| |
Pio Nono op een dwaalweg.
In Rome, 1846-1851, door J.Ph. Koelman. Arnhem, D.A. Thieme, 1869, 2 deelen van de Guldens-editie.
Tous les papes qui posent le pied sur les degrés du trône de Saint Pierre se sont promis d'éviter les fautes du règne précédent en promulguant des réformes utiles et urgentes; et pourtant ce programme gravé dans le coeur de tous ces nouveaux papes ne s'est jamais accompli; des règnes salués par les élans de tout un peuple se sont écartés bien vite de la voie tracée.
Quelle est donc cette indomptable force d'inertie qui paralyse la bonne volonté des papes et qui répond aux aspirations légitimes des peuples par les plus cruelles déceptions? C'est que les souverains pontifes sont les représentants de deux principes incompatibles, les intérêts de la religion et les choses de la terre.
Valadier, Rome Vraie p. 466.
In Rome schreef de heer Jo. de Vries boven zijne zoo keurig geslaagde vertaling van Story's Roba di Roma, van de schetsen uit het Romeinsche volksleven die wij aan de voortreffelijke pen van dien Amerikaanschen beeldhouwer te danken hebben. In Rome luidt de titel van de twee boekjes van den Haagschen schilder J.Ph. Koelman, die nog vóór het einde van 1869 in de guldens-editie zijn verschenen, zoodat men ze, als ik mij niet vergis, als een geschikt Kerstgeschenk had aangeprezen. Eerstgenoemd werk heb ik in een vroegeren jaargang van dit tijdschrift (1 Juni 1868) aangekondigd en in alle opzichten geprezen, want het eenige dat ik tegen het boek van den heer de Vries kon inbrengen, was dat hij vrij wat had moeten weglaten van het meesterstuk van den kunstenaar, die een open oog toonde te hebben voor het ware en schoone en die de kunst verstaat niet alleen
| |
| |
beelden te scheppen maar ontvangene indrukken op het papier weer te geven. En nu de Redactie van de Tijdspiegel mij het laatstgenoemde werk ter beoordeeling heeft toegezonden, haast ik mij ook dit aan te kondigen en het met ingenomenheid te prijzen; want ook deze kunstenaar heeft het bewijs geleverd, dat hij de gave bezit niet alleen van goed te zien en veel op te merken, maar ook aan anderen te kunnen teruggeven, wat hij heeft gezien en bijgewoond te Rome in 1846 en volgende jaren, dat is in het eerste tijdperk van de regeering van Pio Nono.
Onwillekeurig heb ik reeds de vergelijking gemaakt, en ik zou lust hebben onzen Nederlandschen Story van deze zijde nog beter te doen kennen, maar dit zou mij te veel afleiden; genoeg dat beide kunstenaars een meesterschap bezitten in het opmerken en in het weergeven van het beeld, dat in hunne voorstelling zich vormde en dat zij nu ook door anderen laten genieten; evenals zij met een paar potloodtrekken zullen uitteekenen het beeld dat voor hunne verbeelding verrijst, zoo geven zij met de pen keurige en duidelijke schetsen van hetgeen zij zagen en dat zij de moeite waard vonden aan hunne lezers voor te leggen.
Met luste zet ik mij thans neder om deze nieuwe gulden-boekskens aan te kondigen.
- Dat zij slechts één gulden waard zijn, weten wij, maar wat wij ook weten, is dat zij niet nieuw zijn; wat er in staat, is bekende kost, het heeft reeds voor jaren bij stukken en brokken in de ‘Nederlandsche Spektator’ gestaan, en dat was zelfs door Gerard Keller geschreven, die zoo eerlijk was er bij te zeggen, dat de schilder die later bleek de heer Koelman te zijn, hem gezegd had beter met het penseel te kunnen omgaan dan met de pen.
Een oogenblik, geachte lezer; deze boekjes kosten slechts een gulden het stuk, doch hun inhoud is meer dan het dubbelde waard in mijn oog om verschillende redenen, maar vooral omdat zij vrij wat meer bevatten dan gij in de Spectator van 13 Juni 1863 en in 42 volgende nummers van dien en twee volgende jaargangen met de noodige tusschenpoozen hebt kunnen lezen. Eerst nu toch is het mij bij opzettelijk onderzoek gebleken, dat het slechts kruimpjes waren van een kostelijk gerecht, die gij genoten hadt, want op deerniswaardige wijs was ik geloof wel elk hoofdstuk ingesneden en bekort om het te kunnen plaatsen in een weekblad; juist gedeelten, die noode gemist kunnen worden, ontbraken derhalve, om nog niet te spreken van hetgeen in de 70 eerste bladzijden te lezen staat. Dit geheel nieuwe stuk zal u bovendien zeer welkom zijn, want de vreedzame inhoud daarvan steekt vroolijk en liefelijk af bij de drukke en woeste tafereelen van het vervolg; met andere woorden er zijn eenige hoofdstukken bijgekomen, waarin de schilder getoond heeft zoowel genrestukjes als historiestukken met in kruiddamp gehulde bestormingen te kunnen
| |
| |
weergeven op het papier. Zoowel de beschrijving van het ezel-toertje naar het meer van Nemi als van de daar gespeelde passatella, is keurig uitgevallen; het verhaal van de laatste dagen van den landgenoot, dien Koelman toen heeft opgepast en met andere Hollanders op het protestantsche kerkhof hielp begraven aan den voet van de pyramide van Cestius, verdient gelezen te worden, want het is niet onverschillig te weten, dat Hollanders ver van het vaderland verwijderd elkaar helpen en zulke al zijn het dan ook droevige diensten bewijzen; gelukkig hen, die naar dat kettersche cimeterio slechts ter wille van anderen gaan!
De prachtige vergissing van den koetsier van kardinaal Gizzi, die dacht dat zijn meester tot paus was benoemd, is gelukkig in deze deeltjes beschreven evenals de merkwaardige beschrijving van het kasteel der Colonna's te Genazzano, om slechts een paar aanwinsten te noemen. Waren wij dus reeds veel dank verschuldigd aan Gerard Keller, die ‘als een coup de désespoir den schilder een transactie voorstelde om te zamen te doen wat de ander alleen nooit zou hebben gedaan, dat hij namelijk de pen zou leenen voor de herinneringen aan het verblijf in Rome van een kunstenaar, dien hij zou noemen vóór dat het laatste artikel geschreven werd,’ nog veel warmer dank worde nu betuigd bij het verschijnen van het geheel. Gij kunt deze boekjes op den naam van G.K. zetten, ik geloof ze met meer recht op dien van J.Ph.K. te brengen, want deze heeft de stof geleverd en wel zulk een stof, dat hij als de maker van deze deeltjes mag en moet beschouwd worden; evenals de beeldhouwer de maker is en blijft van een beeld, al wordt hij ook bij de uitvoering van zijn werk door andere en zelfs ervaren handen geholpen, als bij het afgieten van het model, bij het grove afhakken van den marmerklomp, en evenals de kunstenaar en niet de werkman de geest is, die het stuk bezielt, zoo moge G.K. hier als ervaren redacteur wat hebben medegewerkt aan deze herinneringen, Koelman is de maker van deze gulden-boekskens; hem ziet gij rijden naar Nemi of Genazzano, hem hoort gij praten over de kunst en kunstenaars, zijne opmerkingen zult gij lezen, zijne beschouwingen zult gij vernemen, zijne woorden zult gij vinden, in één woord zijn werk zult gij nu als een afgerond geheel aan één stuk ongestoord kunnen lezen en genieten.
De heeren schrijvers van couranten-feuilletons mogen het mij kwalijk nemen, of niet, ik noem het een genot een goed boek achtereen uit te lezen. Ik kan er niet toe komen om de zoo of zoovele dagen een brok van een hoofdstuk van een doorloopend verhaal te lezen, tusschen berichten en beschouwingen van den meest afwisselenden inhoud en uit alle deelen van de wereld te zamen gebracht; om de maand een hoofdstuk of vijf van een boeienden roman te lezen in een maandschrift, dat gaat des noods, maar de draadjes van een novelle vast te houden, welke bij een dosis, die mij altijd aan een eierlepel- | |
| |
tje doet denken, in een weekblad wordt afgebroken, neen, dat is wat veel gevergd, vooral wanneer niet elke week het vervolg meebrengt, om nog niet te spreken van het onaangename van het geval als men, hetgeen toch wel eens voorkomt, zoo'n blad blijkt te hebben overgeslagen en het reeds ‘gehaald is,’ want wij Hollanders zijn zuinig en huren voor een prijsje een blad in plaats van het te koopen. Maar het zal wel aan mij liggen, en de memorie van het Nederlandsche publiek zal door dagelijksche oefening er wel op geleerd worden, nu de uitgevers van eenige dagbladen bevrijd van den druk van het zegel hunne lezers bezwaren en de Fransche nijverheid navolgende hunne couranten tot een onhandig en onhandelbaar formaat lieten groeien, en 6 of meer derde-partjes van hunne kolommen vullen met een vertaalden of een oorspronkelijken roman, die heden in dit, morgen in een ander gesprek moet worden afgebroken. In één woord, ik kan deze prikkeling van het zenuwgestel der courantenlezers niet toejuichen, in spijt van den Juif Errant en wat sedert al op zulk een wijs aan den man is gebracht bij de prikkelbare Franschen en anderen, voor wien zulk een dagelijksche portie van een verhaal een onmisbaar deel van het ontbijt of avondeten is geworden.
Maar wanneer ik nu zulk een genot mocht smaken met het lezen zonder oponthoud of hindernissen van Koelmans herinneringen, dan is het om den vorm van het geschrevene en om de persoon van den schrijver en vooral om den rijken inhoud van deze gulden-boekskens, al hetgeen ik in de volgende bladzijden wil trachten uiteen te zetten.
Wat den vorm betreft, die is zoo aangenaam en zoo onderhoudend dat ik in spijt van dringend werk deze boekjes in één adem heb uitgelezen; ik gevoelde mij medegesleept door den boeienden en toch zoo kalm verhalenden stijl, ik werd verplaatst op geliefde plekken te Ariccia en te Nemi, op bekende pleinen en straten van het onvergetelijke Rome, waar ik mij weder zoo geheel te huis gevoelde. En nu ik vernam, dat andere lezers, voor wie die plaatselijke herinnering niet bestond, evenzoo deze beschrijvingen van Koelman achtereen hebben uitgelezen, omdat zij den schrijver hadden lief gekregen en met zijn werk ingenomen waren, zal, dunkt mij, wel het bewijs geleverd zijn, dat het de aantrekkelijkheid van het boek was. Er heerscht dan ook een afwisseling van tafereelen en levendigheid van voorstelling in dit geschrift, die geprezen mag worden; het is duidelijk, helder en opgewekt geschreven, zoodat niet alleen het karakter van het land met zijn doorschijnend verschiet en schoone bergen, maar ook het eigenaardige der zeden en gebruiken van burgers en boeren wordt weergegeven; met hunne woordenrijkheid en bijgeloovige wereldbeschouwing worden zij nu en dan sprekende ingevoerd, de Italianen met hunne veelbeteekenende woorden, die Koelman steeds zeer netjes vertaalde voor den lezer, evenals de Vlaamsche schilders met de hunne, hetgeen
| |
| |
niet weinig toebrengt tot het karakteristieke van het geheel, dat waarlijk naar de natuur geteekend is.
Wat Koelman zegt is juist en waar, zoover ik het heb kunnen nagaan; hij fantaseert niet, dat is hij schrijft geen roman, en dat keur ik zoo goed. Zoodra toch de deur opengezet is voor de verdichting, weet de lezer niet waar deze begint en waar deze ophoudt; daarom heb ik altijd eenig bezwaar tegen historische romans; ik weet wel de kennis van het krachtige maar wel wat stroeve voorgeslacht wordt gemakkelijker verkregen door een sierlijke inkleeding, maar dichters en schilders, die hunne wetenschap alleen uit zulke bronnen geput hebben, zullen wel eens in de verleiding gebracht worden van onbewezene zaken op te disschen; altijd blijft immers de vraag, wat of de schrijver er bij heeft gedicht, wat niet. Dit geldt bij voorbeeld van de Improvisator van Anderssen, hoe goed ook in dien roman de toestanden te Rome van ongeveer 20 jaar geleden zijn geschetst door dezen middelmatigen poëet, die zich zelven daarbij ook schetste. En niet anders is het met een anderen roman, maar daar was het met opzet gedaan, ik bedoel ‘de Jood van Verona of de geheime genootschappen in en rondom Italië, historische novelle uit de jaren 1846 tot 1849 door Antonio Bresciani;’ eerst verscheen dit boek in het orgaan der Jezuïeten de Civiltà Cattolica, en werd het zooals dit met meer Ultramontaansche stukken geschiedt, in meer dan ééne taal overgezet; zoo zag het dan in 1859 en volgende jaren te Terborgh het licht vrij naar het Italiaansch maar blijkbaar uit het Duitsch overgebracht in zoogenaamd Hollandsch; ik zeg zoogenaamd Hollandsch, want de taal van dat boek is misschien een grensdialect, het is zoo zeer het tegenovergestelde van Hollandsch, dat men geen tien regels zonder een paar fouten tegen stijl en taal daarin vindt met minstens een paar nieuw gevormde woorden; kortom ik heb mij aan die cacographie in der tijd zoo geërgerd, dat ik in zekeren jeugdigen overmoed er den Terborghschen
uitgever over aanviel; mijn vriend Te Winkel vulde eenige bladen van zijn Taalgids van 1860 daarmede; het was misschien te veel eer bewezen aan zulk een onding, en zeker deed ik beter met de twee volgende deelen onopengesneden in de kast te zetten.
De voorstelling van Bresciani nu is zoodanig, dat de lezer in het onzekere blijft, wat de fabel is en wat de geschiedenis, zooals het motto veelbeteekenend luidt. Koelman daarentegen schildert ons de werkelijkheid af, zooals hij ze meende te hebben waargenomen, en nu moge er menige romantische bladzijde in zijn werk te lezen zijn, dat is daarom toch niet verdicht. Evenals in het leven van sommige families of individus zoo komen in de bontgeschakeerde tooneelen van de hedendaagsche maatschappij partijen voor, die men slechts heeft op te teekenen om een min of meer voltooiden roman te kunnen lezen. Welnu, Koelman leefde te Rome in de merkwaardige dagen, die ge- | |
| |
volgd zijn op de flauwe regeering van Gregorius XVI, van dien Heiligen Vader, die bij zijne onderdanen niet bemind was, van dien Stedehouder van Christus, van wien Koelman zich niet herinnerde ooit iets goeds, wel soms iets snedigs gehoord te hebben, 37. Hij was getuige van het eerste glansrijke tijdperk van Pio Nono, van den nieuwen en jeugdigen paus, die naar de inspraak van een edel hart wilde handelen, die de verkeerde toestanden onder de vorige regeering kende, en zich ernstig had voorgenomen die te verbeteren, die met de veroordeelde sleur wilde breken, zelf werkte en veel veranderde, die voor klachten een open oor had en door zijne onderdanen op de handen werd gedragen; die weldra door de omstandigheden werd geplaatst aan het hoofd van een herboren Italië, van het land, waar de renaissance zoo schoon had gebloeid, maar dat voor dood was verklaard door De Lamartine, den dichterlijken pelgrim van het Heilige Land. Maar toen was bij Pio Nono het besef nog niet levendig genoeg, dat hij paus was, en dat het ware, ofschoon aan velen zoo onaangename woord non possumus de leus moet zijn van elken paus. Een reeks van fouten en staatkundige misslagen werd door de reactie uitgelokt of bevorderd, zooals Koelman spoedig bemerkte, totdat de Heilige Vader zijn volk in den steek
liet, en de bemoeizieke Franschen, toen soldaten van eene republiek, de republiek van Rome met hunne overmacht maar niet zonder moeite kwamen vernietigen. Die gebeurtenissen nu rijk aan verrassende en echt dramatische tooneelen vindt gij in deze deeltjes op alleraangenaamste wijze beschreven.
Het is bekend, dat tegenwoordig de schrijvers van onze geschiedenis er op uit zijn de brieven en gedenkschriften te lezen van de vreemdelingen, die als soldaat of gezant of in welke betrekking ook tijdens den tachtigjarigen oorlog of later in de Nederlanden hebben vertoefd, ten einde ook door hen, die van een ander standpunt den loop der gebeurtenissen beschouwden en personen beoordeelden, te worden ingelicht. Welnu ieder die de bedoelde merkwaardige episode van de wereldgeschiedenis wil leeren kennen, mag deze boekjes aandachtig doorlezen, want Koelman heeft als protestant en als Hollander dat alles belangeloos gade geslagen; zijne berichten, die hier en daar vrij wat afwijken van hetgeen onze dagbladen en tijdschriften door Frankrijk of Duitschland ingelicht, er ons van vertelden, zullen een niet te versmaden licht werpen op dat duistere slingerpad van den nimmer rustenden vooruitgang. Ik beschouw namelijk de gebeurtenissen van de eerste regeeringsjaren van Pio Nono als de laatste proef van zijne voor vooruitgang rijpe onderdanen om met den nieuwen vorst een betere toekomst te beginnen overeenkomstig lang gevoelde behoeften; maar toen de onmogelijkheid daarvan hun was gebleken, daar de paus onmogelijk kan veranderen of vooruitgaan als wereldlijk vorst omdat hij als kerkelijk vorst dit niet kan, was tevens de grondslag gelegd tot de vrijmaking van Italië buiten den paus waarvan wij later de ge- | |
| |
tuigen zijn geweest. Het gedrag van Pius IX in 1847 en 1848 verklaart ons, waarom de paus later de Romagna en nog zoo veel meer verloor om daarvan nooit meer de wereldlijke vorst te zullen worden. Om al deze redenen nu vind ik het werk van onzen Koelman zoo verdienstelijk en zoo belangrijk.
- Dat is alles wel mogelijk, maar Koelman is een Garibaldiaan, hij heeft het geweer gedragen om Rome tegen den paus te verdedigen met al die atheïsten en republikeinen; zoo'n boek lees ik niet.
Zooals gij wilt, maar wees dan ook zoo goed om niet aldus te spreken over dien eerlijken en braven landgenoot; juist uit zijn ernstig en oprecht gemeend boek zoudt gij leeren, hoe hij zelf ongeloovig oordeelde over Garibaldi maar hoe hoog hij dien genialen Italiaan stelde, sedert hij hem ontmoette en in zijn volle kracht handelend zag optreden; neen de lezer krijgt eerbied voor den held, die zooveel heeft bijgedragen tot de verdrijving der Oostenrijkers uit het door hen onderdrukte Italië.
Lees Koelmans boekjes en gij zult hem op zijne onderhoudende wijs hooren vertellen, hoe hij gedwongen werd aan de Italianen, bij wie hij te Genazzano gastvrijheid genoot, zelf den wapenhandel te leeren. Gij zult bemerken, dat de te Rome gehuwde Hollanders niet vrij konden komen van de burgerwacht, toen onze gezant hen aanried zich er buiten te houden, zooals hij zelf deed, behalve toen hij den paus naar Gaëta vergezelde, en de bescherming der Nederlanders te Rome aan zijn kanselier Magrini overliet, den man ‘rijk in ridderordes der kleine Duitsche vorstendommen, maar bij wiens ontslag uit den Nederlandschen dienst de Hollanders een fijne flesch dronken en waarom deze door hunne Italiaansche vrienden werden geluk gewenscht.’ II. 129.
Sla Koelmans boek op, en gij zult tegen uwe verwachting lezen, dat de Hollanders de wapenen droegen om de orde te bewaren, 147, toen de priesterpartij het water troebel maakte en den ingeslagen weg van verbetering ging versperren, toen diefstal en moord telken avond gepleegd werd, evenals na het herstel der priesterpartij valsche muntbiljetten bleken gedrukt te zijn door iemand van die kleur, om van veel ander zedeloos kwaad niet te spreken, II. 271.
En zijt gij waarlijk vergeten, dat niet de liberale Italiaansche partij Rome heeft gebombardeerd, maar de Fransche republiek, en dat wel in strijd met de hoogdravende beloften van Oudinot, die Rome om hare kunstschatten met zijne handschoenen beloofde te zullen aanpakken; het waren granaten die bij duizenden zijn geslingerd op de hoofdstad der kunst, het waren bommen, die op het pronkjuweel van Bramante werden geworpen, de keurige koepel der kerk van St. Pietro in Montorio, die als hospitaal ingericht was, maar waarvan de zwarte vlag juist het mikpunt werd voor de Fransche artillerie; het waren kettingkogels van de moorddadigste soort, die de chasseurs de Vin- | |
| |
cennes op de verdedigers van Rome afschoten, zoo zelfs dat Radetsky ze te barbaarsch vond voor onze eeuw, II. 187.
En wat nu ten slotte betreft die atheïsten en republikeinen, zie toch eerst eens hoe of te midden van een fel beleg de Sacramentsdag en het Pietersfeest is gevierd geworden. Overigens gebruikt gij daar niet de officieële woorden; de Heilige Vader betitelde - of hij leende er zijn naam toe - de verdedigers van Rome nog anders. Merkwaardig is het nu daarmede te vergelijken wat Koelman zag, ik bedoel dat het hem meer dan eens is gebleken, dat de uitgewekene Italianen die de zaak der vrijheid verdedigden om het beginsel fatsoenlijke menschen waren; evenals de Nederlandsche aanzienlijken indertijd voor de onderdrukking de wijk hadden geromen, zoo waren juist de verlichtste uit de hoogere standen den priesterdwang van het Oostenrijksche stelsel ontvlucht; aandoenlijk en treffend zijn de tooneelen hiervan die hij bijwoonde en die hij ons schetst, zooals van dien avond in het koffijhuis waar dat meisje de volksliederen van verschillende natiën zong, en ‘last not least’ een Wilhelmus van Nassauwen aanhief, II. 59. Die bladzijde zal een echt Hollandsch hart goed doen, evenals elk rechtgeaard lezer er wat van zal voelen, als hij dat meisje terugvindt naast haren broeder, die op de wallen den adem uitblies, II. 113, of als hij andere kennissen, voor wie Koelmans eenvoudige woorden belangstelling hebben opgewekt, ziet vallen onder het moordende lood.
Ik moet nog een anderen karaktertrek van onzen landgenoot ophalen; Koelman is en blijft schilder, als artist woonde hij het meifeest der kunstenaars, het Cervarofeest bij, 149-173, waarvan de duidelijke beschrijving mij het feest weder voor den geest riep, dat ik in 1858 bij woonde; als man van het vak spreekt hij meer dan eens een juist woord over die zaken, 60; als kunstenaar kenschetst hij in het voorbijgaan menigen schilder, en geeft hij verscheidene bijdragen van anders vergetene schilders uit Nederland, welke slechts in den mond der tijdgenooten voortleefden; daarom zou ik heeren schilders, die Rome nog niet met eigen oogen zullen aanschouwen, de lezing van deze keurige boekjes van dezen hoofdman van hun gild bepaald aanraden. Koelman werd door zijn kunstzin gedreven naar de bres, die de Fransche batterijen eindelijk in den muur van den Janiculus hadden geschoten, hij waagde meer dan eens zijn leven, en dat om de bestorming te zien, iets dat eenen historieschilder niet zoo dikwerf voorkomt; daarom is zijn oordeel, II. 167, over de schilderijen door Horace Vernet op orde van de regeering later hiervan vervaardigd gewichtig te noemen, trouwens vele zullen toestemmen dat Vernet betere stukken heeft geschilderd dan die twee. Koelman bleef schilder zooveel als de omstandigheden het toelieten, en geen wonder dat hij de sierlijke uniform der vrijheidlievende Italianen en de losse kleeding der Garibaldini in hunne kazerne - een vrouwenklooster, waar zij eerst zeer fatsoenlijk de bewoonsters ongedeerd uit hadden laten vertrekken - een te mooi
| |
| |
onderwerp vond om dit niet op het doek te brengen, 316, welk stukje hij ook aan een Milaneesch bankier verkocht, maar daar die voorstelling later als contrabande verbeurd zou verklaard worden op de grenzen, schilderde bij er met dekverf een landschap over, dat de eigenaar er ter gelegener tijd volgens afspraak met een spons heeft afgewasschen.
Maar genoeg, ja wellicht meer dan genoeg over den schrijver, het is ruim tijd, dat ik van den inhoud van deze boekjes iets mededeel; tevens zal dan blijken, waarom ik boven dit opstel schreef, dat de paus, hij moge nu onfeilbaar worden verklaard of niet, in de eerste jaren van zijne regeering bepaald op een dwaalweg geweest is. Ik wil in de volgende regelen een en ander van Koelmans werk zoo beknopt mogelijk afschrijven, waaruit dit gezegde duidelijk zal worden.
‘Toen Gregorius XVI in 1831 den pauselijken zetel besteeg, kreeg hij een volk te regeeren, dat het dubbelde gezag van hun vorst maar niet wilde erkennen, 39; Bologna, Ferrara, Ancona, de Marken en Ombrië kwamen in opstand tegen den paus, die als monnik zeer ervaren in kanonniek recht was - hij was de onderhandelaar die het concordaat met onze regeering sloot - maar een boek had geschreven getiteld: de Triomf van den Heiligen Stoel en der Kerk over de aanvallen der hervormers; als het ware een program van hetgeen hij later zou verrichten, want hij vluchtte naar Civita Vecchia, beloofde hervormingen en werd met hulp der Oostenrijkers behoorlijk hersteld; bij die gelegenheid diende Louis Napoleon Bonaparte onder de opstandelingen, hij ontkwam met behulp van zijne moeder als lakei verkleed. De ministers van Gregorius deden hun best de waggelende wereldlijke macht te schragen, 43, maar hij stierf den 9 Juni 1846 als vorst verafschuwd, omdat alles verkeerd ging, en onbeweend als een man die van zijne regeering eene treurige en van zijne kennis van theologische leerstukken eene onvruchtbare herinnering achterliet.’ 44.
De Romeinen bleven niet lang in gespannen verwachting, welke kardinaal als Stedehouder van Christus tevens hun wereldlijk vorst zou worden. ‘Na een conclave van 3 dagen werd Giovanni Maria Mastai Ferretti tot paus benoemd, op 54jarigen leeftijd, onder den naam van Pio Nono, 52; veel bijzonders wist men niet van hem, men hoopte dat hij iets meer dan een pio nonno, een godvruchtige grootvader, zou zijn, 53. Welgemaakt van persoon had de nieuwe paus de vrouwen daardoor voor zich gewonnen, door een soldaat aangesproken over slecht kommiesbrood, beval hij een streng onderzoek en stelde orde op die zaak; verder ontsloeg hij een aantal personen uit de gevangenis, die de politie uit voorzorg na den dood van Gregorius had gehuisvest. Bij het organiseeren van zijn paleis ontsloeg hij tal van bedienden, maar voor het aanhooren van klachten en het uitreiken van aalmoezen was hij zeer liberaal, 55; zijne groote populariteit kreeg hij door aan alle politieke gevangenen amnestie te geven, 18 Juli 1846; aan blijd- | |
| |
schapsbetoon en illuminatie ontbrak het toen niet, ofschoon sommige in stilte vreesden, dat met den besten wil der wereld, het ook aan Pio IX niet zou gelukken het wereldlijk en geestelijk gezag met elkander in overeenstemming te brengen zonder nadeel voor een van deze twee zoo tegenovergestelde zaken, 57; het geven der amnestie was een motu proprio, een daad van hem alleen; algemeen noemde men Pio Nono een liberalen paus, maar dat is iets onbestaanbaars, zeiden de verstandigeren, iedere paus toch zweert bij zijne benoeming de geestelijke en wereldlijke macht ongeschonden te zullen bewaren en aan zijn opvolger na te laten, en waar zal hij nu die liberale instellingen van daan halen die immer met de geestelijke macht in strijd zijn, 58? Van het begin af aan moest Pio IX wel de vijand worden van hen, die het staatsgezag hielpen besturen; wel werkte hij zooveel mogelijk buiten de tijdroovende sleur om, deed veel in persoon met zijn
vorigen leermeester abt Graziosi en padre Ventura; hij was de man des volks en scheen dien naam volkomen te verdienen, de grofste gebreken toch verdwenen, de spionnen werden afgedankt, en allerlei nieuwe te Rome nimmer gehoorde en tot nog toe als zoo vele misdaden uitgekreten wetten en instellingen werden besproken en ter uitvoering in gereedheid gebracht; maar het werd oppassen voor hen, die de publieke administratiën waarnamen, als waren die hun toebedeeld alleen om zich rijk te maken en niet in het algemeen belang.’ 62.
Zoo liepen de zaken een jaar lang, en toen de verjaardag van de amnestie zou aanbreken, was geheel Rome in de weer om den gevierden liberalen paus een feest te bereiden, zooals alleen door kunstenaars kan gedaan worden; ‘tegen den avond van dat feest, dat met vuurwerk zou besloten worden, had de reactie evenwel een moorddadigen aanval gesmeed, die op rekening der liberalen zou gezet worden, op de dolken toch was een liberale spreuk te lezen, 74; de toeleg werd gelukkig ontdekt en verijdeld, de gehate staatssecretaris Lambruschini werd afgezet, de paus koos andere staatsdienaren die van liberale beginselen waren, maar de tijd van politieke moorden was aangebroken. Ter beveiliging van een ieder werd toen de burgerwacht in het leven geroepen, 75, waarvoor algemeene deelneming bleek te bestaan, ook op het platte land, en dit werd door de regeering niet tegengegaan, een kardinaal toch reisde het land door om de burgerwacht te inspecteeren, 113. Onderwijl werd geregeld aan den paus door bedaarde optochten, dimostrazioni genoemd, hulde gedaan, waarbij de burgers in het zwart gekleed banieren droegen, in welke met gouden letters de gegevene of verlangde hervormingen geschreven waren; men wilde de liberale beginselen steunen tegen de raadgevingen der conservatieve kardinalen. Zoo vereenigde de paus rondom zich een consulta di stato uit de bekwaamste mannen van elk distrikt, 125; doch die volksvertegenwoordigers hadden slechts een raadgevende stem. Deze door den paus niet afgedwongen instelling was geheel in strijd met
| |
| |
het onveranderlijk conservatief beginsel van den Kerkelijken Staat, dat voor alles de macht der Kerk boven de natuurlijkste rechten des volks handhaaft. Scheen de consulta aan de Italianen de verwezenlijking van een ideaal, het was van den paus een bepaalde misslag, want zulk een staatslichaam was niet te rijmen met den plicht van elken paus, dat is de wereldlijke en geestelijke rechten ongeschonden te bewaren, waarbij elke verandering als heiligschennis wordt beschouwd. Toen nu in November 1847 de consulta hare eerste bijeenkomst had met kardinaal Antonelli als voorzitter, die toen zeer gevierd en onder de kardinalen een der voornaamste liberalen was, werd de liberaliteit van Pio IX hemelhoog geprezen, daar de zorg voor de belangen des volks uit de handen der prelaten aan die der burgers waren overgedragen, zooals men dacht, 126. Terstond bleek het, dat die consulta alleen voorstellen kon doen, en dat de paus zich de uitvoering daarvan voorbehield. Vier zaken werden dan ook voorgesteld, de emancipatie der Joden, de verwijdering der Jezuïeten, vrijheid van drukpers en een of- en defensief Italiaansch verbond, 127.’ Het springt in het oog, dat de Heilige Vader hoe goed zijne bedoelingen ook waren, zich op een onhoudbaar standpunt had geplaatst, want hij kon onmogelijk aan zulke wenschen gevolg geven, hij had niet de macht om zijn volk, wanneer het op de vervulling van die eischen stond, te bedwingen met kracht en geweld, en moest eenmaal a gezegd hebbende ook b zeggen, zooals men dat noemt. Bovendien waren eenige geleerde Italiaansche priesters inderdaad van meening, dat de paus zelfs aan het hoofd van Italië moest komen, wel te verstaan als constitutioneel vorst; het werk van Gioberti over het primaat van den paus had veler beschouwingen in die richting geleid om geene andere halve politici te noemen, wier verlicht oog niet vrij genoeg was van de kerkelijke traditie. Hoe het zij, de Joden zijn
toen bevrijd van de vernederende bepaling van in het Ghetto te moeten wonen en daarin elken avond te worden opgesloten achter ijzeren hekken; voor een paneeltje in de bibliotheek van het Vatikaan, waarop het uitbreken van dat middeleeuwsche hek is afgebeeld, ben ik met gemengde gewaarwording later meer dan eens blijven staan.
‘Onderwijl was de opstand in Sicilië en te Napels en later in Parijs uitgebroken, het vertrouwen in Pio Nono was geschokt, en men sprak te Rome van niets dan van grondwetten, drukpersvrijheden, spoorwegen, van onafhankelijkheid en ministeriën van leeken. Op die onophoudelijke aanvragen werden door den paus enkele monsignori, die de priesterwijding niet hadden ontvangen en dus, zoo gij wilt, leeken waren, met ministeriële portefeuilles belast, 130. Maar deze moesten telkens wijken, daar de overheerschende kardinalen hen dwarsboomden in het volvoeren van de heilzaamste plannen, want Pio Nono luisterde zeer gaarne naar de door hem in eere gehouden raadslieden van Gregorius XVI, ofschoon zij door het volk doodelijk gehaat werden. De
| |
| |
senaat van Rome en andere stedelijke instellingen drongen zeer beleefd en onderdanig bij hunnen vorst aan op een liberaal ministerie met een grondwet, om het hoofd te kunnen bieden aan de moeilijkheden, die men begon te vreezen. Daarop gaf Pio Nono te verstaan, dat hij binnen weinig tijds hoopte de juiste lijn getrokken te hebben, die het verschil tusschen zijne beide waardigheden, als hoofd der katholieke kerk en koning zijns volks, zoo duidelijk mogelijk aanwees, 131. Den 14 Maart 1848 werd dit statuto fondamentale afgekondigd; uit de woorden dezer constitutie bleek, dat de paus noode had toegestemd, en dat de vrijheid van drukpers wel en niet was toegestaan; de rechten der consulta werden omschreven maar niet zonder vermelding van de alvermogende wil van Zijne Heiligheid Vader Pio papa IX, wiens binnenste vaten van zijn hart altijd bewogen waren door de gedachten over het tijdelijk en eeuwig welvaren zijner beminde kinderen en onderdanen van den Heiligen Stoel van St. Petrus, steeds zou hij dus die besluiten nemen, die het de Heilige Drieëenheid zou behagen in het gemoed van den Vicaris van Christus over te storten, 132. Wat wilt gij, zeiden de bezadigden, de paus heeft een goed hart, maar hij is omringd van kardinalen; dat de paus zelf voorwaarts wilde, betwijfelde niemand, het werd in de meening des volks steeds meer zaak den liberalen paus te steunen tegen de reactionaire kardinalen. Zijne Heiligheid werd feestelijk bedankt voor de constitutie, maar de kreet om de kardinalen te verwijderen werd niet langer gesmoord, 135’.
Onderwijl had Oostenrijk, dat in naam ten minste zoo machtige keizerrijk, hetwelk het monopolie scheen te hebben de Ultramontaansche kerk te steunen, hetgeen aan dat land trouwens al zeer duur is te staan gekomen, ‘Oostenrijk had, zeg ik, krachtens het tractaat van 1815 Ferrara bezet; daartegen protesteerde de paus in hetzelfde edict, waarbij hij een volkswapening goedkeurde, 136. Deze werd met kracht voortgezet, en in het geldgebrek voorzagen de aanzienlijke dames met hare kostbaarheden, de vrouwen met hare gouden haarspelden en halsketens af te staan, het was een schouwspel het oude Rome waardig, 137.’
Had Pio Nono toen gezegd wat hij later uitsprak, hoogstwaarschijnlijk had de geschiedenis vele droeve voorvallen niet opgeteekend, maar hij liet zijn volk begaan, ‘hij zegende de vaandels, 11 Februari, en smeekte Gods zegen af over Italië, dat zich op zijn voorbeeld wapende tegen de verdrukkers dat is de Oostenrijkers, 144, en Karel Albert, koning van Sardinië zeide onbewimpeld in zijne proclamatie, dat God zichtbaar met Italië was, waaraan Hij een Pio Nono schonk en daardoor Italië in staat stelde zelf te handelen, 145.’ De Romeinen trokken met hunne gezegende banieren op, en de koning van Napels zond een leger onder Pepe, maar deze gaf weldra tegenbevel, want die vertegenwoordiger van het souvereine beginsel moest wel met Oostenrijk dezelfde lijn trekken. En met de troepen van Pio Nono ging
| |
| |
het niet veel beter, want er verscheen een ‘enciclica of verklaring door den paus in het consistorie van de kardinalen 29 April afgelegd, dat hij, de stedehouder van Christus op aarde, eene vredelievende zending had en dus nooit van hem verondersteld kon worden, dat hij een oorlog aanmoedigde tegen zijn beminde kinderen van Duitschland, d.i. de Oostenrijkers. Het onder Durando uitgetrokken leger werd buiten de wet gesteld en zou als een hoop brigands worden behandeld. Men kan begrijpen, hoe de ouders en bloedverwanten der uitgetrokkenen te moede waren, 177; eene commissie werd naar zijne Heiligheid gezonden om haar uit te noodigen die enciclica in te trekken, alsof een stedehouder van Christus zou kunnen erkennen zoo te hebben gedwaald; de commissie werd niet afgewacht, maar na een dreigenden oploop kwam er een ander ministerie tot stand, en de Romeinen zouden als hulptroepen der Sardiniërs worden beschouwd, waardoor zij onder de bescherming der krijgswetten kwamen; doch het betalen van de troepen, die de Po waren overgetrokken, deed den Oostenrijkschen gezant Rome verlaten, 178. Met laatstgenoemde had de paus een geheime bijeenkomst gehad buiten de poort Portese, waarbij volgens geruchte overlegd is, hoe men geheel tot het oude stelsel terug zou keeren; men erkende dus dat de wereldlijke vorst Pius IX had gedwaald; in geval van oproer zou de paus naar Napels gaan. Antonelli door zijn medeministers ondervraagd of hij van den geest der enciclica kennis gedragen had, antwoordde met die dubbelhartigheid, eigen aan priesters die eene geestelijke en wereldlijke betrekking gelijktijdig waarnemen: dat hij ze als prelaat van de H. Kerk gekend had, maar als staatsman niet. Een ander minister had gevraagd den inhoud te mogen kennen, daar er zoo vreemd over gesproken werd, waarop de paus antwoordde: de woorden zijn niet dan over godsdienst en vrede, zij kunnen geen kwaad doen aan de Italiaansche nationaliteit, maar ik kan u de proeven wel doen zien;
de minister zond om de proeven, die echter nooit kwamen. Zoo misleidde dus de paus daags voor de afkondiging van dat beslissende stuk zijn minister, 187, terwijl hij in die enciclica schreef aan Durando slechts orde te hebben gegeven de integriteit en zekerheid van zijne staten te verdedigen, dus tegen Oostenrijk, dat te Ferrara was binnengestormd, toch niet, want Pio Nono liet er op volgen, dat hij niet in oorlog was met Duitschland, 185. Het is onmogelijk die gezegden anders op te vatten dan in den zin dat de priestervorst Pio IX ontkende wat de wereldlijke vorst, insgelijks Pio IX genaamd, gedaan had, 200.’
Het is van algemeene bekendheid, dat Karel Albert alles behalve voorbereid was om Lombardije van het juk der Oostenrijkers te bevrijden, en dat het alleen aan die overgroote onkunde en opgewondenheid der heethoofdige Italianen is te wijten, dat zij een ongelijken strijd met bittere teleurstellingen in weerwil van al hunne opofferingen en heldendaden hebben gewaagd. Van die onkunde der Italianen
| |
| |
geeft Koelman menig staaltje; in het voorbijgaan wil ik er nog een bijvoegen: in 1860 zeide mijn huisbaas te Milaan, dat toen met Lombardije tot aan de vierhoek onder Victor Emmanuel was gekomen, dat de Italianen nu de vrijheid aan Napels bezorgden, men was er toen met uitzondering van Gaëta mede klaar, en dat Italië dan Rome, daarna andere volken zou bevrijden, de Venetianen, de Hongaren, en onder meer anderen ook de Hollanders!
Het Romeinsche leger verongelukte, maar ‘toen dat met Varus was geschied, riep Augustus wanhopig uit: Varus! Varus! geef mij mijne legioenen weder; de paus zeide daarentegen: ik bekommer mij niet meer over Durando. Dit gezegde brandde als verteerend vuur in iedere borst; de schillen waren van de oogen gevallen van hen, die in Pio IX een hersteller van zijn land hadden gezien, die het zou opheffen en zegenen met nuttige instellingen, spoorwegen, vrij verkeer, vrije uiting van gedachten, enz. 200. De reactie was in vollen gang, en tegen moord en straatroof door de Neri - de partij der priesters naar de zwarte kleur hunner kleeren aldus genoemd - gesteund of uitgelokt, werd door de burgerwacht met verdubbelden ijver gewaakt. Naast de ministers die tot de partij behoorden, wier streven de terugkeer tot het oude was, trad graaf Rossi op als hoofd van drie ministeries; men vertrouwde dezen ouden handlanger der politiek van Guizot niet in een tijd van smeulenden burgerkrijg, waarvan velen het slachtoffer werden, maar waaraan Rossi in ruim twee maanden geen einde maakte; op den trap van het paleis werd hij op weg naar de consulta den 15 November vermoord, 206. Verwarren was het doel der reactie en ook dat van Rossi, maar dat doel werd niet bereikt en hij die haar zocht aan te stoken, was als bloedig offer gevallen, 223. Het ministerie nam zijn ontslag, de consulta vroeg den paus de beloofde concessien te verleenen, dichte volkshoopen drongen voor het pauselijk paleis, en er vielen schoten op het volk, 211; weinige dagen later na de herhaling van een dergelijken oploop, 213, het was in den nacht van 24 November, werd het bovengenoemde plan uitgevoerd, en verliet Pio Nono de hoofdstad der Christenheid, en liet hij zijn volk, dat hij als wereldlijk vorst niet had kunnen regeeren, in den steek, 216.’
Dat de paus evenals Gregorius XVI vroeg of laat terug moest komen, begreep de geheele wereld; het was meer de vraag wie hem zou helpen; met het oog daarop is het de moeite waard bij Koelman te lezen wat er van het geknoei der Fransche Republiek door de geschiedenis valt op te teekenen; de woorden en daden van een Lesseps en Cavaignac, van Oudinot en Lodewijk Napoleon hebben niet alle aanspraak op juistheid en oprechtheid, en naast de eenzijdige berichten, die indertijd door de Fransche couranten tot ons zijn gekomen, moeten bepaaldelijk de herinneringen van Koelman worden gelezen. Doch bij het lezen van die Fransche expeditie en den mislukten eersten aanval der Fransche republikeinen, rijst onwillekeurig de vraag op, waar- | |
| |
om zijn die moedige verdedigers van Rome niet tevreden geweest van hun eer te hebben gehandhaafd, zij hadden de valsche aantijging dat de Italianen wel kunnen praten maar niet vechten, behoorlijk gelogenstraft; waarom hebben zij een bombardement uitgelokt, waarvan het eind altijd hun eigen dood moest wezen? Maar dit is nu eenmaal niet geschied; op de studeerkamer komt men zoo licht tot andere beschouwingen; hoe het zij, zeker hadden wij dan dit boek nooit gekregen, waarin zoo vele heldendaden van de verdedigers van Rome op allezins waardige wijze zijn beschreven.
Aan de talrijke bloedige tafereelen kwam gelukkig een einde, en de Franschen kwamen Rome bezetten, doch wie dacht, dat de Romeinen toen Franschgezind waren, moet noodig lezen, wat Koelman daaromtrent meêdeelt, II. 258, 260, 261. Met hart en ziel betreurt hij hunne tusschenkomst; maar zou de vraag hier niet mogen gedaan worden, of het zooveel gelukkiger zou geweest zijn voor Rome en voor de later gevolgde afschudding van het Oostenrijksche juk, wanneer Oostenrijk met zijne Kroaten de veste van Romulus toen had bezet? Want van den koning van Napels, die door hoog bezoldigde Zwitsersche troepen de orde ten minste in zijne staten onder den titel van Re Bomba handhaafde, zullen wij niet spreken, en evenmin van de hulp der sedert zelve door haar volk verdreven koningin van Spanje, Hare Majesteit graziosa donna, II. 118, welken titel ik nooit zonder glimlachen kan noemen, sedert ik weet, dat haar portret op de duro's rijksdaalders, een alles behalve aanvallige vrouw voorstelt, en dat is nog geflatteerd volgens deskundigen.
Met de Franschen kwamen de Neri in volle glorie weder op het kussen, en weldra zuchtte elk fatsoenlijk mensch weder onder de overmachtige politie met hare herstelde spionnen. Wat die al niet deden klinkt ongelooflijk voor allen, die Rome niet met open oogen hebben aanschouwd; één voorbeeld door Koelman II. 297 verteld is kenschetsend; ‘De politie heeft namelijk in die dagen den gevolmachtigd minister der Nederlanden, graaf Liedekerke de Beaufort met slagen en stooten aangevallen, toen hij in den Corso wandelde, omdat hij een rouwband om den witten hoed en een rottingje in de hand droeg; de graaf was goed katholiek, had den paus zelfs naar Gaëta gevolgd, en was in den rouw over een lid zijner familie; de dienders kenden den ambassadeur niet, en dachten, dat hij over een der gevallen republikeinen rouwde, hetgeen niet veroorloofd was,’
Met de Franschen waren de priesters teruggekomen en met de priesters de wonderen; allermerkwaardigst zijn de bijdragen door Koelman hieromtrent verhaald, II. 287, maar het mooist is hetgeen hij over Louisa Napoleoni zegt, een arme vrouw, die gedurende haar leven wonderen had gedaan, en wier lijk 90 dagen na de begrafenis nog ongeschonden heette te zijn, 301; Koelman werd door een priester verzocht dat lijk uit te schilderen, in die dagen was het niet ge- | |
| |
raden aan die heeren zoo iets te weigeren; genoeg, met uitstellen kwam hij niet klaar, hij moest zich uit vrees voor erger aan zijn noodlot onderwerpen, II. 301. Hoe nu onze flinke landgenoot zich hierbij hield, leze men liever met zijn eigen woorden, en vooral hoe hij te midden van dat werk den volgenden dag door de politie werd gevat, maar door onzen gezant bevrijd, in welk geval zeker abbé, secretaris bij de politie, de hand had ‘berucht wegens inbraak bij zijn rijken oom en aan onzen gezant van nabij bekend, terwijl hij andere schandelijke daden had uitgevoerd, waardoor hij zijn familienaam bevlekt had; later stierf hij aan de gevolgen van een in alles even onzedelijk gedrag.’ II. 306.
Dat een fatsoenlijk mensch onder zulke omstandigheden moedeloos wordt, is geen wonder, en de zaken werden immers later niet beter? Wel heeft de paus schoone beloften gedaan en heeft Frankrijk herhaaldelijk aangedrongen op verbeteringen, maar dat zij niet zijn ingevoerd kan men onder anderen bij About en dat wel op zijn aangenaamst lezen. Doch dat de berichten en voorstellingen van dien geestigen Franschman op vele punten verbetering behoeven, zal vooral de heer Koelman kunnen aantoonen. Daarom zij hier de oprechte wensch uitgesproken, dat Koelman de lust moge voelen om in een derde deeltje de Herinneringen aan zijn verblijf in Rome van 1852 tot 1857 uit te werken, hetgeen hij indertijd schijnt te hebben beloofd, N. spectator 1865 bl. 247. Deze twee boekjes hebben hem de belangstelling zijner lezers reeds verzekerd.
In het jaar 1857 bezocht Pio Nono verscheidene plaatsen in den Kerkelijken Staat, en overal werden er feesten gevierd; ik was toen te Florence en woonde daar en later te Siena die aardigheden bij. Met welke plannen tot vooruitgang die reis is ondernomen weet ik niet, aan enkele veranderingen werd toen of later de hand geslagen, maar dat heeft Pio Nono niet geholpen. Toen in 1859 Victor Emmanuel door Napoleon krachtdadig gesteund aan Oostenrijk den oorlog had verklaard, en de tijdingen voor de Italiaansche zaak gunstig luidden, hoorde ik te Rome mompelen, dat wanneer beide genoemde vorsten hunnen intocht te Milaan zouden houden, Rome zou illumineeren. Het heugt mij nog best, dat wij dit met een beteekenend schouderophalen beantwoordden, maar nog beter, dat dat plan in grooten luister is volvoerd geworden; die illuminatie onder een prachtigen Italiaanschen hemel was betooverend, en is door niets of niemand gestoord geworden. Als lid van één en hetzelfde gezin, als deel van één Italië, dat de Oostenrijkers niet duldde, hadden de Romeinen eenstemmig hunne stad verlicht, en daarom moet ik protesteeren tegen hetgeen ik een der gezanten te Rome hoorde zeggen: c'était un coup monté par les Piémontais. Neen, dat kwam uit een geheel anderen grond, zooals ieder die niet ziende blind was, kon bemerken. Het volk was eenstemmig de priesterregeering moe, en ver- | |
| |
langde slechts dat haar steun dat is Oostenrijk zou vallen. En toen dat geschied is, en Garibaldi met de troepen van Sardinië en Piëmont voort kon gaan om het koningrijk Italië te stichten, toen verloor de paus zijne staten op eene kleine uitzondering na. Geen wonder voorwaar; non possumus was de ware leuze van den Stedehouder van Christus geworden; bij treurige ervaring had de Heilige Vader geleerd, dat het onmogelijk was van een gedeelte van zijn macht afstand te doen; dat hij gedwaald heeft in de eerste jaren
zijner regeering staat vast, al zal menigeen nog vragen of die liberaliteit wel uit goede bedoelingen was voortgevloeid; maar hoe dit zij, zijn volk heeft getoond het te kunnen voor hem, en de Romagna en de Marken zullen nooit meer onder het wereldlijk bestuur van den paus komen; want wat met het aan Pius IX overgeblevene land rondom Rome zal gebeuren, is na Castel Fidardo en Mentana moeilijk te zeggen. Duur is de les geweest van 1847 en 1848, maar zij schijnt noodig geweest te zijn, en ik voor mij durf er bij te voegen, zij is nuttig geweest; toen toch is de door velen goed gemeende poging gewaagd met een constitutie den wereldlijken vorst te helpen, maar de geestelijke vorst heeft dit middel wel aangegrepen doch moeten loslaten, non possumus werd het referein. Pio Nono heeft gedwaald, maar de zorgen voor het wereldlijke zijn dien ten gevolge voor zijn opvolgers merkbaar verlicht, mogen deze al wat het geestelijke betreft door het thans vergaderde concilie allen voor onfeilbaar worden verklaard.
Leiden, Januari 1870.
W.N. du Rieu.
|
|