| |
| |
| |
Mengelwerk.
Herinneringen aan 't zuiden.
Van Célestine.
III.
Een pleiziertogtje over den Osteria Baracca.
Niet zonder leedwezen verliet ik Nice. Onder 't genot van al de voorregten die een nooit volprezen natuur en een heerlijk klimaat kunnen schenken, had ik er vier maanden doorgebragt. Geen wonder dat mij een weemoedig gevoel beving, toen ik, den volgenden ochtend in een gemakkelijken reiswagen den weg des Corniches opreed en de geliefkoosde dreven verder en verder achter mij liet. Een doorzigtige nevel temperde het helle zonnelicht, verzachtte den kleurengloed en schonk iets ernstigs, iets geheimzinnigs aan het bekoorlijk Eden, dat zich dieper en dieper beneden mij vertoonde.
Langzaam sukkelden de paarden den bergweg op. Het vooruitzigt van drie dagen lang op deze wijze te moeten reizen, ontmoedigde mij geenszins. Zij, die per stoomboot den weg van Nice naar Genua spoediger afleggen, kunnen slechts gedeeltelijk gissen welke prachtige natuurtafereelen de schoonste landweg van Europa aanbiedt. Nu verkleint de spoortrein den afstand, die beide schoone steden van elkander scheidt, maar of ze aan te bevelen is voor hen, die voor het eerst dit Noordelijk gedeelte van Italië bezoeken, betwijfel ik. Te snel voert ons de locomotief langs de afwisselende gezigtspunten regts en links van den weg.
Ontelbare tunnels onttrekken de rotsblokken, waardoor ze leiden,
| |
| |
aan den bewonderenden blik. Men heeft tijd noodig om zulk een rijke natuur in zich op te nemen; ter regterzijde de blaauwe zee, die nu eens statig en kalm het lage strand bespoelt, dan weêr haar wit schuim opspat tegen den steilen kustrand; de schilderachtige dorpen en steden, waarmede de kronkelende, hier en daar boogvormige kust als bezaaid is; de schiereilanden gevormd door de inwateringen der zee; en ter linkerzijde, even verrassend, de plotseling vooruitspringende kale rotsen te midden der groene, boschrijke bergen en dalen, de met sneeuw bedekte bergtoppen die zich op den achtergrond majestueus boven de liefelijkste dreven verheffen - hoe ware het mogelijk in éen oogwenk zulk een oneindige verscheidenheid van natuurschoon te bevatten!
Even als de spoorweg onder den Mont Cénis, zal dus de spoorweg van Nice naar Genua, benevens den afstand, tevens het genot der reizigers verminderen.
Van de schilderachtige ruïne te Roccabruna kan men de badplaats Monaco zien, die op een vooruitspringende rots in zee ligt. Een geruimen tijd staarde ik in de diepte. Het witte koerhuis dat de grootste ruimte der stad beslaat, schitterde in het zonlicht.
Hoe nietig lag daar het plaatsje op zijn stevig schiereiland te midden van den magtigen oceaan; hoe stil, hoe kalm zag het er uit op dien afstand, en toch... hoeveel ongebreidelde hartstogten vierden er den vrijen teugel!
Geen zedeloozer badplaats dan Monaco. Niet vleijend is het voor onze natie dat de Hollandsche dames er berucht zijn.
Deze onaangename mededeeling heb ik aan miss White te danken. Miss White, haar naam duidt het aan, is een Engelsche. Nog duidelijker wordt dit als men een blik op haar persoon slaat. Miss White is lang en schraal en zoo stijf, alsof hare gewrichten op den een of anderen Zwitserschen berg zijn vastgevroren. Ze draagt hare hoog blonde krulharen à l'enfant, en haar leeftijd met eere; ze bezit een langen spitsen neus, zóo spits dat het gevaarlijk wordt om aan tafel naast haar te zitten; zij prijkt met een grooten mond en dunne lippen, die zich zelden voor iets anders openen, dan, (met uitzondering van eten en drinken) voor een lang uitgerekt ‘O yes,’ en met oogen die zoo strak en wezenloos in de verte staren, alsof ze er haar verstand zocht, dat zeker op een harer reizen de vlugt heeft genomen. Miss White's karakter is in volmaakte overeenstemming met haar uiterlijk. Ze kan maar niet begrijpen dat ze jong is geweest; de liefdebron is nog niet bij haar uitgedroogd; hoogst waarschijnlijk vloeide die immer te vergeefs en keerde bij gebrek van bewonderaars, terug naar de wel haars harten, waar ze, baloorig over dien hoon, telkens weder opborrelt.
Miss White's spitse neus beantwoordt volkomen aan haar scherpheid, wanneer een nieuwe opborreling haar een nieuwe teleurstelling heeft bereid. Haar eetlust staat in gepaste verhouding tot haar grooten mond en
| |
| |
haar gezelligheid tot de strakheid van haar wezenloozen blik. De lach op haar onbewegelijk gelaat is even zeldzaam als een zonneschijntje bij ons te lande in de donkere dagen voor kerstmis. Ik behoef dus niet te zeggen dat ik weinig sympathie voor de persoon van miss White gevoel. De sympathie vloeide ons echter van een andere meer rationele zijde tegen. Ik trof miss White te Mentona aan. Geheel opgetogen over den prachtigen weg dien ik had afgelegd, uitte ik mij daarover met geestdrift. Een lang uitgerekt ‘O yes!’ was alles wat ik tot antwoord ontving.
Ik heb naderhand gemerkt dat men naar het min of meer uitgerekte van dit ‘O yes,’ de mate van miss White's opgetogenheid kon afmeten. Miss White ging ook naar Genua. Onze koetsiers droegen zorg dat wij overal gelijktijdig aankwamen. Ik had dus op het verdere van den togt onophoudelijk miss White's ronden, geveêrden hoed voor oogen, die boven de neergeslagen kap van haar rijtuig uitstak, en daarenboven bij ieder halt, het voorregt van haar onderhoudend gezelschap, ‘O yes!!’
Intusschen had ons het fraaije weder, dat ons van Nice gevolgd was, verlaten. Nabij Savona begon de zon te schuilen en de wind op te steken. Onder het matig genot van een fijnen motregen, bezochten miss White en ik te Cogoleto het geboortehuis van Columbus. Tot niet geringe vrolijkheid van eenige Italiaansche mannen en vrouwen die met ons mede liepen, zette miss White zich midden in de straat op haar tabouret, opende haar schetsenboek en begon rustig het vuile huis af te teekenen. De wind speelde schertsend met de linten van haar hoed en deed nu en dan een poging om haar dien van het hoofd te rukken, de blonde krullen fladderden vrolijk om de slapen van het lage voorhoofd. De regen doorweekte het blad papier waarop haar dunne vingeren het huis van den wereldontdekker afteekenden, maar miss White liet zich evenmin afschrikken door het weder als door het spotachtig gelach harer toeschouwers. Ongenegen om haar gezelschap te houden, keerde ik naar de herberg terug en reed spoedig daarna verder.
Ontegenzeggelijk hangt de indruk dien wij van sommige plaatsen ontvangen, veel van het weder af. In den guren motregen viel Genua mij bijzonder tegen. De morsige naauwe straten, de rumoerige drukte riepen mij een Hollandsche koopstad voor den geest. Ik had mij de beroemde marmeren paleizen aan de havenzijde voorgesteld, in plaats daarvan vond ik ze in dompige naauwe straten. De havenzijde leverde slechts een chaos van vuile woningen op. Onwillekeurig herdacht ik de ruime schoone haven van Marseille. Deze met die van Genua te vergelijken, kan niemand in de gedachte komen. Ondanks het slechte weder bezocht ik benevens de paleizen ook de voornaamste wandelingen der stad en trof dan onvermijdelijk op de hoogste punten miss White met haar schetsenboek aan.
| |
| |
In het hôtel Feder wemelde het van reizigers, waartusschen miss White als de onovertroffen type der oude Engelsche vrijster pareerde. Onder al die vreemden trachtte ik een Hollandsch gezigt te herkennen. Dat zou niet veel moeite hebben gekost als er een geweest was. Gewoonlijk vertegenwoordigt ieder reiziger duidelijk genoeg de natie waarbij hij thuis hoort. Vrolijke spraakzaamheid, kwinkslagen zonder tal, geestige opmerkingen, gepaste vrijmoedigheid en een zekere nationale trots kenmerken den Franschman. Buiten diens nationalen trots komt de luidruchtige Italiaan hem het meest nabij. Valt mij een krachtige, in pels gewikkelde figuur in 't oog, wiens goedig, flink gelaat blaakt van gezondheid, wiens houding en gedrag even rustig en ongegeneerd zijn, als ware hij alleen op de wereld en dien het niet invalt een capo d'astro op zijn klankvolle stem te zetten als hij den kellner ondervraagt of beveelt, of met iemand in gesprek is, dan houd ik hem voor een Rus. De Duitscher die hem in blondheid evenaart, deelt zijn sans gêne niet. Hij kan niet vergeten dat hij op reis is. Ontelbare malen leest en herleest hij zijn Baedecker, hij is onvermoeid in het raadplegen van Henschell's Telegraf en wendt zich, om nognieuwer berigten in te winnen, met koortsachtige drift tot degenen die de reis reeds hebben afgelegd, welke hij van plan is te maken. Voor het overige is hij beschaafd, beleefd, nederig en teruggetrokken. Moeijelijk is het te bepalen of deze teruggetrokkenheid voortvloeit uit beschroomdheid, of uit zijn paniek voor lastig reisgezelschap.
Dezelfde paniek wordt door den Hollander gedeeld, vooral wanneer het zijn eigen landslieden geldt. De Hollanders ontvlugten elkander op reis, ze schamen zich voor elkander, en dikwijls niet zonder reden. Hun eerste beweging aan de table d'hôte is een angstige inspectie of ze ook bekende gezigten zien. Is dit niet het geval, dan geraken ze van lieverlede in hun normalen toestand. Ze schimpen op het eten, op de bediening, op de vuilheid van hun kamer, op de slechte sigaren die ze in het buitenland rooken, en vergeten uit zuiver materialisme al de geestelijke voorregten die ze in den vreemde genieten. Gelukkig verstaat niemand hun taal, en daar ze gewoonlijk verscheidene talen vlot spreken, zeer voorkomend zijn en een zeer gering denkbeeld van hun eigen land en natie hebben, staan ze vooral bij de Engelschen in hooge gunst.
In den Engelschman kan men zich moeijelijk vergissen. Hij zelf heeft er voor gezorgd. Hoogmoed, geldtrots, onbeschoftheid, egoïsme troonen op zijn gelaat. De menigte zijner landgenooten die het buitenland overstroomen en er met kwistige hand het geld uitstrooijen, hebben hem overal in hoog aanzien gebragt en zijn aanmatiging voet gegeven. Met een gevoel van meerderheid ziet hij op anderen neder. Uit zuivere minachting voor den dunk van anderen gedraagt hij zich buitensporig. De ongegeneerdheid die bij den Rus aantrekkelijk is, wordt bij hem door overdrijving ergerlijk. Uit nationalen trots spaart
| |
| |
hij zich de moeite om andere talen te leeren. Hij eischt dat men overal Engelsch verstaat. Aan tafel maakt hij zich van de beste beten meester; in den trein legt hij zich zóo gemakkelijk, dat zijn buurman naauwelijks plaats heeft om zich te bewegen. Zijn eigen ik is de as waarom al zijne handelingen draaijen. Geen onaangenamer reiziger dan de Engelschman. De Franschman bespot hem, de Italiaan bedriegt hem, de Duitscher ontwijkt hem, de Rus vindt hem kinderachtig, alleen de Hollander voelt zich tot hem getrokken en tracht, als hij jong is, zijne eigenaardigheden over te nemen om ook voor een Engelschman te worden aangezien. Waarschijnlijk spruit deze aantrekkingtkracht voort uit beider flegma of uit beider smaak voor roastbeef. Nogtans zijn er op iederen regel uitzonderingen.
Het gezelschap waarin ik mij bevond, bestond voornamelijk uit Engelschen. Tot bevordering onzer kennismaking had men miss White en mij nevens elkander geplaatst. Een bijzonder lang uitgerekt ‘O yes,’ tot hare buurdame had mijn aandacht getrokken.
Een allerliefst jong gelaat was naar haar toegekeerd; miss White kon niet gissen hoe nadeelig het hare er bij afstak.
- Kent gij die dame? - hoorde ik de schoone vragen.
- O yes.
- Is 't een Engelsche?
- Hollandsch.
- Ei!
Een koddig blikje naar mijne zijde.
- Alle Hollanders zijn, meen ik, kooplieden.
Geen antwoord.
- Ze zeggen...
Weder dien vrolijken blik naar mij.
- Ze zeggen dat de Hollanders hun huizen zóo goed schoon maken, dat het hun aan tijd ontbreekt om zich zelven te wasschen!
- St.! Marie! die dame verstaat Engelsch! - fluisterde iemand naast haar.
- Spreek ik dan kwaad, mama?
Mama's antwoord drong niet tot mij door.
Ik wachtte op het ‘O yes’ van miss White's lippen, maar te vergeefs. Ik geloof dat ik haar, de hemel weet waarom, eenige sympathie had ingeboezemd. Zij wilde mij niet afvallen.
Plotseling keerde ze haar gekruld hoofd naar mij toe.
- Waar reist gij heen?
- Naar Florence.
- Over Spezia?
- Juist.
- De spoortrein gaat slechts tot Chiavari.
- Dáar neem ik een wagen tot Spezia.
- Bestelt gij dien hier?
| |
| |
- Neen; volgens mijn reisgids is het beter om ginds een rijtuig te nemen. Hier overvraagt men.
Miss White's spraakzaamheid verbaasde mij. Spoedig verklaarde zich dit wonder.
Engelsche dames die alleen reizen, verzuimen nooit de gelegenheid om zich bij anderen aan te sluiten. Voor gezamenlijke rekening reist men de helft goedkooper.
Degenen, die hun leven reizende doorbrengen, is dit niet onverschillig. Miss White stelde dus voor om te Chiavari zamen een wagen te nemen tot Spezia. Op dit kritiek oogenblik boog zich het frisch en bevallig gelaat van haar buurmeisje naar mij toe.
- Mama vraagt wat uw reisgids aanraadt?
In gebroken Engelsch verklaarde ik zoo goed mogelijk, dat volgens Baedecker, de in het hôtel bestelde wagens nagenoeg de helft duurder waren, dan de wagens die wij te Chiavâri aan het station konden nemen. Het meisje bragt mijn Engelsch zoo spotachtig mogelijk woordelijk over. Hierop volgde een korte beraadslaging tusschen moeder en dochter. Zij hadden miss White's voorstel aan mij gehoord en overwogen de voordeelen van een gezamenlijke reis naar Spezia.
Een oogenblik daarna wendde zich de dochter weder tot ons.
- Mama vraagt, of we den wagen met ons vieren zullen nemen?
Miss White, wie dit met het oog op haar beurs zeer wenschelijk toescheen, uitte een zeer uitdrukkingsvol ‘O yes!’ en ik kon niet anders dan betuigen dat het mij aangenaam zou zijn.
Ons gesprek werd nu zeer levendig. Spoedig was ik met de omstandigheden mijner beide aanstaande reisgenooten bekend.
Amerika was haar vaderland. Sinds een jaar doorkruisten zij Europa. Mevrouw Preston, de moeder, was een nog schoone vrouw, met donkere oogen, zwart haar en een aantrekkelijk uiterlijk. Zij vergoodde hare zestienjarige dochter, miss Mary, dat was duidelijk. Men kan zich dan ook moeijelijk een geestiger en bevalliger wezen voorstellen dan miss Mary. Haar schoonheid en haar dartele vrolijkheid trokken de algemeene oplettendheid.
Maar hiervan scheen ze geheel onkundig. Haar gedrag was even ongekunsteld als haar gansche wezen.
Tegenover ons zat een Engelschman die haar met bijzondere belangstelling gadesloeg. Zijn fraai mannelijk gelaat, zijn krachtige, rijzige gestalte waren mij reeds vroeger in 't oog gevallen, maar de trotsche, vermetele uitdrukking van zijn koelen blik had mij afgestooten. Nu evenwel werd die blik verzacht door een bijkans teederen glans, die als 't ware den hoogmoed en het egoïsme waarvan zijn fraai gelaat de spiegel was, den oorlog verklaarden en het een bijzondere aantrekkelijkheid verleende. De schoone Amerikaansche vermoedde weinig welk een kracht er van haar was uitgegaan, maar der waakzame moeder bleef dit niet onopgemerkt. De blik van den Engelschman was wel- | |
| |
sprekend, zijne oogen gevaarlijk. Geërgerd door de onbescheidenheid van den vreemdeling, zocht mevrouw Preston weldra een voorwendsel, om zich bij het nageregt, met hare dochter te verwijderen. Onze vis-à-vis volgde haar met zijn blik, zoolang hij vermogt, en stond toen eveneens op.
- Ik ben nog niet gereed, Dumbal! - sprak de jongman die naast hem zat.
- Ik wacht u in de leeskamer, Ahlding! - luidde het antwoord.
Een oogenblik later verdween ook de jongman. Ook hij was knap, maar kleiner en tengerder van figuur dan zijn reisgenoot.
's Avonds zag ik beiden terug in de opera. Dumbal's oogen flikkerden toen hij mij de loge zag binnentreden. Ongetwijfeld hoopte hij miss Mary te zien verschijnen. Welk een teleurstelling! In plaats van de schoone Amerikaansche moest hij miss White bewonderen, die mij als mijn schaduw volgde.
Den volgenden ochtend had de motregen opgehouden; de zon poogde door de wolken heen te turen, 't geen haar bij wijlen gelukte. De reizigers voor Chiavari werden vroegtijdig gewekt en door de rammelende en schokkende omnibus naar het station gebragt.
- Wij krijgen heden toch den Italiaanschen hemel te zien! - zeide mevrouw Preston, de lucht beschouwend.
- O yes!
- Van den Italiaanschen hemel heb ik nog geen flaauw begrip. Zou dat ook al poëtenbedrog zijn? vroeg miss Mary die met geweld een geeuw onderdrukte.
Miss White's krullebol schudde ontkennend.
Wij zagen er in den vroegen ochtend vrij slaperig uit, en voelden ons zeer weinig geneigd tot spreken. Eerst toen we Chiavari naderden, geraakten we in een vrolijker stemming.
- Kent gij Italiaansch? - vroeg miss Mary haar woordenboek te voorschijn halend.
Die vraag verschrikte mij niet weinig. Ik had er volstrekt niet op gerekend dat men te Chiavari geen Fransch en Engelsch zou begrijpen.
- Never mind! - prevelde miss White.
- Hoe wilt ge u dan doen verstaan? - hernam miss Mary lagchend.
- O yes.
- O yes zal ons geen wagen bezorgen.
- Dat volk moet ons verstaan als het geld wil verdienen.
- Daarop mogen we niet te veel rekenen.
- Zoo denk ik er ook over. Zoek dus maar eens op, wat paard en wagen wil zeggen!
Miss Mary voldeed aan mijn verzoek. Wij schepten niet weinig vermaak in deze taalstudie en overhoorden elkander de les.
| |
| |
- Wij moeten vragen om una carrōzza à due cavāllo! - mama! onthoud het goed.
Mevrouw Preston herhaalde glimlagchend deze woorden. Miss White's krulletjes trilden onheilspellend. Die taalstudie was geheel tegen haar principe. Ze was volbloed Engelsch en voor 't eerst in Italië. Ze had nog niet geleerd dat men in sommige gevallen gedwongen wordt zijn principe te verloochenen of te wijzigen naar omstandigheden.
Er stonden verscheidene postrijtuigen aan het station die alle van Genua uit besteld waren. Voor het eerst trof mij de gedachte, dat we mogelijk een slechten raad hadden opgevolgd. De Italianen die ons wagens en paarden aanboden zagen er zoo armoedig en vuil uit, dat we ons geen hoog denkbeeld van hun goede bediening maakten. Maar 't was te laat om terug te treden. Met den van buiten geleerden zin en met behulp van het woordenboek, onderhandelden wij met een hunner en waren zeer voldaan over den bedongen prijs, die werkelijk de helft bedroeg van 't geen men ons te Genua had gevraagd.
De Italiaan beduidde ons dat wij naar het logement moesten gaan, vanwaar hij ons zou komen halen. Het logement zag er echter zóo onoogelijk uit, dat wij den lust verloren om er iets te gebruiken. Wij bepaalden dus hiervoor liever ons eerste oponthoud. Spoedig verscheen het rijtuig. Het zag er redelijk uit, ook de paarden vielen ons mede. Zeer gerustgesteld en niet weinig voldaan over het uitwinnen van de helft der transportkosten, reden wij onder het kletsend zweepgeklap van den jongen vrolijken koetsier de stad uit. 't Was inmiddels negen uur geworden. De blaauwe lucht was te voorschijn getreden; de wolken hadden zich verspreid en lieten de zon ruim baan. Wij koesterden ons in hare warme stralen.
Achter Lavagna vertoonde zich weder de zee. Eenigen tijd reden wij langs de kust, toen stegen wij in groote kronkelingen langs de begroeide bergen omhoog en genoten onder diep stilzwijgen van de vergezigten. Miss Mary staarde peinzend in de diepte. Hare groote hemelsblaauwe oogen vulden zich met tranen. Een diepe zucht ontglipte haar. Hare hand zocht die harer moeder en klemde die vast; beider gelaat straalde van verrukking. Een handdruk op zulk een oogenblik is welsprekender dan woorden. Beide verstonden elkander.
De koetsier maakte van deze stille verrukking gebruik om zijne paarden een weinig te laten verpoozen. Bij die gelegenheid trof het mij dat zij zeer klein waren en meer hijgden dan wenschelijk was voor paarden die nog zulk een langen en moeijelijken weg moesten afleggen. Ik troostte mij echter met de gedachte, dat wij spoedig een herberg zouden bereiken, waar ze door krachtig voeder konden versterkt worden.
- Och neen!... nog een oogenblik... 't Is zoo mooi!
- Miss Mary's uitroep gold den koetsier, die de paarden weder aanzette.
| |
| |
Hij verstond haar niet en deed ook geen moeite om haar te begrijpen. Hij scheen zeer tevreden over de verdienste die hem wachtte en floot een luchtig wijsje, waarbij zijn zweepgeklap tot accompagnement diende.
Miss White was even ontevreden over de haast van den voerman als miss Mary. Zij was juist bezig om een schets te nemen van het dorp Casarza, dat schilderachtig in het dal lag.
- Wil hij niet wachten? - vroeg ze.
- Tracht het hem aan 't verstand te brengen! - antwoordde de Amerikaansche spotachtig.
- Hij verstaat immers geen Engelsch!
- Dat volk moet ons verstaan als het geld wil verdienen, - klonk haar antwoord.
Op miss White's kleurlooze wangen verscheen een naauw merkbaar blosje. Men kon duidelijk merken dat deze scherts haar onaangenaam aandeed.
- Wil ik u eenige woorden uit het boek leeren? - vervolgde de Amerikaansche vriendelijk.
Miss White tuurde in de verte en zweeg.
- Zoek om te beginnen het woord eten op! - zeide ik lagchend - want ik begin grooten honger te krijgen.
- O yes!
Miss White's oogen waren bij het woord eten spoorslags uit de verte teruggekeerd en staarden mij dankbaar aan.
Ook mevrouw Preston kon niet ontkennen dat een goed ontbijt haar zeer welkom zou zijn.
- Ik geloof dat we wijzer zouden gehandeld hebben, als wij te Chiavari iets gebruikt hadden! - merkte haar dochter aan die haar woordenboek bleef doorbladeren. We moeten nog 2100 voet stijgen, en 't is niet waarschijnlijk dat we vóor dien tijd aan een herberg komen. Ik zie geen enkel huis in 't verschiet.
- Dat is verdrietig! - prevelde haar moeder. - 't Wordt, dunkt mij, ook kouder.
Reeds lang had mij de verandering van atmosfeer getroffen.
Grijze wolken pakten zich boven den Osteria Baracca te zamen. Een ijskoude wind stak op. Huiverend wikkelde ik mij in mijn plaid.
Miss Mary dekte mij zorgvuldig toe.
- Gij ziet bleek; kunt gij niet goed tegen de koude?
- In ons land worden we 's winters tamelijk goed aan koude gewend, maar we rijden er dan ook niet in open wagens - antwoordde ik lagchend.
- En niet met leêge magen, denk ik. We moeten ons van daag met de natuur voeden. Zie eens, wat liggen die bergen reeds ver beneden ons!
- Maar wat is het hier eenzaam! - zeide mevrouw Preston, die
| |
| |
niet zonder bezorgdheid den onafzienbaren, naar boven kronkelenden bergweg opmerkte.
- Hoeveel bergrijen zouden er wel zijn? Kunt ge ze tellen, mama?
Een hevige rukwind benam mevrouw Preston allen lust om aan het verlangen harer dochter te voldoen en sleurde onverhoeds miss White's hoofddeksel mede.
- Uw hoed! uw hoed! - riep miss Mary schaterend van lagchen.
De lange arm der Engelsche strekte zich naar den vlugteling uit, maar deze was reeds uit haar bereik en wipte pirouetsgewijze naar den rand van den straatweg.
- Ophouden! Ophouden!... Cochiere!...
Miss White steeg haastig uit; voortgestuwd door den wind was ze welligt den vlugteling spoediger nabij dan zij verwachtte, toen deze van een nieuwen rukwind gebruik maakte om dartelend in de diepte te verdwijnen.
- Die kan op zijn gemak de bergrijen gaan tellen! - zeide ik spotachtig.
Ademloos door de pogingen die ze in het werk had moeten stellen om tegen den storm in te worstelen, kwam miss White terug. Hare krullen genoten nu het voorregt om ongestoord op het windtempo een fladderdans uit te voeren, waarbij ze op de onbescheidenste wijze der wereld den zwevenden blik der dame verduisterden.
Plotseling drong een gerinkel van bellen tot ons door. Een postillon met vier bezweete paarden verscheen om den hoek. Met de meeste minachting beschouwde hij onze afgematte dieren en voerde toen in 't voorbijgaan een hevige woordenwisseling met onzen koetsier waarin de woorden ‘Povero signora's!’ mijn aandacht trokken.
Miss Mary en ik staarden elkander veelbeteekenend aan.
- Zeg dat niet aan mama! - fluisterde zij. Ik zie dat zij bezorgd wordt.
Er ontstond wel reden tot bezorgdheid.
De wind was tot een storm aangegroeid, de paarden kwamen met de grootste inspanning slechts zeer langzaam vooruit. Tot overmaat van ramp begon het te sneeuwen. Onze koetsier had den bok verlaten en wandelde, altijd even welgemoed, naast zijn ongelukkig span. Hierover scheen hij zich evenmin te bekommeren als over ons. Zijn slim gelaat glansde van genoegen. Hij had ons bedrogen. In dit jaargetijde zou geen eerlijk koetsier met twee slechte paarden den togt over den Osteria Baracca hebben ondernomen. Alleen zij die er het onmogelijke van verlangden, zonder ze van het noodige voedsel te voorzien, durfden dit wagen.
Ten opzigte mijner reisgenooten was het mij dubbel onaangenaam dat ik dit reisplan had gemaakt.
- Gij schijnt het ook koud te krijgen? - zeide ik zacht tot miss Mary.
| |
| |
- Ik heb medelijden met de paarden. Willen wij, zoolang als het stijgen duurt, een eind loopen?
- Gij zult het niet lang uithouden; het stormt geweldig.
- Wij kunnen het in ieder geval beproeven.
- Gaarne.
Mevrouw Preston trachtte zich tegen ons voornemen te verzetten, maar gaf toe, op de betuiging harer dochter, dat zij meer van de koude dan van den wind zou lijden.
Miss White, miss Mary en ik stegen uit.
De eerste, wie het niet aan physieke kracht scheen te ontbreken, stapte moedig vooruit. Miss Mary klemde zich aan mij vast en lachte luidkeels over het kluchtig figuur van onze voorgangster. De storm dreef den spot met haar kleed, zoodat haar slank figuur zich zeer onbescheiden aan onze blikken vertoonde.
- Blijf vooral achter het rijtuig! - schreeuwde mevrouw Preston.
Het rijtuig was ons reeds ontkomen; wij konden het met den besten wil der wereld niet meer inhalen. Hijgend en onze onvoorzigtigheid betreurende, spanden wij nogtans onze beste krachten in om den storm het hoofd te bieden.
- Ik ben blijde dat niemand ons hier bespiedt... - bragt miss Mary met moeite uit. - Mij dunkt... wij maken een even dwaas... figuur... als miss... White. Vreeselijk... die wind!!
Als miss Mary achterom had gezien, zou ze bemerkt hebben dat er wel degelijk bespieders in aantogt waren, maar de storm woedde zóo hevig, dat het geluid van bellen even als het paardengetrappel en het geratel van wielen, niet tot ons kon doordringen.
- Ik kan niet meer! - zuchtte mijne gezellin buiten adem. - Laat onze wagen stil houden.
Ik schreeuwde uit alle magt, maar te vergeefs. Men hoorde ons niet.
- Dat mama ook niet laat ophouden...
- Uw mama wuift onophoudelijk. Naar alle waarschijnlijkheid houdt de listige voerman zich alsof hij haar niet begrijpt. Hij is blijde...
- O God!...
Deze angstkreet gold het rijtuig. Een forsche rukwind had het op zijde geslagen.
- O mama!... mama!... - jammerde het meisje.
- Laat mij los! Zonder u kan ik spoediger vooruit komen!
- Ja! ja! vlieg er heen!... O! maar ik kan mij niet alleen houden!...
Ik was reeds voortgesneld.
- Werp u op den grond! - schreeuwde ik haar toe.
In den grootsten angst en met inspanning van al mijne krachten, worstelde ik tegen den woedenden storm in, maar voordat ik het rij- | |
| |
tuig kon bereiken, was mevrouw Preston reeds uitgestapt. Zij scheen zich niet bezeerd te hebben, doch zag doodsbleek.
- Waarom... och waarom verliet ge Mary!... ik bid u, keer terug... ik kan immers niet!... riep ze, zoodra ik onder 't bereik harer stem was.
Ik wilde mij eerst van haar toestand overtuigen en drong naderbij.
- Mary maakte zich beangst over u. Hebt ge u niet bezeerd?
- Neen, neen! Haal mijn kind; ze is zwak!...
Ze wankelde en zonk magteloos tegen mij aan.
- Houd u aan den wagen vast, anders valt ge! Ziezoo!
Maak u niet zoo angstig. Ik keer terug.
De uitgeputte vrouw klemde zich aan de trede vast en maande mij door haar smeekenden blik nogmaals tot spoed aan. De sneeuw viel nu in groote vlokken en stoof, door den wind voortgedreven, woest in alle rigtingen dooreen, zoodat ik niet zonder moeite miss Mary in de verte kon onderscheiden. Ze had zich niet, zooals ik verzocht, op den grond geworpen, maar verweerde zich dapper tegen den orkaan, die haar met alle geweld zijdelings naar den afgrond dreef.
Ik rilde en versnelde mijn pas. Miss Mary's krachten schenen af te nemen; meer en meer week ze naar het gevaarlijke punt.
- Op den grond! Op den grond! - schreeuwde ik uit alle magt.
Ze hoorde niet. In den zenuwachtigen toestand waarin zij zich bevond, scheen haar alle tegenwoordigheid van geest te hebben verlaten. Ook ik voelde mijne krachten bezwijken; een klam zweet bedekte mijn voorhoofd, mijn borst kromp van pijn onder het zware zwoegen.
Op dit oogenblik drong een hartverscheurende kreet tot mij door. 't Was de stem der moeder. Bij het opstuiven der sneeuw zag ze haar lieveling op naauwelijks een pas afstands van de diepte, te vergeefs worstelend met de wreede magt die haar daarheen dreef.
Ik was haar nu tot op tien schreden afstands genaderd en begreep aan mijne bezwijkende krachten dat ik haar niet meer bij tijds kon bereiken.
- Op den grond! - gilde ik nogmaals.
In de hoop dat het meisje mijn voorbeeld zou volgen, wierp ik mij ter aarde. De uitdrukking van haar gelaat was hartverscheurend. Hare lippen waren bebloed. Haar angst scheen tot waanzin gestegen; ze zag noch hoorde.
Ik kon het niet aanzien en trachtte op gevaar van zelve in den vreeselijken afgrond te worden geslingerd, haar kruipend te bereiken.
Op dit vreeselijk oogenblik, waarin de dood reeds begeerig de hand uitstrekte naar het weerlooze slagtoffer, sprong een krachtige edele gestalte uit de opdwarrelende sneeuwmassa te voorschijn. In een oogwenk was hij den ijzingwekkenden afgrond genaderd, greep het bezwijmende meisje met een forschen ruk terug en wierp zich met haar
| |
| |
op den grond. 't Was juist bij tijds. Als verwoed over dezen onverwachten tegenstand, wreekte een nieuwe stormvlaag zich met geweld op alles wat onder haar bereik was. Ik voelde mij voortgedreven. Een steenen paal die den rijweg begrensde redde mij. Krampachtig klemde ik er mij aan vast. Een krachtige arm hield die reeds omslingerd.
- Houd u goed vast! - klonk een zware stem naast mij.
Ik hield de oogen gesloten. Nog een oogenblik van grooten angst, toen trok de overweldiger af.
Met hoogrood gelaat en gezwollen aderen, de regterarm als geklonken om het tengere ligchaam van miss Mary, rigtte haar redder zich op de knieën.
Ik herkende Dumbal.
- Nu ijlings terug! Wij moeten dit bedaarde oogenblik waarnemen. Hebt ge nog kracht?
Zijn stem klonk ontroerd.
- Ja, ik kan.
Kruipend bereikten wij de reiskoets, waarin zijn vriend Ahlding in angstige spanning, maar zonder zich van zijn plaats te durven verroeren, dit tooneel had aangestaard.
- Dat was een gevaarlijk oogenblik, Dumbal! Ik dacht dat zij verloren was!
De aangesprokene antwoordde niet, maar beijverde zich om miss Mary's polsen en slapen met sneeuw te wrijven.
Daarna bood hij mij zijn veldflesch aan, waaruit een frissche teug portwijn mij bijzonder verkwikte.
- Laten wij doorrijden, Dumbal! de storm verheft zich weder! - fluisterde zijn reisgezel.
Dumbal's wenkbraauwen fronsten zich.
Op dit oogenblik opende miss Mary hare groote schoone oogen en ontmoette den teederen blik van haar redder.
Een zacht rood schemerde door de bleekheid harer wangen heen, verlegen wendde zij den blik af.
- Wat is er gebeurd? droom ik?
Toen rigtte zij zich snel op.
- O ja! ik herinner mij... Mama!... waar is mama!.,.
- Stel u gerust; zij is ongedeerd! antwoordde ik.
De storm loeide en huilde voort en beproefde bij gebrek aan zwakker voorwerpen, zijn vernietigende kracht op de zware reiskoets en het stevige vierspan.
- Laat ons doorrijden, Dumbal! God weet of het weder nog niet erger wordt en dan komen wij nooit heelhuids van dezen verwenschten berg! sprak Ahlding gejaagd.
Een wenk van Dumbal aan den kloeken koetsier bragt de paarden in beweging. Ik geloof dat de Engelschman gaarne dit avontuur gerekt had. Zijn bewonderende blik bleef als vastgekluisterd op miss
| |
| |
Mary's schoon gelaat, waarop langzamerhand de blos was teruggekeerd.
Zij daarentegen tuurde onophoudelijk naar het half onder de sneeuw bedolven omgevallen rijtuig, waar naast mevrouw Preston verlamd van schrik was neêrgezonken. Bij onze nadering strekte de gefolterde moeder reikhalzend hare armen naar hare dochter uit, die zonder Dumbal's hulp niet vermogt uit te stijgen.
- Mary! hoe vreesselijk!... O als gij eens,..
Zij voleinde niet, maar omhelsde haar dochter hartstogtelijk. Tranen vloeiden langs hare wangen.
Intusschen bleef onze toestand nog altijd kritiek. Onze koetsier trachtte met behulp van zijn collega het omgevallen rijtuig overeind te zetten. Hij schertste daarbij alsof het gebeurde een klucht was.
Dumbal stond in fluisterend gesprek met Ahlding, waarna hij zich beleefd tot mevrouw Preston wendde.
- Laat ons van équipage verwisselen, mevrouw! Wij heeren zijn beter bestand tegen de ongeriefelijkheden van het weder en beter opgewassen tegen de avonturen, waaraan men in zulk een slecht bespannen voertuig is blootgesteld.
Mevrouw Preston staarde mij verlegen aan.
Zij was verkleumd van koude en flaauw van den honger. Daarbij scheen haar de aanblik van ons rijtuig niet bemoedigend.
- 't Zou zeer onbescheiden zijn om de heeren hun rijtuig te ontnemen, - sprak ik na eenige aarzeling, - maar daar er bij hen nog twee plaatsen onbezet zijn, zoo raad ik u, in 't belang uwer dochter aan om van mijnheer Dumbal's vriendelijk aanbod gebruik te maken.
Dumbal's doordringende oogen vestigden zich een oogenblik met belangstelling op mij.
- Mijn aanbod geldt ook u, mejufvrouw! - sprak hij buigend.
- Zouden wij u hier alleen achterlaten! - riep miss Mary levendig, - neen, dat gebeurt niet. Wij scheiden niet!
- Van achterlaten is geen sprake, lieve Mary! wij volgen en...
Wij?
Bij dit wij staarden wij, plotseling door dezelfde gedachte getroffen, elkander ontzet aan.
- Miss White... Waar is miss White?!
- Hadt ge nog iemand bij u? - vroeg Dumbal verbleekend.
- Om Godswil, wij moeten haar zoeken! riep mevrouw Preston handenwringend.
Maar als moest ze herinnerd worden aan 't gevaar waarin zij zelve verkeerde, zoo verhief zich de storm met akelig geweld. Dumbal stelde zijn ligchaam tot muur voor moeder en dochter. Beide klemden zich aan hem vast.
Zonder het te kunnen beletten werd ik zoo woest tegen de trede
| |
| |
van de reiskoets aangeslingerd, dat ik een kreet van pijn slaakte, die echter door het donderend geraas om ons heen gesmoord werd. Zwijgend maar vastberaden hief nu Dumbal eerst miss Mary, daarna mevrouw Preston in de reiskoets, toen wendde hij zich tot mij.
- Er is geen tijd te verliezen! Stijg ook in. Laat aan mij de zorg over om de vermiste op te zoeken. Niemand anders heeft er de kracht toe in dit weder.
- Neen; ik heb mijn rijtuig en blijf! - antwoordde ik kortaf.
Weder ving ik dien wonderlijk doordringenden blik op.
- Is u dat ernst?
- Ongetwijfeld.
- Voorwaarts naar Baracca! - beval Dumbal met luide stem zijn koetsier.
De bellen rinkelden, de zweep klapte en de reiskoets geraakte in beweging.
- Als gij blijft, blijf ik ook! - schreeuwde Ahlding, te vergeefs pogingen in het werk stellende om het portier te openen.
- Geleid de dames! Hier zijt ge overbodig! - klonk het antwoord.
Intusschen trachtte de achtergebleven koetsier ons door levendige gebaren te bewegen om in te stappen. Klaarblijkelijk wenschte hij zoolang mogelijk in de nabuurschap van de reiskoets te blijven, in geval er weder hulp mogt worden vereischt.
- Waar hebt ge de andere dame uit het oog verloren? - vroeg Dumbal.
- Zij is vooruit gegaan.
- Als haar niet het lot is te beurt gevallen waarvoor het lieve meisje bewaard bleef, dan moet de reiskoets haar inhalen.
- God geve het!
- Signora! Signora! - riep de voerman.
Die ellendeling vreest dat gij van zijn ellendige kast niet meer gediend wilt zijn!
- Neen; hij wijst naar boven. Ik geloof dat wij met den schrik zullen vrij komen. Zie maar eens. Men wuift ons toe!
- Ik kan niets onderscheiden door dien verwenschten sneeuwstorm.
- Signora è là! - riep weder de voerman.
Haastig stegen wij in. Een oogenblik later bevonden wij ons achter de reiskoets die ons opwachtte.
Mijn eerste blik viel op miss White. De weg voerde hier tusschen twee rotsblokken, waardoor het geweld van den storm eenigzins gebroken werd. Miss White zat tegen een dezer rotsblokken neêrgehurkt.
De sneeuw had hare krullen wit gepoederd, de koude haar neus vuurrood en haar gelaat graauwbleek gekleurd. Ze zag er uit als een toonbeeld van ellende, maar ofschoon de bevrijding nabij was, waagde
| |
| |
zij het niet haar schuilplaats te verlaten voordat een krachtige arm haar tot steun verstrekte. Aan Dumbal's zwakke reisgenoot had ze zich niet durven toevertrouwen.
Niet zonder moeite gelukte het ons om haar in het rijtuig te plaatsen. Hare beenen schenen gevoelloos. Een teug uit Dumbal's veldflesch wekte haar verdoofde levensgeesten op.
- Voorwaarts! - beval de Engelschman. Hij was bij ons ingestegen.
- Wij hebben bijna den top bereikt! - riep miss Mary met iets van haar oude vrolijkheid in gelaat en stem.
Dumbal glimlachte.
- 't Avontuur zal echter in 't geheugen blijven! - sprak hij peinzend.
Er was iets vertrouwelijks in den toon zijner stem, alsof hij mij reeds jaren lang kende.
- O yes! - stemde miss White toe.
Tot mijne verbazing bemerkte ik dat hare oogen niet meer in de verte staarden, maar met jonkvrouwelijke schuchterheid op Dumbal's gelaat gevestigd bleven.
- Een echt gentleman! - fluisterde zij, echter luid genoeg om ook door onze vis-à-vis te worden verstaan.
Ongeduldig wendde hij het hoofd af en bewaarde verder het stilzwijgen. Zijn gelaat nam weder de stroeve hoogmoedige uitdrukking van vroeger aan.
Miss White verdiepte zich in zijne beschouwing, totdat ze door zijn dreigenden blik verschrikt, hare matte oogen sloot. Ook bij mij lieten, na de opwinding van het oogenblik, honger en dorst, angst en schrik, hunne regten gelden. Naarmate wij daalden nam de storm in hevigheid af, maar huivering op huivering beving mij.
Ik voelde dat ik niet ongestraft den sneeuwstorm op den Osteri a Baracca zou getrotseerd hebben en geraakte in een staat van verdooving.
Zoo verliepen er twee uren. De weg scheen eindeloos.
Miss White's klagende zuchten troffen mijn gehoor. Ik opende de oogen en ontmoette den deelnemenden blik van Dumbal.
- Wij naderen! - zeide hij. - Ik geloof dat het voor u tijd wordt.
- O yes! - antwoordde op klagenden toon miss White die zich het voorwerp zijner belangstelling waande.
Hare romaneske liefdedroomen waren echter verjaagd door de prozaïsche behoefte aan eten.
Eindelijk, om vier uur 's namiddags, hielden wij voor een klein onaanzienlijk logement stil.
Onder 't genot van een krachtig maal was weldra al het leed vergeten. Miss Mary kon weêr schertsen, mevrouw Preston lagchen en miss White zich verdiepen in haar liefde-thema.
| |
| |
- Gij zult nu wel zoo goed zijn om u een anderen reisgids aan te schaffen! - zeide Mary plagend.
Voor Italië? ja. 't Is voor het eerst dat Baedecker mij zulk een leelijke poets speelt.
- 't Kon ook voor het laatst geweest zijn! - merkte Ahlding aan.
- Ja, voor 't laatst zonder den bijstand van uw vriend! - hernam Mary met een dankbaren blik op haren redder.
Miss White beaamde dit met zulk een lang uitgerekt ‘O yes’, dat we moeite hadden om niet in lagchen uit te barsten.
Tusschen Dumbal en Ahlding volgde nu een vrij levendig gesprek dat op fluisterenden toon gevoerd werd. Ik begreep dat het op onze reis betrekking had en besloot alle verdere diensten van de hand te wijzen; een besluit waarmede mevrouw Preston volkomen instemde.
Een rammelend geraas over de straatsteenen, een gerinkel van bellen en een welsprekend zweepgeklap verkondigden ons de aankomst van een derden reiswagen.
Mary snelde naar het venster. Ik volgde.
- Zou die reiskoets ook over dien akeligen Osteria Baracca zijn gekomen?
- Natuurlijk! Maar niemand zal er zooveel ellende hebben geleden als wij, dank zij mijn raad.
Mary vatte mijn hand en staarde mij vriendelijk aan.
- Dat was buiten uwe schuld. Wij zijn er volstrekt niet door afgeschrikt om verder met u te reizen, als gij.... als gij ten minste wilt! - voegde zij er eenigzins verlegen bij.
Ik antwoordde niet, maar vestigde werktuigelijk mijne aandacht op de personen in den reiswagen.
Plotseling vloog mij het bloed naar de wangen.
- Welk een hemelsch schoon gelaat! - riep Mary als in verrukking. Mama! kom toch hier! spoedig! anders is het te laat.
Mevrouw Preston snelde toe. Ook de heeren traden naderbij.
Een rijzig, bevallig jongman strekte de hand uit om zijn medereizigster in het uitstijgen behulpzaam te zijn.
't Was niet de eerste keer dat ik hem zag en o! ook niet de eerste keer dat ik die beeldschoone vrouw aanschouwde! Moest zij zich dan altijd op mijn weg vertoonen? En altijd in de misdadige verhouding waardoor ze mij aan de verloochening van haar ongelukkig kind herinnerde?
Met een ongeduldige beweging keerde ik mij van het venster af. Mijn blik viel op Dumbal. Wat was hem overkomen? Zijn gelaat was onherkenbaar. Hij scheen in een steenen beeld veranderd; doodsbleek, met strakke, verglaasde oogen en zaâmgeknepen lippen, als iemand wien een spook was verschenen, stond hij daar.
Een ligte stoot aan zijn arm van Ahlding bragt hem tot bezinning. Haastig verlieten beiden de kamer. Een oogenblik later rolde onze
| |
| |
reiswagen voorbij. De beide heeren die ons op deze wijze dwongen om van hun reis-koets gebruik te maken, namen in 't voorbijgaan beleefd hunne hoeden af.
- Van deze dienst had ik nu wel verschoond willen blijven! - zeide mevrouw Preston ten uiterste verlegen.
- Ik heb ongaarne zooveel verpligting aan iemand die mij geheel onbekend is, - antwoordde ik peinzend.
- Een echt gentleman O yes!... sprak miss White, wier blik ik juist betrapte, toen ze den spiegel tot vertrouwde van haar geheime inclinatie maakte.
Mary staarde nog een wijl afgetrokken naar buiten.
- Wij zullen hem den gentleman van den Osteria Baracca noemen! zeide ze toen lagchend.
- Of den verleider van Alice's moeder! - scheen mij iemand in het oor te fluisteren.
Verschrikt wendde ik het hoofd om.
- Wat deert u? - vroeg Mary bezorgd.
- Niets!... niets! Maar... gelooft gij aan ingevingen?
- Ik geloof dat gij koude hebt gevat! - zeide mevrouw Preston mijn hand vattend; - uw hand brandt, uw pols jaagt en... (hier raakte ze mijn voorhoofd aan), - uw hoofd gloeit!... Mary... laat spoedig de reiskoets voorkomen, zij is, vrees ik, zwaar ziek!...
Ja, ik moest het zwaar boeten, dat pleiziertogtje over den Osteria Baracca!
|
|