| |
Het vraagstuk der nationaliteiten.
Het is niet zonder schroom, dat men in den tegenwoordigen tijd zich met het vraagstuk der nationaliteiten bezig houdt, om het op een eenigzins voldoende wijs op te lossen. Hoewel men overtuigd is dat het eindelijk op den vooruitgang der beschaving moet uitloopen, vervult het ons met ongerustheid en soms met angst. Wij staan even als al de bewoners van Europa aan den ingrijpenden invloed daarvan bloot, die ons in eene algemeene omkeering kan medeslepen en onze staatkundige bestemming geheel kan doen veranderen. Het is slechts sedert eenige jaren opgekomen; naauwlijks heeft het een naam gekregen of het heeft reeds troonen omvergeworpen, en het evenwigt tusschen de staten van ons werelddeel in verwarring gebragt. Het heeft het gemoed van sommigen onzer tijdgenooten met een bijna even hevigen hartstogt vervuld, als de godsdienstige denkbeelden in de XVIe eeuw de aanhangers der Hervorming, en dreigt even als deze den toestand der beschaafde wereld te veranderen.
Het is dit vraagstuk dat de onafhankelijkheid van Griekenland heeft veroorzaakt, dat het koningrijk Italië heeft doen ontstaan, dat de één- | |
| |
heid van Duitschland heeft voorbereid en de bevolkingen van Oostenrijk en Turkije in gisting brengt, eindelijk, dat onder den vorm van ‘Pangermanismus’ en ‘Panslavismus’ onze verbeelding schrik aanjaagt. De leer der nationaliteiten lacht met de traktaten, vernietigt de geschiedkundige regten, en verscheurt de overleveringen der diplomatie, maakt de bestaande toestanden onzeker, verontrust allen die belang hebben bij de oude en ongestoorde ontwikkeling der nijverheid. Want morgen reeds kan zij den gevreesden oorlog doen ontstaan, en de volken tegen elkander ophitsen om als wilde dieren elkander te verscheuren, die door de tegenwoordige gemakkelijke ruiling van hunne denkbeelden en voortbrengselen door een broederlijken band omslingerd zijn. Men beweert dat Napoleon I gezegd heeft, dat eene regeering die het eerst de vaan der nationaliteiten zoude opsteken en zich daarvan als verdedigster zoude verklaren, de heerschappij over Europa voeren zou. Hopen wij integendeel dat de tijd spoedig moge aanbreken dat Europa niet dan onafhankelijke en vrije volken zal bevatten, en het tijdperk der overheersching zijn einde heeft beleefd; maar dit is zeker, dat hij die zich van dit nieuw beginsel als middel weet meester te maken, verzekerd is in zijne poging te zullen slagen, en die zich er tegen verzet zijn ondergang voorbereidt. Men heeft dat in 1866 in den broederkrijg van Duitschland gezien. Zooals iedere groote beweging die hare kracht uit den wensch der volken ontleent, ondersteunt dit beginsel hen die er zich voor verklaren, het vergroot hunne energie en verzekert hen van de overwinning. Men kan het luide af keuren, het eene dwaasheid noemen, niets verhindert echter daarvan den voortgang, alles wat er plaats heeft loopt tot zijn voordeel uit en verzwakt zijne vijanden. Hoe
meer pogingen men aanwendt om het te onderdrukken, hoe meer zijne kracht en zijn invloed toenemen. De maatschappelijke en godsdienstige vraagstukken zijn nog moeijelijker op te lossen dan dat der nationaliteiten, maar hunne werking is minder snel en zigtbaar, en bedreigt ons met geene zoo rassche en aanstaande uitbarsting.
Wat beteekenen deze onbestemde en min juiste woorden van ‘vraagstuk der nationaliteiten’? Men verstaat daaronder de beweging van zekere bevolkingen van denzelfden oorsprong die dezelfde taal spreken, maar een deel van verschillende staten uitmaken, om zich zoodanig te vereenigen dat zij één éénig staatkundig ligchaam, eene afzonderlijke natie uitmaken. Toen de verschillende volksstammen die Europa bevolkt hebben, er zich in kwamen neêrzetten, - Iberen, Gaëls, Hellenen, Germanen, Slaven, - waren die bijzondere stammen uit diegenen zamengesteld, welke dezelfde taal spraken, dezelfde zeden, levenswijze en overleveringen omtrent hunnen oorsprong hadden. Voor alle volken in den eersten oorspronkelijken toestand, is de eenerleiheid van stam, taal en afkomst de grondslag van de staatkundige eenheid. Het is nog zóó, b.v. onder de wegstervende Indische stammen van Noord-Amerika; maar zoodra de volken zich aan den grond hechten door den
| |
| |
eigendom, en wanneer door de beschaving, de oorlogen, de veroveringen en door latere verschillende nederzettingen, zich in eene landstreek verscheidene bevolkingen van verschillende stammenafkomst verzamelen, of onder de heerschappij van een veroveraar gebragt worden, of onder verscheidene vorstenstammen van dezelfde afkomst worden verdeeld, dan wordt het beginsel der nationaliteit, zoo niet geheel vernietigd, ten minste zeer aanmerkelijk verzwakt. - Dit heeft voorheen in Azië en Europa plaats gehad. Groote rijken zijn daardoor ontstaan, maar vielen spoedig uit elkander. In Europa kwamen in de middeleeuwen verscheidene, uit verschillende nationaliteiten bestaande, staten tot stand, die nog bestaan.
Thans willen weder in zekere landen, zij die dezelfde taal spreken en eene stamovereenkomst hebben, zich tot eene nationaal staatkundig ligchaam vereenigen. De vorsten en de staten die daardoor in hunne heerschappij en zelfstandig bestaan worden bedreigd, kunnen zich hiermede niet tevreden stellen; zij maken daartegen eerst krachtige tegenwerpingen, en roepen eindelijk de hulp in der bajonetten en kanonnen om dit herlevende nationaliteitsgevoel zoo spoedig mogelijk uit te dooven.
De toestand van dooreenmenging en versnippering van verschillende nationale bestanddeelen bestaat in Europa reeds sedert eeuwen; hoe komt het dan dat juist nu, nadat de onderlinge betrekkingen der volken inniger zijn geworden, en een toenemend cosmopolitismus de verschillende menschenstammen in eene algemeene eenheid poogt op te lossen, juist dit nationaliteitsgevoel zich zoo luid en soms zoo onstuimig openbaart en naar afzondering streeft, terwijl bijna overal de volkseigenaardigheden door het vernis van eene gelijkvormige europesche beschaving overtogen worden? De oorzaken van dit tegenstrijdig verschijnsel liggen juist in de edelste beginselen en in de grootsche veroveringen waarop onze eeuw zich kan verhoovaardigen, de algemeene gelijkheid en het regt der volken van zich zelf te besturen of ten minste daarop invloed uit te oefenen door een constitutionelen of parlementairen regeringsvorm, de ontdekkingen der wetenschap, de verspreiding der verlichting, de beoefening der taal- en letterkunde. De beweging der nationaliteiten heeft dus haar oorzaak in hetgeen het onderscheidend karakter der hedendaagsche maatschappijen uitmaakt. Hieruit volgt, dat de zucht der nationaliteit tegen te gaan hetzelfde is als zich tegen den vooruitgang der volken te verzetten en hen tot den toestand van het geen de Franschen ‘ancien régime’ noemen, te willen terug brengen. Deze opmerking vereischt echter eene nadere verklaring.
Zoolang het grondgebied van een Staat als het eigendom van den vorst aangezien werd, zooals onder de absolute monarchiën die uit het leenstelsel der middeleeuwen voortsproten, het geval was, kwam het er weinig op aan of de bewoners al of niet van hetzelfde volkenras waren. Zij waren allen dezelfde gehoorzaamheid aan éénen meester schuldig: dit
| |
| |
maakte de eenheid van den Staat uit. De vorstelijke wil de éénige beweegoorzaak zijnde, gaf aan het staatsligchaam een genoegzame stevigheid en zamenhang om het in eene zekere rigting te doen voortgaan. Maar toen het beginsel dat de volken niet aan de vorsten maar aan zich zelven toebehooren, toen zelfs de leer van de volksoppermagt in eene mislukte toepassing werd gebragt, veranderde plotseling geheel de toedragt der zaken.
De Staat is niet aanwezig voor den roem van den vorst, maar voor het geluk en de welvaart der burgers. Als dezen zich belemmerd gevoelen bij gebrek aan eene gemeenschappelijke taal en belangen, wat kan hen beletten om zich zonder vijandschap te scheiden en zich bij eene groep aan te sluiten waar hen de stamverwantschap henentrekt? Overal waar de oude regeringen geen zekere mate van voorspoed of roem aan hunne onderhoorigen van eene verschillende nationaliteit hebben weten te geven, zal het ontwaakte vrijheidsgevoel het stamverschil meer doen uitkomen en den Staat met eene uiteenspatting bedreigen.
Onder eene absolute regering is alles in orde wanneer het volk slechts betaalt, zich laat dood schieten en zwijgt. Of er in het land tien verschillende natiën zijn, die een twintigtal uiteen loopende tongvallen spreken, wat komt er dit op aan! Het is de kracht van het geweld, niet die van het woord en der overreding welke de veer van het staatkundig zamenstel uitmaakt. Maar geeft aan het volk eene constitutie, voert het parlementaire regeringsstelsel in, dan wordt het verschil van taal eene hoofdquaestie. Neemt gij er eene aan tot behandeling der openbare zaken, dan zullen zij die eene andere spreken, zich als onderdrukt en opgeofferd beschouwen, en eene worsteling zal een aanvang nemen. Men stelle zich een landeigenaar voor die verscheidene pachthoeven bezit: zij die ze in huur hebben, waren het ook Russen, Duitschers en Italianen, zouden geen hinderpaal veroorzaken, zoolang als deze grondeigenaar naar zijn welgevallen de ontginningen kan besturen die hij op zijne goederen wil doen plaats hebben; maar als de pachters zelven die gemeenschappelijk zouden willen regelen en uitvoeren, hoe zouden zij daartoe komen, indien zij elkander niet verstaan en eene vreemde taal die zij allen kennen hiertoe niet zouden willen gebruiken. Men beweert dat Metternich niet zoo zeer uit afkeer van de vrijheid dan wel uit vrees van het herleven der nationaliteiten, alle constitutionele instellingen voor Oostenrijk tegenwerkte en het absoluut gezag der regering handhaafde: ‘Mijne volken zijn vreemd aan elkander, zeide Frans II aan den Franschen gezant, en dat is zooveel te beter. Zij zullen dan niet dezelfde ziekten te gelijkertijd krijgen. Als in Frankrijk de koorts ontstaat, grijpt zij u allen op denzelfden dag aan. Ik plaats de Hongaren in Italië en de Italianen in Hongarije. Ieder bewaakt zijn buurman. Zij verstaan elkander niet en haten elkander nietdestemin. Uit hunnen onderlingen afkeer spruit de orde voort en uit hunnen wederkeerigen haat komt de
algemeene vrede in mijn rijk te
| |
| |
voorschijn.’ Dit stelsel was kunstig, maar kon alleen in de duisternis toegepast worden. Want zoodra het licht ontstond ten gevolge van omwentelingen en nederlagen, en de vrijheid zich onder een parlementair bestuur ontwikkelde, is de strijd der nationaliteiten begonnen. Voorheen was er een koning van Frankrijk of van Spanje waaronder men behoorde. Wilde een dier vorsten zijn rijk door een of andere provincie vergrooten, hij kocht die of nam die weg, na bijna alles verbrand of verwoest te hebben; en als eene princes kwam te huwen, bragt zij dikwijls verscheidene steden als bruidschat mede. De huwelijkscontracten en de testamenten der vorsten beslisten over de nationaliteit der volken. Napoleon sneed keizer- en koningrijken uit de kaart van Europa, zonder zich over de stamovereenkomst der natiën te bekommeren, maar zooals het met zijn belang overeen kwam. Op het congres te Weenen gaven de mogendheden elkander wederkeerig eenige honderdduizenden zielen op de ruiling van grondgebied toe of het een hoop vee was. Dit gebeurde nog in de XIXe eeuw!
Doch sedert de geleerden door middel van de philologie en vergelijkende taalstudie de karakteristieke kenmerken der groote menschenrassen hebben aangewezen, zijn de grammaires en de woordenboeken de middelen geworden om de zamenstelling der staten te wijzigen. De onderzoekingen der wetenschap trekken thans de belangstelling van sommige volken, en de ontdekking van een oud manuscript wordt er als eene nationale gebeurtenis aangezien. Latijnen, Roumanen, Germanen en Slaven zijn gereed om de kaart van Europa volgens de grensscheidingen der talen te veranderen. De taalkundige en ethnographische congressen hebben hun de verschillende oorlogskreten verschaft.
De verspreiding der kennis en der welgesteldheid, de beoefening der letterkunde hebben het gevoel der nationaliteit en der natuurlijke regten verlevendigd, welke de vordering der oudheidkundige wetenschap uit de overleveringen der volken zoekt te bewijzen. Zoolang de menschen in onkunde en gebrek leven, aan den grond gekluisterd waarop zij geboren werden, en een slaafschen arbeid ten voordeele van hunne meesters verrigten, bemoeit zich niemand met het barbaarsch dialect dat zij spreken. Zij zelven strekken hun gezigteinder niet verder uit dan de streek die zij bewonen, en zijn onkundig of nog andere bevolkingen dezelfde taal spreken als zij, denzelfden oorsprong hebben, dezelfde zeden en grieven bezitten. Van een nationaal gevoel ontmoet men bij hen geen spoor, en het schijnt dat zij daarvoor nimmer geschikt zullen worden. Of de os die in de weide graast, in Durham of Vriesland geboren is, hierover bekommert hij zich in het geheel niet, en zijn meester evenmin, alleen stelt deze er belang in dat de os vet wordt, om hem bij gelegenheid met voordeel te kunnen verkoopen. Maar daar worden eindelijk scholen gesticht, de landlieden leeren lezen, schrijven en rekenen; zij ontvangen eenige kennis van de omliggende landen en van den aard en de taal hunner bevolking.
| |
| |
Er doet zich een geestdrijvend schrijver op die, bekoord door de kracht van hunnen ruwen tongval, er den oorsprong van opspoort, dien polijst en beoefent, en er zich van bedient om er romancen in te dichten of er een tijdschrift in uit te geven. Dit wordt gelezen, en de gedichten worden met graagte door het volk aangehoord of gezongen, dat verrukt wordt door de klanken eener taal, verschillend van die zijner meesters en die uit hunnen boezem zelf is voortgekomen. Zij verhaalt hem van de rampen die het geleden heeft, van het roemrijk voorgeslacht, van zijne vroegere grootheid en van schoone toekomst die het tegemoet gaat. Het verneemt dat het tot een stam van 10, 20 of 30 millioenen zielen behoort. Vereenigd zouden deze krachtig, vrij, rijk en gevreesd zijn en een groot, onafhankelijk rijk uitmaken.
De letterkundige, de priester, uit den schoot des volks voortgesproten, onderhouden en stoken het vuur van het nationaal gevoel aan, en ziedaar eene natie gevormd aan wier eischen men moet tegemoet komen, of die men als de Russen de Polen, van de aarde moet pogen te verdelgen; er bestaat geen middenweg. In eene provincie door eene onbeschaafde bevolking bewoond, waar scholen geopend, en die door eenen spoorweg doorsneden wordt, en waar eene drukkerij werkzaam is, zal na twintig jaren eene nationaliteit ontwaken die na twee geslachten met geweld zal uitbarsten, zoo men die tracht te onderdrukken of uit te dooven. Het is door hem te verlichten dat de mensch tot de bewustheid van zich zelven komt, en op eene vrije wijs naar zijne overtuiging wil handelen. Evenzeer is zulks met de volken het geval. Zijn zij in onkunde gedompeld, dan laten zij zich met gedweeheid leiden en door vreemdelingen overheerschen. Verkrijgen zij kennis en eene zekere mate van wetenschap en kunstontwikkeling, dan verdragen zij hunne meesters en onderdrukkers niet meer en begeeren van hunne voogdijschap verlost te worden, om zelfstandig naar het doel hunner bestemming te streven. Het is alzoo dat het vraagstuk der nationaliteiten met den vooruitgang der beschaving geboren wordt. Men heeft gezegd, dat dit eene kunstmatige beweging is, vroeger aangestookt en onderhouden door de geheime en openlijke aanhitsingen der Italiaansche revolutionnairen en tegenwoordig door de intrigues van Pruissen en Rusland. Ofschoon men eene volledige wederlegging van deze oppervlakkige beschouwing in het degelijk geschrift van den Hongaarschen baron Eötvös, getiteld: ‘Die Nationalitäten-Frage’ 1865 aantreft, waarin hij aan toont, dat de beweging der volkrassen eenen grooten invloed op de wereldgebeurtenissen sedert de vestiging van het Christendom en vooral na de hervorming in Europa gehad heeft; kan men niet ontkennen, dat vooral in onzen tijd het nationaal gevoel in het geheim en
openlijk door alle middelen bij sommige volksstammen, vooral bij de Slaven en ook bij de Duitschers gaande gemaakt wordt, meer om een staatkundig, dan wel een nationaal en vrijheidlievend doel te bereiken, zooals het Panslavismus dat door Rusland sedert jaren gaande gehouden wordt,
| |
| |
en het Pangermanismus, waarvan zich thans Pruissen aan het hoofd stelt, duidelijk bewijzen.
Doch hoezeer het bewuste vraagstuk zijne stamgenooten, de Magyaren, mag bekommeren, heeft de Hongaarsche schrijver zijn gevoelen met een verhevenheid van inzigten, eene overtuigende helderheid uiteengezet, waaraan men geen wederstand kan bieden. Wanneer dus de beweging der nationaliteiten uit den vooruitgang der beschaving zelf voortvloeit, volgt daaruit, dat zij iederen staat die verschillende bevolkingen bevat, zal doen uit elkander vallen om eenige groote massa's te doen ontstaan van volken die dezelfde taal spreken, en die alleen op eene ethnographische verwantschap gegrond zullen zijn? Wij gelooven dat niet. Die beweging zal niet dan die natien aangrijpen welke achterlijk in beschaving zijn en welke slecht geregeerd of onderdrukt worden. De meer in beschaving gevorderde volken van het westen van Europa zijn het tijdperk waar de stamverwantschap den grondslag van hun staatkundig aanwezen uitmaakt, reeds sedert lang te boven. Zij zijn reeds zoo ver gevorderd in hunne cosmopolitische denkbeelden, dat de vurige hartstogt die de jonge natiën in het zuidoosten van Europa bezielt, om volgens den grondslag der nationaliteit als volk te voorschijn te treden, hun bijna onbegrijpelijk voorkomt. Naarmate de stoffelijke en verstandelijke ontwikkeling van een volk toeneemt, heeft de gelijkheid van taal en oorsprong minder invloed, en eene zedelijke overeenstemming en sympathie treden daarvoor in de plaats.
Boven de ethnographische nationaliteiten, zijn er staatkundige, welke op de keus van gelijke gezindheid gegrond zijn, die dezelfde zucht tot de vrijheid, hetzelfde glorierijk verleden, dezelfde belangen bezitten, en dezelfde overeenkomst van zeden, denkbeelden en van alles wat het inwendig leven der volken uitmaakt, verkregen hebben. Zwitserland met zijne Duitschers, Franschen en Italianen, België met zijne Vlamingen en Walen leveren hiervan de sprekenste voorbeelden op. De natiën waarvan de verschillende stamverscheidenheden zich reeds in eene staatkundige eenheid opgelost hebben, staan hooger dan die welke geen andere reden van bestaan dan de gemeenschap van taal en oorsprong bezitten: de eersten rusten op den geest der vrije keus, terwijl de anderen slechts uit een zeker volksinstinkt schijnen voort te spruiten.
Met wien zoudt gij u wel willen aansluiten? Met onbeschaafde lieden van dezelfde afkomst als gij, of met verstandelijk ontwikkelde menschen die met uw smaak en gewoonten overeenstemmen? Met de laatsten voorzeker. De meer verlichte volken doen geen andere keus.
Niets kan de overwinning der democratische beginselen tegenhouden, want zij hebben onoverwinnelijke voertuigen: de drukpers die overal de kundigheden verspreidt, den stoom die door het spoedig verkeer meer gemeenschap en welvaart doet ontstaan; maar de democratische beweging die in het oosten van Europa den strijd tusschen de verschillende volksstammen doet ontstaan, voert de natiën in het westen tot het
| |
| |
cosmopolitismus. Terwijl aan de boorden van den Donau de Slaven tegen de Duitschers, de Hongaren en de Turken opstaan, komen aan de oevers van het meer Leman en van de Theems de afgevaardigden der werklieden overeen, om zich tegen het willekeurig gezag en de dwingelandij van het kapitaal te verzetten. Voor hen is de vijand niet de vreemdeling, maar de meester.
Het nationaal gevoel stijgt tot verontwaardiging, als het zich voor de onafhankelijkheid en de vrijheid, tegen de onderdrukking van eenen regerenden en overheerschenden stam verzet. De haat der Polen tegen de Russen is onuitdoof baar. Maar als de gelijkheid gevestigd en het nationaal gevoel bevredigd is, dan houdt alle wrok en vijandschap op, eene cosmopolitische broederschap omvat de verschillende nationaliteiten. De andere krachten der maatschappij werken op dezelfde wijs als de democratie, eerst voor het nationaal belang, later voor dat van het cosmopolitismus. Een spoorweg in een minbeschaafd land gelegd zal aanvankelijk het eerste gevoel aanwakkeren, omdat hij de bevolking uit haren staatkundigen doodslaap doet ontwaken en tot bewustzijn van haar zelve brengt, maar later zal hij het laatste doen ontstaan, daar hij haar in betrekking brengt met de denkbeelden en behoeften van andere volken, die de hare verruimen en die ook aan hare belangen voordeelig zijn.
De beweging der nationaliteiten is dus niet dan eene phase of overgangstijdperk, een moment van den vooruitgang in beschaving, en dit tijdperk hebben de volken van het westen van Europa reeds doorleefd. Omdat het zijne wortels in het verledene heeft, namelijk de stamgemeenschap, de geschiedenis, de oudheidkundige herinneringen, zal het geen diepen indruk maken dan in die staten welke nog in den toestand van de instellingen der middeleeuwen gebleven zijn. De staten waarin de meer ontwikkelde denkbeelden en belangen van onzen tijd heerschen zullen er waarschijnlijk niet door geschokt worden. Elders kunnen er verwikkelingen door ontstaan die echter later goede gevolgen kunnen hebben, omdat het nationaliteitsgevoel de dommelende bevolking uit haren verdoovenden slaap schudt, haar aanspoort om hare taal en letterkunde te beoefenen, alle de eigenschappen waarmede zij begaafd zijn ten toon te spreiden, al de rijkdommen van den grond dien zij bewonen te ontginnen, ten einde zich op een gelijken rang met de meergevorderde natiën te plaatsen. Wij kunnen het ons voorstellen dat men zich over deze nationale beweging ongerust maakt, maar gelooven niet dat men die moge afkeure. Het schijnt de bestemming van ons geslacht te zijn, om langs den weg dien het met zijn bloed drenkt, en door hevige omwentelingen welke met groote verwoestingen gepaard gaan, tot het doel van zijn bestaan te naderen. Men beschouwe de geschiedenis der vestiging van het Christendom, der Hervorming, der Fransche omwenteling en laatstelijk die van de afschaffing der slavernij in Noord-Amerika. In onzen tijd nemen de maatschappelijke en staatkundige bewegingen
| |
| |
door de toeneming der beschaving eenen zachteren vorm aan; hopen wij dat die ook het vraagstuk der nationaliteiten op eene vreedzame wijs zal oplossen. De twee rijken die daardoor bedreigd worden zijn het Turksche waar alle de christelijke bewoners naar een nationale onafhankelijkheid streven, en het Oostenrijksche waarvan de slavische bevolking meer of min door het Panslavismus bezield is, waarvan Rusland de eerste aanstoker geweest is, ofschoon het de nationaliteit in Polen geheel poogt te versmoren.
J.A.B.
|
|