is te vinden, die het dáár ook opspoort, waar het gezocht, opgemerkt moet worden; doch om dan ook de moeite te loonen met verrassend rijke vrucht.
Daarin nu hebben begaafde geesten treffende grepen gedaan. Land en lieden hebben zij beschouwd, getoond aan anderen in een licht, dat dezen zonder hunne aanwijzing nooit daarop hadden zien vallen. Omstandigheden en karakters werden bij hunne bewerking als de knop, die, eerst onaanzienlijk, zich tot bloem ontplooide en prijkte met verrassend schoon. Die begaafden werden de tolken van de natuur en het menschenleven, die, met hunne oogen gezien, als spraak kregen voor het gewone menschenkind. Dat vooral is het, wat wij de zonneglans, het gestolen licht van de poëzij en van den humor zouden willen noemen, en wat deze over het hooge als over de meest alledaagsche dingen uitgieten. Dat is het, wat vooral in Shakespeare, Sterne, Jean Paul, Dickens en andere humoristisch dichterlijke schrijvers zoo bekoort. Zij toonen ons wat wij, ziende, niet zagen; zij weten het schijnbaar kleine in belangwekkend licht te stellen, zoodat wij met hen daarin deelen, met hen daarin leven.
Dr. Anghina heeft zich, in navolging van onzen Betuwschen Novellist, aan dat moeijelijk genre gewaagd, en dit op een moeijelijk terrein. Noordholland toch, het platte, en zijne boeren, voor het oog even plat, is het tooneel, waarop hij ons voert, en over het geheel met goed gevolg. Zijne natuurbeschrijving, bl. 1, is niet ongelukkig uitgevallen, minder gelukkig is die op bl. 66. Daar is charge, en het zingen van den leeuwerik die al hooger en hooger stijgt ‘zeker opdat onze lieve Heer hem maar het eerst zou hooren’ kon er des noods, maar toch noode, als kinderlijke naïveteit door. De zeden en gebruiken zijn goed voorgesteld, de schets is trouw. De karakters zijn zoo wedergegeven, dat men mag zeggen: - er zullen er wel zoo zijn! - Vooral is Trijntje con amore behandeld. Menig gesprek is als afgeluisterd. Op bl. 15 is wat boersche, heel platte humor. Voor rechtewoord, bl. 29, hoorden wij steeds ‘rechtevoort’, en kaas maken werd veelal ‘keezen’ genoemd. Wat het jaartal op het heidensche kerkje betreft, kan misschien tot toelichting dienen, dat men dikwerf het duizendtal en ook de honderdtallen bij opschriften wegliet.
De proef is wel gelukt.
C.