| |
Geschiedenis van den dag.
Heden, de 19e Februari, is een allergewichtigste dag voor Rusland; de groote zaak, de emancipatie der lijfeigenen, der boeren heeft haar beslag erlangd en is een voldongen feit; niet langer zijn zij gebonden aan den grond, waarop zij geboren zijn, de slavenketen is voor de Slaven verbroken, desverkiezende kunnen zij hun nomadische geaardheid weder naar hartelust bot vieren.
Juist die groote, belangrijke maatregel, de roem van de Regeering van den tegenwoordigen Keizer, een maatregel, die tevens Rusland in een crisis brengt, waarvan niemand nog den afloop kan voorspellen, brengt ons er toe om dat reusachtige rijk van naderbij te bezien. Jaren lang was het een rijk, waarmeê men zich niet veel bemoeide, en waarvan men eigenlijk weinig afwist; men stelde het zich voor als een groot land met een grooten Czaar, waar alles goed ging, despotisch goed. De meeste berichten er over kwamen van de zijde der Polen, en deze waren natuurlijk eenzijdig; een Pool kan niet over Rusland oordeelen, en wij kunnen hem dat niet ten kwade duiden, evenmin als wij het den Javaan kwalijk zouden nemen, wanneer hij weinig vleiende voorstellingen gaf van den Nederlandschen Staat.
De voorstelling daarbij, die men zich van Rusland vormde - de Polen daargelaten, - was nog zoo kwaad niet; de aardrijkskunde leerde ons op school reeds, dat Rusland voor een goed deel behoorde tot Europa en wel tot de groote Mogendheden; 't zag er dus over 't geheel, meende men, vrij wel uit als elders; de soldaten waren vlug en sterk, wild en woest; die Kozakken met hun vlugge paardjes en lange pieken, de schrik van de Franschen, wie kende ze niet uit de verhalen, die onze vaders ons deden in onze jeugd? Juist die Fransche tijd maakt ook, dat men van de Russen zich geen onaangename voorstelling maakte.
Maar, o hemel, die kindersprookjes uit onze jeugd, en die aardrijks- | |
| |
kunde, - wat komen wij er slecht meê uit, wanneer wij de zaken van naderbij bezien. De aardrijkskunde had veel wijzer gedaan en ons voor veel dwaze voorstellingen behoed, wanneer zij Rusland gebracht had tot Azië, - het heeft daarmede veel meer overeenkomst dan met Europa. De staten van Europa hebben over het geheel genomen, vrij wel dezelfde instellingen; de staats-, de provincie-, de gemeente-inrichtingen zijn in den grond dezelfde; de meerdere of mindere vrijheid, het grooter of kleiner aandeel dat het volk heeft aan de Regeering, nog juister de mate van zelfregeering, maakt het voornaamste verschil uit; de belangen van land en stad worden op verschillende wijze vertegenwoordigd, en besproken - 't is er wel eens naar - en geregeld, en al zijn hierbij evenals op het tooneel de meeste medebestuurders slechts figuranten, automaten, knikkende of schuddende poppen, - het denkbeeld is toch vast gevestigd, dat het volk door zijn vertegenwoordigers recht heeft op deelneming aan het bestuur, al is men ook weder - alles heeft zoo zijn schaduwzijde - op het hebben van dat recht veel naijveriger dan op de uitoefening van de verplichtingen er aan verbonden. Men heeft in Europa den getemperden monarchalen regeeringsvorm, en de staatsregeling is hier en daar zoo vrijzinnig, dat er van de macht der monarchen weinig meer is overgebleven dan de schaduw; dat men er toch koningen op blijft nahouden, en zeer dure koningen, soms van zeer twijfelachtig gehalte, is misschien toe te schrijven aan den instinctmatigen, bijgeloovigen eerbied in dit beschaafde en ontwikkelde werelddeel voor alles wat traditioneel is.
Bovenal vindt men in Europa een vasten grondtrek, een echt Germaanschen, en wel dezen: het individu treedt er zeer sterk op den voorgrond; elk mensch, zoo luidt het in dit wijsgeerigste deel der wereld, heeft zijn recht op erkenning. Dit is zelfs zóo waar, dat de ontwikkeling of de voortdurende wrijving, die er bestaat in onze staatkundige en sociale verhouding voortspruit uit de verschillende beschouwing van de rechten en de plaats, die het individu behoort in te nemen. De plaats van het individu is de spil, waarom de meeste vraagstukken zich bewegen. Zoowel op het gebied van het staatkundige als het maatschappelijke en kerkelijke leven laten zich een aantal verschijnselen uit het dikwijls onbewuste streven verklaren van het individu om zijn gerechte plaats te verwerven, en van de traditie, die tegen de natuur in dat streven wil tegenhouden en het vroeger bestaande conserveeren. Zoolang die strijd niet is opgelost, het individu zijn recht niet heeft verkregen, de verschillende verhoudingen niet in harmonie gebracht, zal onze Europeesche maatschappij in bestendige gisting en beweging blijven.
Laat bij de oppervlakkige beschouwing van het groote reusachtige raderwerk het individu vaak worden vertrapt en verbrijzeld, en zijn stem en zijn leven even weinig worden geacht als het kleine insekt op de zandkorrel, dat onze voet vertreedt, toch is dat individu, niet als
| |
| |
persoon, maar als wezen onsterfelijk, toch gaat in deze wereld vol droeve raadselen en onoplosbare tegenstrijdigheden het leven uit van het individu, van daar komt de bewegende kracht, de stoom, die het raderwerk voortdrijft.
Juist dit eigenaardige vindt men in Rusland niet; het is, of wij er ons in een geheel ander werelddeel bevinden; volgens de eigenschappen van zijn staats- en maatschappelijk leven behoort Rusland veeleer tot Azië. Aan het hoofd van den Staat bevindt zich geen constitutioneel monarch, maar een onbeperkt alleenheerscher; en in den Czaar of Keizer concentreert zich het geheele leven van het Rijk; hier zou men de versleten uitdrukking ‘bij de gratie Gods,’ - misschien het best te vertalen voor de groote menigte door: uit het voor-historische tijdvak, - nog met eenige welvoegelijkheid kunnen gebruiken. En die alleenheerschappij, die despotische macht bestaat hier niet tegen den zin van de meerderheid der natie, is hier geen onnatuur, zooals een enkele maal in sommige Europesche staten een tijd lang wel eens het geval was, - neen, wanneer den Czaar heden het noodlottige einde trof, waarmeê volgens de overlevering het leven van de meeste vorsten van Rusland eindigt, - een traditie, die tragisch weerklinkt in het bekende gezegde: ‘de Russische staatsregeling is despotisch, maar door sluipmoord verzacht’ - dan zou morgen het volk tegen alle samenzweerders en Nihilisten in, opstaan en een nieuwen Czaar vragen en niet rusten vóor aan zijn geroep was gehoor gegeven, en het zou een nieuwen Czaar denzelfden despotischen schepter in de hand drukken. Een keizer is voor het Russische volk een behoefte, en zulk een volk is een ander volk dan wij. Er is, om zoo te zeggen - en het wat paradox te zeggen, - in Rusland maar éen individu, waarin het geheele rijk, de geheele Staat zich oplost, en dat individu is de Czaar.
Wij kunnen ons van zulk een incarnatie van den Staat geen juist denkbeeld vormen; zelfs de schaduw er van heeft bij ons Germanen er nooit recht in gewild, hoezeer ook de kerkelijke theologie moeite deed om het denkbeeld te doen wortel vatten; het goddelijk recht der koningen is bij ons nooit iets meer geweest dan een phrase, waar het volk meê ophad, omdat het evenals van meer van die zoogenaamd goddelijke zaken niets begrijpt.
Van deelneming aan het bestuur in onzen zin is in Rusland geen spoor, en het is de vraag, of de pogingen van den tegenwoordigen Czaar, Alexander II, om een soort van vertegenwoordiging in te voeren ooit wortel zullen schieten en opgang maken; indien dit geschiedt, zal het trouwens op een geheel andere wijze zijn; het individu zal zich anders openbaren in zijn werkzaamheid, het zal om zoo te zeggen niet zoo individueel zijn, het Ik zal veel meer op den achtergrond treden, en de Staat, zijn Czaar meer het middelpunt zijn, waarom zijn denken en streven zich beweegt.
Oppervlakkig moge dit vreemd schijnen en deze beschouwing een
| |
| |
theorie, die geheel buiten de Russen om gemaakt is, maar wij vinden een sterk bewijs in het bestaan van een partij in Rusland, die sinds jaren een ongeloofelijke werkzaamheid aan den dag legt, die, hoe ook in sommige hooge kringen tegengewerkt, ongestoord voortgaat, en de eigenlijke leidende partij geworden is, of worden zal; wij bedoelen de zoogenaamde Oud-Russische of Panslavistische partij, die in Katkoff, den redacteur van het Dagblad van Moscou haar ‘eminent’ hoofd heeft gevonden. Katkoff heeft de verdienste de in de Slaven sluimerende ideeën te hebben opgewekt en tot bewustzijn gebracht; zijn kracht ligt in de sympathie, die zijn beschouwingen vinden bij het Russische volk, en de geweldige kracht, den vreeselijken hartstocht, dien hij in zijn volk weet te voorschijn te brengen. Dat idee is de groote rol, die de Slaven op het wereldtooneel hebben te vervullen, niet door uit te munten in beschaving, in kunst of wetenschap, niet door zedelijke veroveringen te maken, - voor wezenlijke beschaving is de Slaaf, misschien alleen door zijn antipathie tegen de Westersche volken, de Germanen, - tamelijk onverschillig; zijn doel is meer macht te hebben en heerschappij te oefenen; daarbij wordt hij gekenmerkt door een gevoel van merkwaardig patriotisme; alle Slaven zijn éen; zoo ontstond het denkbeeld van het Panslavisme.
Wat zou men zeggen, wanneer in Europa, b.v. in Pruisen, dat eveneens tegen wat uitbreiding van grondgebied niet opziet, al wordt die ook door de alleronrechtvaardigste middelen verkregen, - wanneer in Duitschland een dweepzieke nationale partij de vaan ophief voor een Pangermanisme, een Germaansch rijk, dat niet alleen omvatte de Duitschers, maar ook de verwante Denen, Zweden en Noorwegers, de Hollanders en Vlamingen, misschien ook de Engelschen? Men zou den man, die zulk een plan uitdacht stil laten begaan; hij zou belachelijk en onschadelijk zijn, en zoo hij de daad bij het woord voegde, zou men hem niet eens wegens landverraad straffen, maar hem eenvoudig in een verbeterhuis plaatsen. Al die verschillende takken van oorspronkelijk éenen stam, al die verschillende volkeren hebben elk hun eigen verschillend aanzijn verkregen, een verschillend karakter, door invloed van klimaat en grond en omstandigheden, en hunne vereeniging op die wijze is ondenkbaar.
En zulk een plan bestaat bij de meerderheid van het Russische volk; de Panslavistische partij wil alle Slavische volkeren tot één rijk brengen; zij heeft in haar voordeel, dat de verschillende Slavische tongvallen minder uiteen loopen dan de Germaansche; maar toch is dit verschil groot genoeg om, al ware het hier alleen, op bezwaren te stuiten. Maar het Panslavisme is in zijn aard zoo fanatiek, dat het alle bezwaren over het hoofd ziet en met ijzeren kracht de ongelijkvormigheid wil doen verdwijnen.
De geheele vernietiging van de Poolsche nationaliteit, van de Poolsche taal is eigenlijk het werk van die partij. Met een grenzenlooze woede
| |
| |
vervolgt de Russische barbaar elke uiting van nationaal gevoel; Siberië is groot, en de knoet is sterk; rechtvaardigheid kent de Rus niet, gevoel van eigendomsrecht is hem vreemd; goederen worden verbeurd verklaard en weggeschonken aan de dweepziekste voorstanders der partij; geen geloof voor den Rus dan het orthodox Russische, en zoo hij de diepe ader van godsdienst in den boezem des volks niet kan vernietigen, zal hij den Katholiek en den Protestant dwingen ten minste de Russische taal bij zijn godsdienst-oefeningen te gebruiken, zonder twijfel de eerste stap op den weg om ook den godsdienst te onteigenen.
Op de vervolging van de Poolsche broeders volgde die der Duitschers, die vooral in Lijfland zich gevestigd hadden en weleer waren ingeroepen om door hun kennis beschaving in het rond te verbreiden; ook de Duitsche taal moet worden afgeleerd in Rusland; Russische scholen worden opgericht, de Duitsche gesloten. Er is geen twijfel aan, of, indien dit werk in Rusland is voltooid, dan is de beurt aan de Slaven in Oostenrijk en Turkije. Zelfs in Aziatisch Rusland is men bezig de Tartaren te Russificeeren en worden scholen gesticht om hen de Russische taal te leeren.
Laten wij een Panslavist zelven hooren over de uitzichten en verwachtingen dezer partij; in den herfst van het vorige jaar werd door het Slavische comité een algemeene vergadering gehouden te Petersburg; daar verschenen behalve de Russen, ook afgevaardigden van de Serven, de Slovenen en Ruthenen uit Hongarije, Galicië en Bucowina; het talrijkst waren de Czechen vertegenwoordigd; de voorzitter der vergadering, eveneens een Czeche, hield een redevoering, waarin hij o.a. zeide: ‘van Kamschatka tot de Balkan klinkt de Slavische taal en onze macht is onmetelijk groot. Het is echter voor het oogenblik de vraag niet, hoe groot of hoe talrijk wij zijn, maar of alle Slaven oneindig doordrongen zijn van den broederband, die hen vereenigt; dat besef is niet bij al onze stamgenooten krachtig genoeg ontwikkeld. Laat ons daarom werkzaam zijn aan de verbreiding van Slavische broederliefde en eenheid, en wie gevoelt zich hierbij niet doordrongen van vurige liefde voor den Keizer, den bevrijder en vader aller Slaven’.
Men ziet, terwijl onder de Germaansche en Romaansche volkeren van het westen het cosmopolitisme toeneemt en zelfs de republikeinen droomen van een statenvereeniging, waarin elk volk zijn eigenaardig karakter, zijn individualiteit bewaart, heeft de Panslavist geen denkbeeld van het individu, geen gevoel voor het karakter, dat een volk aanneemt door de plaats, waar hij woont en de omgeving, waarmeê hij in aanraking komt. Het recht van het individu, ook zijn taal en zijn godsdienst worden als niet geacht. En dat zelfde bekrompen stamgevoel reikt de hand aan het absolutisme, vindt in den Czaar zijn vereenigingspunt.
Wij spreken van de Panslavistische of oud-Russische of Moscovitische partij; de laatste is de eigenlijke naam, de eerste meer een verklaring
| |
| |
van het doel, dat zij zich van hare werkzaamheden voorstelt. In waarheid, de staatkunde dezer partij is oud, het is de traditioneele politiek van Rusland; Peter de Groote is er de grondlegger van, en in den laatsten tijd werd door Nicolaas I die politiek met echt Russische onverzettelijkheid in toepassing gebracht. Het best zou men het stelsel van Nicolaas I het Slavische caesaropapisme kunnen noemen; zijn streven was om binnen het rijk een Grieksch-orthodoxe propaganda te organiseeren en alle afwijkende elementen meer en meer in de staatskerk op te lossen; verder moesten alle buiten Rusland zich bevindende verstrooide deelen van de Russische Kerk aan het Russische opperhoofd, d.i. aan den Czaar verbonden worden. Het geloof was het voorwendsel, waarmeê men zich mengde in de binnenlandsche aangelegenheden van Turkije, en later zou de beurt komen aan Oostenrijk; Nicolaas I streefde naar Slavische eenvormigheid in het binnenland en naar uitbreiding van macht in het buitenland. Reeds hij trachtte elk verschil van taal, afstamming, godsdienst te vernietigen, en zoowel de Polen als de Joden en de Protestantsche bewoners van de Oostzee-provinciën moesten het misgelden. Door geld, door persoonlijke voordeelen trachtte men hen tot de Grieksch-katholieke Kerk over te halen en bij gemengde huwelijken duldde men slechts de Grieksch-katholieke opvoeding der kinderen. Men maakte met een en ander even weinig omslag als met de lichting en de dresseering der rekruten.
Het is bekend, dat de opvolger van Nicolaas I, Alexander II, een geheel andere staatkunde volgde; het scheen of de humaniteit niet langer een vreemdelinge zou blijven in Rusland, toen hij in 1855 de regeering aanvaardde; beschaving en ontwikkeling waren de wachtwoorden zijner staatkunde, en de ijver waarmee hij het plan tot de emancipatie van de boeren-lijfeigenen ontwierp en doorzette, deed hem een eervolle plaats innemen onder de vorsten; zulke vorsten, sprak men, bestaan en leven niet te vergeefs. Het caesaropapisme scheen geheel in strijd met de geaardheid van dezen vorst; hij gaf vrijheid zoowel aan de Roomschen als aan de Protestanten om naar hunne geloofsovertuiging te leven en zelven hunne kerkelijke aangelegenheden te besturen. Maar is het niet opmerkelijk, dat in de laatste jaren feitelijk in Rusland weder de staatkunde van Nicolaas I bestaat, in weerwil van de geroemde zachtere gezindheid van den tegenwoordigen Keizer? Is het geen feit, dat de oud-Moscovitische partij, aangehitst door den aartsdrijver Katkoff, sinds eenige jaren zulk een invloed, zulk een druk op de Regeering uitoefent, dat alleen haar wil wordt uitgevoerd? Roomschen en Protestanten worden op een ongeloofelijke wijze gerussificeerd; de roomsche gebeden- en protestantsche gezangboeken worden in het Russisch vertaald en daarbij menige ketterij in de gelooven van het Westen binnengesmokkeld. Het onderwijs verkeert over het geheel in Rusland in een treurigen toestand, maar als er
| |
| |
scholen moeten zijn om Duitschers of Joden of Polen of Tartaren Russisch te leeren, dan rijzen zij uit den grond op.
Twee feiten hebben naar ons inzien invloed op het sterk overspannen nationaal gevoel - de dweeperij met nationaal is het éénige punt, waarmeê de Rus met zekere fracties in het Westersch Europa overeenkomst heeft, - uitgeoefend: de nederlaag van de Russen in de Krim, en de opstand der Polen in 1863, gevoegd bij de woordpralende, niets afdoende diplomatieke interventie van de Westersche mogendheden.
De wrok over de nederlaag, door het Westen den Russen toegebracht, was nog niet bekoeld en werkte voort als een sluipende koorts, toen het reeds lang vertrapte Polen aan den rooversklauw van den Rus wilde ontkomen en het Slavisch net van eenheid en gelijkvormigheid verscheuren; de nota's van de Westersche mogendheden, die vooreerst, zooals in den regel het geval is, te laat kwamen en waarvan in elk geval ieder der partijen overtuigd was, dat zij slechts een vorm waren, maar dan toch in Russische oogen een onvergefelijke brutaliteit, een zich bemoeien met de binnenlandsche staatkunde van de groote Slaven, wierpen slechts olie in het vuur, en van dat oogenblik af is het Slavische fanatisme voortdurend steigend in kracht en in onbeschaamdheid.
Kenmerkte zich het oude Moscovitisme wel door overheersching, door zucht naar verovering, niet zoozeer door vijandschap tegen de Westersche beschaving, de omstandigheden hebben er dus toe geleid dat op dat laatste punt een wijziging is gekomen; verborgen onder vormen van beleefdheid, verschuilt zich een gevoel van wraak, waarmeê men loert en kruipt om bij de eerste de beste gelegenheid te openbaren, wat men in het schild voert.
De humane, beschavende staatkunde van den Russischen keizer vindt zonder twijfel in enkele kringen in Rusland weerklank; vooral de aanzienlijke Russen, die een groot gedeelte van hun leven aan de Europesche badplaatsen doorbrengen, en in kennis geraken met de Westersche beschaving, moeten inzien dat hun volk eeuwen ten achter is bij de Germaansche en Romaansche volkeren; velen hunner zijn zonder twijfel de staatkunde van hun Keizer toegedaan en begrijpen, dat hun invloed op hun volk een beschavende moet zijn. Niet allen evenwel; het is zonderling, hoe ook de aanzienlijke, rijke Rus maar al te dikwerf onder de uiterlijke gedaante van beschaafde vormen een ruwheid en onbeschaafdheid en listigheid verbergt, die geheel herinnert aan het grondkarakter van de Slavische volken.
Bij gebrek aan nauwkeurige, volledige berichten, zooals dat in een geheel ruwen en onbeschaafden staat als Rusland zeer begrijpelijk is, kunnen wij de krachten der verschillende partijen moeilijk meten en wegen, maar zeker is het dat de Panslavistische, oud-Russische partij tegenwoordig de sterkste is; zij wordt gesteund door de ruwe groote massa,
| |
| |
zij heeft haar woordvoerders onder de leden van den Geheimen Raad; een gedeelte van de Ministers is haar onbepaald toegedaan, en bij verandering van personen in de hooge regeeringskringen is zij het die het meeste gewicht in de schaal legt, en meestal haar zienswijze doordrijft.
De ministers van onderwijs, Golownin, en die van binnenlandsche zaken Wolujew, hebben vroeger moeten wijken voor de intrigues van de oud-Russische partij, en plaats moeten maken voor meer genegen ambtenaren, graaf Folstoi en Miljutin. Zelfs prins Gortschakoff, de minister van Buitenlandsche zaken, acht het niet beneden zich naar de gunst van deze partij te trachtten.
Men zegt zelfs dat de troonopvolger geheel voor haar gewonnen is, en in de vergaderingen van den Geheimen Raad, de belangen van die partij geheel voorstaat. Van daar, dat reeds meermalen het gerucht is verspreid van de aftreding van den tegenwoordigen Keizer ten behoeve van den kroonprins, een gerucht dat waarschijnlijk zijn ontstaan te danken heeft aan de verborgen wenschen van de oud-Russische partij. Ook zegt men, dat de Czaar ziek is; volgens den een is het een ziekte des geestes, en is de keizer zwaarmoedig geworden, door de aanslagen op zijn leven, en door den tegenstand, dien hij van alle zijden ondervindt bij zijn menschlievende pogingen. Ook dit gerucht is misschien slechts de weerspiegeling, de zielkundige gevolgtrekking, die men uit den levensloop en de ondervinding van Alexander II zou kunnen opmaken.
Toch is die Oud-Russische partij keizersgezind. Zij wil het Aziatische absolutisme, zij wil het despotisme, de centralisatie van alle Slavische kracht in éen hand, maar.... men kent de Russische traditie, - indien de keizer hardnekkigen tegenstand biedt, - het Russische despotisme wordt ‘verzacht’, of versterkt, - wat zullen wij zeggen? - door sluipmoord.
Het groote onderscheid tusschen de Europesche Staten en Rusland, vooral beschouwd met het oog op de plaats, die het individu inneemt, komt evenzeer uit in de regeling van het grondbezit, en wij komen daarmeê tevens tot de groote quaestie van den dag. Het particulier grondbezit is eerst ontstaan, toen onze maatschappij voor een goed deel georganiseerd was; in het eerste ontwikkelings-tijdperk zijn de volken nog te veel nomadisch om aan geregeld grondbezit te kunnen denken; daarbij paste de democratische gelijkheid, waarbij de huisvaders de gemeente-bestuurders kozen, die later plaats maakte voor de feodale vormen: een machtige adel op grondbezit gegrond en lijfeigene boeren naast of tegenover hen. Terwijl wij die feodale vormen reeds vergeten zijn en alleen door de geschiedenis kennis dragen van hun vroeger bestaan, zijn zij in Rusland blijven bestaan, en schijnt de overgang tot het vrij particulier grondbezit gepaard te gaan met moeilijkheden, die doen twijfelen of bij de Slaven het particulier grondbezit
| |
| |
wel ooit dien sterken individualistischen grondtrek zal aannemen, dien het bij ons betrekkelijk reeds vrij spoedig verkregen heeft. Het feodale stelsel heeft bij de Russen buitendien reusachtige vormen aangenomen; éen adellijk grondbezitter had o.a. 150.000 lijfeigenen; 6 grondeigenaars beschikten over meer dan 20.000 lijfeigenen.
Lang reeds was er over gedacht verandering te brengen in dien onhoudbaren toestand, en aan Alexander II komt de eer toe het plan uitgewerkt, met vasten wil doorgezet en de lijfeigenen vrijgemaakt te hebben. De 19de Februari is de laatste termijn binnen welken die maatregel moet voltrokken zijn. Volgens een waarschijnlijke opgave bedroeg het aantal boeren-lijfeigenen in het geheel 9.649.254, en waren hiervan op den 1sten Januari l.l. 6.261.143 vrije grondbezitters geworden en bleven er dus nog 3.388.111 over, die nu hun vrijheid verkregen hebben.
In de theorie klinken de dingen evenwel altijd veel mooier dan in de praktijk; men is waarlijk verlegen, wanneer men het nut moet aanwijzen, dat deze belangrijke, menschlievende maatregel als de vrijmaking der lijfeigenen totnogtoe heeft opgeleverd. De boer staat niet meer onder den edelman, - 't is waar, en men zegt wel eens, dat de eerste gedachte tot vrijmaking is ingegeven door de vrees van het Petersburger hof, dat de edellieden te machtig zouden worden, - hij behoeft als heerendienst het hofgoed van den heer niet langer zooveel dagen per week te bewerken. Het gedeelte lands dat hij de overige dagen van de week bebouwde, is nu op zekere voorwaarden zijn eigendom geworden, of liever het is gemeentegoed gebleven en als lid der gemeente komt hem een onbestemd deel daarvan toe; wel laat de keizerlijke wet vrijheid om het gemeente-eigendom te verdeelen, maar daarvan is nergens gebruik gemaakt. De behoefte aan particulier grondbezit bestaat in Rusland niet, en het wordt door de zendelingen van de Moscovitische partij tegengewerkt, - is het uit eerbied voor het traditioneele, of uit een soort van democratisme, zonderling genoeg in het absolute Rusland? Daarbij is de Russische boer er niet op vooruitgegaan; van een lijfeigene kan men nooit veel verwachten, en de vrijheid is geen tooverstaf, maar vooral in het Noordelijk gedeelte van Rusland is de verachtering van den boerenstand stoffelijk en zedelijk sinds de dagen der emancipatie in het oog loopend. Niet werken en veel drinken is het ideaal, dat de Russische boer zich na de emancipatie van zijn leven heeft gevormd; verarming tot hongersnood toe is daarvan het gevolg geweest in de Noord-Oostelijke provinciën. De adel, die zich van de handen beroofd ziet, die zijn land bebouwden, is evenzeer verarmd; in Litthauen zijn door den hongersnood van '68 gansche streken als ontvolkt en de landerijen liggen onbebouwd. Met den 19den Februari verkrijgt de boer tevens het recht om zich te vestigen
waar hij wil, en men verwacht, dat de boeren in het Noorden het barre klimaat en den stuggen grond zullen verlaten en naar het Zuiden trekken.
| |
| |
De verwarring, die hiervan het gevolg zal zijn, is niet te overzien' te meer daar de belastingen in Rusland per gemeente geheven worden. De overblijvenden moeten dus hetzelfde bedrag opbrengen, terwijl de gemeente verarmd is en dagelijks armer wordt door het gemis van arbeidskracht en de vermindering van het gehalte van arbeidskracht door de verachtering van de boeren. De achteruitgang van de Russische financiën in de laatste jaren is voornamelijk hieraan toe te schrijven, dat vele gewesten in de onmogelijkheid verkeerden het vroegere bedrag op te brengen. Men zou zoo zeggen: de schacheraars in den papieren tempel, op de beurs, moeten het weten, en hoe happig zij ook op de ‘Russen’ zijn, is het een feit dat in de laatste jaren de Russische financiën sterk achteruit gaan en de inkomsten telkens beneden de raming blijven; wanneer Rusland zich in gewone omstandigheden bevond, dan moest het met zijn onmetelijke hulpbronnen zijn deficit reeds lang te boven zijn; toch stapelt het leening op leening, dekt met de eene schuld de andere, en niet alleen om spoorwegen aan te leggen. De onpartijdige beschouwer ziet donkere wolken over Rusland henen drijven, zal het te groot en te machtig zijn om er door beschadigd te worden?
Leidt de emancipatie niet tot particulier grondbezit, dan is het niet te zeggen, welke verarming in Rusland over eenige jaren zal plaats hebben; wij zien het bij ons nog in enkele oude instellingen, hoe het land, dat in gemeenschappelijk bezit verkeert, oneindig veel minder opbrengt en in het oog loopend verwaarloosd wordt. Daargelaten nu of het particulier bezit ook bij meerdere ontwikkeling minder ligt in de geaardheid van den Slaaf, tracht de Moscovitische partij het verdeelen van de gronden te voorkomen en men kan zich nauwelijks voorstellen welke hoogdravende plannen door een Katkoff e.a. op dit soort van democratisme gebouwd worden; in hunne verbeelding reiken zij de hand aan de radicale democraten in het Westen van Europa, die eveneens van zulk een soort van communistisch bezit droomen, en het éenig onderscheid is, dat deze laatsten het nog niet zoover gebracht hebben van tot de conclusie te komen, dat een absolute regeeringsvorm het beste middel is om tot de vervulling hunner wenschen te geraken.
Het boeren-communisme, door de Moscovitische partij voorgestaan, is tevens gericht tegen den adel; door veelvuldig verkeer met het buitenland is deze nog het meest tot beschaving geneigd, maar daarom juist bij de zoogenaamde nationale partij het minst gezien; de adel is afgeweken van de leer en de instellingen der vaderen en heeft aan de afgoden van het Westen geofferd.
In vroeger jaren hoorde men veel van samenzwering onder den adel; een Regeering als die van Nicolaas I gaf er van zelf aanleiding toe. Geheime politieke genootschappen liggen geheel in den aard van den Slaaf, omdat list zijn alles overwegende hartstocht en zijn meest ge- | |
| |
liefkoosde middel is om zijn doel te bereiken. Uitgesloten onder het absolutisme van elke deelneming aan de Regeering, is de geheime intrigue het éenige middel om zich te doen gelden; welke kunstvaardigheid de Slaven in het smeden van geheime genootschappen bezitten, kan o.a. blijken uit de Nationale Regeering van de Poolsche opstandelingen. Geen middel wordt in den regel ontzien om den vijand afbreuk te doen; op vervalsching van banknoten en het munten van valsch geld verstaan zij zich uitnemend. Een der eerste en ook meest uitgebreide genootschappen dagteekent van het jaar 1816, aan het hoofd waarvan zich de edelman Paul Pestel bevond, die vastberaden het schavot beklom om te sterven voor zijn overtuiging. Hoezeer de Russische Regeering de geheime genootschappen vreest, blijkt uit het reeds in 1822 uitgevaardigde verbod van de vrijmetselaars-loges.
In den laatsten tijd heeft de samenzwering van de zoogenaamde Nihilisten veel van zich doen hooren; het schijnt, dat er evenwel veel meer ophef van deze zaak is gemaakt dan noodig was; het grootste gedeelte van de gevangenen is dan ook weder op vrije voeten gesteld. De Nihilisten behooren tot de negatieve, tot de afbrekende samenzweerders; meestal bestaande uit jongelieden, uit studenten, hebben zij het vooral voorzien op de autocratische macht van den Keizer en de vereeniging van Kerk en Staat, in éen woord op het Caesaropapisme. De dag, waarop de omwenteling of aanval zou uitbreken was zonder twijfel juist gekozen, 't was de dag, waarop de emancipatie haar beslag zou hebben erlangd. Volgens sommige berichten zou de Moscovitische partij eveneens in de samenzwering zijn betrokken; dit is echter zeer onwaarschijnlijk, daar deze partij eer zoo mogelijk de versterking in plaats van de vernietiging van het Caesaropapisme op het oog heeft. Veeleer is van conservatieve zijde aangedrongen om de voorgenomen liberale maatregelen voor 't minst te doen vertragen door te wijzen op de gevaren, waaraan men zich daarmeê blootstelt. Werkelijk schijnt de Russische regeering volgens de laatste berichten voorloopig geen uitvoering te willen geven aan de laatste bepaling van de vrijmaking der lijfeigenen, waarbij aan hen volkomen vrijheid van verblijf wordt toegekend. Trouwens, niet de minste maatregelen waren genomen voor dezen gewichtigen overgang. Vele boeren in het noorden hadden hun aandeel op den gemeentegrond reeds verkocht en hun roerende goederen te gelde gemaakt om naar het zuiden te trekken; de ambtenaren waren evenwel met geheime instructiën voorzien, om de reizigers tegen te houden. Westersche vrijheid is nog iets anders dan vrijheid in Rusland.
Zou men uit een en ander opmaken, dat Rusland in een tijdperk van verzwakking verkeert, men komt tot geheele andere overtuiging, wanneer men de reusachtige uitbreiding nagaat, waaraan het zich met onverzettelijke kracht wijdt. Ten Oosten heeft het zijn grenspalen gezet tot aan het Hemelsche Rijk en verkeert het reeds lang in het bezit van
| |
| |
de onafzienbare vlakte van Siberië, het reikt Noord-Oostelijk de hand aan Amerika. Voor het oogenblik is het bezig zich uit te breiden in het Zuid-Oosten. Het bergachtig land tusschen de Zwarte en de Caspische Zee is door de met zooveel opoffering gepaarde onderwerping van de Circassiers zijn eigendom geworden. Aan gene zijde van de Kaspische Zee wonen de woeste nomadische Kirgizen, en schoon de officiëele bladen telkens van overwinningen en van onderwerping gewagen, blijkt de onderwerping van die woeste volksstammen met niet minder gevaren en moeilijkheden gepaard te gaan dan die van de Circassiers.
Men staat werkelijk verbaasd over de reusachtige plannen, die de Russen in dit gedeelte van Azië ontwerpen. Door middel van een spoorweg door de woeste vlakte van Ust-Urt willen zij de Kaspische zee met het Aral-meer verbinden; een haven zal in de Kaspische zee worden aangelegd ten gerieve van den handel. Wij spreken daar van handel, deze is voor de Russen niets anders dan een dekmantel voor hun veroveringszuchtige plannen. Achter het Aral-meer woont de Emir von Bokhara en de Khan van Kokand; de zoon van den eerste is dezen zomer te Petersburg geweest en vorstelijk ontvangen; de geschenken die de gezanten meê naar huis namen, waren evenwel het sieraad, waarmeê de afhankelijkheid moest bedekt worden, waarin de Emir zich voortaan tegenover Rusland bevindt. Rusland heeft nu gelegenheid om zich bij voorkomende gelegenheid in de twisten te mengen van de Aziatische vorsten onderling; Bokhara grenst aan Afghanistan, en het is te verleidelijk voor den Russischen veroveraar om niet het voorbeeld van Engeland te volgen en onder den schijn van recht te doen en hulp te bieden allen van hem afhankelijk te maken. Daarbij staat Rusland hier aan de grenzen van Britsch-Indië en bedreigt het trotsche Albion.
Maar nog niet; de Rus weet zijn wraakzuchtige plannen verborgen te houden, totdat het zich zeker waant van zijn prooi; eerst moeten de middelen van vervoer gereed zijn, spoorwegen die onmetelijke landen doorsnijden en op gemakkelijke wijze aanvoeren, wat noodig is. Ook het plan van een spoorwegverbinding van Rusland met en door den Kaukasus tot aan de Kaspische zee, - men behoeft slechts een kaart voor zich te nemen om van het doeltreffende en wèloverlegde van de Russische plannen overtuigd te zijn.
In welke verhouding staat Rusland tot de andere mogendheden? Wij vragen natuurlijk niet naar de diplomatieke betrekkingen, want naarmate deze lieftalliger zijn, broeit dikwerf te meer de naijver en wordt de uitbarsting van vijandschap voorbereid. In de allereerste plaats komen die landen in aanmerking, waar de zoogenaamde Slavische broeders wonen, Oostenrijk en Turkije, die door de Czechen, Slovenen, Serven, enz. onder hun gebied, het meest van Rusland en van de Russische nationale propaganda te vreezen hebben.
| |
| |
In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat er een groot onderscheid bestaat tusschen de Russische Slaven, en die welke in de andere Europesche staten wonen. In Rusland treden de Slaven op als éen geheel, als een vaste massa, terwijl de Slaven buiten Rusland zich meer van elkander onderscheiden en bij al hun eensgezindheid in oppositie tegen de Regeeringen waaronder zij leven, zijn zij zeer verdeeld onder elkander. De partijzucht is een woekerplant, die hun krachten ondermijnt; Polen b.v. heeft zijn ondergang grootendeels daaraan te wijten, dat het door partijzucht verscheurd, nooit zich zelf wist te regeeren. De vereenigde Donau-vorstendommen of Rumenië, eveneens grootendeels uit Serven bestaande, schijnen denzelfden weg op te gaan. Indien wij de Slaven van Oostenrijk in bijzonderheden nagingen, zouden wij hetzelfde zien; van buiten éen, zijn zij inwendig verdeeld. Het groote verschil kan niet enkel daaruit verklaard worden, dat de Russische Slaven minder vermengd leven met andere volksstammen en eeuwen lang met den knoet geregeerd zijn, en de andere Slaven vermengd zijn met volksstammen, waarvan zij een traditioneelen afkeer hebben, zooals o.a. vooral van de Duitschers. Men heeft de verklaring van dit verschil daarom gezocht in iets anders, dat misschien niet meer is dan een hypothese, maar die toch ernstige overweging verdient. Volgens de wetenschappelijke onderzoekingen van Duchinski zouden namelijk de Russen niet tot het eigenlijk gezegde Slavische ras behooren, maar oorspronkelijk Mongolen zijn, die zich later met de Slaven, die zich in de vlakten van Rusland neêrzetten, vermengden; dit zou inzonderheid het geval zijn met de Groot-Russen of Moscovieters. Deze bewering is niet geheel van overdrijving vrij te pleiten, maar geheel onwaar is zij ook niet. Een goed deel van de tegenwoordige Russen zijn waarschijnlijk een gemengd volk van Slaven en Mongolen Tartaren. Van daar waarschijnlijk het Aziatische karakter van het Russische rijk.
Maar laten wij voor het oogenblik deze theorie daar, het zou ons te lang ophouden om er ons meer in te verdiepen en de bewijzen voor en tegen te wegen. Rusland beweert zuiver Slavisch te zijn en in de wereld de beschermer van de slavische volken. Vooral matigt het zich dat protectoraat aan, wanneer het staat tegenover een zwak rijk, zooals het Turksche. Opmerkelijk is het dat Rusland zich als zoogenaamde beschermer veel meer deed gelden in Turkije dan in Oostenrijk, de reden hiervan ligt in den grooten lust dien Rusland heeft om in het Zuiden meester te zijn van de Zwarte zee; die lust is zoo natuurlijk en zoozeer op gewoon eigenbelang gegrond, dat men geen veroverende natie als Rusland behoeft te zijn om onophoudelijk daarnaar te streven. Het is dan ook niet te verwonderen, dat het bezit van de Dardanellen, de sleutel van de Zwarte zee, een oude staatkunde is van Rusland. In den Krimoorlog heeft die politiek een gevoelige nederlaag geleden; schijnbaar heeft Rusland zich toen teruggetrokken en liet zich minder met de staatkunde van Europa in. De Rus zegt, dat hij
| |
| |
eenvoudig den vrede wil en in elke aangelegenheid het beginsel van niet-interventie handhaven. De eigenbaat zou evenwel uit de wereld moeten verdwenen zijn om aan Ruslands verzekeringen geloof te slaan. Het wacht zonder twijfel een gunstiger tijdstip af voor zijn ondernemingen. Eerst moet het uitgebreide spoorwegnet het onmetelijke Rusland aaneen verbinden, en het wachten valt buitendien zoo moeilijk niet, wanneer men ziet, dat de omstandigheden wonderbaar de plannen in de hand werken. Terwijl Turkije meer en meer verzwakt, en Oostenrijk door inwendige verdeeldheid machteloos wordt, heerscht voortdurend onder de Slavische broeders een gisting en ontevredenheid, die door Russische zendelingen wordt levendig gehouden. Een uitbarsting onder de Zuid-Slaven wenscht zonder twijfel Rusland op dit oogenblik niet; zij zou hem hoogst ongelegen komen; het vuur moet voortsmeulen, en dan, als het tijd, als het zijn tijd is, de lont aan het buskruit.
De Russische diplomaten geven intusschen blijken van hun volleerdheid in de kunsten der diplomatie; Engeland houden zij aan de praat, en geven voor, dat de uitbreiding van Rusland in Zuid-Oostelijk Azië eigenlijk niets te beteekenen heeft; een expeditie immers naar die verre gewesten, over hemelhooge bergen is immers iets, dat in onzen tijd tot de onmogelijkheden behoort, - en Albion is gerust; moge het den Brit nooit berouwen, dat het zich ter slape heeft gelegd en is ingesluimerd op het wiegelied van den vijand.
De betrekkingen tusschen Rusland en Oostenrijk zijn sinds den Krimoorlog op minder goeden voet geweest; de houding van Oostenrijk was in die dagen dan ook een slechte vergelding van de weldaad in '48 aan Oostenrijk bewezen met de onderwerping der Hongaren. Men zegt, dat prins Gortschakoff toen, na vergeefsche pogingen te hebben aangewend mo Oostenrijk in zijn eigenbelang (?) tot een andere handelwijze over te halen, in de anti-chambre van den minister graaf Stackelberg een teug nam uit een glas water om zijn woede te bekoelen en toen met echt Russische drift het glas op den grond wierp, zeggende: ‘Zoo zal het Oostenrijk gaan!’ Jaren lang hebben de beide rijken geen gezanten van den eersten rang er bij elkanders Hof op na gehouden; daarin is nu evenwel verandering gekomen; graaf Chotek is naar het barre Petersburg en graaf Orloff naar het vroolijke Weenen vertrokken. Een entente cordiale kan men evenwel moeilijk tusschen de beide rijken verwachten; elke vrijheid door Oostenrijk aan de Galicische Polen verleend, is een doorn in het oog van den Rus, en de Oostenrijker zoekt, 't zij dan te recht of ten onrechte achter elke Slavische agitatie de schim van den Rus.
De betrekkingen tusschen Frankrijk en Rusland zijn soms intiem en zouden doen vermoeden, dat een Rus een geleden vernedering kan vergeten. Toch is het 't eigenbelang, dat de keizers meer dan de volkeren aaneenverbindt. De zending van den generaal Fleury naar Peters- | |
| |
burg was zonder twijfel een bewijs op hoeveel prijs keizer Napoleon een goede verstandhouding met Rusland stelde. Nu evenwel in Frankrijk een namaaksel van een constitutioneele regeering is gekomen, kan het niet anders, of deze verandering moet op den duur eenigszins verkoelend op die houding terugwerken. Het vrijheidlievende Fransche volk wenscht geen intime betrekkingen met het despotische Rusland. Van deze, van de Russische zijde, worden die evenwel gewenscht, en vooral door de nationale, Moscovitische partij, die een bondgenoot verlangt tegen een nabuur, die haar op den duur een hinderpaal kan worden op den weg van hare veroveringen.
De betrekkingen met Pruisen - want dit is die nabuur - waren van oudsher op zeer goeden voet: twee autocratische Regeeringen van verschillend gehalte, die elkander steeds trouw bijstonden. Pruisen ziet zich evenwel door de publieke opinie in Duitschland, - die verontwaardigd is over de vervolgingen, waaraan de Duitschers in de Oostzee-provinciën blootstaan, - verplicht geen ophef te maken van die goede persoonlijke verstandhouding; het tractaat tot uitlevering, ook van politieke misdadigers, is daarom dit jaar niet vernieuwd. De Russische nationale organen, Het Dagblad van Moscou en de Golos hadden reeds vroeger kwaad gesproken van Pruisen en er op gewezen, hoe gevaarlijk een groot krachtig rijk op de grenzen van Rusland was voor de Russische plannen. Toen kwam het St. George-feest te Petersburg, de decoratie van den Koning van Pruisen, het bewijs der aloude gehechtheid; de Moscovitische organen zwegen een tijd lang van Pruisen, maar thans beginnen zij op nieuw een vijandigen toon aan te slaan. De vorming van een groot en machtig Duitschland onder aanvoering van een militaire Mogendheid moet van zelf zekere vrees inboezemen; daar komt bij, dat Pruisen door de uitbreiding van zijn marine weldra de heerschappij van Rusland in de Oostzee gaat betwisten. Van meer dan éen zijde loopen dus de belangen van Pruisen en Rusland uiteen, en zeker zou hun verhouding nog veel minder gunstig zijn, indien hun monarchen niet een soort van bij hen zeer verklaarbare sympathie voor elkander gevoelden. Juist om de ontwikkeling van Pruisen in den weg te treden acht de Moscovitische partij, - immers zij geeft in den regel den toon aan in Rusland, - een bondgenootschap met Frankrijk gewenscht, en wil zij, dat Rusland een woord zal meêspreken in de uitlegging en uitvoering van het tractaat van Praag.
Plaatsen wij verder onze Europesche overbeschaafde maatschappij tegenover Rusland met zijn uitzichten, met de ijzeren kracht, waarmeê het werkt aan zijn toekomst, dan rijst er ruim veld op voor bespiegeling, waarin wij ten slotte even een blik willen werpen. Er zijn er die tegenover Rusland met sombere verwachtingen zijn vervuld. De volkeren komen en gaan, zeggen zij, evenals de mensch: de Germaansche volkeren hebben eenmaal hun bloeitijdperk gehad, de teekenen van verval worden elken dag zichtbaarder, en het Slavische (Mon- | |
| |
goolsche) Rusland zal eenmaal zoo niet de verwoester dan toch de erfgenaam wezen van de Europeesche beschaving. De dag komt, waarop die schoone tempel, waarin zooveel wetenschap en zooveel kunst is vergaderd, met instorting wordt bedreigd; reeds werkt de rijkdom veeltijds meer ontzenuwend dan veredelend, reeds worden de zegeningen der beschaving door de gebreken, welke zij met zich voert, in de schaduw gesteld, en zijn op zedelijk, staatkundig en maatschappelijk gebied de oplossende en ontbindende krachten sterker dan de opbouwende.
Rusland daarentegen, hoezeer wij vele punten kunnen opnoemen waardoor het inwendig verzwakt schijnt, blijft in weerwil van dit alles steeds hetzelfde. Jeugdiger dan de volkeren van Europa, - minstens een tiental eeuwen, - zet het zijn schreden voort met vastheid, en zijn reusachtige werken toonen, dat in den boezem des volks nog de kracht aanwezig is, die een toekomst voorspelt. Zeker, indien de Slaven eenmaal onze meesters worden of onze erfgenamen, treedt voor Europa een tijdperk van verachtering in, de Slaven munten door aanleg voor het intellectueele niet uit; zoo als de Germanen; ook wat karakter betreft, staan zij lager, list is bij hen een grooter verdienste dan trouw, die trouw die Tacitus reeds in de Germanen roemde. De Slavische volkeren van Rusland zijn als een onweerstaanbare natuurkracht, die alles meêsleept en verbrijzelt.
Maar de meer en meer algemeene verspreiding der beschaving is immers het geloof, het dogma, van allen met of zonder Kerk, en is deze voorstelling daarmeê niet in lijnrechten strijd, aangenomen dat de Slaven een minder gehalte van ontwikkelingsvermogen bezitten dan de Germaansche volken? De geschiedschrijver heeft evenwel met de gelooven als zoodanig niets te maken, hij heeft rekening te houden met de werkelijkheid, en die werkelijkheid zegt, dat het geloof aan een blijvende bestemming wel onder de volkeren gevonden wordt, maar dit door de uitkomst wordt beschaamd. Ook de Romeinen en Grieken, vooral de eersten stelden zich zoo iets voor, en terwijl zij nog droomden van hun wereldheerschappij, vielen zij, van binnen ontzenuwd en verzwakt, onder de aanrukkende scharen des ruwe Germanen.
Ieder herinnert zich de passage, waar Macauly spreekt van den Nieuw-Zeelander, die in later eeuwen de puinhopen van de wereldstad, van Londen bezoekt; wellicht dat die gefantaseerde Nieuwzeelander bij die gelegenheid ook kennis kan maken met de Mongoolsche Slaven.
De volkeren zijn als de menschen; zij komen en gaan; zij hebben even als de menschen hunnen sympathië en antipathiën, behouden hunne eigenaardigheden en ontwikkelen zich overeenkomstig hun aanleg; en aangezien de Slaven, en vooral de Russische Slaven minder verhevene aspiratiën toonen te hebben dan de Germanen, zal men daarmeê genoegen moeten nemen, indien het eenmaal hun weg is om onze
| |
| |
plaatsen in te nemen. Elk wezen, en elke vereeniging van wezens ontwikkelt zich overeenkomstig zijn behoeften, en die behoeften zijn bepaald bij den Slaaf van minder fijnen aard.
De voorstanders van deze toekomst-politiek, zooals wij hen zouden kunnen noemen, zouden nog een ander bewijs kunnen vinden voor hun meening; en wel in de traditioneele wederzijdsche antipathie van de Slaven en de Germanen. Aan de kusten van de Oostzee, aan de Oder en de Elbe, waren de Slaven te weinig talrijk, zijn met de Germaansche volkstammen tot één geheel versmolten, maar overal waar het hun mogelijk was om hun afzonderlijk bestaan te bewaren, hebben zij alle eeuwen door zich gekenmerkt door haat tegen de Germanen, die hen uit de hoogte behandelden. De oppositie van de tegenwoordige Czechen in Boheme tegen de Duitschers is in het minst geen vreemd verschijnsel, maar slechts de openbaring van een aangeboren, traditioneelen afkeer.
Anderen beweren dat elke vrees voor de Slaven in de toekomst niets anders is dan ijdele sombere droomen; Europa, meenen zij, is niet aan de oude staten gelijk; maar het leven berust bij ons op geheel andere grondslagen; het tijdperk voor een nieuwe ontwikkeling is in Europa nog niet afgesloten, en wij hebben van Rusland wel voor onze beschaving niets te hopen, maar ook niets te vreezen. Ruslands ontwikkeling en veroveringen richten zich naar het Oosten, den aangewezen weg, en vinden daar ruimschoots gelegenheid om zijn wenschen vervuld te zien. De moderne staten dragen de kiem eener eeuwige verjonging in zich; door de wijze, waarop zij aan elkander verbonden zijn, behoeden zij elkander voor verval. In Rusland zelf zien zij het zaad der verdeeldheid opschieten, en wijzen op het bestaan van de niet-Russische slavische volksstammen, als een bewijs hoe weinig reden tot vrees hier toch voorhanden is.
Beide voorstellingen lijden zonder twijfel aan overdrijving. In elk geval zijn de gebeurtenissen, die vooral tegenwoordig in Rusland voorvallen, van het meeste gewicht en verdienen veel meer de opmerkzaamheid, dan dit in den regel het geval is. Zeker verkeert ook Europa in een crisis en worden de brandstoffen op een gehoopt, die het geregeld bestaan en de geregelde werking van het maatschappelijk leven bedreigen. De industrie kan gemakkelijk belemmerd worden, en wij zien hier en daar voorbeelden in het klein, welke gevaren daarmeê gepaard gaan. Te dweepen met den constitutioneelen regeeringsvorm, en bij den vooruitgang van de 19de eeuw te zweren, maar het oog te sluiten voor de gevaren, die ons van binnen en van buiten bedreigen, heeft veel van de struisvogel-politiek, waarmeê men in 't eind bedrogen uitkomt.
19 Maart.
Noorman.
|
|