| |
Geschiedenis van den dag.
Frankrijk hield in den laatsten tijd bijna uitsluitend de aandacht bezig, aller oogen waren gericht op den afloop van de crisis, waarin dit keizerrijk verkeert. Is het omdat dit land nog altijd de spil is, waarom de hoop en vrees van ons geheele werelddeel zich beweegt, verkeert Europa nog altijd onder den indruk van het prestige, dat Frankrijk weleer op den gang van alle zaken uitoefende? Het zou alleen de macht der overlevering zijn, die zich op deze wijze van ons meester maakte, de verre echo van de geschiedenis van voor ruim een halve eeuw, - want Frankrijk is niet meer het Frankrijk van weleer, en buitendien geplaatst onder geheel andere omstandigheden. Het moge voortgaan met zijn bluf en zeggen: als Frankrijk tevreden is, is geheel Europa in rust, wij kunnen gerust zeggen, dat Frankrijk met zulke holle klanken teert op den roem van het verledene.
Bij de oorlogen, die het tegenwoordige Frankrijk heeft gevoerd, is wel gebleken de gewone dapperheid van dit voor het militaire leven als geboren volk, maar volstrekt niet dat zijn aanvoerders in het bezit waren van een bijzondere tactiek, die het geheim was van de overwinningen van Napoleon I en zijn veldheeren. Napoleon III is alles behalve een veldheerstalent, en wat hij vermocht, had hij te danken gehad aan zijn generaals, die meer gezegevierd hebben door de roekeloosheid, waarmee zij met menschenlevens speelden, dan door hun uitstekend beleid. Daarbij is de een na den ander dezer generaals Napoleon ontvallen, en hij zelf wordt oud, te oud ook van ondervinding om zich in gewaagde ondernemingen te steken en misschien alles op het spel te zetten. Zijn leger is meer voor den binnen- dan voor den buitenlandschen vijand bestemd.
En wat de traditioneele vrees voor Frankrijk's veroveringen, waar- | |
| |
onder Europa zoolang gebukt ging, geheel wegneemt, is het verblijdend verschijnsel, dat er een militaire mogendheid is ontstaan, zoo geducht als Napoleon I nimmer heeft gekend en wanneer Frankrijk zijn krachten moest meten met die van den Noordduitschen Bond, is het de vraag aan welke zijde de overwinning zou vallen; het Noordduitsche leger is niet alleen in staat om het Fransche het hoofd te bieden, maar munt boven dit uit door de meerdere intelligentie zijner soldaten. Wij dwepen niet met Pruisen of het Pruisische Regeeringstelsel, maar het bloedige drama van '66 heeft toch dit voor, dat de machtsverhouding in Europa eene andere is geworden en zich in plaats van de traditioneele vrees voor Frankrijk, een geheel andere gezichteinder heeft gevormd; in het hart van Europa is als een ijzeren muur een macht opgerezen, die den Russischen gier aan den eenen, en den Franschen adelaar aan den anderen kant ontzag inboezemt en in toom houdt, en niet meer met vrees en angst slaan wij de geschiedenis van Frankrijk gade; het land vol hartstochten is ons niet langer de rivier, die in onstuimige vaart uit haar bedding dreigt te treden, om verwoesting rondom zich te verspreiden.
Boezemt het lot van Frankrijk ons zooveel belang in, omdat het staat aan het hoofd der beschaving, omdat het als weleer, zij 't ook toen bij het flikkeren van de bijl der guillotine en met wilden, rauwen kreet van wraak, door bloeddorst aangehitst, aan Europa de beginselen verkondigt van het nieuwere staatsrecht, van de souvereiniteit des volks? Arm volk, dat naar geheime raadsbesluiten der geschiedenis eenmaal waart uitverkoren om als een verwoestende maar ook den dampkring zuiverende stormwind over de volkeren te gaan om hun toe te roepen: breekt de kluisters van adel en geestelijkheid, en weest vrij! - maar zelf het dierbaarst kleinood, de vrijheid, niet waard, geen zelfbeheersching en geen zelfregeering kennend, uw kracht verspildet in vruchtelooze omwentelingen en het jagen naar hersenschimmen, totdat gij met uitgeputte kracht uw nek boogt onder den voet van den dwingeland, die met vrijheidsliederen u lokte, om, eenmaal uw meester, elke uiting van staatkundig leven te bedwingen, om voor u te leven, te denken, te regeeren. Arm volk, dat twintig jaren lang als kinderen, als onmondigen u hebt laten behandelen, wat kunnen wij van u leeren, gij die tot het besluit zijt gekomen, dat het caesarisme de noodzakelijke voorwaarde is van uw bestaan!
Arm volk! Uw wijsgeeren hebben in vroeger dagen door het vlijmend wapen van den spot de macht der hierarchie verbroken, en de verdraagzaamheid doen geboren worden, die geen kerk ooit bereid was om te erkennen; er was een tijd, dat gij gloeidet van haat tegen allen priesterdwang en uw grond de kweekplaats was voor de vrije zonen der katholieke kerk, maar in plaats van vooruit te gaan op dien weg, zijt gij de slippendrager geworden, geniet ge de twijfelachtige eer van de beschermer te zijn van een paus, die de goden gelijk wil wor- | |
| |
den om over de menschen te heerschen. Onbreekt het u aan denkkracht, aan moed, en schiet daarom het clericalisme steeds dieper wortelen bij u?
Beschaving! Geen land waar het onderwijs in treuriger toestand is en waar de statistiek van minder ontwikkeling getuigt!
Neen, het hedendaagsch Europa heeft niets van u te leeren; het slaat u gade met een gevoel van weemoed, soms vermengd met verachting; de rol, die ge voor ons geslacht speelt, is dat ge ons in uw modepoppen overstroomt met de keur van uw valsch vernuft en uw ijdelheid; wees ‘tevreden’ wanneer ge die kunt blijven leveren aan onze vrouwen; er zou - gij hebt gelijk - er zou geen ‘rust’ zijn in die wereld, wanneer gij er niet waart.
Waarlijk, de gang van de gebeurtenissen in Frankrijk is een grillige tegenstelling met de rol, die dit volk zich altijd toekende en ook de geschiedenis van de laatste dagen biedt weinig verheffends aan.
De persoon, waarop terstond ons oog valt, is de eerste minister onder den eersten Napoleontisch-constitutioneelen regeeringsvorm, Emile Ollivier. Men begrijpt dat die man niet de spil is van al de verrassingen en wonderen, die het staatkundig Parijs ons in den laatsten tijd te zien gaf; hij is weinig meer dan de schaduw van den sphinx, den altijd geheimzinnigen keizer der Franschen; misschien is hij ook wel de speelbal van een aantal intrigues, waartegen hij volstrekt niet is opgewassen.
Dat neemt niet weg, dat Ollivier een man is van talent, een goed redenaar, een man van groote belezenheid, waarvan hij een ruim gebruik soms weet te maken; Frankrijks voorzienigheid deed hem nu eenmaal geboren worden met een zeer gevoelig zenuwstelsel, waardoor hij zeer vatbaar is voor indrukken, die hem spoedig meesleepen en in vuur brengen; hij is vooral geen kwaad man; veeleer argeloos, goed van vertrouwen, ook in zich zelven en in de rol die hij vervult. Zijn grootste gebrek schijnt ons, dat hij de gave mist om zich zelf en zijn omgeving te ontleden, aan scherpe kritiek te onderwerpen en daardoor te komen tot een objectieve beschouwing van zich zelf en anderen. Ollivier lijkt ons een man, die, wanneer de fortuin hem niet onverwacht van het staatkundig tooneel verwijdert, nog vele veranderingen en wijzigingen van regeeringstelsels, 't zij in liberalen, 't zij in reactionairen zin zal bijwonen, en toch de man blijven. Noemen wij Frankrijk gelukkig dat het op dit oogenblik zulke kneedbare figuren bezit; zij zijn in de omgeving van Napoleon III onmisbaar, een noodzakelijk kwaad. Hopen wij voor Ollivier zelven, dat hij nimmer zijn illusies verliest en voort blijft droomen van de gewichtige rol, die hij speelt in het nieuwe tooneelspel: de verzoening van het Keizerrijk met de vrijheid.
Vergissen wij ons niet, dan beantwoordt de werkelijkheid geheel aan deze losse omtrekken, waarmee wij ons het karakter van den heer Emile Ollivier voorstellen. Zijn vroeger verleden, zijn republikeinsche
| |
| |
afkomst en gevoelens laten we buiten rekening; wij zien alleen den minister voor ons, - den man op het toppunt van zijn wenschen en streven sinds langen tijd.
Wij herinneren ons al aanstonds de raadselachtige wijze, waarop het ministerie van 2 Januari tot stand kwam, - hoe Ollivier een ministerie uit de rechter-middelpartij zou zoeken, hoe zulk een ministerie een oogenblik schijnt bestaan te hebben, om ter elfder ure weer in een te vallen om twee leden van het linkermidden, de heeren Daru en Buffet op den groenen zetel te verheffen. Die laatste, zoo belangrijke wijziging werpt geen zeer gunstig licht op de vastheid van handelen van Ollivier en men sprak toen ook dat andere invloeden waren werkzaam geweest, en Ollivier dus niets minder dan zelfstandig is te werk gegaan.
Die laatste wijziging deed echter de waarde van Olliviers onderneming rijzen; de leden van het linker-midden, de heeren Daru en Buffet, stonden gunstig bekend, zij hadden een meer onbesproken verleden dan Ollivier - de publieke opinie breekt nu eenmaal en meestal terecht den staf over belangrijke kleurverwisselingen, - het gemengde Kabinet wees op een middelweg, die zou kunnen worden ingeslagen om de verschillende partijen zoo niet tevreden te stellen, dan toch iets nader tot elkander te brengen. Men zou verwacht hebben dat dit ministerie van fusie een gematigd liberaal programma zou gegeven hebben, al ware 't alleen om het bewijs te leveren dat er homogeniteit en zoo ja, welke er tusschen de ministers bestond. Maar evenals de spin over 't water, zoo vluchtig liep Ollivier over het verschil heen dat er tusschen de ministers noodzakelijk moest bestaan. Hier heette het dat het ministerie niet was opgetreden om het programma van de linkerzijde te verwezenlijken, maar om l'empire libéral te vestigen, en in Frankrijk ligt het voor de hand om bij zulk een uitdrukking den klemtoon te leggen op het eerste lid. Nog meer toonde Ollivier zich meester in de phraseologie tegenover den achterdochtigen Senaat; het verschil van programma onder de leden van het ministerie heette hier van zeer weinig gewicht; het linker-middel-partij-programma preciseerde nader dat van de rechtermiddelpartij (?!).
't Kost inderdaad weinig moeite de inconsequentie aan te wijzen, het woordenspel te verbreken, waarmee Ollivier telkens optrad. Evenals zijn patroon, de Keizer scheen hij soms al zijn kracht te verspillen in de balanceerkunst. Is het wonder dat hij weinig vertrouwen wekte door dat telkens in de lucht slaan met woorden? De herhaalde interpellaties in het Wetgevend Lichaam waren voor hem even afmattend als vervelend en ongepast; toch was Ollivier zelf daarvan voor een deel de oorzaak door den geheel onzekeren toestand.
Slechts in éen punt was hij standvastig, in het handhaven van de openbare orde met de uiterste gestrengheid. Voor de Regeering bestond zonder twijfel de noodzakelijkheid om geen zwakheid te laten blijken tegenover de republikeinsche heethoofden, maar er is een maat in alle
| |
| |
dingen. De vervolging van Rochefort, die door de dagbladen eenstemmig werd veroordeeld, te meer omdat de nieuwe wet op de drukpers weldra een geheel andere wijze van behandeling der drukpers-delicten zou invoeren, was onstaat-, althans onmenschkundig, en de onverzettelijkheid op dit punt van Ollivier doet niet zoozeer denken aan de hooge beteekenis, die hij toekende aan de portefeuille van justitie, door hem vertegenwoordigd, als wel aan een hem van hoogerhand ingescherpte les.
Men heeft zonder twijfel recht om te vorderen, dat men de omstandigheden zal in aanmerking nemen, waarin Ollivier was geplaatst, gedachtig wezen, dat het een eerste proeve was om een mengsel te koken van het autocratische keizerrijk en het parlementaire regeeringstelsel; 't is zeer licht mogelijk, dat Ollivier met den tegenzin van den Keizer had te kampen, die, zoo hij al de teugels van het bestuur uit de handen had gegeven, als bij instinct, door zucht tot zelfbehoud, er gedurig naar greep en Ollivier om niet alles weder te verliezen, wel gedwongen was een gereserveerde houding tegenover het Wetgevend Lichaam aan te nemen. Maar er was ook weinig doorzicht noodig om te begrijpen, dat de eenige kans van slagen was gelegen in het zuiver stellen en opvatten van de positie, waarin men verkeerde; wij houden Ollivier voor niet onnoozel genoeg om dit ook niet in te zien, en toch gaf zijn optreden tegenover het Wetgevend Lichaam gedurig blijken, dat hij er geen ooren voor had. Onzuiver, inconstitutioneel was de toestand door het bestaan van een volksvertegenwoordiging, die onder het oude regime, onder den schandelijken druk der regeering met haar officieele candidaturen was verkozen; zulk een volksvertegenwoordiging was allereerst een verzameling van de satellieten van het keizerrijk. Maar zoo weinig was men geneigd om deze eenvoudige waarheid te erkennen, dat het ministerie eerst in de engte gedrongen moest worden om half schoorvoetend te beloven, dat de officieele candidaturen zouden worden afgeschaft. Een ministerie, dat tot zulke beloften eerst nog moet worden gedwongen is een perciflage op alles wat liberaal is; zulk een ministerie past alleen bij het Fransche Napoleontische keizerrijk. En hoe weinig de heer Ollivier van dit eenvoudige beginsel is doordrongen geweest, hoezeer zijn liberaliteit zich vouwen en plooien kan, dat zij tot nul wordt gereduceerd, blijkt uit hetgeen nu onlangs geschied is bij de volksstemming. Waarlijk, een minister, die de ontbinding van
de onzuiver verkozen volksvertegenwoordiging weigert, op grond dat het land behoefte heeft aan rust en de verkiezings-agitatie niet anders dan schadelijk kan werken, en de volksvertegenwoordiging als overhaalt met dit zoogenaamde ‘politiek beleid’ vrede te hebben door de toezegging, dat de regeering met haar ambtenaren en corps geen groot verkiezingsagentuur meer zal zijn, en korten tijd later voor de grootste landsagitatie niet terugdeinst en de hand leent tot het uitschrijven van een stemming over een nieuwe constitutie, waarbij de Keizer aan het hoofd en de maires en de veldwachters ten platten lande in de achter- | |
| |
hoede even zoovele agenten vertegenwoordigen, die van vuur en ijver blaken voor de officieele stemming, - zulk een minister is zoozeer met zich zelf in strijd, dat de man geen vertrouwen meer verdient; men mag zich aan de verrassingen van zulke menschen niet bloot stellen.
Het bloeitijdperk van het eerste Napoleontisch-parlementaire ministerie-Ollivier is dan ook voorbij; kort heeft de illusie geduurd van de Fransche en niet Fransche optimisten, die er groote dingen van verwachtten. Toen de nieuwe wet op de drukpers werd ingediend en een jury voortaan over de persdelicten zou beslissen, toen de gehate veiligheidswet, dagteekenende uit den meestberuchten tijd van het keizerrijk, de afschaffing nabij was, toen de commissie van centralisatie werd benoemd, toen de oud gedienden van het constitutionalisme onder Louis Philippe, Guizot, Odilon Barrot enz. zich vertoonden op de Ollivier's receptie, en de eerste zelfs zich uitliet, dat Ollivier een verstandig minister was en over een jaar een groot minister zou zijn - wat trouwens niet veel beteekent, als men niet Guizot is, - toen de oud-minister Forcade zich opwierp als beschermer van het ministerie en Ollivier daarop het rondborstig getuigenis gaf, dat hij de protectie van de rechterzijde niet verlangde, toen Daru als woordvoerder optrad van het ministerie bij de interpellatie van den heer Favre, en met groote meerderheid een motie van vertrouwen werd aangenomen, toen beleefde Ollivier zijn gulden dagen, en mocht hij zich vleien, dat zijn toenadering tot het Keizerrijk niet te vergeefs was geweest, en zijn naam werkelijk met eere genoemd worden als die van hem, die den overgang van het Keizerrijk tot de vrijheid had mogelijk gemaakt.
Maar wij leven snel, en zelfs de herinnering aan die dagen is bijna weder verdwenen; te Parijs althans niemand meer die er aan denkt; iedereen is vervuld met de pas gehouden volksstemming over de nieuwe constitutie en de dingen die komen zullen; in het land der verrassingen is het nog eens de moeite waard om nieuwsgierig te zijn en te raden naar het nieuwe bedrijf, dat de Regeering straks ten tooneele zal voeren.
De oorsprong van die nieuwe constitutie is in meer dan een opzicht merkwaardig. Het Wetgevend Lichaam was weinig meer dan de schaduw van een volksvertegenwoordiging; de Keizer had gezorgd, dat zijn bevoegdheid zoo gering was, dat hij van daar geen gevaar had te vreezen; het eenige Staatslichaam dat eenigen invloed bezat was de Senaat; hij was door Napoleon gemaakt tot wachter over de grondwet, omdat hij wist dat een enkele wenk genoeg was om dit lichaam te doen zeggen en stemmen, wat hij zelf het liefst wilde. De grondwet mocht zelfs in het Wetgevend Lichaam geen onderwerp van discussie zijn; evenals in de Katholieke Kerk met het geloof, was het aannemen en berusten. Telkens nu wanneer de bevoegdheid van het Wetgevend Lichaam zou worden uitgebreid, en dat was onmisbaar in l'empire libéral, moest men bij den Senaat te biecht komen. Dat was lastig; de Senaat bleek niet zeer gezind om veranderingen te ma- | |
| |
ken in het bestaande, wanneer de keizer zijn wil dienaangaande niet eerst uitdrukkelijk had te kennen gegeven; de president van den Senaat, de bekende mijnheer Rouher schreef dan ook aan den president minister Ollivier, toen het ontwerp inkwam tot afschaffing van art. 57 van de Constitutie, - waarbij bepaald werd dat de maires benoemd werden door de uitvoerende macht en konden benoemd worden buiten den gemeenteraad, - wanneer de Senaatscommissie het ministerie zou kunnen hooren over de plannen, die het had met de constitutie en of het niet beter was die gezamenlijk te behandelen. Te vergeefs had Ollivier dus dat hooge Staatslichaam den raad gegeven om geen remtoestel te wezen voor de liberale ontwikkeling.
Maar zie, evenals de goden in de mythologie treedt onverwacht de Keizer tusschenbeide om de quaestie op te lossen; een nieuwe kroon op het reeds zoo dikwerf gekroonde gebouw der altijd liberale Staatsinstellingen was gereed; een keizerlijke boodschap bracht Ollivier de verrassende tijding, dat de grondwetgevende macht terug zou keeren tot het volk, van waar zij (zeker blijkens de geschiedenis van den coup d'état van 2 Dec.) haar oorsprong ontleende. De wetgevende macht zou verdeeld worden tusschen den Senaat en het Wetgevend Lichaam. De heer Ollivier werd verzocht een zoogenaamd Senaatsbesluit op te stellen, waarin een en ander nader werd geregeld.
En het Senaatsbesluit verscheen; de Senaat werd uit haar pijnlijke positie verlost en van zijn grondwet-beschermende rol ontheven; die grondwet, waarin vooral de belangen van de Regeerende dynastie waren in het oog gehouden, ook voor de toekomst, en verder alles beschreven werd wat op den werkkring van den Staatsraad, het Wetgevend Lichaam en den Senaat betrekking had, werd gebracht buiten het bereik van de gewone constitutioneele corporaties; alleen bij volksbesluit kon daarin voortaan wijziging worden gebracht, en het initiatief tot zulk een volksbesluit ging uit van den Keizer.
Men kan den opsteller van dit Senaatsbesluit althans de eer niet onthouden van een zeer vernuftig man te zijn; zulke constituties te maken met een achterdeur, waarin men telkens een beroep kan doen op het volk en het laten roepen wat men verkiest, is geen alledaagsch werk. Is Ollivier en het ministerie officieel de maker van dit kunststuk, het gerucht wilde, en het gerucht heeft althans het intern bewijs voor zich, dat het eigenlijk de schepping is van Rouher, en Ollivier, de man van het oogenblik, veel te blij was over het liberale in deze constitutie om iets te zien van den angel, die er school in het gras.
Maar 't was niet alleen Ollivier die zich door den eersten indruk liet meeslepen; 't ging zijn ambtgenooten op dezelfde wijze, en ook de pers toonde zich op het eerste gezicht met de keizerlijke liberaliteit ingenomen. Naarmate men echter meer over het volksbesluit nadacht, daalde de ingenomenheid. De aftreding van de twee liberaalste leden van het ministerie, de heeren Daru en Buffet, was als 't ware de
| |
| |
weerspiegeling van de ongestemdheid over het volksbesluit. Toch was die aftreding wel niet hieraan alleen toe te schrijven; de heer Daru althans moet eerst een voorstander geweest zijn van het volksbesluit, en eerst later zijn veranderd. Was het omdat hij bemerkte, dat met dit volksbesluit het groote tooneelspel zou worden herhaald, en de Regeering geen middel zou ontzien om een stemming te verkrijgen, die in haar geest uitviel? Het komt ons niet onwaarschijnlijk voor.
De brief van keizer Napoleon en het daarop gevolgde Senaatsbesluit, is in ons oog wel verre van een liberale maatregel te zijn, integendeel het teeken, dat Napoleon in overleg met den heer Rouher c.s. tot de overtuiging is gekomen na zijn kortstondigen constitutioneelen inval, dat hij wel niet buiten dien regeeringsvorm kan, maar het voor alles daarop aankomt, zich voor dat stelsel in veiligheid te brengen en een middel te hebben om het des noodig onschadelijk te maken. Dat middel in een beroep op het volk te zoeken is weer een gewoon Napoleontisch staaltje van huichelarij met de beginselen van '89. Het is een vernedering van de door het volk verkozen vertegenwoordiging, het is een vonnis, waarbij die vertegenwoordiging wordt veroordeeld om voortaan een lijdelijke rol te vervullen. Verdaging van het Wetgevend Lichaam, keizer en ministers aan het opstellen van manifesten aan het volk, en de keuze opengesteld tusschen revolutie of orde; het hoofd der politie gelast zijn dagboek na te gaan om een complot op te zoeken, dat nooit ontbreekt bij de Napoleontische regeering, wanneer het noodig is, - ziedaar wat Frankrijk in de laatste dagen heeft beleefd en wat het zich van de toekomst kan voorstellen, wanneer ooit weder wijzigingen in zijn regeeringsvorm van hooger hand worden wijs en doelmatig geacht.
Men zou zelfs tegenover de laatste gebeurtenissen in Frankrijk kunnen beweren, dat de invoering van het zuiver parlementaire stelsel bij Napoleon een opwelling geweest is in een oogenblik van ziekte en zwakte, en nu zijn rheumatiek geweken is, hij tevens ook weder behoefte gevoelt om zelf te regeeren.
Het ministerie van den 2 Januari b.v. is bijeengekomen door de onderhandelingen van Ollivier, die daartoe van den Keizer volmacht had ontvangen onder zeker voorbehoud. De laatste ministerieele onderhandelingen zijn echter gevoerd in het kabinet des keizers zelven, en het is zeker niet enkel toeval, dat voor den zelfstandigen Daru de hertog de Gramont is in de plaats gekomen, een gewezen legitimist, die bekend is door zijn onzelfstandigheid en zijn vatbaarheid om zich met de kleur te tooien die in hooge sfeeren waait. Ook in een ander opzicht is de aanvulling van het Kabinet een vermindering van liberale elementen; de heer Mège en Plichon zijn talenten van minderen rang; de eerste uit het rechtermidden, en naar men zegt aanbevolen door Rouher; in Plichon alleen schijnt men den traditioneelen oorsprong van het Kabinet te hebben willen bewaren; hij behoorde evenals Daru en Buffet tot het linkermidden.
| |
| |
De uitslag van de volksstemming is onzen lezers bekend; de stoutste verwachting van de Regeering en haren aanhang is daarbij overtroffen. Toch heeft dit feit wel bezien niets bevreemdends; men heeft het toe te schrijven aan de buitengewone inspanning der Regeering om met een kracht, meer dan ooit bij eenige officieele candidatuur werd ontvouwd, voor den gunstigen afloop werkzaam te zijn; ijverig werd zij daarbij ondersteund door de leden van de rechterzijde in het Wetgevend Lichaam, die dit op de liberale partij voorhad, dat zij eensgezind was en uitnemend georganiseerd; de laatste was èn ontstemd over den loop, dien de zaken genomen hadden, èn verdeeld over de houding, die zij zou aannemen, èn daardoor in het minst niet georganiseerd. De tactiek van de regeering was natuurlijk als naar gewoonte om de stemming voor te stellen als een keuze tusschen orde en vrijheid of revolutie en anarchie, en de domme democraten hebben al hun best gedaan om aan die voorstelling der Regeering het stempel der werkelijkheid te geven. Ook het betere deel van Frankrijk laat zich zoowel door de demogogen angst aanjagen als door den Keizer met zijn manifesten overbluffen, en stemt uit vreesachtigheid in met den kreet van leve de Keizer!
Het gunstigst voor de Regeering was de verhouding ten plattenlande, waarom men spottend en toch niet onjuist Napoleon den boerenkeizer noemt. In de groote steden was de verhouding daarentegen verre van gunstig voor de Regeering, maar men zou verkeerd doen daaruit af te leiden, zooals de democraten zoo gaarne doen, dat het keizerrijk door het intelligente deel van de natie is veroordeeld. Wat niet alleen verstandelijk maar tevens ook zedelijk is ontwikkeld in Frankrijk, behoeft geen vonnis te vellen over Napoleon III; de Keizer heeft bij dat gedeelte der natie nooit eenige sympathie bezeten; waar zij voor hem hebben gestemd, is het alleen geweest omdat zij het keizerlijk regime beschouwen als een noodzakelijk kwaad; zij stemmen hem omdat hij een goede commissaris van politie is, en als zoodanig onmisbaar; overigens wekt hij slechts hun tegenzin op.
De oorzaak van het groot aantal neenstemmers in de groote steden ligt echter naar ons inzien niet aan den weerzin van den ontwikkelden burgerstand tegen Napoleon, maar meer daarin, dat een groot gedeelte van de stemmers in die steden bestaat uit de arbeidende klasse, die zooals bijna overal de socialistische denkbeelden heeft ingezogen. De beruchte Internationale heeft vooral daar hare aanhangers.
Meer bedenkelijk achten wij het verschijnsel, dat onder het Fransche leger ruim 40.000 man werden gevonden, die hun stem in de kazernen tegen het Keizerrijk uitbrachten. Men heeft het gewicht van dit feit trachten te verkleinen door het toe te schrijven aan de ontevredenheid, die er in het leger bestaat over sommige maatregelen door wijlen maarschalk Niel genomen, waardoor de promotie van onderofficieren op zekeren leeftijd wordt bemoeielijkt en de voorkeur die bij bevorderingen ge- | |
| |
geven werd aan de oud-leerlingen der militaire school. Anderen zoeken het feit te verzwakken door deze stemming te vergelijken met die van 51, toen het getal opposanten in het leger ongeveer even groot was. Die vergelijking gaat evenwel niet op; in '51 werd een geheel nieuwe regeeringsvorm ingevoerd, en een groot aantal soldaten was gehecht aan de officieren, die door Napoleon waren gevangen genomen. De oppositie is buitendien te veel beperkt tot enkele regementen, een bewijs dat de Fransche soldaat niet zoo dweept met zijn Keizer, of hij is nog wel vatbaar om republikeinsche of andere onkeizerlijke leeringen in zich op te nemen.
Het groote succes dat Napoleon gehad heeft op zijn nieuwe onderneming, was echter inzoover onverwacht, omdat men meende niet op de stemmen der clericalen te kunnen rekenen. De depeche van den heer Daru over de Concilie-zaken was hun een doorn in het oog, en zij maakten van het terugtrekken van die nota een voorwaarde om mede te werken tot den goeden afloop. Toen dit niet gelukte, sprak l'Univers nog op het laatste oogenblik zijn halve afkeuring uit. Zij nu die Frankrijk van meer nabij kennen, zeggen, dat in de laatste jaren onder het Napoleontische stelsel - de Franschen Katholieker zijn geworden en ook de gehoorzaamheid aan den priester is toegenomen. Heeft nu de pressie der Regeering bij het volk zwaarder gewogen dan die van den priester, of achtten de clericalen het voor 't oogenblik nog niet geraden om hun krachten in beweging te brengen tegen den Keizer, wien zij ter wille van de bezetting te Rome toch altijd tot vriend dienen te houden?
Van liberale zijde heeft men de vrees geopperd, dat de Keizer de volksstemming, vooral nu die zoo uitnemend is afgeloopen, als een gewoon middel zal gaan bezigen om zijn wil en wensch door te drijven, desnoods tegen zijn ministerie en wetgevende corporaties in; 't is zeker in den geest van Napoleon gedacht om van het parlementair regime een tooneelscherm te maken; de groot brochureschrijver des keizerrijks, de Laguéronnière heeft het denkbeeld dan ook aanbevolen om het volksbesluit tot gewoon regeeringsmiddel te verheffen; de volksstemming is de uitbreiding van het parlementaire stelsel, meent deze vriend van Napoleon; voor zijn brochure-aandeel in den gunstigen afloop van de stemming ontving hij dan ook van het conservatieve centraal-comité voor de volksstemming 40.000 frcs. en een felicitatie van Z.M. den keizer met zijn ‘getrouwen’ inval. De man is toch nog boos, omdat hij geen minister geworden is.
Het zou evenwel zeer onstaatkundig zijn van den Franschen keizer, wanneer hij een druk gebruik ging maken van dit keizerlijk uitvindsel; niet alleen dat de volksgunst niet te vertrouwen is, ook de middelen waardoor zij moet worden opgewekt, zijn te kunstmatig om bij herhaling aangewend hun kracht niet te verliezen. Geen wapen dat spoediger zijn kracht verliest dan dat der vrees; steeds wondt het echter door reactie, door spijt.
| |
| |
Alzoo is Frankrijk alweer een nieuwe phase ingetreden; het keizerlijk licht verschijnt aan het gedweeë volk weer onder een andere gedaante, een nieuwen valschen vorm voor de verzoening van het Keizerrijk met de vrijheid. De gebeurtenissen van de laatste dagen zullen in elk geval niet zonder invloed blijven op de verhouding der partijen. Wij hopen, dat de democratische of liberale partij, de mannen van de linkerzijde hun voordeel zullen doen met de verkregen ervaring, dat elk verbond met de socialisten hen slechts verzwakken kan en hun allen invloed ontnemen. Te oordeelen naar de taal, die door de Siècle en andere bladen gevoerd wordt, is die verwachting niet zonder grond. Niet onmogelijk dat er een toenadering plaats heeft van een deel der linkerzijde tot de linker-middelpartij, terwijl de rechter-middelpartij misschien zich zal oplossen deels in de rechterzijde, deels in het linkermidden; op die wijze zou een liberale middelpartij worden gevormd, die wat karakter betreft zou winnen, wat zij aan getalsterkte te kort komt.
De rechterzijde van het Wetgevend Lichaam heeft de volksstemming in haar voordeel en zij zal niet nalaten stoutmoediger op te treden en trachten het ministerie op den weg der reactie te drijven. Het centraal-comité voor de verkiezingen, dat bij de volksstemming zulke uitnemende diensten heeft bewezen, zal voorloopig in stand blijven, en zoozeer verheft het zich op de overwinning, dat het zich overtuigd houdt ook bij een kamerontbinding op nieuw te zullen zegevieren. Naar de woorden echter te oordeelen zoowel van den Keizer als van Ollivier denkt de regeering niet aan een reactie; 't is mogelijk, maar dit bewijst alleen dat zij volgens haar beschouwing van de kaart des lands de reactie niet overeenkomstig haar eigenbelang acht; een ander beginsel hebben de Napoleons nooit gekend.
Met een man als Napoleon wordt evenwel telkens de toekomst onzeker gemaakt; nauw naderden de mannen der oude partijen, Guizot, Odilon Barrot en gaf ook Thiers meer blijken van toenadering, nauw zag men de Orleanisten tot medewerking bereid, of de nieuwe liberale constitutie met haar autocratische achterdeur schept een geheel anderen toestand, vernietigt het half gewonnen vertrouwen, en maakt dat men weer even ver is als in het begin.
Niet het keizerlijk regime alleen echter is het, dat ons vooreerst weinig van Frankrijks toekomst doet hopen; het Napoleontische stelsel daalt waarschijnlijk met den persoon van den Keizer ten grave, en de keizer is oud. Let men evenwel op hetgeen het Wetgevend Lichaam heeft gepresteerd, dan kunnen wij onmogelijk hoog denken of veel verwachten van het parlementairisme. Wat heeft dat Wetgevend Lichaam uitgericht in de maanden, dat het bijeen was? 't Is waar, het bezat niet de rechten, die het toekwam en vond in zooverre geen vaste werkzaamheden, waarmede het zich kon bezighouden. Toch deed het zich van een zeer ongunstige zijde kennen; met allerlei kibbelarijen, parlementair noemt men ze interpellaties, bracht het den tijd zoek;
| |
| |
de vergaderingen boezemden in den regel weinig achting in, er ontbrak die geest van degelijkheid en van overleg, die het bestaan van een parlement alleen vruchtbaar kan maken.
Het is de vraag of in Frankrijk een aantal mannen gevonden kan worden, groot genoeg om het parlement op een eenig waardige wijze te bezetten. Napoleon wil op dit oogenblik, althans naar het uiterlijke te oordeelen, den constitutioneelen regeeringsvorm, zij 't ook met de veiligheidsklep van de volksstemming; maar wanneer in een volk twintig jaar lang elke staatkundige uiting is gesmoord, schept men op een oogenblik geen constitutioneele mannen, die de vrijheid weten te gebruiken. Men heeft in Frankrijk mannen in overvloed, die geleerd hebben eigen gedachten te smoren en den blik te wenden naar den windwijzer van het Hof, om zich daarnaar een overtuiging te vormen, maar weinigen die den moed hebben zich los te rukken uit den bedorven, demoraliserenden dampkring, waarin zij ademhalen, den moed om zich zelf te zijn en de hand uit te strekken tot den moeielijken arbeid voor een betere toekomst. Hoe meer vrijheid de Keizer geeft, hoe vrijer het parlementaire leven optreedt, hoe meer het blijken zal, dat het Keizerrijk op een bedenkelijke wijze het volk heeft gedemoraliseerd en de krachten ontbreken om een constitutioneel staatsgebouw op te richten.
Er is een goedaardig slag van optimisten, dat met een vernieuwde vestiging van het keizerrijk vrij wel tevreden is. De maatschappelijke orde is ten minste weder verzekerd roepen zij uit; zie maar eens het dolle werk en de dolle praat van de socialisten, en laat u genezen van den waan, dat iets anders dan een autocratisch vormelijk constitutioneele regeering voor Frankrijk mogelijk zou zijn.
En misschien hebben zij, die dus met de uiterste oppervlakte van de dingen zich tevreden stellen, gelijk, misschien is de handelwijze van Napoleon tegenover Frankrijk de hoogste, althans de eenig alleen bestaanbare wijsheid. Begraven wij dan ons idealisme, gelooven wij dan dat de hoogste staatsontwikkeling bestaat in den druk eener politiemacht, die alles dempt en bijeenhoudt, en al wat zich buiten den regel verheft, vertreedt en verbrijzelt. Zien dan in het tegenwoordige Frankrijk weergespiegeld op kleiner schaal de geschiedenis van het oude Romeinsche keizerrijk in de dagen van zijn verval, toen van de oude volksvrijheid nog slechts de uiterlijke vorm bestond, toen alles, zelfs de verhevenste karakters door den vergiftigen dampkring van het Hof werden bedwelmd en de knie bogen voor den dwingeland. Laboulaije, uw krachtige geest heeft ons in uw Paris en Amerique in verrukking gebracht, en iets grootsch weder van Frankrijk doen hopen, uw Prince Caniche met zijn vlijmende satyre heeft ons een oogenblik doen denken, dat het keizerrijk, aldus bespot, zich zelf had overleefd, - maar uw houding tegenover de groote volksstemmingskomedie, uw candidatuur voor Napoleontisch minister, - was zij waarlijk door u
| |
| |
gewenscht, - heeft ons aan het oude Rome doen denken! Gij hebt ons idealisme geschokt.
Intusschen, het Keizerrijk is en blijft ‘de vrede’, wat het buitenland betreft. De Keizer heeft voorloopig binnenshuis genoeg te doen om zich met buitenlandsche zaken veel in te laten. De oorlogsprofeten beginnen echter hun stem weder te verheffen met het gewone praatje, dat de Keizer wellicht wat afleiding zal noodig achten voor de woelzieke Franschen. Werkelijk zou men uit de benoeming van den hertog de Gramont kunnen opmaken, dat de Keizer weder zelf zijn minister van buitenlandsche zaken wil zijn. Van tijd tot tijd de oorlogssnaar eens aan te roeren, b.v. door een artikel in de Constitutionnel, of een der andere officieuse bladen, kan geen kwaad, maar verder zal Napoleon niet gaan. De beurs, die in den regel een goede thermometer is voor die zaken bleef bij alle veranderingen en ongeregeldheden in Frankrijk ongevoelig.
Merkwaardig is hierbij het isolement, waarin Frankrijk verkeert. Met Engeland op goeden voet, kan het van daar nooit geen hulp verwachten voor eenige onderneming, die het zou willen wagen. In Italië is de verbittering tegen den Franschen Keizer steeds toenemend, en wordt Napoleon beschouwd als de kwade genius, die door de bezetting van Rome de voltooiing van de eenheid verhindert. De Oostenrijksche minister van buitenlandsche zaken, de heer von Beust, is een staatkundige speculant, waarmee wel wat was aan te vangen, maar het gezond verstand van den Oostenrijker zal hem terughouden van een verbond met een man, die 't liefst het huis van Habsburg zou gebruiken om voor Frankrijk de kastanjes uit het vuur te halen. Italië en Oostenrijk zijn daarbij inwendig te zwak om aan buitenlandsche ondernemingen te kunnen denken. Een verbond met Rusland, hoezeer ook door de Moscovitische partij daar gewenscht, is in Frankrijk te impopulair om in ernst doorgezet te worden; wel schijnt de generaal Fleury te Petersburg indertijd last te hebben ontvangen om de Russische Regeering te polsen over de uitvoering van den vrede van Praag, maar reeds lang is er tegenbevel gezonden; die zaak behoorde niet daar, maar te Berlijn thuis. En zonder bondgenooten zal Frankrijk zich wel wachten den Noord-Duitschen Bond in den weg te treden; hoe weinig eensgezind Duitschland nog moge zijn, het nationaal gevoel is krachtig genoeg ontwikkeld om inwendige veeten te vergeten en zich als éen man te verzetten wanneer de vreemdeling zijn grondgebied betreedt.
Bij het minder verheffende, dat het staatkundige leven der volken ons aanbiedt, hebben wij dus deze lichtzijde, dat de vrede bewaard zal blijven, niet omdat Frankrijk tevreden is, maar omdat Frankrijk moeilijk anders kan, ook al wilde 't.
22 Mei '70.
Noorman.
|
|