| |
| |
| |
Godgeleerdheid en onderwijs.
Een belangrijk proces.
't Schijnt toch inderdaad alsof de mensch veroordeeld is iedere meer dan gewone voortreffelijkheid slechts te genieten ten koste van een of meer noodzakelijke deugden, iedere verheffende eigenschap in ruil te ontvangen voor een of ander onmisbaar talent, geestelijke grootheid voor maatschappelijke bruikbaarheid, genie voor gezond verstand! Laten we ons niet door vooringenomenheid op het dwaalspoor der ondoordachte vereering leiden, dan vinden we telkens de meest prozaische werkelijkheid waar we slechts hartverheffende poëzie hadden verwacht, de naakte waarheid die ons onze idealen ontrooft en ons doet wanhopen aan vernuft zonder excentriciteit, aan verstandelijke ontwikkeling zonder kleingeestige berekening, aan veelomvattend denkvermogen zonder schromelijke zedelijke afdwaling, aan harmonische voortreffelijkheid zonder eenzijdigheid. Waarom moet er in het hart van den Staatsman plaats zijn voor zelfzucht nevens toewijding, in dat van den beoefenaar der wetenschap of van den beminnaar der kunst voor naijver nevens waardeering, in dat van den wijsgeer voor miskenning en haat nevens dankbaarheid en liefde? We weten 't niet, maar onloochenbaar is die tegenstrijdigheid, en betalen we telkens het goede met het goede, we hebben ons niet te beklagen, als we maar voor alledaagschheid genialiteit in de plaats krijgen. Ontwikkeling van de massa berust slechts op voorgaan van enkelen, de sleur is 't die doodt, maar de geest maakt levend. Aan dat voorgaan heeft ongetwijfeld Auguste Comte boven velen deel genomen, en aan volgelingen heeft het tot heden niet ontbroken. Ofschoon de leerboeken van de geschiedenis der wijsbegeerte den Franschen denker stelselmatig verwaarloozen (op misschien enkele uitzonderingen na), er is misschien geene andere wijsbegeerte die tegenwoordig meer eminente mannen onder hare aanhangers telt dan de zijne, maar ook: er is misschien geen wijsgeer die meer het gezond verstand heeft prijs
| |
| |
gegeven en zich met vollediger vertrouwen aan zijne utopiën heeft vastgeklemd.
Comte heeft zelf in zijn openbaar leven twee tijdperken onderscheiden, het eerste, loopende van 1824 tot 1845, omvat zijn loopbaan als repetitor en examinator van de Ecole Polytechnique; gedurende dien tijd schiep en ontwikkelde hij zijn stelsel van wijsbegeerte, dat hij uiteenzette in zijn omvangrijk werk: Cours de philosophie positive, waarvan de 6 deelen achtereenvolgens verschenen gedurende de jaren 1830-1842. In het tweede gedeelte is hij beroofd van zijne betrekking, leeft gescheiden van zijne vrouw, doch eerst in objectieve (om ons van zijne eigene woorden te bedienen) daarna in subjectieve gemeenschap met Clotilde de Vaux, schept eenen nieuwen godsdienst, den godsdienst der menschheid, zooals hij dien noemt, benoemt zich zelven tot hoogepriester, regelt, met het oog op een niet ver verwijderd verschiet, de godsdienstige, staatkundige en maatschappelijke aangelegenheden der menschheid en legt zijne denkbeelden neder in een ander omvangrijk werk, zijn Système de politique positive.
Ofschoon Comte reeds bij het schrijven van het eerstgenoemde werk het plan had het gedeelte dat handelde over de sociologie in een meer uitvoerig werk afzonderlijk te ontwikkelen, en ook telkens naar dat aangekondigde boek verwijst, zoodat men aannemen moet dat het in zijne gedachten reeds in omtrekken voltooid was, ademen toch beide werken een zoo geheel verschillenden geest, vormen naar aard en strekking eene zoo volledige tegenstelling, dat de wetenschappelijke denker van het eerste naauwlijks meer te herkennen is in den opgewonden ‘Schwärmer’ van het tweede.
Het zwaartepunt, ook van de Philosophie positive, ligt in de zoogenaamde Sociologie, eene wetenschap die hij volgens zijne leerlingen zou hebben gesticht. Zelf erkent hij Montesquieu, Turgot en Condorcet in zijn streven ten dien opzigte tot voorgangers gehad te hebben, maar geen hunner had, zoo als hij, de kunst verstaan om zich te plaatsen op een zóó bepaald wetenschappelijk standpunt, dat niet voorkeur voor dit of dat stelsel hem onbillijk deed zijn jegens andere en hem den weg afsloot eene aannemelijke verklaring voor hun wezen te vinden. Hij heeft het geheim gevonden om de ontwikkeling der menschenmaatschappij, verstandelijk en zedelijk, te beschouwen uit een even objectief wetenschappelijk oogpunt als de stoffelijke natuur.
Het hoofdmoment der bedoelde ontwikkeling is voor onzen wijsgeer gelegen in hare intellectueele zijde. Drie phasen worden hierin door hem onderscheiden, nl. de theologische, de metaphysische en de positieve wijsbegeerte. In de eerste verklaart de mensch alles door aan te nemen dat godheden, die hij zich zedelijk naar zijn eigen beeld schetst, de bestuurders zijn der geheele hem omringende natuur; in de tweede worden deze godheden vervangen door bovennatuurlijke entiteiten, wezenheden, objectief gemaakte abstracties, ficties; in de derde
| |
| |
eindelijk, de wijsbegeerte der toekomst, werpt de mensch de eene en de andere op zijde om zich met de kennis der wetten tevreden te stellen, der wetten, het éénige wat door ons zwakke verstand te bereiken is.
Schijnt het dat het werk van Comte dus voornamelijk een slopingswerk zou moeten genoemd worden, niemand kon meer dan hij een afkeer hebben van alles wat naar zulk een afbreken kon gelijken; neen, hij heeft getracht niet alleen af te breken, maar ook op te bouwen, en dáárin ligt zijne onbetwistbare verdienste. Zijn eerste gedachte was de wetenschappen volgens een stelselmatig plan te rangschikken, en het leidende beginsel daarbij is hem de graad harer algemeenheid, die hem tegelijk de maatstaf voor hare betrekkelijke ontwikkeling is. Beginnende met de algemeenste volgen de wetenschappen in deze orde; wiskunde, sterrekunde, physica, scheikunde, biologie, sociologie. Hij tracht vervolgens in zijn Cours deze wetenschappen achtereenvolgens naar hare methode en algemeene uitkomsten te schetsen, hare algemeene en bijzondere methoden te verklaren uit haar inhoud en geschiedenis, en vooral tusschen hare meest abstracte gegevens eene eenheid te vestigen, ten einde daardoor aan de positive philosophie die systematische orde te geven, die de ambitie der metaphysica geweest is, zonder dat deze het ooit verder heeft kunnen brengen dan tot een wrak samenstel, dat onder den aanhoudenden invloed der wetenschap moest in duigen vallen. Met bewonderenswaardig talent en op den breeden grondslag eener zeldzaam algemeene kennis heeft Comte zijn stelsel opgebouwd, dat geene mindere pretentie heeft dan een band te slaan om de geheele abstracte wetenschap.
Comte onderscheidt nl. de abstracte van de concrete wetenschap; dat hij zich van de laatste zoo ver mogelijk verwijderd hield, zal men beamen als men weet, dat zijn merkwaardig boek op niets minder gelijkt dan op eene encyclopaedie.
Hoe langdradig de schrijver op sommige punten ook zij, in hoeveel herhalingen hij soms ook vervalle, hoogst weldadig voelt men zich door de lectuur van dit omvangrijk werk aangedaan, dat inderdaad niet weinig strekken kan om ons een wijsgeerigen blik te doen slaan op onze kennis, en eene niet genoeg te waardeeren inleiding is voor latere speciale onderzoekingen.
Hoe steekt hierbij echter af de waan van in aansluiting aan dit stelsel eene godsdienst te kunnen stichten, eene godsdienst, waarin natuurlijk voor God geene plaats is. O, waarom niet stil gestaan bij hetgeen volbragt was, liever dan schijnbaar verder te gaan, maar om in waarheid, eenigzins naar de wijze van Kant, met de eene hand terug te geven wat hij met de andere genomen had?
De God van de positieve godsdienst is de menschheid, en de menschheid zelve wordt door Comte omschreven als het geheel van alle menschen die bestaan, die zullen bestaan en die op eene nuttige wijze geleefd hebbende, deel uitmaken van ‘le Grand-Être.’
| |
| |
Aan dit wezen zijn wij alles verschuldigd, tot hem moet zich onze vereering rigten.
Aan dit ‘Opperwezen’ heeft Comte toegevoegd den ‘Grooten-Fetich’ en ‘le Grand-Milieu’. De eerste is de aarde, de laatste de ruimte. Menschheid, aarde en ruimte, ziedaar dus een regt modern driegodendom!
Om den cultus mogelijk te maken moet ‘het Opperwezen’ gesymboliseerd worden, en de vrouw alleen kan waardiglijk de godheid voorstellen; de menschheid zal dus eene godin zijn. Ze moet voorgesteld worden onder het beeld van Clotilde de Vaux.
Hoe Comte er toe kwam juist deze vrouw daarvoor aan te wijzen, zullen we straks zien. Maar daar de bijzondere aanbidding een wezen vordert dat ons meer van nabij bekend is, moet ieder voor zijne aanbidding de drie vrouwen kiezen die den man het liefste zijn, de moeder, de echtgenoot en de dochter. Ontbreken eene van deze of zijn ze onwaardig eene zoo verhevene rol te spelen, dan moeten ze door eene andere, aangenomene, worden vervangen. Zoo deed hij ook zelf, want voor zijne ‘onwaardige’ echtgenoote stelde hij Clotilde de Vaux en voor zijne dochter zijne dienstmaagd in de plaats.
Comte heeft den aldus ingestelden cultus tot in de minste bijzonderheden geregeld. Voor de bijzondere aanbidding, het gebed met zijne indeelingen en tijdsbepaling; voor de huiselijke godsdienst, negen sacramenten; voor de openbare, talrijke heilige dagen.
Men bespeurt hier eene onmiskenbare voorkeur voor het Catholicisme. Reeds in zijne Philosophie stelde hij dat onvoorwaardelijk boven iederen anderen godsdienstvorm: in het Protestantisme zag hij slechts negatie, die door een nieuwe positie, de positieve wijsbegeerte, moest worden aangevuld. Steunde dáár echter die overtuiging op eene zeer juiste waardeering van den weldadigen invloed dien de Catholieke godsdienst in haren bloeitijd op maatschappij en moraal heeft uitgeoefend, hier is het ongetwijfeld hare omvangrijke dogmatiek die voor zijn kunstmatig systeem ruimer stof tot navolging bood dan de protestantsche.
Het verband tusschen de Politiek en de Godsdienst is zeer innig: de Maatschappij wordt bestuurd door twee machten: de geestelijke macht, vertegenwoordigd door de priesters, die tegelijk zijn onderwijzers, geleerden, geneesheeren, en de wereldlijke macht die aan de patriciërs toebehoort, d.i. aan de industrieëlen, en bepaaldelijk aan de voornaamsten onder hen: de bankiers. De proletariërs en de vrouwen handelen slechts door hun invloed op het gemoed. De priesters worden door een Hoogepriester benoemd die zelf zijn opvolger aanwijst. Ieder patricier: industrieel, handelaar, bankier, kiest eveneens den persoon die hem vervangen moet. Zich zelven benoemde hij tot eersten Hoogepriester, en heeft hij zich geen opvolger gekozen, het is, omdat hij er geen vond, die deze eer waardig was.
Ook heeft hij nauwkeurig den tijd bepaald, wanneer zijne Politiek de wereld zal regeeren. Een overgang is noodzakelijk, maar die zal
| |
| |
slechts drie phasen hebben. In de eerste zullen de priesters den cultus van het Grand-Être vaststellen, terwijl een wereldlijk Dictator - keizer Napoleon III - de staatkundige orde handhaaft. In de tweede zal de Dictator, zonder positivist te worden, er in toestemmen de komst der positieve godsdienst en staatkunde voor te bereiden. Eene reeks van hervormingen zullen daartoe leiden: o.a. opheffing van het staande leger en de instelling van eene positivistische school, waarvan hij, Comte, tot Directeur benoemd zal worden. In de derde phase legt de Dictator zijn ambt neder in de handen van drie proletariërs.
Deze drie phasen moeten 33 jaar duren, de eerste zeven, de tweede vijf en de derde een en twintig jaar. Aan het einde der eeuw zal het geheele westelijk Europa het positivistisch geloof en zijne staatkunde aangenomen hebben. Dan begint de bekeering van het overig deel der wereld: in zeven jaar zal het monotheistisch Azië, dertien jaar daarna het polytheistisch Africa, en na nog eens dertig jaren het fetichistisch America voor de nieuwe godsdienst gewonnen zijn.
Zou dit wilde spel der verbeelding nog verder te drijven geweest zijn? Waar is nu de bezadigde denker der eerste periode? Men ziet het, hier is niet meer dezelfde Comte, neen, hier is een gansch andere. Zoo vruchtbaar als het energieke denken van den eerste geworden is, zoo onbeteekenend is het zelfgenoegzaam mijmeren van den laatste voor volgende geslachten. En schadelijk was het voor den ongelukkigen verdwaalde: dit kan het vervolg leeren; het zal ons tevens leiden tot het proces.
Auguste Comte werd tegen het eind der vorige eeuw geboren te Montpellier en behoorde tot eene Catholieke en monarchaalgezinde familie. Op zestienjarigen leeftijd werd hij leerling aan de École Polytechnique, die hij echter genoodzaakt was te verlaten, aangezien de klasse, waartoe hij behoorde, ten gevolge van een onbekend voorval, ontbonden werd. Zijne ouders riepen hem terug, hij bleef echter liever onafhankelijk te Parijs leven en gaf les in de wiskunde om daardoor in zijn onderhoud te voorzien.
Den 20sten Februarij 1825 huwde Comte; hij was toen 27 jaar oud en bezat geen fortuin, en aangezien zijne vrouw evenmin ruim van middelen bedeeld was, moest hij met les geven voortgaan, ofschoon hij reeds de beginselen zijner philosophie in enkele uitgaven van Saint Simon had nedergelegd en tevens begon een cursus bij zich aan huis te houden, die echter na de derde les werd afgebroken doordien Comte tengevolge van overspannen werkzaamheid door krankzinnigheid werd aangetast en uit den kring zijner dagelijksche omgeving en werkzaamheden moest verwijderd worden. Hij werd opgenomen in het gesticht van Dr. Esquirol; maar aangezien zijn toestand niet verbeterde, nam zijne vrouw het moedig besluit van hem onder hare eigene behandeling te nemen, en, dank zij hare trouwe en verstandige zorgen, was hij binnen 5 of 6 weken gered en kon in 1827 zijne gewone werk- | |
| |
zaamheden hervatten en zijn cursus op nieuw openen. Tot aan het laatst van zijn leven heeft Comte erkend, dat hij zijne genezing verschuldigd was aan zijne vrouw. Hij heeft het gezegd in het 6e deel van zijn Cours de Philosophie, waar hij schrijft genezen te zijn, dank zij de macht zijner organisatie vereenigd met de hartelijke verzorging die hij te huis ondervond. Hij betuigde dit menigmaal in gesprekken en bleef haar zijn geheele leven dankbaar voor die trouwe hulp.
De jaren die op deze catastrophe volgden waren de glansrijkste van zijn leven.
Hij werd eerst tot Repetitor, daarna tot Examinator aan de École Polytechnique benoemd, terwijl er in zijn huis volmaakte vrede heerschte; het is tevens de tijd waarin de uitwerking valt van zijn wijsgeerig stelsel en waarin hij de zes deelen schreef die den roem van zijn naam gevestigd hebben.
Maar de zon had haar hoogtepunt bereikt, te dalen totdat ze zou worden uitgebluscht in den oceaan werd van nu aan haar lot.
Twee ongelukken moesten schijnt het samentreffen om hem tegelijkertijd de slagen van het noodlot te doen gevoelen en hem geheel en al over te geven aan zijne bespiegelingen, die van nu aan door overspanning en opzettelijke afsluiting voor invloeden van buiten, eene geheel verkeerde richting namen. Hij verloor achtereenvolgens zijne betrekkingen van Examinator en Repetitor aan de École polytechnique en werd den 5den Augustus 1842 door zijne echtgenoote verlaten.
De reden van deze scheiding is onbekend en schijnt alleen in gebrek aan overeenstemming tusschen hun humeur te hebben bestaan. Uit de briefwisseling die ze althans nog lang na hunne scheiding voerden, blijkt dat ze de wederzijdsche achting en vriendschap niet verloren hadden die ze ook zoozeer verdienden.
Het verlies van zijne betrekkingen schijnt echter niet buiten samenhang te staan met dit huiselijk voorval.
Mevrouw Comte, bevreesd voor de gevolgen, die het verlies zijner bezigheden voor hem hebben zou, raadde, hem steeds gematigdheid aan tegenover zijne tegenstanders. Hij wist dat zijne vrouw, als ze er niet in slaagde hem die betrekking te doen behouden, trachten zou hem eene andere te bezorgen; hij begon meer en meer te haken naar een zuiver bespiegelend leeren, zij zag de gevaren daarvan voor hem in, en wenschte hem dus eenige afleiding te bezorgen, zonder hem daarom nog den tijd voor zijne studiën te ontnemen.
Ze mogt haar doel niet bereiken, maar zag haar vrouwelijke bezorgdheid ten eenenmale afstuiten op de eigenzinnigheid van haren echtgenoot, en ze zag zich ten slotte nog miskend, ja verdacht gemaakt door dienzelfde, wien ze nimmer had opgehouden te achten en lief te hebben en jegens wien ze zich geene andere misdaad te verwijten had, dan dat ze hem zoo gaarne veilig zag voor eene hernieuwing van de ramp van '26.
| |
| |
En dat hare vrees niet ongegrond was, lijdt geen twijfel, als men let op zijne methode van werken.
Van het reeds meergemelde système de philosophie positive stelde hij de zes deelen op de volgende wijze samen. Hij overdacht het onderwerp in het hoofd en zonder er ooit iets van op te schrijven; van het geheel ging hij over tot de zaken van ondergeschikt belang, en van daar tot de bijzonderheden. En als dan die geheele en gedeeltelijke verwerking volbracht was, zeide hij dat zijn deel gereed was. En zoo was 't, want begon hij eens te schrijven, dan vond hij achtereenvolgens al de denkbeelden terug die den draad van zijn werk vormden, en in hun juiste volgorde; want hij had dat alles met zijn geheugen omvat.
Deze wijze van werken heeft ongetwijfeld hare nuttige zijde; immers, ze laat den weg open om verbetering en wijziging aan te brengen, totdat het geheel den vorm gekregen heeft die aan den inhoud beantwoordt, totdat de afzonderlijke deelen hunne juiste plaats ten opzichte van elkander innemen; ze maakt al zoodanige en andere veranderingen gemakkelijker en 't kan bijna niet anders of die werkzaamheid moet een product hebben, dat er de kenmerken van draagt: er zal een werk voltooid zijn voor eeuwen, want de denkkracht van velen had zich in een enkelen samengetrokken.
De wereld zal misschien aanvankelijk de waarde er van miskennen, omdat ze zich niet aan die vlucht des geestes heeft gewend, omdat ze staat voor een leven, dat het hare niet is, omdat ze slechts langzamerhand leeren kan het verblindend licht der zon te verdragen in oogen die tot heden slechts lamplicht waarnamen; maar eens komt de tijd dat die arbeid naar waarde geschat en de arbeider het loon der dankbaarheid ontvangen zal, ook voor 't geen hij geleden heeft; want 't kan zijn dat die ééne, die dacht voor velen, 't genot van zelf verbonden aan zijn denkbestaan, en voortvloeiende uit de zekerheid dat het een onvergankelijk werk is dat hij sticht, slechts koopt voor ligchamelijke en helaas! zelfs voor geestelijke gezondheid.
Zoo is 't menigmaal noodig dat één voor velen lijde.
't Volgende schrijft Comte den 27sten Juli 1845 aan J.S. Mill:
‘Deze brief heeft eene zoodanige uitbreiding gekregen, dat ik genoodzaakt ben de mededeeling van belangrijke bijzonderheden tot eene nadere gelegenheid uit te stellen. Zij betreffen eene ernstige zenuwziekte, ongetwijfeld te voorschijn geroepen door de hervatting van mijn wijsgeerig geschrift, eenige dagen na mijn laatsten brief (15 Mei).
De stoornis heeft bestaan in hardnekkige slapeloosheid met eene zoete maar sterke neêrslagtigheid en diepe bedruktheid, menigmaal vermengd met uitermate groote zwakheid. Veertien dagen heb ik mijne dagelijksche plichten moeten verzaken en zelfs te bed moeten blijven. Maar mijne aanhoudende voorzorgen hebben de ziekte steeds tot het zenuwstelsel bepaald, en door onthouding koorts en belemmering der
| |
| |
spijsvertering voorkomen, zoodat ik mij niet tot mijn geneesheer heb behoeven te wenden, die mijn eigen zenuwstelsel veel minder weet te besturen, dan ik zelf.’
In dien tijd ontmoette hij eene jong gehuwde vrouw, naar Parijs gekomen om daar eenige letterkundige proeven uit te geven, Mevrouw Clotilde de Vaux, wier echtgenoot echter door eene lijfstraffelijke en onteerende veroordeeling van haar gescheiden was. Comte, toenmaals 47 jaar oud, vatte een vreemden hartstogt voor haar op. Ze waren peet-oom en -tante over een kind en hij meende dat door deze omstandigheid hunne vereeniging was geheiligd. Clotilde de Vaux werd ernstig ziek en stierf Catholiek, zooals zij geleefd had.
Er is niemand die er aan twijfelt of de bedoelde vereeniging was nimmer eene andere, dan die uit wederzijdsche vriendschap geboren wordt, niemand die ooit hare zuiverheid heeft durven ontkennen of zelfs in twijfel trekken. Maar even zeker is 't, dat hij van toen aan zijne wettige vrouw begon achteruit te zetten; hij noemde haar in zijne volgende werken telkens: ‘zijne onwaardige echtgenoote’, terwijl hij na het ophouden der objectieve d.i. werkelijke, zich zelven in subjectieve d.i. geestelijke of denkbeeldige vereeniging stelt met zijne Clotilde, die hij niet aarzelt tot Godin der Menschheid te verheffen. ‘Haar beeld is, zegt hij, bestemd, om eenmaal voor de herboren zielen het beste zinnebeeld der Godheid te zijn.’
Zoodanige waren de invloeden waaronder Comte zijn système de Religion positive schiep en voornamelijk uitwerkte in zijn système de politique positive. In aansluiting aan dit systeem schreef hij kort voor zijn dood zijn testament, dat in hoofdzaak de volgende beschikkingen bevat: algemeene erfmaking aan den toekomstigen Hoogepriester der Menschheid; de benoeming van 13 executeurs; het tot hen gericht bevel om het testament met toebehooren (zijnde zijne algemeene briefwisseling en die met Clotilde de Vaux) uit te geven; het toekennen aan Mevrouw Comte van eene lijfrente van 2000 francs, en, onder verwijzing naar een verzegelden brief, de volgende aanduiding in een aanhangsel tot het testament: ‘Als ik mijne onwaardige echtgenoote overleef, zal het noodlottig geheim ten eeuwigen dage onbekend blijven, dank zij de angstvallige geheimhouding van mijne éénige vertrouwde; in het tegenovergesteld geval zullen de ijver en de wijsheid mijner executeurs het gebruik bepalen, dat ze van eene zoodanige verklaring te maken hebben om mijn aandenken en de eer der mijnen te redden.’
Tot heden toe kent nog slechts ééne dit geheim, het is de aangewezene vertrouwde, zijne dienstmaagd Sophia Thomas. Het tribunal civil de la Seine heeft bij eventueele uitgave van het testament niet alleen de uitlating bevolen van alle voor mevrouw Comte beleedigende uitdrukkingen, maar tevens de vernietiging van het verzegeld stuk. Maar al ware die uitspraak niet gevallen, het is twijfelachtig of de houder van het geheim ooit den moed gehad zoude hebben, het ze- | |
| |
gel te verbreken om aanklager te worden in naam van een overledene, dien het graf buiten bereik der aangeklaagde gesteld had.
Maar zij vreesde het cachet ook niet, de bedreigde, want ze heeft niet toegestemd in de beschikkingen van het testament, opdat het geheim bewaard bleve; ze heeft geëischt dat haar de papieren der nalatenschap zouden worden ter hand gesteld, dat háár het uitsluitend recht zou worden toegekend die al of niet uit te geven, en dat zulks bepaaldelijk aan de executeurs zou verboden worden ten opzigte van het testament.
Ze stelt hare vordering in op de volgende gronden:
Eerstens doet ze hare literarische, daarna haar gewone eigendomsrechten gelden. De wet op den letterkundigen eigendom van 1854, vervangen, doch op het punt in kwestie niet gewijzigd, door die van 1866, bepaalde dat bij den dood des schrijvers diens echtgenoote de eerste aanspraken had op zijne nagelaten geschriften, ofschoon ze den schrijver het meest volstrekte recht liet tijdens zijn leven naar welgevallen daarover te beschikken. ‘Het recht van eigendom van een schrijver is algeheel en absoluut gedurende zijn leven; de schrijver maakt er gebruik van naar goedvinden; hij oefent het uit naar willekeur; hij doet er afstand van, verkoopt het, maakt het over door alle middelen van burgerlijk recht; hij verbetert, wijzigt zijn werk, hij houdt het geheel of gedeeltelijk achter naar dat de belangen zijner fortuin, de zorg voor zijn roem of de inspraken van zijn geweten het vorderen; het is de volstrekte macht van het jus utendi et abutendi, wezenlijk karakter van het eigendomsrecht.’
Ondanks deze formele bepaling meende de eischeres haar vordering te kunnen instellen op grond der boven genoemde beschikking, die bij ontstentenis des schrijvers zijne echtgenoote in diens letterkundige rechten doet treden, vooral met het oog op de wet van 1866, in casu wel niet toepasselijk, aangezien Comte vóór het in werking treden dier wet overleden was, maar die, door omtrent het recht des schrijvers om over zijn papieren ook na zijn dood te beschikken een wettelijk voorschrift te maken, haar toescheen eene wijziging te bedoelen der vorige wet, zoodat hieruit volgen zou dat die vorige wet het tegenovergestelde zou bevolen hebben en de echtgenoote tegenover den schrijver aanspraken zou hebben toegekend.
Hare tweede vordering betreft haar gewone eigendomsrecht, aangezien de brieven en andere documenten, waaronder ook de copieën der reeds uitgegeven werken, eveneens als gewone roerende goederen te beschouwen zijn.
Daar ze krachtens het huwelijkscontract in gemeenschap van goederen met Comte leefde, had ze recht op de helft der nalatenschap, alsmede op het vruchtgebruik van het overig gedeelte, terwijl ze als weduwe tevens recht had op reprises, en wel tot een bedrag van 20.000 franc.
Deze beide vorderingen ondersteunde ze buitendien met den eisch tot
| |
| |
nietigverklaring van de erfmaking, aangezien niet de genoemde executeurs als erfgenamen te beschouwen zijn, maar de toekomstige Hoogepriester der Menschheid, de opvolger van Comte, die echter, als zijnde geene bepaald aangeduide persoon, niet als wettig erfgenaam kon optreden, en met den eisch tot nietigverklaring van het geheele testament op grond van den verstandelijken toestand van haren echtgenoot.
Het hof heeft met betrekking tot de twee laatste punten beslist dat deze laatste eisch niet kon worden toegestaan, aangezien de inhoud van het testament geene aanleiding genoeg gaf om krankzinnigheid als bewezen aan te nemen; en dat de bewering als zoude de toekomstige Hoogepriester der Menschheid niet als erfgenaam kunnen optreden, afstuit op de wettigheid van den onbepaalden duur der opdracht aan de executeurs, die belast zijn met de overmaking zijner bibliotheek met toebehooren aan den toekomstigen Hoogepriester. Die duur heeft, bij gebreke van een tegenovergesteld voorschrift, geene andere grenzen dan de volledige uitvoering van den wil des overledenen.
Overigens werden hare gewone eigendomsrechten op halve nalatenschap, vruchtgebruik, reprises niet betwist, maar ontkend dat deze haar aanspraken geven zouden op de bloote inbezitneming der letterkundige nalatenschap; slechts een eisch tot verkoop der nalatenschap kon ze daarop instellen. Ook haar letterkundig eigendomsrecht is haar ontzegd, op grond dat dit door het testament was opgeheven.
Dit vonnis is gewezen den 25sten dezes jaars; daarentegen gelastte de rechtbank uitlating uit het testament van alle voor mevrouw Comte beleedigende uitdrukkingen en vernietiging van het verzegelde document in tegenwoordigheid van partijen.
Niet om de rechtskwestie die er het onderwerp van uitmaakte, noch ook om de nieuwe gezichtspunten die het heeft opgeleverd, is dit proces belangrijk, maar als uitdrukking van den veel gewichtiger strijd, die tusschen de beide partijen van Comtes volgelingen buiten de rechtszaal gestreden wordt, en die zijne beslissing wacht, niet van eene rechterlijke uitspraak, maar van de wetenschappelijke kritiek. Die kritiek zal het werk van den eersten Comte naar waarde weten te schatten, zonder haar oogen te sluiten voor de gebreken die het aankleven, ze zal trachten het voor de wetenschap niet verloren te doen gaan, maar er mede woekeren voor de toekomst; het werk van den tweeden zal ze niet ridiculiseeren, maar eerstens ook dáár weten te erkennen, wat erkenning verdient, vervolgens zich bedroeven over de afdwaling waarvan het de blijken draagt, en die leidde tot een testament, zoo niet onder den invloed eener verstands-, stellig onder dien eener gemoedsstoring, opgesteld. Ze zal de ziekte weten te onderscheiden achter het schijnbaar feit; ze zal begrijpen en vergeven!
Rotterdam.
H.
|
|