| |
| |
| |
Niet ongelukkige poging.
Sixtus IV en Lorenzo de Medicis. Rome en Florence in 1471-1480 Historische Roman door Betsy Perk. Dordrecht, J.P. Revers. 1869.
Aan het hoofd der Florentijnsche republiek stond na het overlijden van Piero de' Medici, dat in het jaar 1469 plaats greep, diens zoon Lorenzo en dezen ter zijde zijn broeder Giuliano. Sixtus IV, die in 1471 den pauselijken zetel besteeg, schoon in het eerst hun genegen, was hun, inzonderheid den eerstgenoemde, later om meer dan ééne reden vijandig; vijandig waren hun ook, behalve aanverwanten van den paus, leden van het geslacht de' Pazzi. 't Kwam tot eene zamenzwering tegen de gehate broeders, die zich ten doel stelde hen te dooden en den regeeringsvorm te veranderen. Op den 26sten April 1478 zou onder de mis haar plan in volvoering komen. 't Geschiedde, doch ofschoon Giuliano doodelijk getroffen werd, met eenen ongunstigen, voor velen der zaamgezworenen noodlottigen uitslag. Lorenzo behield niet alleen het leven, maar ook het gezag en wie hem beiden hadden willen ontnemen, vielen als slachtoffers deels der volkswoede, deels der geregtigheid. Teleurgesteld, legde Sixtus Florence onder het interdict, doch zag na een drietal jaren zich genoodzaakt dat op te heffen, wijl de Turk Italië bedreigde en dientengevolge de tegen Florence uitgezonden legerbenden anders te doen vonden, dan te wroeten in eigen ingewand.
Ziedaar de gebeurtenissen, van welker hoofdzakelijk Pignotti in zijne Storia Toscana T. IV, pag. 47 vlg. ed. 1820 schreef: ‘un orribile attentato di sterminar la famiglia de' Medici; attentato, di cui quando si considerano gli attori, il luogo, le circostanze, appena se ne trova un altro eguale nell' istoria’ (een afgrijselijke aanslag tot uitroeijing van het geslacht der de' Medici - een aanslag, waarvan men, zoo men er de daders, de plaats, de omstandigheden van in aanmerking neemt, in de geschiedenis nauwelijks de wedergade vindt) - de gebeurtenissen, waarvan Mej. Perk onder den boven afgeschreven titel eene romantische beschrijving ten beste geeft.
Gesplitst heeft zij deze beschrijving in drie gedeelten. Betitelen we het tweede, waarin het beraamde, zoowel als het onverwachte moordtooneel voorgesteld is, met den naam van: het spel, dan zullen het tweede en laatste genoeg gekarakteriseerd zijn, indien wij ze: het vooren het naspel heeten.
Zij laten zich allen met genoegen lezen en van wege den inhoud en van wege den vorm.
Belangwekkende personen en voorvallen doen zij voor de verbeelding
| |
| |
rijzen; zoowel historische als romantische. Om dit niet slechts in het algemeen te zeggen, maar ook door het noemen van deze en die bijzonderheid te regtvaardigen, beroep ik mij op het onderhoud van Francesco de' Pazzi met Sixtus, dat eindigde met des laatsten zegenspreken over den dolk, dien de hand des muichelmoorders voeren zou; den kamp in de Santa Reparata, gevolgd van de strafoefening in het palazzo vecchio en dat der de' Pazzi; het verbeiden van berigt nopens den uitslag der onderneming door den paus, en zijnen toestand, zijne handelingen, nadat hij het ontvangen had.
En - opdat ook van den vorm, eenen regt plastischen, iets bekend worde - ziehier een gedeelte van de bladzijde, waarop te lezen staat van het pauselijk verbeiden, waarvan ik gesproken heb:
‘De draperiën werden eensklaps met zijn ('s pausen) bevende vingers driftig opengeschoven, terwijl hij op trillenden toon uitstiet:
En wie, wie meldde ons die treurmare? Die treurmare, die onwaar moet zijn, die bepaaldelijk logenachtig is? En zijn vlammende oogen, opgesperde neusgaten, gezwollen aderen en sissende stem bewezen, dat Veroni zich niet onnoodig uit de voeten had gemaakt.
Hij liegt, hij moet liegen! Die vurige berichtgever!’ vervolgde hij, met de gebalde vuist opgeheven, als om den schedel des abbaten te verpletteren. ‘Hij liegt en dichtte dat sprookje om ons te verontrusten, maar bij alle heiligen des hemels en der aarde, wij zullen hem tot gruis vermorzelen, gelijk allen, die ons durven wederstaan!’
‘Och! dat het zoo ware, Heilige Vader! zuchtte Veroni, terwijl hij het perkament opraapte en nogmaals inzag.
“Herlees!” gebood Sixtus, nog eens moeten wij woord voor woord vernemen...!’
‘Mislukt... Lorenzo ontkomen.... De Pazzi jammerlijk vermoord. Ik reis onmiddellijk naar uwe Heiligheid.’
‘De onderteekening... de onderteekening...’ stotterde Sixtus.
‘Met gloeiend hoofd en knikkende knieën klemde hij zijn trillende, klamme handen zoo zeer aan de draperiën, dat deze losschoten, neêrvielen en hij zelf door den schok wankelde.’
Lof sprekende, heb ik toch aanmerkingen en bedenkingen.
De eerste gelden de taal.
De namen zijn niet altijd juist geschreven. Wil ik Lateriaan voor Lateraan over het hoofd zien, Piccunini voor Piccinino als drukfout beschouwen, noch het een noch het ander kan ik San Orsolo, het mannelijke, waar het vrouwelijke Sant' Orsola behoort te staan, omdat de H. Ursula bedoeld wordt.
Er zijn woorden gebezigd in eene beteekenis, die zij, geloof ik niet hebben. Het oog heb ik, dit zeggende, inzonderheid op het telkens terugkeerende: alreê, in den zin van: spoedig, weldra.
Aan anderen is een geslacht toegekend, waarvan zij niet zijn. Zóó bladz. 62 in: ‘de laster braakt haar gal.’ Vooral met het vrouwe- | |
| |
lijke: bul, dat telkens, als ware 't mannelijk, gebruikt wordt, is dit het geval.
Noodeloos, bijna pleonastisch staat somtijds een woord. Bladz. 61 leest men: ‘Sixtus hief hem (Lorenzo) eigenhandig op.
Eene enkele maal is een nieuw woord gebezigd, dat niet schijnt goedgekeurd te moeten worden.
Bladz. 274 heeft dit: ‘ja, zwoer hem te Rome eigenmondig aan te klagen.’ 't Zij waar, dat het in navolging van het gangbare, eigenhandig, gevormd zij, zal men, zóó voortgaande, ook schrijven mogen: eigenoogig zien, eigenbeenig gaan, enz.?
Ik geef deze aanmerkingen, waarbij ik nog andere zou kunnen voegen, niet om te bedillen, maar opdat de schrijfster, indien zij, hetgeen te wenschen is, later op nieuw op eenige vrucht van hare pen ons onthalen zal, daarmede haar voordeel doe, voorondersteld namelijk, dat zij haar voorkomen, dit te verdienen.
Mijne bedenkingen zijn ten deele van meer algemeenen, ten deele van meer bijzonderen aard.
De eerste van meer algemeenen aard heeft betrekking op Pietro de Riario, 's pausen neef. Reeds op eene der eerste bladzijden van haar werk heeft Mej. Perk hem ten tooneele gevoerd, verhalende, dat hij aanwezig was bij de begroeting van Sixtus, behalve door andere ambassaden, door die van Florence in het jaar 1471. Later deed zij het bij herhaling. Hoe hij, bij gelegenheid van 's pausen kroning niet alleen bij den optogt eene eereplaats bekleedde, maar te voren ook met Lorenzo de' Medici in zulke aanraking kwam, dat hij sedert op wraak zon en aan Francesco de' Pazzi zich begon aan te sluiten, verhaalde zij; hoe hij door den paus eerlang tot patriarch van Konstantinopel benoemd werd en tot aartsbisschop van Florence, enz.; hoe hij daarna ten huize van Jacomino de' Pazzi met dezen en den aartsbisschop van Pisa, Salviati, over de zamenzwering handelde; hoe hij, nadat in 1478 de aanslag mislukt was, naar Sixtus gevlugt, in de zaak van het interdict als anderszins stookte, maar mede door den paus geraadpleegd werd, toen van de zijde van Frankrijk en andere staten daartegen en tegen den oorlog, die Florence tot onderwerping moest dwingen, vertoogen gedaan werden; hoe hij sedert die van Florence door tusschenkomst van eenen sterrewichelaar bewoog, den hertog van Ferrara tot opperbevelhebber hunner legerbenden te kiezen en die van Milaan, door de Zwitsers tegen hen op te hitsen, hunne hulptroepen terug te roepen; hoe hij Sixtus aanspoorde de Italiaansche vorsten op te roepen tot den krijg tegen de Turken, toen deze Otrante vermeesterd hadden (1480) en hem eene nieuwe zamenzwering tegen de de' Medici toezegde, toen hij, nadat het gevaar der Turken geweken was, spijt gevoelde het interdict opgeheven te hebben. Haar geschrift besloot zij met deze zinsnede: ‘In tegenstelling daarvan gebood hij (de paus) Pietro elke vijandigheid te- | |
| |
gen Florence te staken en Pietro waagde 't niet zijn Heiligheid tot andere gedachten te brengen.’
't Is, geloof ik, niet te regtvaardigen, dat zij zóó doende eenen man als handelende voorstelde nog meerdere jaren na zijnen dood. Deze aanteekening is te vinden in Borghinis Discorsi T. IV, pag. 526 not. 1 (Trattato delle chiese e vescovi Fiorentini): ‘Assignano a lui, oltre la Porpora di Cardinale nei 15 Dicembre 1471 i Vescovadi di Trevigi, de Sinigaglia, di Metz e di Seviglia in Ispagna, ma tutti brevi, perchè nel giorno 3 di Gennajo del 1474 stile Romano si morì, assai giovane, secondo alcunni di veleno.’ (Behalve de kardinaalswaardigheid sedert 15 Dec. 1471, bekleedde hij die van bisschop van Trier, Sinigaglia, Metz en Sivilië in Spanje, doch allen kort, aangezien hij op den 3 Jan. 1474 Romeinsche stijl overleed, vrij jong, volgens eenigen door vergift). Verder: ‘A' 20 di Gennajo del 1473 ab Incarnatione si trova essere già stati fatti in Duomo i funerali all' Arcivescovo Pietro Riario, in un libro di partiti del Capitolo Fiorentino.’ (In een aanteekenboek van het kapittel van Florence vindt men, dat reeds op den 20sten Jan. 1473 na de menschwording in den Dom de uitvaart van den aartsbisschop Pietro Riario gevierd is). Hiermede komt overeen het gememoreerde bij Bayle (Dict. Hist. et Crit. art. Sixte IV): ‘il donna de grans Benefices à Pierre, homme si desbordé en luxe, qu'il semblait estre né pour perdre l'argent, ayant despendu en deux ans, qu'il vescut Cardinal deux cens mil escus pour son ordinaire, laissé soixante mil escus de debtes et force riches meubles et mourut... à l'age de 28 ans.’
Eene andere bedenking van meer algemeenen aard heeft betrekking tot Lorenzo de' Medici, zooals de schrijfster hem voorstelde. Is deze voorstelling niet te gunstig? Zóó, 't is waar, schreef Pignotti van hem (t.a.p. pag. 105): ‘si può concludere che Lorenzo è il piu chiaro ornamento della famiglia Medicea, e il titolo de Magnifico, che gli fu dato per la grandezza e magnificenza che poneva in tutte le sue azione è il piu piccolo elogio che egli meritasse.’ (men kan in het kort zeggen, dat Lorenzo het schoonste sieraad van het geslacht der de' Medici is en de titel van Doorluchtige, die hem van wege de grootheid en majesteit, in al zijne handelingen gelegd, gegeven werd, is de geringste lof, waarop hij aanspraak had); doch anders hebben zich andere schrijvers doen vernemen. Machiavelli, die na de vermelding zijner goede hoedanigheden dus vervolgde: ‘nè di quello si possono addurre vizi, che maculassero tante sue virtu’ (men kan in hem geene ondeugden aanwijzen, die zoo groote deugden zouden bezoedeld hebben), wist toch, dat hij zeer verwikkeld was in de ‘cose veneree.’ (Istorie Fiorentine in zijne Opere T. IV, pag. 392) en, opdat ik anderen met stilzwijgen voorbijga, uit de pen van Villari vloeiden deze regelen (La storia di Girolamo Savonarola T. I, pag. 38 vlgg): ‘un principe lodato per tutto il mondo e tenuto come il modello d'ogni sovrano, un
| |
| |
prodigio d'accortezza, un genio politico e letterario. E quale i piu la dicevano allora, tale molti vorrebbero giudicarlo oggi. Gli si perdona il sangue sparso per mantenere un dominio ingiustamente acquistato da lui e dai suoi; il disordine che mise nella repubblica; il rubare che fece gli averi del comune per sopperire alle sue strabocchevoli spese; la invereconda libidine, a cui malgrado una salute cagionevole e mal ferma, abbandonavasi perdutamente ed anche quella rapida ed infernale corruzione del popolo, alia quale studiò di continuo con tutte le forze e la capacità del suo animo: e tutto ciò gli si perdona per essere stato protettore delle lettere e delle arti belle!’ (een vorst van de gansche wereld geprezen en beschouwd als een model-souverein, een wonder van bedachtzaamheid, een genie in de politiek en de letteren. En zooals toen de meesten over hem oordeelden, zouden het heden ten dage nog velen doen willen. Men vergeeft hem het bloed dat hij gestort heeft ten einde eene heerschappij te handhaven, door hem en de zijnen op onregtmatige wijze verkregen; de verwarring, die hij bragt in de republiek; den roof, door hem aan het goed der gemeente gepleegd om aan zijne buitensporige uitgaven te gemoet te komen; den schaamteloozen wellust, waaraan hij zich, niettegenstaande zijne zwakke gezondheid, met de grootste bandeloosheid overgaf en ook de snelle en helsche verdierlijking van het volk, waarnaar hij onophoudelijk met al zijne krachten en zielsvermogens streefde, en dat alles vergeeft men hem, omdat hij een beschermer der letteren en der fraaije kunsten was), benevens de volgende: ‘egli (Lorenzo il Magnifico) aveva ereditato da Cosimo tutta quella sottile astuzia, per la quale, senza essere un grande uomo di stato, era prontissimo nei sottili ritrovati, pieno di prudenza e d'acume, abile nel trattare cogli ambasciatori, abilissimo nello spegnere i suoi nemiei, ardito e crudele quando gli pareva che
l'opportunità lo permettesse. Non avea rispetto nè a fede, nè ad onestà, nè a condizione alcuna di cittadini: andava direttamente al suo fine, senza riguardi umani nè divini. Il crudele sacco della infelicissima città di Volterra; i danari presi dal Monte delle fanciulle per cui moltissime, rimaste senza dote, se dierono alla pessima vita; la disonesta avidità con cui pose le mani negli averi del comune, sono macchie che neppure i suoi piu caldi adulatori poterono cancellare’ (hij - Lorenzo, de Doorluchtige - had van Cosimo die listige sluwheid geërfd, waardoor hij, zonder een groot staatsman te wezen, bij de hand was in fijne vonden, vol voorzigtigheid en doortraptheid, bekwaam in 't onderhandelen met de gezanten, geschikt tot het vernietigen zijner vijanden, onverschrokken en wreed, zoo vaak het hem voorkwam, dat de gelegenheid er gunstig voor was. Hij had eerbied, zoo min voor godsdienst, als voor zedelijkheid of eenigen rang van burgers: hij ging regelregt op zijn doel af, zonder God of mensch te ontzien. De wreede plundering van het ongelukkige Volterra; het geld genomen uit de bank van de meisjes, waardoor velen, geenen bruid- | |
| |
schat hebbende, aan het slechtste leven zich overgaven; de schandelijke gierigheid, waarmeê hij aan het goed der gemeente de handen sloeg, zijn vlekken, die zelfs zijne warmste vereerders niet zullen kunnen uitwisschen).
Van mijne bedenkingen, voor zooveel deze van meer bijzonderen aard zijn, is de eerste: of wel de overigens fiksche voorstelling van het lot, dat Jacopo de' Pazzi trof, zooals haar Mej. Perk gegeven heeft, goedkeuring verdiene? Naar die voorstelling werd hij gedood, toen hij naar het paleis der signorie zich begaf om aan Salviati, die er zich bevond ten einde papieren in beslag te nemen, den goeden afloop der onderneming kenbaar te maken. Zóó echter verhaalde Machiavelli (t.a.p. T. IV, pag. 326 vlgg.) - Pignotti deed (t.a.p. pag. 54 vlgg.) het korter maar op dezelfde wijze - ‘ondechè spogliatosi’ (Francesco de' Pazzi) se gettò sopra il suo letto ignudo e pregò messer Jacopo, che quello da lui non si poteva fare, facesse egli’ (chamare il popolo alla libertà e all' armi). ‘Messer Jacopo, ancorachè vecchio e in simili tumulti non pratico, per fare questa ultima esperienza della fortuna loro, salì a cavallo con forse cento armati, suti prima per simile impresa preparati e se n'andò alla piazza del palagio, chiamando in suo aiuto il popolo e la libertà. Ma perchè l'uno era dalla fortuna e liberalità de' Medici fatto sordo, l'altra in Firenze non era cognosciuta, non gli fu risposto da alcuno. Solo i Signori, che la parte superiore del palagio signoreggiavano, con i sassi lo salutarano e con le minaccie in quanto poterono, lo sbigottirono.... Privato adunque messer Jacopo d'ogni speranza, veggendosi il palagio nemico, Lorenzo vivo, Francesco ferito e da niuno seguitato, non sapendo altro che farsi, deliberò di salvare, se poteva con la fuga, la vita e con quella compagnia, che egli avava seco in piazza, si uscì di Firenze per andare in Romagna’ (van daar dat hij - Francesco de' Pazzi - na zich ontkleed te hebben, zich naakt te bed legde en Jacopo bad, dat deze dede, wat hij zelf niet vermogt te doen (het volk tot de vrijheid en te wapen
roepen). Jacopo, ofschoon oud en in zulke oploopen niet ervaren, sprong, ten einde voor het laatst der zijnen geluk te beproeven, te paard met nauwelijks honderd gewapenden, die vooraf op zulke onderneming waren voorbereid en begaf zich naar het plein van het paleis, het volk en de vrijheid te hulp roepende. Maar aangezien het eerste door het fortuin en de vrijgevigheid der de' Medici doof gemaakt was, de andere in Florence niet gekend werd, ontving hij geen antwoord hoegenaamd. Alleen die van de signorie, die het bovengedeelte van het paleis in bezit hadden, begroetten hem met steenen en joegen hem, zooveel zij konden, door bedreigingen schrik aan... Van alle hoop mitsdien verstoken, wijl het paleis hem vijandig was, Lorenzo in leven, Francesco gewond, terwijl niemand hem volgde, werd Jacopo, niet wetende wat anders te doen, te rade, zoo mogelijk, door de vlugt het leven te redden en met de manschappen, die
| |
| |
hij op het plein bij zich had, verliet hij Florence om naar de Romagna zich te begeven). En vervolgens: ‘fu ancora preso messer Jacopo nel passare l'alpi, perchè inteso da quelli Alpigiani il caso seguito a Firenze e veduta la fuga di quello, fu da loro assalito ed a Firenze rimenato. Nè potette, ancora che piu volte ne gli pregasse, impetrare d'essere da loro per il cammino ammazzato. Furono messer Jacopo e Rinato giudicati a morte, dopo quattro giorni che il caso era seguito.’ (Nog werd Jacopo bij het overtrekken der bergen gegrepen, wijl de bergbewoners, die van het gebeurde te Florence gehoord hadden en hem zagen vlugten, de handen aan hem sloegen en naar Florence hem terugvoerden. Ofschoon hij bij herhaling hen smeekte, dat zij onderweg hem dooden mogten, kon hij hen niet bewegen. Jacopo en Rinato werden ter dood veroordeeld, vier dagen, nadat het voorval had plaats gegrepen)
Eene tweede bedenking, die ik in weinige woorden bespreken kan, geldt het bladz. 4 door de schrijfster, sprekende van het jaar 1471, gezegde nopens den toen voor twee jaren nauw negentienjarigen Lorenzo de' Medici. Hoe dit overeen te brengen met hetgeen Pignotti t.a.p. pag. 106 vlg. onder het jaar 1492 verhaalde: ‘la sua malattia... lo condusse alla morte nel di 9 aprile nell'età di anni 44’ (zijne ziekte - deed hem den geest geven op den 9den April in den ouderdom van 44 jaren)?
Op dezelfde bladz. - ook dienaangaande heb ik eene bedenking - deelde de schrijfster mede, dat in het gezegde jaar ‘de staatsiekarossen eerst onlangs in zwang gekomen en daardoor uitsluitend maar bij koningshoven nog in gebruik’ waren. Bij la Croix in zijn werk: les arts au moyen age etc. ed. 2 pag. 124 vlg. leest men: ‘selon Sauval, les deux premiers carosses qu'on vit à Paris et qui firent l'admiration du populace, appartenaient, l'un à la reine Claude et l'autre à Diane de Poitiers, maîtresse de François I’ (1515-1547). Sauvals berigt beveelt zich, dunkt mij, wel als geloofwaardig aan, zoo men het schrijven van Hendrik IV (1589-1610) aan Sully in aanmerking neemt: ‘je ne saurois aller vous voir pour ce que ma femme se sert de ma coche.’ Zeker zal het wel zijn, dat de staatsiekarossen in de dagen van Sixtus IV niet algemeen genoeg in gebruik waren om zoo telkens en enkele malen in grooten getale voortgebragt te worden.
Bladz. 100 verhaalde Mej. Perk, dat Lorenzos karossen met gouden ballen beschilderd werden, en aan den voet der bladzijde gaf zij de aanteekening ten beste, dat deze ‘het wapen der de Medicis’ uitmaakten. M. d'Azeglio, in zijnen Niccolò de' Lapi, ovvero i Palleschi e i Piagnoni reden gevende van de benaming der Mediceïsche partij te Florence (Palleschi), verwees mede naar dat wapen (Bibl. d'autori italiani T. VIII, pag. 34): ‘sei palle rosse in campo d'oro’ (zes roode ballen in een gouden veld). Zóó staat het ook op No. V van de wapenkaarten, die gevoegd zijn bij Borghinis: dell' arme delle famiglie
| |
| |
fiorentine (Discorsi T. III), ofschoon dáár ook voorkomen twee andere met zeven en met acht roode ballen in een gouden veld, toegelicht door het op pag. 120 vlg. daaromtrent gezegde.
Bladz. 230 verhaalde de schrijfster van door allen geprevelde gebeden ‘nu geen priester dit vermocht te doen’, en bladz. 238 van de ‘mare, dat ook de geestelijkheid in den ban gedaan was en alzoo alle kerken gesloten.’ Maar Pignotti berigtte (t.a.p. pag. 61 vlg.): ‘sprezzato l'interdetto, che i piu dotti canonisti e teologi di Firenze e dell' Università di Pisa mostrarono ingiusto e perciò insussistente, fu ordinato che si tenessero aperte la chiese, si celebrassero i divini uffizi.’ (Onder verwerping van het interdict, dat de geleerdste kanonisten en theologen van Florence en van de universiteit te Pisa onregtvaardig en als zoodanig hersenschimmig bewezen te zijn, werd bevolen, dat de kerken open gehouden en de goddelijke diensten zouden gedaan worden) en Machiavelli (t.a.p. pag. 336): ‘i Fiorentini... sforzarono i sacerdoti a celebrare il Divino uffizio.’ (de Florentijners... noodzaakten de priesters de goddelijke dienst te verrigten). Wat anders ook te wachten van mannen, die den paus in hun schrijven aan hem toevoegden: ‘indue, indue, Beatissime Pater, meliorem mentem; memineris pastoralis officii tui et Vicariatus Christi; memineris clavium non in istos usus datarum’ (neem, neem, Allerheiligste Vader! eenen beteren geest in u op; wees gedachtig aan uwen herderlijken pligt en aan dien van het stedehouderschap van Christus; gedachtig, dat niet tot zulk gebruik de sleutels u gegeven zijn).
Bladz. 302 stelde de schrijfster Lorenzo voor, van zijnen togt naar Napels teruggekeerd en zich begevende naar de Santa Maria del fiole ‘waarin nu was verdoopt de Santa Reparata.’ Borghini meldde in zijn vroeger genoemd Trattato delle chiese etc. pag. 519 vlg. anders: ‘ed in questi tempi (1438) si fece la terza volta Concilio Generale in Firenze, ove intervenne l'Imperadore di Constantinopoli e si finì la quistione della Chiesa Greca alla Latina e si consacrò la Chiesa Metropolitana de S. Maria del Fiore da esso Pontifice (Eugenio IV) con incredibile solennità’ (en in dezen tijd - 1438 - werd voor de derde maal een algemeen concilie te Florence gehouden, hetwelk de keizer van Konstantinopel bijwoonde en waar de strijdvragen tusschen de Grieksche en Latijnsche kerken uitgemaakt werden. Gewijd werd de metropolitaankerk van S. Maria del Fiore door den paus (Eugenius IV) met ongeloofelijken luister.)
Van het historische geproken hebbende, mag ik niet nalaten van het romantische, zij het minder uitvoerig, dit mede te doen.
Ook in dit opzigt is er in het werk, dat ik aankondig, bij het goede, een en ander, waarvan ik aarzel hetzelfde te zeggen.
Ik denk aan het gezin van Francesco de' Pazzi met zijne handelingen en lotgevallen. Dat des ignora haren onwaardigen echtgenoot vergif in de aderen gejaagd of hem den dolk in het hart gestooten, al- | |
| |
thans die taak aan anderen toevertrouwd hadde, zou mij - zoo maar Francesco niet hadde moeten voortleven tot aan de ure van den gruwelijken aanslag - natuurlijker toeschijnen, dan dat zij hem met hare dochters ontliep. Natuurlijker, dat zij aan Alessandro, haren zoon - indien deze niet de plaats hadde moeten vervangen van den historischen mis doenden priester - gezegd hadde: ‘sta met eere in den strijd en valt ge, laat dan uw dood de angel zijn, die hem duizend- en nog eens duizendmaal de zwarte ziel doorvlijmt, wiens wreedaardig woord u naar de gelederen joeg’, dan: ‘deserteer!’
Ik denk, om niet meer te noemen, aan het onderhoud van Lorenzo met zijne gemalin vóór zijn vertrek naar Napels. Zóó, vraag ik weifelend, zou hij gesproken hebben, die het sterven nabij, Savonarola ontbood, opdat deze hem de absolutie gave van wege de plundering van Volterra; het geld, genomen uit de meisjesbank; het vergoten bloed der Pazzi, maar bij diens eisch: ‘geef terug wat ge onregtvaardig naamt of beveel uwen zonen de teruggave in uwen naam!’ ter nauwernood toestemde en bij den volgenden: ‘geef aan de Florentijnen hunne vrijheid weder!’ zijne laatste kracht verzamelde om met minachting zich van den monnik af te wenden en - zonder diens absolutie ontvangen te hebben, den geest te geven?
Nog deze opmerking: had het tijdperk niet meer voor de romancière, dan Mej. Perk verbruikte? Waarom niet doen optreden Guglielmo de' Pazzi, die Bianca, de zuster van Lorenzo, tot vrouw had en mede door hare tusschenkomst het leven behield - te meer omdat het zwakkere geslacht, vooral het zachte, lieve deel er van, slechts in geringe mate in den roman vertegenwoordigd is? Waarom niet den pauselijken bevelhebber Giovan Battista da Montesecco, die te voren met Lorenzo in aanraking geweest zijnde, geheel andere gedachten van hem had opgevat, dan men bij hem had opgewekt, welligt daarom weigerde zijn moordenaar te zijn en zóó doende werd ‘il principio della rovina dell' impresa’ (de eerste aanleiding tot het mislukken der onderneming)? Waarom niet den aartsbisschop van Florence, Rinaldo de' Orsini en Niccolo de' Orsini, den Florentijnschen kapitein, beiden broeders van Lorenzos gemalin, Clarice? Waarom niet - doch genoeg!
Zooals ik zeide, wenschen wij, dat Mej. Perk niet voor het laatst het terrein der historische romantiek betreden hebbe. Maar - mag ik haar eenen raad geven? - niet te snel zij haar gang. Bij ervaring weet ik, hoeveel onderzoek en overwegen het kost, voort te schrijden, dat men 't met zelfvoldoening doe - zelfvoldoening wanneer men zijnen arbeid toetst aan den regel: de volmaakte roman is de volmaakte geschiedenis, gelijk de volmaakte geschiedenis de volmaakte roman is.
F.A.E.P.R.E.
|
|