| |
Een vergeten meerderheid.
Groot is de omwenteling, die in de laatste jaren heeft plaats gegrepen in de denkbeelden omtrent den toestand der vrouw in de moderne maatschappij.
In alle landen der beschaafde wereld treedt het vraagstuk der vrouw als question brûlante meer en meer op den voorgrond. Amerika zendt zijn dochteren naar akademiën, en als geneesmeesteressen staan zij naderhand als goeddoende engelen bij het ziekbed, verligting en lafenis aanbrengende; als pleitsters treden zij voor de balie op ter verdediging der belaagde onschuld; als onderwijzeressen zullen zij door haar invloed de zeden van een geheel volk verzachten, om daar waar tot nu toe slechts de almighty dollar heerscht en kennis magt is, ook het gevoel de plaats in de maatschappij te geven, waarop het regt heeft. Ook in Oud-Europa is men meer en meer overtuigd geworden, dat verandering noodzakelijk is. Beschouwde men vroeger het huwelijk als de éénige bestemming van het meisje, thans erkent men dat de vrouw ook nog een andere bestemming kan hebben niet alleen, maar dat het ook noodig is, haar daartoe voor te bereiden.
Het grooter aantal vrouwen dan mannen wijst daarop van zelf: de veranderde levenswijze en meerdere duurte zonder evenredige verhooging van veler inkomsten, de meerdere weelde doen bovendien nog velen aarzelen om zich met de zorg van een gezin te belasten. Voortdurend wordt dan ook het aantal meisjes grooter, die niet tot haar zoogenaamde bestemming komen.
In de meeste landen worden reeds verschillende betrekkingen, vroeger uitsluitend door mannen bekleed, door vrouwen of meisjes waargenomen. Op telegraafkantoren en spoorwegbureaux treft daar de reiziger vrouwen aan, die verpligt voor zich, en misschien ook wel voor hulpbehoevende betrekkingen, het brood te verdienen, met het verleden der vrouw gebroken hebben, en krachten en bekwaamheden, die tot nu toe voor het grootste deel verloren gingen, ten nutte der maatschappij gebruiken;
| |
| |
en al moge men nu hier te lande nog geene vrouwelijke ambtenaren op die plaatsen zien, toch is ook hier verbetering merkbaar.
Ook hier is de stoot gegeven, het gebrek aangewezen, de eisch gesteld. Ieder meisje moet in staat zijn in haar onderhoud te voorzien; genadebrood moet geen meisje langer behoeven te eten, dat is de eisch. Om aan dien eisch te kunnen voldoen, is kennis voor ieder meisje noodzakelijk. En juist de kennis van de overgroote meerderheid der meisjes is zeer, zeer gebrekkig. Op dit gebied kan evenwel reeds op gelukkige verschijnselen gewezen worden.
De wet op het middelbaar onderwijs regelt het onderwijs der jongelingschap, voor de opleiding van het meisje bepaalt zij niets. Toch is er leven. De oprigting der middelbare school te Haarlem, het voornemen daartoe te Arnhem, de nederlagen door de voorstanders van het middelbaar onderwijs voor meisjes te Delft en Amsterdam geleden wijzen op een vraagstuk, dat aan de orde is, en vooreerst nog aan de orde zal blijven; de grootste tegenstanders toch der middelbare scholen voor meisjes erkennen, dat de tegenwoordige toestand verre van gunstig is. Men verschilt hoofdzakelijk slechts in de middelen om het onderwijs voor meisjes te verbeteren, om dit aan de eischen die nu gesteld mogen worden te doen beantwoorden.
De oprigting van middelbare scholen voor meisjes in de meeste groote gemeenten des lands zal het einde van dien strijd zijn. Men kan die oprigting vertragen, men kan uitstellen, eindelijk zullen èn particulieren èn gemeenteraden inzien, dat die scholen noodzakelijk zijn.
Verre zij het van mij na het krachtig pleidooi in een vorig nommer van dit tijdschrift opgenomen, daaraan iets te willen toevoegen om de oprigting dier scholen aan te bevelen. Vol vertrouwen in den uitslag van dien strijd, die voor mij slechts een quaestie van tijd is, wenschte ik in deze regelen op een vergeten meerderheid te wijzen, die door de oprigting der middelbare scholen voor meisjes niet zoude gebaat zijn, en toch dringend behoefte aan verbeterd onderrigt heeft.
Die duizenden meisjes uit de lagere volksklasse hebben evenzeer behoefte aan ander, aan beter onderwijs dan haar meer gegoede zusters. Zij verlangen geen hoogere middelbare scholen, omdat deze zoo min geschikt zijn voor haar als voor de jongens uit het volk, maar wat dezen gegeven wordt, wenschen zij ook te ontvangen. Lager onderwijs voor haar geschikt, en herhalings- en voortgezet-onderwijs op burger dagen avondscholen, waar zij kunnen leeren, wat de lagere school haar niet kan geven, waar zij kunnen leeren wat de maatschappij reeds nu van de vrouw eischt, zonder dat zij in staat gesteld is, de noodige kennis daartoe te verkrijgen.
De maatschappij eischt veel, misschien dikwijls te veel van den jongeling. Examens wachten hem; kennis, veel kennis wordt bij alles gevorderd, maar de maatschappij stelt hem nu ook in staat die kennis te verkrijgen; die wil, kan leeren.
| |
| |
Maar evenzeer vraagt de maatschappij veel van het meisje, van de vrouw in het algemeen, en van die uit de lagere volksklasse in het bijzonder.
Kan de jongen zijn kindsche jaren meestal spelende doorbrengen, zijn knikkers en tol zijn getrouwe kameraden, het meisje leert reeds vroeg de ernstige zijde des levens kennen. Eerst te huis, spoedig onder vreemden, heeft zij pligten te vervullen, waarvoor zij nog volstrekt niet berekend is. Kinderen, eerst broertjes of zusjes, spoedig vreemden worden aan haar zorg toevertrouwd; vroeg reeds moet zij het ouderlijk huis verlaten om in een vreemd gezin als dienstbare werkzaam te zijn, of wel zij treedt het fabriekgebouw binnen om haar meisjesjaren te slijten in dikwijls bedompte, ongezonde vertrekken. Vindt de jongeling zijn werk veelal in de open lucht, het meisje is binnen 's huis werkzaam, zij moet borst en longen gewennen aan een bedorven dampkring, geestdoodende werkzaamheden moeten in haar behoeften voorzien. Is het wonder, dat zij naar verandering tracht, is het wonder, dat zij eigen huis en eigen haard wenscht, dat zij met vreugde het uur te gemoet ziet dat haar van dienstbaarheid zal verlossen, om als echtgenoote aan de zijde van den man harer keuze haar plaats in de maatschappij in te nemen?
Droevige teleurstelling wacht haar. Als echtgenoote en moeder heeft zij pligten te vervullen, waartoe zij niet in staat is, omdat haar de kennis daartoe noodig geheel ontbreekt.
In haar dienstbaarheid heeft haar de gelegenheid ontbroken zich voor haar bestemming voor te bereiden.
De fabriek toch, die tien ja twaalf uren daags van baar vorderde, stelde haar buiten de gelegenheid om de meest gewone werkzaamheden in het huisgezin te verrigten; de jaren als dienstmaagd bij gegoeden doorgebragt mogen haar minder vervreemd hebben van de pligten, die als vrouw op haar zullen rusten, toch heeft zij ook daar niet geleerd van een gering loon veel te doen, en is de toepassing van het bekende spreekwoord, van eens anders leer is het goed riemen snijden niet zelden voor haar de oorzaak, dat zij zich in haar geringe woning met de geringe inkomsten niet te huis vindt. De behoeften nemen toe; en in plaats van het verwachte levensgeluk is ellende het lot, dat haar wacht.
Hooger loon is een dringende eisch, de sociale quaestie treedt meer en meer op den voorgrond; nooit zal die echter door de verhooging der loonen opgelost kunnen worden, als de vrouw van den werkman niet geleerd heeft om dat loon op de meest geschikte en voordeeligste wijze voor haar gezin te besteden.
Er zijn helaas! veel ongelukkige gezinnen.
Gingen wij de oorzaken na van dien treurigen toestand, hoe dikwijls zouden wij moeten wijzen op de vrouw, die den man geen aangenaam te huis weet te bereiden, op de vrouw, die met de beste voor- | |
| |
nemens bezield, haar woning binnen trad, maar die voornemens niet konde ten uitvoer brengen, omdat de kennis daartoe noodig haar geheel ontbrak.
Veel wordt door de maatschappij van haar geëischt, veel wordt haar verweten, toch wordt haar de gelegenheid niet geschonken die kennis te verkrijgen. Welk onderwijs ontvangt in het algemeen het meisje uit de volksklasse? Laat ons dit nagaan, om dan ten slotte kortelijk aan te wijzen, welke veranderingen dringend noodzakelijk zijn.
Met het vijfde of zesde jaar komt het meisje in de lagere school; zij leert lezen, werktuigelijk schrijven en rekenen, met al het verdere wat het geringe onderwijzers-personeel kan geven.
Schoolverzuim verkort de schooljaren der meisjes aanmerkelijk. Reeds spoedig kunnen zij dienst doen in het gezin. Het doen van boodschappen doet haar dikwijls een of meer schooltijden per week verzuimen; dikwijls moeten zij kleinere broertjes of zusjes voor ongelukken bewaren of andere huiselijke werkzaamheden verrigten. Na verloop van drie of vier jaren verlaat het meisje op veel plaatsen reeds de school. Zij kan lezen, zegt de moeder, wat wil men meer, ik kan het niet eens; breijen en naaijen is nuttiger, en de naaivrouw, die reeds herhaaldelijk schooluren heeft in beslag genomen, deelt nu met de moeder den tijd van het meisje.
Is het noodig iets te zeggen van de meesten dier naai- en breischolen? Is het noodig te schetsen hoe dit onderwijs is ingerigt, of om aan te toonen, dat die vrouwen over het algemeen volstrekt niet berekend zijn voor haar taak?
De wet op het lager onderwijs geeft de gelegenheid tot het afleggen van examen als onderwijzeres in de nuttige handwerken, en hoeveel nu ook op die examens is aan te merken, hoe gering de resultaten dier examens zijn, toch zouden velen dier naai-vrouwen bij dit examen te kort schieten. Het meisje kan bij haar werktuigelijk de naald leeren behandelen, weinig meer. De naaivrouw is de laatste onderwijzeres van het meisje. De maatschappij neemt haar op, zij wordt tot werkzaamheden geroepen, waartoe zij niet in staat is, want alle kennis ontbreekt haar, veel toch wat nog op school geleerd was, is reeds vergeten omdat het niet bijgehouden is.
Maar waarom dan zoo vroeg de school verlaten?
Is dit niet onverantwoordelijk van de moeder?
Ondervindt zij dan niet, hoeveel zij mist en verlangt zij niet haar kind te geven, wat haar in vroeger tijd onthouden is? Veroordeelen wij die vrouw niet te spoedig. Geven wij haar ten minste niet alleen de schuld van haar verkeerde handeling. Eenmaal zijn wij gewoon ons onderwijs optimistisch te beoprdeelen en gaarne wijten wij aan andere oorzaken, waarvan het onderwijs voor een groot deel de schuld is.
Moge de moeder u niet juist kunnen zeggen wat haar meisje noodig heeft te leeren, wel weet zij, dat de lagere school niet geeft wat haar
| |
| |
kind behoeft, maar daarentegen vele zaken die naar het inzien der onontwikkelde vrouw zeer goed kunnen gemist worden.
Wat heeft haar kind aan geschiedenis, wat aan taalkunde? Wat behoeft het die vreemde steden en landen te kennen? Dit alles moge goed zijn voor jongens, die dienen wel iets meer te weten, maar wat heeft een meisje daaraan? Op den naaiwinkel leert zij iets wat zij naderhand kan gebruiken; en dus.....
Heeft de vrouw zoo geheel ongelijk?
Ja en neen; ja, wanneer zij denkt dat die en andere vakken van het lager onderwijs voor het meisje niet noodig zijn; neen, wanneer zij van gedachte is, dat de wijze van onderrigt op de meeste scholen in die vakken van gering nut voor het meisje is.
Het onderwijs is voor de jongens, zoude de vrouw het misschien gevoelen, zonder dat zij weet dat het rijk slechts kweekscholen voor onderwijzers heeft gesticht en noch kweekscholen voor onderwijzeressen, noch middelbare scholen voor meisjes heeft noodig geoordeeld.
Het klassikaal onderwijs, door te weinig personeel op de lagere scholen noodzakelijk, laat op talrijke scholen het individu verloren gaan in de massa, en het meisje woont het onderwijs bij dat door mannen vooral met het oog op de jongens gegeven wordt.
Op de lagere school ontvangen meisjes en jongens meestal gelijktijdig onderrigt. Heeft dit geen bezwaar in de eerste jaren, in de laagste en middelste klassen, zeer nadeelig voor de vrouwelijke leerlingen wordt die vereeniging in de hoogste klasse.
De onderwijzer heeft bij zijn onderwijs hoofdzakelijk den handwerksman of daglooner op het oog; het rekenonderwijs, het onderwijs in de kennis der natuur, de leesstof is daarnaar op vele scholen ingerigt, en de meisjes moeten, zoo goed dit gaan kan, dit onderwijs volgen. Verandering is dringend noodzakelijk, en de éénige wijze om verbetering te krijgen is scheiding der hoogste klasse. Hebben de jongen en het meisje een verschillende bestemming, het laatste onderwijs, dat zij ontvangen, moet daarnaar zijn ingerigt.
Op eenigzins talrijke volksscholen moest daarom onder toezigt van den hoofdonderwijzer het onderwijs aan de meisjes der hoogste klasse toevertrouwd worden aan een onderwijzeres, geen secondante met acten voor talen, maar aan een meisje, opgeleid aan de lagere school, uit het volk voortgekomen, met de behoeften van het volk bekend. Deze onderwijzeres moest onderrigt geven in de nuttige handwerken en in de vakken van het lager onderwijs, vooral met het oog op de behoefte der vrouw.
De schooltijden moesten naar lokale omstandigheden geregeld worden; dan zoude men het schoolverzuim kunnen verminderen en met twee of drie uren geregeld onderwijs per dag meer nut kunnen doen dan nu met de gewone schooltijden.
Bij het lezen moesten wetenschappelijke werkjes geweerd worden.
| |
| |
De leesles moest dienstbaar gemaakt worden om lust voor lezen op te wekken, om de eerste kennis onzer letterkunde aan te brengen. De volksuitgaven zullen onze klassieken ook onder het volk brengen, op school reeds moet het volk die schatten leeren genieten, bloemlezingen voor meisjes moesten hoofdzakelijk de leesstof geven.
Behalve werktuigelijk schrijven moest de schrijfles ook gebruikt worden tot het leeren schrijven van de meest voorkomende stukken, die aan een vasten vorm gebonden zijn, zooals quitantiën, rekeningen, brieven, enz.
Het rekenonderwijs moest geheel naar de behoeften der leerlingen ingerigt worden. Uit het hoofd rekenen moest hoofdzaak zijn.
Het onderwijs in de beginselen der vormleer moest dienstbaar gemaakt worden aan het onderwijs in de nuttige handwerken, en tot vorming en ontwikkeling van het gevoel voor regelmaat en schoonheid. Onderwijs in het teekenen zoude daarom ook zoowel aan de meisjes als aan de jongens gegeven moeten worden, evenwel naar de verschillende behoeften gewijzigd.
Het onderwijs in de Nederlandsche taal zou zich hoofd zakelijk tot stijloefeningen moeten bepalen en alleen die taalregels moeten behandelen, die noodig zijn om zonder grove fouten te schrijven.
Het onderwijs in de aardrijkskunde zou zeer gewijzigd moeten worden, en zamengaan met het onderwijs in de natuurlijke historie.
Kennis der voornaamste levensbehoeften, met de plaatsen waarvan en de wijze hoe zij verkregen worden is ook voor de vrouw noodig. Leert het meisje nu bovendien nog de voornaamste middelen van gemeenschap kennen, dan is het aardrijkskundig onderwijs op de lagere school voldoende.
Het onderwijs in de geschiedenis moest zich bepalen tot het verhalen van belangrijke feiten, een aaneengeschakeld verhaal is onnoodig. De meisjes, die naar meer verlangen, zullen gemakkelijk dit verlangen in de schoolbibliotheek kunnen bevredigen, want deze zullen immers spoedig nergens meer gemist worden? Zelden zal men gelegenheid hebben geld uit te geven, dat hoogere rente opbrengt, dan het uitgegevene ten behoeve eener schoolbibliotheek.
Kennis der natuur zal meer tijd vorderen dan daaraan tot nu toe gewijd wordt; kennis van het menschelijk ligchaam met zijn behoeften, gezondheidsleer, ziekenverpleging, kennis der spijzen en dranken en van de wijze hoe die bereid en ook vervalscht worden, is voor ieder meisje, voor iedere vrouw onmisbaar. Van die kennis moet de grond gelegd worden op de lagere school.
Het zangonderwijs behoeft niet afzonderlijk gegeven te worden; het is integendeel te verkiezen om dit aan meisjes en jongens vereenigd te geven.
Het onderwijs in handwerken moest eindelijk niet de oude sleur volgen, maar het meisje in staat stellen geheel in haar behoeften te
| |
| |
kunnen voorzien. Een naaimachine was bij dit onderwijs onmisbaar.
Blijven de meisjes tot haar dertiende of veertiende jaar in die klasse, en dat zullen zij, wanneer de schooluren zoodanig zijn, dat zij in huis gemist kunnen worden, dan zou de verbetering in de opleiding der meisjes spoedig merkbaar zijn, vooral als zij van de lagere school onmiddellijk kunnen overgaan in een herhalingsklasse, waar het geleerde kan onderhouden en verder voortgezet worden niet alleen, maar waar men ook het onderwijs meer professioneel zou kunnen maken.
Een groot, zeer groot bezwaar bestaat vooralsnog tegen de inrigting dier meisjes-klassen. Geschikte onderwijzeressen ontbreken geheel. Wij mogen onderwijzeressen hebben voor de zoogenaamde jonge-jufvrouwenscholen, voor de volksschool missen wij die. Zal een goede kweekschool spoedig in die behoefte voorzien? Particuliere krachten zullen daartoe gebezigd moeten worden. De regering regelt niets naar het schijnt wat op het onderwijs van meisjes betrekking heeft; met moeite wordt een geringe subsidie verkregen voor de éénige middelbare school voor meisjes.
Dat is nu eenmaal zoo, en de eerste tijd zal daarin wel geen verandering brengen; maar wordt eenmaal erkend, dat die vergeten meerderheid evenzeer haar regten heeft als de kleine minderheid, wier regten thans krachtig verdedigd worden, dan zal die kweekschool spoedig verrijzen, en het Nederlandsche volk onderwijzeressen geven, berekend voor haar taak om het Nederlandsche meisje tot haar bestemming, welke die dan ook moge zijn, op te leiden.
Kennis is magt, ook voor de vrouw. Moge het aanbrengen van die kennis een eerste schrede zijn tot het oplossen van een tal van quaestien, die onder den algemeenen naam van sociale quaestie begrepen zijn!
A.J.L.
|
|