| |
Geschiedenis van den dag.
‘Waarheen ik de oogen ook wend in Europa, overal heerscht verwarring, misschien nog meer dan bij ons,’ - zoo laat de Amerikaansche New-York Herald den Oostenrijkschen Rijkskanselier, Graaf Von Beust, spreken; wij zijn te zeer gewoon aan de aardigheden, welke dit blad opdischt in de zoogenaamde gesprekken van zijn correspondent met de eerste staatslieden van Europa, om in ernst de vraag te opperen, of die woorden echt zijn; toch zijn ze waar; in Oostenrijk
| |
| |
mogen door zijn omvang, door zijn verschillende heterogene nationaliteiten de moeilijkheden grooter, tastbaarder vorm aannemen, in bijna elk land vinden wij ze terug. Een geest van ontevredenheid en gejaagdheid heeft zich van de volkeren meester gemaakt; men haakt en dringt naar nieuwe staatsinstellingen, en langzamerhand, zonder dat wij het weten, worden de oude steunpilaren, waarop de Europeesche wereld rustte, afgebroken en zinken onder onze voeten weg. De reactie staat machteloos en het is of de weg naar het verledene met een ijzeren muur is afgesloten, maar het werk van de profeten van den nieuweren tijd, die voor ons werelddeel zou moeten aanbreken, beantwoordt tot heden weinig aan de verwachting; het is of ook hun de handen moedeloos nederzinken, wanneer zij voor die werkelijkheid staan, die vaak met alle proeven en alle theoriën den spot drijft. Kracht om oppositie te voeren is er onder alle partijen genoeg, maar niet zoodra houdt de tegenstand op, of het tijdperk van verslapping en van werkeloosheid treedt in.
Wat is er geworden van de groote plannen, waarmee men in Europa dweepte; beantwoordt de werkelijkheid aan de meest bescheiden eischen? Is het niet of de tijd steeds ijskouden dauw sprenkelt op onze hoop en onze verwachting? Cavour zou een Italië scheppen, groot en machtig; wat zou het oordeel zijn van den grooten staatsman, als hij het tegenwoordige verwarde, verdeelde, aan schulden en schandalen rijke Italië aanschouwde? Von Bismarck's eer- en heerschzucht wil het ‘groote Duitsche Vaderland’ der dichters tot een werkelijkheid maken; nauw is het werk ingewijd, of van alle kanten rijzen de bezwaren op en vermeerderen met den dag. Von Beust zou aan het oude rijk der Habsburgers een nieuwe glorie verleenen; het dualisme - de scheiding van Oostenrijk en Hongarije - zou het toovermiddel zijn. Vraag het elken Oostenrijker of hij nog eenige illusie heeft van de bevrediging der Hongaren. In Spanje viel de eeuwenoude dynastie der Bourbons; men juichte, dat de laatste troon van dat ongelukkige geslacht was ineengestort; eindelijk, eindelijk, meende men, zou ook in Spanje de staatkundige en godsdienstige vrijheid gevestigd worden. En zie, maanden reeds hopen wij, dat er een of ander belangrijk feit zal plaats grijpen, dat de toekomst van dit ongelukkige land zou verhelderen en een einde maken aan den kunstmatig voortgezetten, zoogenaamd voorloopigen toestand. Onze hoop werd niet verwezenlijkt; nog is alles daar bij het oude en evenals een chronische kwaal knaagt de tegenwoordige toestand aan de welvaart des lands en ondermijnt ook datgene wat nog eenigen steun beloofde voor de opbouwing van iets beters. De verwarring, de partijschap, de ontaarding neemt toe en voert langzamerhand den weg op van volslagen regeeringloosheid.
't Was omstreeks de helft van October, dat Valencia, het laatste bolwerk der republikeinen werd ingenomen; de Regeering had hier een
| |
| |
groot aantal van haar beste troepen saamgetrokken om een eind te maken aan den opstand; de republikeinen verdedigden zich hardnekkig, maar moesten voor de overmacht bukken. Reeds vantevoren leek ons de republiek in Spanje weinig kans van slagen te hebben. Wel telt zij een niet gering aantal voorstanders, vormt zij eene partij, die boven de andere partijen uitmunt door oprechtheid en eerlijkheid van streven, maar geen partij maakt ook zooveel aanspraak op ondersteuning, op zelfopoffering; zij heeft niet zooals de regeeringspartij, veel rijk betaalde ambten en bedieningen aan te bieden. En een zaak, die groote verplichtingen oplegt, en weinig beloften en belooningen met zich brengt, oefent op de massa van het volk geen grooten invloed uit; buitendien schijnt de Spanjaard niet de duurzaamheid en standvastigheid te bezitten, om een groote zaak, die veel opofferingen eischt, getrouw te blijven; als zoon van het zuiden bezit hij in den regel wel de opgewondenheid van het oogenblik, maar die alras door de gewone reactie wordt achtervolgd.
De zelfregeering, die de ware democratie eigen is, maakt opvoeding tot de noodzakelijke en onmisbare voorwaarde; men schept geen democraten op een gegeven oogenblik en in een zoo centralistisch geregeerd land als Spanje, waar Staat en Kerk eeuwen lang meer al het mogelijke gedaan hebben om het volk idioot te maken, dan het op te leiden tot zelfstandigheid, laat het zich niet verwachten, dat de republikeinsche beginselen terstond door het volk begrepen en op prijs gesteld zullen worden. Het volk is daarbij zoo gewoon aan de ontaarding van de regeering en van de partijen, die om de heerschappij worstelen of liever intrigueeren, dat het licht elke beweging wantrouwt en haar slechts volgt, wanneer er groote voordeelen aan verbonden zijn; de oppositie tegen de regeering, de traditioneele opstanden, de samenzweringen in Spanje waren meestal slechts kabalen van eerzuchtige generaals en gewinzoekende soldaten.
De overwinning werd daarbij steeds behaald door die partij, die het leger op haar hand wist te krijgen door allerlei schoone beloften, en daaraan hebben wij zeker het eigenaardig, verschijnsel in Spanje te danken, dat er in het leger 1 officier gevonden wordt op 8 manschappen, bij de keurcorpsen 1 officier op de 5½ man, en het aantal generaals ontelbaar is. Schitterende vooruitzichten konden de republikeinen niet aanbieden aan het leger; veeleer het tegenovergestelde; hun programma was: afschaffing van het staande leger. Vijanden van de geestelijkheid, konden zij bij de clericalen evenmin op ondersteuning rekenen. Met hoeveel overtuiging de republikeinen dus ook gestreden hebben, niet hun nederlaag, veeleer de ondersteuning die zij nog gevonden hebben, de hardnekkigheid, waarmee zij den strijd hebben volgehouden, wekt onze verwondering op. Juist die hardnekkige tegenstand zou ons doen gelooven, dat de republikeinen in Spanje talrijker zijn dan wij kunnen verwachten.
| |
| |
Een andere reden van de mislukking van den opstand is zonder twijfel gelegen in de gebrekkige leiding; de opstanden zijn in den regel daar veel minder gecentraliseerd, maar bij het meer verspreid karakter ontstaan zij ook gemakkelijker en nemen lichter in de guillera oorlogen een chronisch karakter aan. Indien wij straks hooren dat de republikeinsche vaan op nieuw is ontrold, dan hebben wij te doen met een gewoon verschijnsel, dat volstrekt niet behoeft te bevreemden.
Het ‘eminente’ hoofd van de republikeinen, de heer Castelar, bekend door zijn schitterend pleidooi in de vergadering der Cortes voor de republiek, heeft althans den moed nog niet opgegeven, en even welsprekend als dweepziek en romantisch gelooft hij dat juist Spanje is geroepen, hoe vreemd het ons ook klinke, om aan Europa het voorbeeld te geven en de eerste te zijn in het vestigen van die republiek, die de eerste schakel moet zijn in het foederatieve republikeinsche statenverband van Europa.
‘Heden’, schrijft Castelar in zijn brief aan de Neue Freie Presse omstreeks de helft van November, een brief die eerst in Januari door dit Oostenrijksche dagblad is openbaar gemaakt, ‘heden zijn wij de eerste onder de groote natiën van Europa, die sedert 1852, sedert deze nieuwe periode in de geschiedenis van onzen tijd, uit eigen aandrang een volksom wenteling hebben tot stand gebracht, zeer verschillend van de gouvernements-, de diplomatieke omwentelingen, zooals die in Piemont en in Pruisen hebben plaats gehad.’
‘Wel zijn het bitter droeve dagen, waarin ik het woord tot u richt, onze ayuntamientos (plaatselijke besturen) zijn ontbonden, onze burgers ontwapend, onze afgevaardigden worden vervolgd, onze steden door wapengeweld veroverd. Toch is het vast vertrouwen mij bijgebleven, dat al deze staatkundige wisselingen zullen uitloopen op de republiek.’
Is Spanje, voorzoover wij het kennen, wel de minst geschikte grond om de republiek te doen wortelen, zeker wordt door de tegenwoordige Regeering alles gedaan om haar in de hand te werken en een nieuwen republikeinschen opstand voor te bereiden, en wel allermeest door de verregaande willekeur, waarmee zij te werk gaat. De republikeinsche partij heeft bij het tot stand komen van de constitutie zich gekenmerkt door zekere loyaliteit en rondheid, die haar door de Progressistische regeeringspartij slecht is vergolden. Er zijn veel redenen tot verschooning bij te brengen voor het opheffen van de bij de constitutie gewaarborgde individueele vrijheid en het tijdelijk instellen van de dictatuur; de toestand in Spanje tijdens den republikeinschen opstand, de overal heerschende regeeringloosheid, de daden van de republikeinen zelven, maakten zulks tot een noodzakelijk kwaad, maar wat niet te verontschuldigen is, is het afzetten allerwege van de niet Progressistisch gezinde rechterlijke en administratieve ambtenaren, het ontwapenen van de vrijwilligers der vrijheid, het schorsen van de republikeinsche bladen; een geheele lijst van regeeringsdaden, toonbeel- | |
| |
den van de schromelijkste willekeur, moesten elken Spanjaard, republikein of niet, die eenig gevoel voor recht en waarheid bezat, doen denken, dat Spanje wel van regeeringsvorm maar niet van bestuur veranderd was.
Behalve de vele fouten der Regeering, - men kan ze eigenlijk geen misslagen noemen, zij zijn veeleer eigen aan het soort van regeerders, en nooit moeten wij vergeten, dat de troon van Isabella is gevallen vooreen militairen, een generaalsopstand en plaats heeft gemaakt voor een regeering, die van een omwenteling sprak, die vele schoone woorden gebruikte om den volke diets te maken, dat men nu iets anders had te wachten, maar die eigenlijk een regeering was van mannen geheel en al in den ouden geest en van den gewonen traditioneelen Spaanschen stempel, - behalve de zeer verklaarbare handelingen der Regeering dus, die niet anders dan een slechten indruk konden maken, kwam nog de verdeeldheid, die bestond in den kring der ministerieele bestuurders, waardoor noodzakelijk hun prestige moest lijden.
De omwenteling had haar beslag gekregen door de vereeniging van de aanhangers der liberale unie, van de Progressisten en van de democratische partij; de beide eersten, de Unionisten en Progressisten verdeelden de ministerieele portefeuilles en stonden als vijf tegenover vier; Olozaga, de vertegenwoordiger der democratische partij, weigerde in het ministerie plaats te nemen; om deze partij evenwel haar aandeel te geven in den buit werd Rivero benoemd tot alcade van Madrid, later tevens president der Cortes. In plaats evenwel van zich gemeenschappelijk te wijden aan het bevestigen van den nieuwen toestand, aan het vestigen van orde en vrijheid, het uitvaardigen van wetten in den geest der liberale constitutie, was het de koningskeuze, die al de ministerieele hoofden bezig hield en ze verdeelde; de Unionisten met Serrano, den regent, en Topete, minister van marine, aan het hoofd, waren voor den hertog De Montpensier, gehuwd met de zuster van de verdrevene Isabella; Prim, president van den ministerraad en minister van oorlog, hoofd van de Progressisten, was voor een Portugeesch vorst; maar toen de pogingen om een Portugees op den troon te krijgen, afstuitten zoowel op den onwil van den ouden koning Ferdinand als op den tegenzin van de Portugeezen, moest er toch weer een ander candidaat worden opgedoken. De minderjarige Italiaansche hertog van Genua, spottend Thomas de kleine Savoyaard genoemd, scheen eigenlijk bestemd om het verschil met de Unionisten levendig te houden, misschien ook om met opzet den voorloopigen toestand te doen voortduren; het gevolg van deze candidatuur was, dat Topete, Silvela en Ortiz het ministerie verlieten, dat met Ruiz Zorrilla, Martoz en Echegarij werd aangevuld; zonderling genoeg bleven de afgetreden ministers evenwel het ministerie steunen, en het nieuwe drietal verliet weder even gelaten den ministerkring, toen de candidatuur van Thomasje voor goed was afgesprongen door de weigering van de moeder
| |
| |
van ‘den Savoyaard’ en de weinige ondersteuning van zijn voogd, koning Victor Emmanuel.
Al de handelingen van de aanleggers der revolutie na het gemeenschappelijk verdeelen van den buit, doen zien, hoe weinig Spanje van hen te wachten heeft; noch Serrano, noch Prim zijn mannen van eenige scheppende kracht, mannen, wien een vast doel voor oogen staat, waarnaar zij streven; zij zijn sterk geweest en gevat in het partij kiezen tot hun eigen voordeel, in het gebruik maken van de omstandigheden; noch Prim, noch Serrano hebben ooit weêrstand kunnen bieden aan schitterende aanbiedingen, - de verdreven koningin Isabella zou daarvan heel wat kunnen verhalen. En het meest van allen verdacht is de man, die nooit bedankt voor zijn betrekking en die steeds aan het hoofd blijft, schikkend en plooiend, links en rechts tusschen de partijen, de heer Prim, zoon van een gewoon Spaansch officier, een man van groote eerzucht. Zijn onderhoud met keizer Napoleon, toen hij van de baden te Vichy over Parijs naar Madrid terugkeerde, heeft die verdenking niet weinig versterkt; niet onmogelijk dat Prim een lesje is gaan halen bij Napoleon, hoe men eerst president der republiek kan worden en daarmee de voet in den stijgbeugel nog wel wat hooger kan klimmen. Voor het oogenblik heeft Prim, indien zoo iets werkelijk in zijn plan ligt, niet veel anders te doen dan het water troebel te houden. De republikeinen zullen in hem den grootsten tegenstander niet vinden, altijd op voorwaarde dat hij als Louis Napoleon president van de republiek wordt; 't zou evenwel de vraag zijn, of deze wel gereed zullen zijn het beste baantje weg te geven aan iemand, die geen der hunnen is, en aan iemand als Prim. Treurig lot der volken, dat zij telkens bedrogen worden en zich laten bedriegen door elken eerzuchtigen fortuinzoeker, die list en onbeschaamdheid genoeg bezit om zich de rol toe te dichten van te leven voor het welzijn van zijn vaderland.
De kansen voor een republiek schijnen voor het oogenblik weer sterk te zijn gedaald, natuurlijk niet bij den heer Castelar. Wel is deze op een vergadering te Madrid zeer toegejuicht, waar de republikeinen anders de minste aanhangers telden, en liep zelfs het gerucht, dat de Progressisten in hun wanhoop om een koning te vinden, ook over de republiek gingen denken, maar de berichten van heden uit Spanje zijn dikwerf in lijnrechten strijd met die van gisteren; waarschijnlijk weten de Spanjaarden zelf niet meer wat zij willen, en die hen regeeren, weten het nog minder. Straks luidde het: een huwelijk tusschen de dochter van den hertog De Montpensier en den prins van Asturie, wanneer zijn mama afstand deed van den troon ten behoeve van haar zoon, of ook wel een zoon van Montpensier zelven op den troon; heden zal Isabella nog eens een kans wagen om het verlorene te herwinnen, en zijn ook de Carlisten in de weer om te zien, hoe ver zij het kunnen brengen. Van de candidatuur van Georg van Saksen zwijgen we; waarschijnlijk was
| |
| |
het slechts een intrigue, waarmeê de Regeering het een of ander op het oog had. Ook Montpensier heeft de hoop nog niet opgegeven; het gerucht wilde zelfs, dat men hem door het leger op een groote revue tot koning zou laten uitroepen, misschien het beste middel en zeker het echt Spaansche, om aan de koningsquaestie een einde te maken. Maar toevallig regende het, en de revue werd afbesteld en de candidatuur van Montpensier viel in 't water. Om zich te troosten heeft hij nu te Madrid een bezoek gebracht aan Prim en aan Topete, - en misschien om zich tegen de aanstaande koningsvermoeienissen te harden, is hij de baden gaan gebruiken.
De verkiezingen van de Cortes zijn voor het grootste gedeelte in monarchistischen zin uitgevallen, en men moet daarbij maar vergeten, dat zij zeer vrij geweest zijn; op sommige plaatsen stonden de schutters met geladen geweren gereed om de kiezers te ontvangen en naar de stembus te begeleiden met het wachtwoord: voor de monarchie of het leven.
Het ministerie schijnt een aanwinst gedaan te hebben in den demoeratischen gouverneur van Madrid en president der Cortes, den heer Rivero; naar zijn programma althans te oordeelen zou er eindelijk een begin gemaakt worden met de hervorming van het rechts- en gemeente-wezen; Rivero beloofde bij de aanvaarding van het ministerie van Binnenlandsche Zaken de zoo dringend noodige organieke wetten, waarvan de autonomie der gemeenten en provinciën en het algemeen stemrecht den grondslag zouden uitmaken; de rechters zouden tevens voor onafzetbaar worden verklaard, en aan de drukpers eindelijk vrijheid verleend. De tijd zal moeten leeren, of de heer Rivero woord zal houden, of woord zal kunnen houden, dan of ook zijn toezeggingen slechts Spaansche beloften zijn.
Bij al de verwarring, de regeeringloosheid hadden wij haast gezegd, in Spanje komen nog onoverkomelijke financieele moeilijkheden; om een Staatsbankroet te voorkomen, heeft de Minister van Financiën, de heer Figuerola voorgesteld een leening van 720 millioen realen in schatkistbiljetten, verkoop van kroon- en andere domeinen en bovendien nog 5% korting van de coupons der schuld en 10% van de traktementen en pensioenen der ambtenaren. Worden tot deze ambtenaren ook de militairen gerekend, dan zal de doorvoering van dezen maatregel het leger, den sterksten, den eenigen steun van het tegenwoordige ministerie vervreemden.
Wat zal vragen wij, eindelijk het einde zijn van dezen chaos? Zal een burgeroorlog straks de laatste kracht van Spanje vernietigen, en zullen de opofferingen, welke het volk zich getroost heeft om het nog niet verlorene Cuba te behouden, het laatste vertoon geweest zijn van macht van dit weleer zoo groote en trotsche rijk? Het is soms niet mogelijk optimist te zijn, wanneer wij denken aan de toekomst van dit schoone land, en de ontboezemingen van een Castelar dreunen ons
| |
| |
in de ooren als de laatste flikkering eener niet te verwezenlijken hoop, eener overspannen verbeeldingskracht.
Eenmaal op het Iberische Schiereiland willen wij tevens een uitstapje doen naar Portugal. Het schijnt of ook dit land maar niet tot rust kan komen; de herhaalde, geheele of gedeeltelijke wijziging van ministerie in de laatste jaren is de weerspiegeling van de voortdurende gisting, waarin Portugal zich bevindt. Een der redenen van die gisting is de woeligheid van een kleine partij, die voor de Iberische eenheid, een nauwere aansluiting, zoo al niet vereeniging met Spanje is gestemd, maar die zoowel in de Kamers als bij het volk totnogtoe weinig ondersteuning gevonden heeft. Het meerendeel der Portugeezen gelooft aan een bijzonder groot onderscheid tusschen Portugal en Spanje, en is niet ten onrechte bevreesd, dat bij een nauwere vereeniging de 4 millioen Portugeesche zielen haar eigenaardigheid tegenover hare bijna 16 millioen dito Spaansche zouden verliezen.
Veel meer evenwel drukt in Portugal de financieele toestand, met al de gevolgen, welke daaraan verbonden zijn; verhooging of zelfs veranderde indeeling der belastingen dienen zelden om de populariteit van een ministerie te vermeerderen, en vooral niet wanneer de financieele nood de onhandigheid doet begaan om vooral de verbruiksbelastingen bovenmate te verhoogen, een maatregel, die in 1867 werd ingevoerd, maar later door den voortdurendert tegenstand van het volk moest worden ingetrokken.
De meerderheid der Portugeezen is liberaal en drong sinds langen tijd aan op radicale hervormingen, in alle takken van bestuur, en in de eerste plaats op hervormingen die tevens bezuinigingen waren. Het vorige ministerie, zoowel als het tegenwoordige onder den hertog de Loulé, beloofde dan ook in dien geest werkzaam te zijn. Men moet zich zelfs verwonderen over het groot aantal wetsontwerpen, dat bij de opening van de Kamers op den 2den Januari l.l. werd toegezegd of ingediend; daaronder kwamen o.a. voor een wetsontwerp ter reorganisatie van het openbaar onderwijs, een betrekkelijk een nieuw wetboek van strafrecht, een ter regeling van de dotaties aan de geestelijkheid, enz.; tevens werd de hoop uitgesproken, dat men met deze begrooting een aanmerkelijke schrede nader zou zijn gekomen tot oplossing van de financieele quaestie, het evenwicht in de ontvangsten en uitgaven. Die buitengewone wetsfabricage heeft evenwel hare schaduwzijde; het ministerie tracht zich daardoor een goeden schijn te geven tegenover het volk, terwijl de noodzakelijkheid van sommige nieuwe wetten volstrekt niemand gebleken is. Het is in Portugal dan ook geen zeldzaamheid, dat een nieuwe wet wordt voorgelegd, terwijl de oude eigenlijk nooit is toegepast en in de praktijk derhalve ook niet beproefd. Vooral is het het zwak van den tegenwoordigen minister van Justitie, den heer de Castro Pereira om allerlei besluiten uit te vaardigen, die evenwel nooit worden uitgevoerd en enkel schijnen te die- | |
| |
nen om wat papier zwart te maken. Zoo vaardigde hij een besluit uit, waarbij verschillende bisschopszetels werden opgeheven. Toevallig kwamen eenige van die heeren spoedig daarna te overlijden, en in plaats dat de minister nu hun bisschoppelijk gebied met andere bisdommen vereenigde, benoemde hij nieuwe bisschoppen van zeer jeugdigen leeftijd, opdat er vooreerst van de uitvoering van den door hem zelven verordenden maatregel geen sprake meer zou zijn.
Een ander zwak van het tegenwoordige en ook van het voorgaande ministerie is de overtuiging, dat het alleen bestaan kan door en voor zijn partij; men moet dit ten minste opmaken uit de partijdige wijze, waarop het ambtenaars afzet en aanstelt, zonder de vraag naar de bekwaamheden van de betrokken personen eenigszins ter sprake te brengen; daardoor werden vele bruikbare elementen uit de ministeriën verwijderd en deze met zeer onbruikbare aangevuld.
Men kan zich dan ook gemakkelijk een denkbeeld vormen van het oordeel, dat over dit ministerie wordt uitgesproken; sommigen prijzen het hemelhoog, anderen laten er geen haar goed aan en veroordeelen alles; dat hoort zoo bij het bestaan van partijen of partijschappen, - wat zal ik zeggen? - De meer onafhankelijke mannen in Portugal, die de in onze 19de eeuw meer en meer zeldzaam wordende gave bezitten om zich boven de partijschappen te verheffen, betuigen hunne ingenomenheid met sommige wetten van dit ministerie, maar verzwijgen aan den anderen kant niet, dat misschien evenveel andere wetsontwerpen slechts vermomde herstellingen zijn van reeds afgeschafte misbruiken, nieuwe verkwistingen onder den dekmantel van besparing.
Stellen wij ons derhalve met het oog op het ministerie Loulé weinig voor van de parlementaire zitting van dit jaar, even weinig reden om hiervan hoog te denken hebben wij, wanneer wij de volksvertegenwoordigers overzien. Haast schenen zij niet te hebben om een begin te maken met den drukken arbeid, waartoe het ministerie hen riep; bij de opening der Kamer waren nauwelijks een twintigtal leden opgekomen. Ook toen zij bijeen waren, hebben zij weinig blijken gegeven het ware belang van hun vaderland te willen of te kunnen behartigen; voor hun eigenlijke taak zijn zij slecht berekend; hun kracht bestond totnogtoe meer in het spinnen van allerlei intrigues voor of tegen het ministerie, dan wel in het afdoen van zaken. Niet zoozeer om deze reden, dan wel gedreven door de vrees, dat de oppositie weldra de meerderheid zou hebben, heeft het ministerie den 20sten January de Kamer reeds ontbonden en wil beproeven, of het met een nieuwe Kamer het niet beter zal kunnen stellen. Die daad mag te meer verwondering wekken, omdat er nog geen stemming was gehouden over eenigerlei zaak, waaruit men zou kunnen opmaken, of de meerderheid voor of tegen het ministerie zou zijn. Men wil, dat de minister van financiën, de heer Braamcamp, bij voorbaat zich tegen een afkeurend
| |
| |
votum van zijn financieele plannen heeft willen vrijwaren; hij heeft nu weder tot 31 Maart, wanneer de nieuwe Kamer zal worden bijeengeroepen, den tijd om zijne voorstellen nog eens te overwegen en de cijfers misschien nog wat kunstiger te groepeeren. Trouwens, gemakkelijk is de opmaking van de begrooting niet, althans niet aangenaam; het deficit bedraagt 5000 contos, en op de een of de andere wijze moet voor het oogenblik raad geschaft worden om daarin te voorzien, en tevens de middelen aan de hand gedaan om het verbroken evenwicht te herstellen; de traditie geeft wel den minister de stereotype uitdrukking aan de hand om evenals zijn voorgangers te zeggen: ‘het deficit wordt evenals in het vorige jaar gedekt door buitengewone middelen,’ d.i. door uitgifte van papieren geld, maar het gaat hiermee als met de kruik te water; in het eind verlangt men iets anders; en de tegenwoordige minister Braamcamp schijnt de man niet te zijn om dat andere, eene vermindering van uitgaven en eene vermeerdering der belastingen voor te leggen; hij schijnt bij zich zelf te denken: laat het nageslacht sparen, wij zullen wel zien rond te komen.
Van de zijde der oppositie is tegen de weinig gemotiveerde Kamerontbinding een krachtig protest uitgegaan, waarin gezegd wordt, dat ‘er geen tweede voorbeeld bestaat van een ministerie, dat de Kamer ontbindt alleen op grond van de verdenking, dat zij in de toekomst het kabinet vijandig zal kunnen worden;’ en de oppositie keurt die handelwijze te meer af, ‘omdat een nieuwe verkiezingsstrijd bij den zorgvollen staatkundigen en financieelen toestand des lands zeer ongewenscht is.’
Een bijdrage tot de kennis van de Portugeesche toestanden levert de komedie, door den hertog De Saldanha in December j.l. gespeeld. Dat heer is een ondernemer, een praktizijn op staatkundig gebied, zooals het Pyreneesche schiereiland er in verschillende vormen en gedaanten er zoo velen oplevert. Als een lastig sujet, waarvan men zich niet geschikt kon ontdoen, hield men hem zooveel mogelijk op een afstand en gebruikte hem voor een of anderen gezantschapspost. Langen tijd vertegenwoordigde hij dan ook Portugal, eerst te Rome en later te Parijs. Nu liep in het vorige najaar te Lissabon algemeen het gerucht, dat de hertog De Saldanha terug zou komen, alle ontevredenen in het vaderland om zich heen verzamelen en een coup d'état uitvoeren; ondersteuning voor deze onderneming zou de hertog vinden bij de officieren, die reeds te vergeefs op bevordering wachtten, en de ambtenaren, die door de bezuinigingen van de laatste jaren uit hun humeur waren, zonder twijfel standen, die voor een coup d'état wel wat over konden hebben en met dat vooruitzicht den heer Saldanha ook wel met volle overtuiging en daaraan geevenredigde kracht zouden ondersteunen.
Geruchten over plannen van den heer Hertog behoorden evenwel tot de zeer gewone zaken in Portugal, en toen hij niet spoedig kwam, vergat men
| |
| |
den Hertog en den coup d'état; alleen de ambtenaren en officieren droomden van tijd tot tijd van hem als den schepper van het nieuwe paradijs.
Maar onverwacht verscheen de Portugeesche Don Quichotte in de gedaante van den 73jarigen Saldanha te Lissabon, evenwel niet met proclamaties of plannen tot samenzweringen, maar met een scheepslading balken en spoorstaven; de Hertog, die vroeger veel aan theologie en medicijnen gedaan heeft, scheen nu een manie te hebben gekregen voor industrieele ondernemingen, en vooral op spoorwegen zwak te hebben. Hij wilde het nieuwe Fransche stelsel van Larmingat in toepassing brengen, zich daardoor verdienstelijk maken omtrent zijn vaderland en... er zelfs wat aan verdienen. Velen beschouwden het laatste als het eigenlijke hoofddoel van het spoorwegplan, daar het van algemeene bekendheid is, dat de Parijsche gezant steeds schraal bij kas was. Werkelijk werd er een spoorwegje van 5 minuten aangelegd, proefridden gedaan, diners gehouden, en het groote publiek had niet weinig schik in den grijsaard, wiens hoofd er met de jaren niet beter op scheen te worden. Wie den hertog evenwel kenden, vertrouwden de zaak niet en geloofden nog altijd, dat de eenwielige spoorwagen slechts een dekmantel was voor de bijzondere plannen van den heer Saldanha.
En zij hadden juist gezien. Den 1sten December, waarop de Portugeezen den verjaardag vieren van hun bevrijding van het Spaansche juk (1640), was bestemd om een manifestatie te doen ten gunste van Saldanha. Daags te voren werden er allerlei zonderlinge geruchten uitgestrooid over het ministerie; het heette, dat de ministers het onderling oneens waren, sommige leden van het ministerie hadden den president-minister, den heer De Loulé voor onbekwaam verklaard om langer de teugels van het bewind te voeren. Op den morgen van den 1sten December werd het praatje uitgestrooid, dat het ministerie werkelijk gevallen was en de hertog Saldanha met de leiding van het bestuur zou worden belast, op voorwaarde, dat het ministerie hem eerst benoemde tot opperbevelhebber van het leger, een post, die eenige jaren geleden zuinigheidshalve was opgeheven; het ministerie had evenwel geweigerd. 's Avonds was de schouwburg als naar gewoonte druk bezet, en na het spelen van het derde bedrijf riepen eenige ontevreden officieren en ambtenaren: ‘Leve de hertog Saldanha!’ Eenigen riepen mede, maar over het geheel ging het toch niet van harte, en toen het publiek bekomen was van zijn verrassing, begon het tamelijk merkbare teekenen van afkeuring te geven; de hertog, die in den schouwburg zich verborgen hield, achtte het verstandig om zich niet te vertoonen maar zich stil weg te pakken. De manifestatie was geheel in 't water gevallen.
De aanhangers van den Hertog, aan het hoofd waarvan zich de baron de Zezere bevond, een man die ingewijd is in al de geheimen van
| |
| |
de militaire samenzweringen, trachtten het verdriet van den heer Saldanha te verzachten door hem een adres aan te bieden van gehechtheid; deze, driftig van aard, liet zich daardoor zoo opwinden, dat hij onmiddelijk audientie verzocht en verkreeg bij den Koning, hevig uitvoer tegen de ministers en zich zelf opdrong als den eenigsten man, die in staat was een nieuw en goed ministerie overeenkomstig de eischen en behoeften des lands samen te stellen, met de voorwaarde dat hij eerst tot opperbevelhebber van het leger benoemd werd. De Koning schijnt evenwel weinig lust te hebben gehad Saldanha's raad te volgen; hetzelfde ministerie is gebleven, alle geruchten over oneenigheid in zijn boezem waren niets dan verzinsels, en wat het ergste was voor Saldanha, zijn praktijken maakten weinig opgang bij het leger en nog minder bij het volk.
De Minister van Buitenlandsche Zaken meende nu, dat het zoo wel was en zond den hertog Saldanha bevel om onmiddelijk naar zijn post te Parijs terug te keeren. Dat was te veel voor den grijzen staats-kunstenmaker, hij bedankte voor zijn betrekking, en maakte een allerzonderlingsten brief openbaar, waarin hij mededeelingen deed over zijn onderhoud met den Koning, die op zich zelf hoogst onwaarschijnlijk zijn; de Koning zou hem namelijk tot opperbevelhebber van het leger hebben benoemd, maar de Minister van Oorlog geweigerd hebben het Koninklijk besluit uit te voeren, omdat het tegen de wet was.
Sedert doet de Hertog alle moeite om populair te worden, maar tot-nogtoe gelukt dit zeer weinig. Toch is hij bij de bestaande ontevredenheid een gevaarlijk persoon; listig, intrigueerend zou hij het middelpunt kunnen worden, waarom de ontevredenen zich verzamelden, omdat het Portugal evenals Spanje ontbreekt aan een man, die geestkracht en ware onbaatzuchtige vaderlandsliefde genoeg bezit om met flinke hand de teugels van het bestuur in handen te nemen en door daden vertrouwen in te boezemen. Reeds het feit op zich zelf dat een zwakhoofdig staatskunstenaar als de hertog Saldanha een zekere rol speelt, een zekeren aanhang vindt, hoe weinig ook, is een bedenkelijk verschijnsel in Portugal. Waarschijnlijk vreest men niet zoozeer hem als wel het leger, dat met een aantal ontevreden, onvergenoegde scherpschutters achter hem staat. Staande legers van de tegenwoordige uitgebreidheid er op na te houden, die knagen aan den financieelen toestand van het land, is op zich zelf reeds erg genoeg, maar wanneer die legers zooals op het Pyreneesche schiereiland nu buitendien nog broeinesten worden van samenzweringen, middelen om de belastingschuldigen de wet voor te schrijven, hoe zij betaald moeten worden, wanneer zij dienen om fortuinzoekers als Saldanha en zulk soort er boven op te helpen, dan wordt het waarlijk onduldbaar. De rol, die bij voortduring het militaire element in Spanje en Portugal speelt, is de kanker van die staten, een kanker waarvan wij vooreerst de genezing nog niet zien opdagen.
| |
| |
Wat verwarde toestanden betreft, onoverkomelijke financieele moeilijkheden, ministerieele crisis en alles wat doorgaans daarmee gepaard gaat, mocht Italië wel aan Portugal en Spanje grenzen. De berichten van daar zijn inderdaad uiterst eentoonig. Den 18den November werd de Kamer geopend met een troonrede, die bij de ongesteldheid des Konings werd afgelezen door den Minister van Justitie, den heer Vigliani. Troonreden hebben veel van preeken, er valt voor 't oogenblik niet veel tegen te zeggen, ook wanneer de schildering niet beantwoordt aan de werkelijkheid; zoo werd de geboorte van den kleinzoon des Konings beschouwd als een nieuw onderpand van de eenheid en vrijheid des vaderlands; menigeen zal het verband niet recht helder zijn geweest, en weinig bemerkt hebben van de meerdere eenheid in wenschen en streven van de Italianen, sinds het oogenblik dat er een prinsje meer in hun midden was.
Natuurlijk ontbrak het in de troonrede ook niet aan schoone uitdrukkingen en zedelijke vermaningen. ‘De vorming eener goede administratie, het herstel der geldmiddelen was de rechtmatige wensch der bevolking,’ en ‘waar de natie gean middel, geen opoffering verzuimde om hare verplichtingen na te komen, daar moest ook de Regeering en het Parlement zóo handelen, dat die opofferingen in waarheid leiden tot het doel,’ en als wilde de minister in naam des Konings het bestaan van het nieuwe Italiaansche vaderland percifleeren, luidde de toepassing: ‘de volkshuishoudelijke vooruitgang der natiën is het gevolg van een eerlijke en ruime toepassing der vrijheid.’
Hoe weinig indruk de voortreffelijke lessen van de troonrede gemaakt hadden, bleek maar al te ras. Het ministerie Menabrea, dat zes maal gedurende zijn bestaan was gewijzigd, en zich nog niet sterk genoeg gevoelde, was reeds beducht voor de stemming der Kamers, maar besloten liever af te treden dan een ontbinding te beproeven; het besluit zou afhangen van de keuze van den president der Kamer, en in plaats van allereerst de dringende financieele quaestie te regelen, in plaats van zich allereerst met zaken bezig te houden, sloten de republikeinen der linkerzijde en de Piemonteezen zich bij elkander aan om met 40 stemmen meerderheid den candidaat der oppositie, den heer Lanza, te stemmen; die vroeger conservatiet, in den laatsten tijd zich als opposant had doen kennen. Ook de vice-presidenten werden uit de oppositie mannen gekozen; de heer Cairoli stond in 1867 onder bevel van Garibaldi in den veldtocht tegen Rome.
Het ministerie Menabrea diende nog denzelfden avond zijn ontslag in; de staatszaken stonden weder stil, de begrooting bleef weder rusten met haar deficit, en langen tijd ook, want de vorming van een nieuw kabinet ging alles behalve voorspoedig; Lanza, die door de combinatie van de republikeinsche partij en de Piemonteezen op den voorgrond gedrongen was, behoorde zelf meer tot de opposanten van de rechterzijde; zou hij nu zijn ambtgenooten bij de linkerpartij gaan zoe- | |
| |
ken? Dat ging moeilijk; toch kwam hij haar in vele opzichten te gemoet; haar geheele vriendschap kon hij evenwel niet verwerven, en zeer waarschijnlijk zal hij haar in de Kamers vijandig tegenover zich zien. Een ander bezwaar, waarmee de heer Lanza te kampen had, bestond in de begrooting voor oorlog en marine; Lanza had zich nu eenmaal in het hoofd gesteld, dat er op die budgetten wel 50 millioen kon gespaard worden, maar hij kon onder al de generaals en admiraals van Italie niemand vinden, die dit met hem eens was.
Weldra moest Lanza dan ook zijn mandaat nêerleggen; de generaal Cialdini weigerde de opdracht te aanvaarden, en eindelijk nadat intusschen vier weken verloopen waren, gelukte het aan den heer Sella, geholpen door den graaf Cibrario om een ministerie te vinden, waarin ook Lanza als president en minister van Binnenlandsche zaken zitting kreeg. Of het langer zal stand houden, minder wijzigingen zal ondergaan dan het vorige, zal de tijd moeten leeren; het ziet er uit als een conciliantministerie, en de partijzucht is onder de Italianen zoo groot, dat zij van geen overleg en geen conciliate willen weten. Men stelt dan ook aan het nieuwe ministerie de quadratuur van den cirkel voor, het herstellen van het evenwicht in de financien zonder verhooging van belastingen, en het deficit is te groot om alleen uit bezuinigingen gevonden te kunnen worden; het budget van oorlog is nu eenmaal in Europa het nolime tangere, het heilig boek, en leenen wil men Italië ook niet meer. De heeren Lanza en Sella hebben intusschen tijd om de plannen, waarmeê zij voor de Kamer zullen optreden te wikken en te wegen, want het parlement is verdaagd tot den 7 Maart. Intusschen heeft het ministerie verlof gevraagd en verkregen om gedurende de drie eerste maanden van dit jaar voort te gaan het raderwerk van Staat gaande te houden door gelden te ontvangen en uit te betalen. Het hoofddoel van de Regeering is, volgens den heer Lanza, zooveel mogelijk bezuinigingen in te voeren; kon men hiermede niet genoegzaam slagen, dan zou men wel genoodzaakt zijn een nieuwe belasting voor te stellen; het deficit zou tot 70 à 80 millioen verminderd worden. Zeker lag de heer Lanza, toen hij deze mededeelingen deed aan de Kamer, den vinger op de wonde plek van het Italiaansche parlement met zijn verzoek, of de heeren ditmaal nog niet over de politiek wilden beginnen, want dat het ministerie, slechts twee dagen oud, daar nog te jong voor was. Een ministerie dat de natie
toeroept: wacht op mijne daden, boezemt zonder twijfel meer vertrouwen in, dan een dat optreedt met een volmaakt programma, dat onder allerlei schoone woorden den waren toestand bedekt.
Een der eerste schaduwzijden van Italie is, dat het te veel staatslieden heeft en er te veel aan staatkunde, - theoretische - wordt gedaan; sinds den dood van Cavour zijn er meer dan vijftig ministers geweest, de een al wijzer dan de ander; een grooter ongeluk is er
| |
| |
voor een land niet denkbaar, vooral wanneer men de oud-ministers telkens in de Kamer terugvindt.
Bij de persoonlijke ijverzucht komt de provinciale naijver, die de kracht van elke regeering verlamt; nationaliteit is een groot woord, waarmeê Garibaldi wonderen gedaan heeft, maar in het eind blijkt, dat de broederschap tusschen de bewoners van Noord- en Zuid-Italie lang zoo groot niet is als men wel meende. Niet onpraktisch was dan ook het voorstel van den vriend van Cavour, den oud-minister Jacini, om meer den weg van centralisatie in te slaan en aan de provinciën zooveel mogelijk zelfstandigheid toe te kennen. Maar die raad zelf is het bewijs, dat men in Italië zelf overtuigd is, dat de eenheid wel in theorie bestaat, maar in de werkelijkheid dit raadsel nog moet opgelost worden.
Niemand is daar sterker van overtuigd dan de Italiaansche bisschoppen, die te Rome zijn vergaderd, en, gewillige werktuigen van de Jezuïeten, mede bezig zijn banvloeken te smeden voor alles wat aan de nieuwere beschaving in ons werelddeel is gehecht, en inzonderheid tegen het in beginsel zoo grootsche werk van hun eigen vaderland. Zeker is de vloek, van Rome uitgegaan, het minste bezwaar voor Italië, want zulk een vloek is een eer en een zegen voor hen, die er door getroffen worden.
19 Februari 70.
Noorman.
|
|