienstige belangen te zorgen, of hen met wrevel en wangunst tegen de meer beschaafde, gegoede en rijke standen te vervullen, en onrust in de maatschappij aan te stoken, door hen als middel te gebruiken om onuitvoerbare staatkundige theoriën te verwezenlijken, die niet dan tot nadeel en verderf van de mindere volksstanden kunnen uitloopen?
Wat voordeel hebben de omwentelingen en de democratische woelingen voor het volk opgeleverd? Is de toestand daarvan sedert 1848, toen eene sociale revolutie de grondslagen der maatschappij poogde omver te werpen, er wel veel door verbeterd? Hebben het regt op den arbeid, de nationale werkplaatsen, in één woord de socialistische en communistische grondstellingen, wel iets tot het welzijn van de werkende standen toegebragt? Integendeel zijn daardoor de luiheid, de ontevredenheid aangewakkerd, en de gewapende opstand aangevuurd, die zoovele slachtoffers heeft gemaakt.
Door democratische opruijingen wordt de toestand der werkklassen niet verbeterd. Door de vereenigingen van arbeiders (‘trade-unions’), oorspronkelijk tot een goed doel, onderlinge ondersteuning in ziekte, ouderdom en voor tegemoetkoming van weduwen en weezen opgerigt, in eene soort van staatkundige zamenzwering te doen ontaarden, die
| |
| |
door willekeurige werkstakingen, de patronen willen dwingen om voor minder arbeid meer loon te geven, wordt de onderlinge verhouding van de verschillende standen in de maatschappij geschokt, en het lot van den geschikten werkman groot nadeel toegebragt. Het wordt meer dan tijd dat hij gaat bedenken, dat zijne zuurgespaarde penningen die hij voor deze vereeniging moet bijdragen, zoo slecht worden besteed, en soms voor een groot gedeelte in de zakken der opperhoofden glijden, wier personen hij meestal niet kent. Deze zijn natuurlijk ijverige en overdrevene democraten die altijd over het volksbelang den mond vol hebben, omdat zij ten koste van het werkvolk leven, die hevig voor het algemeen stemregt te veld trekken om daardoor gemakkelijker hun doel te bereiken.
De nadeelen van deze valsche democratie hebben zich reeds sedert eenige jaren door geheel Europa, maar vooral in Engeland, Frankrijk en Duitschland doen gevoelen. Zij heeft daar overal onstuimige volksvergaderingen en staatkundige congressen doen ontstaan waar de onzinnigste theoriën werden opgedischt, en soms vuistslagen en uitwerpingen de krachtigste argumenten waren, Maar het lot van den werkmansstand werd er waarlijk niet door verbeterd.
Men verwarre deze democratie niet met de vrijheid en de liberale beginselen, waarachter zij schijnt te willen schuilen. Niets is hiermede meer in tegenspraak. De ware vrijheid in het staatkundige is, dat zij gelegenheid geeft aan iedereen om onbelemmerd zich in alle opzigten, zooveel mogelijk te ontwikkelen en zijne belangen, buiten nadeel van die van anderen voor te staan. Zij is dus meer op de decentralisatie dan op het centraliseren in de maatschappij gerigt. Doch de valsche democratie centraliseert alles door het onwederstaanbaar geweld der meerderheden; het aantal is hier alles, het individu is niets. Er is geen grooter dwingelandij en onderdrukking te denken. Wat baten hier kennis, ondervinding, ja zelfs de grootsche en diepe inzigten van het genie tegenover de blinde meerderheid van eene onkundige en opgewondene menigte die men laat stemmen of schreeuwen voor hetgeen men haar eerst bij herhaling met holle woorden heeft voorgepredikt. Het is de orde en het beleid der zaken geheel omkeeren en het opperbevel aan de soldaten geven, terwijl de generaal en de officieren daaraan blindelings moeten gehoorzamen. Het is niet het getal, ook niet de gegoedheid alleen, maar tevens de kennis en bekwaamheid die invloed op den staat moeten uitoefenen.
Bij de echte democratie is het in alles het tegendeel; zij eerbiedigt de vrijheid in ieder individu; zij behartigt de volksbelangen juist ook door die van de andere standen der maatschappij te bevorderen; zij is overtuigd dat, zoo het deze welgaat, de volksklassen ook in welvaart moeten toenemen: zij poogt het onderwijs en de kennis zoo veel mogelijk te verspreiden; zij maakt geen ophef van hare bemoeijingen, en is niet altijd in eene geruchtmakende oppositie tegen de regeering., maar tracht
| |
| |
daarentegen, in plaats van wantrouwen tegen het bestuur te zaaijen, een gemeen overleg tusschen dit en de burgers te doen ontstaan waardoor het welzijn van den staat bevestigd wordt. Zij ziet geen heil in eene volksregeering, maar wel in eene waarin het algemeen belang door de medewerking van de vermogendste en beschaafdste standen bevorderd wordt. Zij heeft een wakend oog voor alle misbruiken van magt, voor alle gebreken in wetgeving en instellingen, voor alle verbeteringen, die zouden kunnen worden ingevoerd. Zij eerbiedigt en gehoorzaamt de vorsten en overheden, doch doet op eene gepaste wijs hare waarschuwende stem hooren in de verdediging van regt en billijkheid. Wars van allen opstand en omwentelingen, vertrouwt zij alleen op de kracht van het woord dat eindelijk zegepraalt over dwang en willekeur, die zij niet kan verdragen.
Zij is ten volle overtuigd dat zij aan geen bijzonderen regeeringsvorm gebonden is, en dat de republikeinsche zelfs minder dan eene constitutionele eenhoofdige voor hare instandhouding is geschikt, dat zij daardoor minder gevaar loopt van in handen der demagogen en eindelijk in die der onbeperkte heerschappij van een overweldiger te vervallen zooals wij zulks tot tweemalen toe in Frankrijk hebben gezien.
Een groot gevaar bedreigt de ontwikkeling der vrije instellingen in Europa, en dit komt juist van den kant dergenen die zich de ‘Apostelen der sociale democratie’ noemen, die voorgeven dat het volk zich zelf onmiddellijk moet regeeren en besturen, dat alles aan de luimen van dit veelhoofdig en wispelturig wezen onderworpen is. Het is deze partij, die gedurende meer dan eene halve eeuw overal openlijk of in het geheim in alle landen werkzaam blijft, de onrust gaande houdt, zamenzweringen vormt, sluipmoorden op vorsten doet plaats grijpen, die geene middelen te laag en te verachtelijk acht om tot haar doel te geraken, die partij welke zich met regt de ‘onverzoenlijke’ noemt omdat zij eenen onuitdoofbaren haat gezworen heeft aan al hetgeen de rust en de voortgaande ontwikkeling der staten in welvaart, kennis, kunst en wetenschap kan bevorderlijk zijn, om hiervoor eene hersenschimmige theorie van gelijkheid in de plaats te willen die onmogelijk kan bestaan, al wierp men alle grondslagen waarop de maatschappij rust, den eigendom, het bezit, het gezin en al hetgeen het onderscheid tusschen de individuen uitmaakt, omver.
Het is te verwonderen dat mannen van groote geestvermogens, van zuivere bedoelingen, en van achtenswaardig karakter zich door partijzucht tot deze staatkundige kwakzalverij laten medeslepen. Wij zullen hier geen namen noemen, omdat wij geen acte van beschuldiging tegen personen opstellen, maar alleen eene schets geven van het onderscheid tusschen de ware en de valsche democratie. Trouwens zijn zij genoegzaam bekend, dat ze niet al dadelijk in de gedachten zouden komen van
| |
| |
allen die wij wenschen te waarschuwen voor hunne stem die gewis ten verderve leidt.
Luisteren wij liever naar die gematigde en kundige schrijvers, welke rijp en langdurig over den toestand der staten, volken en maatschappijen hebben nagedacht. Zij verklaren eenparig dat daarin blijvende, vaste en onmisbare bestanddeelen zijn waaraan men niet moet wrikken of schudden zal het gansche staatsgebouw niet instorten; dat daarnevens ook gedeelten zijn, die veranderlijk, volmaakbaar geacht worden, telkens voor verbetering vatbaar zijn, en door langzame maar tijdige hervormingen en geenszins door omwentelingen kunnen verbeterd worden, waardoor oude vooroordeelen, oude misbruiken kunnen uit den weg worden geruimd, zoodat men daarbij niet lijdelijk door den geest der eeuw wordt medegesleept, maar dien in de juiste rigting kan terugvoeren, wanneer hij dreigt van den regten weg af te dwalen.
Wij zijn genoeg gewaarschuwd voor de inblazingen der valsche democratie, wij hebben de vruchten daarvan gezien: uitgeleerd in de kunst om de gemoederen op te zetten, een blinden en woesten volkshoop bij elkander te brengen, die vooral puinhoopen doet ontstaan, paleizen en kasteelen verwoest en in brand steekt, verwarring, armoede en werkeloosheid sticht, maar geen raad weet als er iets duurzaams zelfs maar voor een korten tijd moet opgerigt worden; die de puinhoopen welke zij om zich heeft verspreid wel verplaatst en door elkander schommelt, maar terwijl zij hiermede bezig is, niet ziet dat zij voor eens anders belang is werkzaam geweest, als zij al spoedig en onverwachts wordt gestoord en van het tooneel harer verwoesting verjaagd.
Niets is bij de demagogen meer gehaat dan de waarschuwende stem der liberale volksvrienden, die, voor de gevaren van de valsche democratie beducht, de toekomst met angst te gemoet zien, zooals vroeger Benjamin Constant, Ancillon, Guizot en thans Macaulay, Stuart Mill en Tocqueville. Zij worden door hen uitgekreten als nuttelooze bespiegelaars, of aristocraten die hunne talenten aan de bestaande regeeringen verkocht hebben. Het is een opmerkelijk verschijnsel dat men in de verkiezingen voor volksvertegenwoordigers, die onder de leiding der demagogen plaats hebben, weinig acht geeft op de staatkundige kennis en bekwaamheden der candidaten, op de ‘politician,’ zooals men ze in Noord-Amerika noemt. Macaulay waarschuwde reeds daarvoor, dat het gebruik der ‘edelste van de menschelijke vermogens’ niet de buit wordt van de omkooping, van de streken van de demagogische vleijerij, om uitsluitend in de handen van de stemkoopers en de slaven der volksopinie te vervallen.
Dit is niet het éénige gevaar dat de maatschappij door de valsche democratie loopt. De getalsmeerderheid door het algemeen stemregt uitgesproken, is de absolute wetgever, niet alleen door de daad, maar door het regt, zij is niet dan aan zich zelve verantwoording schuldig,
| |
| |
alle overweging, alle bedenkingen houden op wanneer de meerderheid van het aantal gesproken heeft. Het getal, ziedaar de éénige souverein, die oppermagtig beslist, die alles omverwerpt wat hem tegenstaat en zonder eerbiediging van de regten der minderheid komt waar hij wezen wil. Men kan hetgeen Hobbes, de apostel van het absolutisme, vóór twee eeuwen van den vorst zeide, thans op het volk der demagogen toepassen: ‘De souverein is aan niemand iets verpligt. - Alle wetten zijn “door” hem gemaakt, maar niet “voor” hem uitgevaardigd, hij is niet gehouden daaraan te gehoorzamen. - Daar alle twisten ontstaan door dat men zich niet over het “mijn” en “dijn” verstaat, moet de souverein alleen over het regt beslissen, hij alleen maakt de burgerlijke wetten.’
De ware en volksgezinde democratie moet hiertegen, als zijnde dit dezelfde dwingelandij als die van den onbeperkten alleenheerscher, eene krachtige inspraak maken. Zij moet de regten der minderheid en die van het individu, het eerste bestanddeel der maatschappij, krachtig handhaven, en zorgen dat zij niet door een soms kunstmatig verwekte meerderheid verpletterd worden. Dit alles kan niet dan op het nadeel en verderf van het volk zelf uitloopen. Nemen wij tot een voorbeeld om onze stelling te bewijzen, het regt van den eigendom. Dit is het meest in gevaar door het onbepaalde gezag der getalsmeerderheid, om deze eenvoudige reden, dat er een aanmerkelijk grooter aantal armen dan gegoeden en rijken in de democratische landen van Europa en Amerika aanwezig zijn, en het is te vreezen dat, zooals reeds sommige voorteekenen zich daarvan vertoonen, eenmaal eene botsing tusschen de meerderheid die niets bezit en de minderheid die eigendom heeft, zal ontstaan. Deze teekenen vertoonen zich reeds onder de menigte van ‘internationale vereenigingen’, ‘trade unions’, en socialistische stelsels, die naar het oogenblik uitzien om zich de werkelijkheid te kunnen verwezenlijken.
Het is hierdoor dat de maatschappijen welke op de democratie gegrond zijn, gevaar loopen van in den afgrond der ellende te worden gestort. Het is moeijelijk om dit aan het verstand van eene onkundige en ruwe meerderheid te brengen, dat zij eigenlijk van deze minderheid leven moet, dat zij het regt en de billijkheid moet eerbiedigen wil zij door den arbeid blijven bestaan. De liberale en volksgezinde democratie poogt de werkquestie in haar voordeel op te lossen, door het belang der werklieden met dat der patronen op een geleidelijke en praktische wijs overeen te brengen. Het sociaal democratisme wil met geweld daarentegen zijne onbekookte theoriën doen heerschen, die niets dan wanorde en werkeloosheid veroorzaken. Het is niet te ontkennen dat de werkloonen over het algemeen niet in verhouding staan met de behoeften der arbeiders en de toenemende duurte der levensmiddelen; indien de patronen niet tot eene verhooging daarvan overgaan, zal de gisting en ontevredenheid der gemoederen niet op- | |
| |
houden, en de inblazingen der valsche democraten een gunstig gehoor vinden. Door verstandige maatregelen tot verbetering van het lot der arbeidende klassen kunnen alleen de gevaren, welke van dien kant de rust der maatschappij bedreigen, worden afgewend. De volksgezinde liberaliteit moet hierin met een voorzigtigen ijver werkzaam zijn, om de ophitsingen der valsche democratie met goed gevolg te kunnen bestrijden.
De beschaafde wereld levert thans het schouwspel van de grootste tegenstrijdigheden op. Overal ziet men een strijd van de meest uiteenloopende beginselen niet alleen in het staatkundige, maar ook in het godsdienstige en ten opzigte van het onderwijs.
Overal speelt hierin het onderscheid tusschen de ware en de valsche democratie een voorname rol. Men werkt op de mindere volksklassen om de oude orthodoxie zooveel mogelijk in stand te houden. Nimmer waren, terwijl de verlichting en de wetenschappelijke kennis dagelijks toenemen, de eischen der ultramontanen en confessionelen grooter en meer omvattend, en terwijl men van den eenen kant het onderwijs onpartijdig en verdraagzaam onder alle gezindheden wil uitbreiden, verheft men van de andere zijde zijne stem om sectescholen met gebrekkig en eenzijdig onderrigt overal in stand te houden, om de onkunde en onverdraagzaamheid onder het volk aan te kweeken en te versterken. Men spreekt veel van vooruitgang in kunsten en wetenschappen, waarvan men de kennis en beoefening onder alle klassen der maatschappij poogt te verspreiden, niet alleen bij de jongelingen maar ook bij de vrouwen, terwijl men elders liever de domheid en onkunde zou zien voortduren.
De uitvindingen in fabriekwezen en nijverheid nemen dagelijks toe alsmede het getal werklieden die men noodig heeft, en toch tracht men die tegen deze uitvindingen en de uitbreiding der industrie op te zetten als ware dit voor hunne belangen nadeelig en alleen ten profijte der patronen.
Overal is men voor den vrede gestemd, men ziet daarin het éénige middel tot voorspoed en welvaart der staten, en nimmer zag men een grooter aantal soldaten in de wapenen; overal worden vrijwilligers en schietoefeningen ingesteld en het schijnt bijna een grooter verdienste te zijn iemand op een grooten afstand te kunnen nedervellen, dan door kunde en bekwaamheid in vakken van wetenschap en kunst uit te munten.
Men is echter menschlievend, men wil de doodstraf afgeschaft hebben, vooral voor staatkundige misdaden, voor vorsten- en sluipmoorden, voor gewapenden opstand - hierbij heeft de valsche democratie groot belang - maar ook voor andere gepremediteerde moordaanslagen, in een
| |
| |
tijd, dat er zoovele bloedige vergrijpen tegen de onschuldigste personen plaats hebben. Is men niet hierin zonder erg en met goede bedoelingen in eene ziekelijke philanthropie vervallen, die het medelijden voor het slachtoffer op den misdadiger overbrengt?
Men verwart eindelijk nog te veel de ware liberaliteit met de revolutionaire theoriën, die treurige nalatenschap der omwenteling op het einde der XVIIIe eeuw, die helaas! door de XIXe nog niet van de hand is gewezen. Niets is tegenstrijdiger met de ware vrijheid dan de utopiën der sociaal-democraten, die niets dan verwarring en ellende in de maatschappij kunnen veroorzaken en op de willekeurige heerschappij van het caesarismus uitloopen. Het middel om de vrijheid in de staten te vestigen en te handhaven ligt niet in de wisselvalligheid van den republikeinschen regeringsvorm, maar veeleer in een krachtig gevestigd constitutioneel eenhoofdig bestuur, dat de teugels van het bewind met eene gematigde vastheid in handen houdt, dat door de verlichte en kundige volkskeus gesteund, de ware belangen des volks met die der overige standen beschermt, dat de vrijheid van overweging, van ontwikkeling der zedelijke zoowel als der stoffelijke behoeften bevordert en aankweekt, en in plaats van het individu en de onderdeelen van den Staat aan het ijzeren juk der centralisatie te onderwerpen, ieder burger, iedere gemeente de noodige speelruimte tot de bereiking van hunne bestemming laat, waardoor ieder individu in staat wordt gesteld om tot het algemeen welzijn mede te werken terwijl hij zijne eigene belangen behartigt.
In één woord, het onderscheid tusschen de ware en de valsche democratie is voornamelijk daarin gelegen, dat de eerste geschikt is om den mensch in den Staat te ontwikkelen, van welken stand hij ook moge wezen, en de andere het individu in eene blinde meerderheid doet opgaan en daardoor de regten van den vrijen mensch schendt en vernietigt.
J.A.B.
|
|