| |
| |
| |
Geschiedenis van den dag.
‘Als twee oogen zich sluiten’ - de oogen van keizer Napoleon III, zoo luidde voortdurend het refrein van de dagbladen in Duitschland in de laatste maanden van het vorige jaar; en niet alleen de ongesteldheid van Napoleon gaf aanleiding tot zekere ongerustheid, tot angstig vragen, wat houdt de toekomst in haar schoot verborgen? met de ziekte van den Keizer gingen gepaard een aantal verschijnselen, die duidelijk genoeg te kennen gaven, dat de grondslagen van het groote keizerrijk onvast begonnen te worden; de teugels hingen slap in de moede, zieke handen. Niemand wist te zeggen, welken loop de zaken zouden nemen. Het Senaatsbesluit had zijn doel gemist; in plaats van tevredenheid te verspreiden, waren de eischen grooter geworden: de Regeering scheen het zelve te gevoelen; het ministerie openbaarde weinig vastheid; Forcade was blijkbaar de man niet als Rouher om met een stalen voorhoofd volzin op volzin te stapelen, zonder eigenlijk iets te zeggen, als alleen dat de zaken bleven zooals zij waren; van daar aanhoudende geruchten van wijziging van het ministerie, het een al vreemder en zonderlinger dan het ander; men sprak zelfs van Rouher naast Ollivier.
Het liep tegen het einde van October. Het plan van sommige afgevaardigden om den 26sten October een zitting van het Wetgevend Lichaam te improviseeren, bleek bij nader indenken wat al te onbekookt, en tegenover een man als Napoleon te gevaarlijk. De een na den ander trok terug, Raspail was de laatste die het opgaf. Alleen de democraten, die geen afgevaardigden waren, en derhalve niets te verliezen hadden, keurden dien terugtred af; en het minst waren daarover tevreden de socialistische Parijsche kiezers; zij besloten geen gras te laten groeien over de zaak, maar de afgevaardigden, die zij zelf gekozen hadden, ter verantwoording te roepen. Zoo gezegd, zoo gedaan, en op zekeren dag ontvingen Favre, Pelletan, Bancel, Simon uitnoodigingen van de vertegenwoordigers van verschillende kiescomité's om ter bepaalder plaatse te verschijnen om rekenschap af te leggen van de wijze, waarop zij hun roeping als volksvertegenwoordiger betracht hadden. Favre koos de verstandigste partij en bedankte om door het Parijsche gepeupel terecht gezet te worden over zaken, waarover het wel stemrecht had, maar geen verstand. Simon, Pelletan e.a. gingen en werden behandeld, zooals het gemeen in den regel een fatsoenlijk man behandelt; op die vergadering schreeuwde alles woest en wild dooreen, en de hoofdzaak was: de heeren, de afgevaardigden uitjouwen.
Herinneren zulke tooneelen niet levendig aan de revolutie? Zijn zij
| |
| |
als 't ware niet daarvan het voorspel? De mystieken verkondigden de naderende omwenteling als zeker, de vreeselijke moord bij Pantin was voor de ‘geloovigen’ het teeken der waarschuwing geweest. Ook in ander opzicht leek Frankrijk nog hetzelfde te zijn als vroeger; de druk was verdwenen, het dartele woeste kind, aan de vrijheid overgelaten, gaf zich aan dezelfde dwaasheden over. De onzinnigheden van de publieke vergaderingen gingen gepaard met uitspattingen der pers, zooals zij alleen in Frankrijk gevonden worden, of zooals men ze alleen schrijft, wanneer de pen zich wreken wil, omdat zij zich jaren lang heeft moeten inhouden. Men leze b.v. La Réforme; daar wordt de Keizer voorgesteld als de man van den 2den December; hij bevindt zich op zijn paleis en wijst zijn zoon op de menigte, die op straat zich voortspoedt. ‘Ziet gij die menigte, mijn kind?’ spreekt ‘2 Dec.’ zijn zoon aan, ‘dat is mijn volk en het zal ook het uwe zijn. Slechts een teeken van mij, en die groepen gaan uiteen, zij stuiven uit elkander, en zij, die de wapenen dragen, schieten ze dood. En toch die lieden hebben ouders, vrienden, broeders. Is dat niet schoon, mijn kind? Welnu, dat is nu de kunst om te regeeren.’ De Regeering liet die Jacobijnentaal ongestraft, uit staatkunde, en toch moest het gezond verstand aanraden zulke bladen in beslag te nemen; zij gelijken de lont, waarmeê men een licht ontvlambare massa doet vuur vatten.
Toch was die vrees voor een naderende omwenteling meer gegrond op het traditioneel geloof van Frankrijk dan op den werkelijken toestand, waarin het tegenwoordig verkeert. Frankrijk is - wij vergeten het zoo licht - veel veranderd. Het Keizerrijk, wat men het ook moge ten laste leggen, beantwoordde en beantwoordt nog aan een bestaande behoefte van de meerderheid der bevolking, aan de behoefte aan orde en veiligheid; de omwenteling, die blijkens de ervaring zoo licht een socialistisch, communistisch karakter aanneemt, is het roode spook geworden, dat de gezeten burgerij en de geleerde en letterkundige stand vreezen. Het Keizerrijk werd, in weerwil van zijn bloedige opkomst, gedragen door de praktische gedachte: wij kunnen er niet buiten. Deze standen waren evenwel nooit machtig genoeg geweest om den stroom der omwenteling tegen te houden, of hem te leiden in een betere bedding; zij hebben eerst de overwinning behaald door medewerking van de bevolking op het platteland, inzonderheid van de boeren, die in Frankrijk, zooals bijna overal, de talrijkste klasse uitmaken. De boer in Frankrijk is een wezen dat weinig verschilt van zijns gelijke in andere landen; hij is om te beginnen boer, d.w.z. hij houdt van zijn land en van zijn koeien, en bekommert zich in den regel weinig om de regeering; ook wanneer het u gelukt hem de denkbeelden van centralisatie en decentralisatie duidelijk te maken, behoeft ge niet bang te zijn, dat hij voor het laatste partij zal kiezen; liefst ziet hij dat de regeering het maar doet, dan behoeft hij er zich
| |
| |
niet meê te bemoeien. Belasting moet hij toch betalen, en wanneer hij ziet, dat de wegen beter worden, waarover hij de mest naar zijn land rijdt, is hij al best tevreden. Zijn grootste zwak is zijn land, en ziedaar tevens de reden, waarom de boer niet meer van de socialisten houdt; die aterlingen spreken van communistisch bezit, van onteigening van het land ten algemeenen nutte; als een boer de nachtmerrie krijgt, dan is het wanneer hij droomt van de theoriën van het congres te Lausanne. Daarom heeft hij zijn stem gegeven aan Louis Napoleon, en hij zal het weêr doen, wanneer men hem bedreigt met het roode spook van het socialisme.
Nu heeft het prestige van Napoleon bij de boeren blijkens de laatste stemming voor het Wetgevend Lichaam wel wat geleden, de candidaten der regeering werden hier en daar met een vrij kleine meerderheid verkozen; naast de mogelijkheid om minder belastingen op te brengen onder een andere regeering heeft het meest hiertoe bijgedragen het gebrek aan roemrijke ondernemingen; de boer wil voor het geld, dat hij aan belastingen betaalt, ook, dat de regeering flink met Frankrijk uit den hoek komt; en die nationale trots heeft sedert den Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog een gevoeligen slag gekregen; Frankrijk speelt niet langer de eerste viool in het Europesche concert, en dat hindert den boer, die houdt van zijn akker, maar ook zwak heeft op zijn vaderland. Het is nog onzeker wat er gebeuren zal, wanneer de officieele candidaturen worden afgeschaft en de boer niet meer onder den druk staat van den maire, van wien hij een even hoog denkbeeld koestert als onze boer van zijn burgemeester. De democratische propaganda kan met de belofte van minder belastingen en mindere levering van rekruten gevaarlijk worden, maar toch gelooven wij niet dat zij veel veld zal winnen. De boer zal waarschijnlijk met het Keizerrijk en wat meer belastingen liever ‘secuur’ willen gaan, dan zich wagen aan verandering, waarbij zijn landbezit op 't spel zou kunnen komen. Voor den parlementairen regeeringsvorm heeft hij in 't geheel geen hart, hij beschouwt dien als een onderlingen strijd van de heeren om ‘op het kussen te komen.’
De gebeurtenissen op de publieke vergaderingen te Parijs waren dan ook niet geschikt om het verlangen naar een omwenteling te doen toenemen. Het blijft nog altijd zeer waarschijnlijk, dat de Keizerlijke Regeering tijdelijk wat meerdere vrijheid heeft toegestaan om even den sluier op te lichten en de vernielende elementen te doen zien, die het bestaan van de gevestigde orde der maatschappij, - het bestaan niet alleen van den Keizerlijken troon, - bedreigen. Zelfs de zoogenaamde ‘onverzoenlijken,’ de leden van de uiterste linkerzijde van het Wetgevende Lichaam namen een meer afwachtende houding aan, en de wijze, waarop de veel gevreesde 29ste October voorbijging was een koud bad voor de hooggestemde verwachtingen van hen, die meenden, dat er iets gewichtigs zou gebeuren. Niemand heeft zich op dien dag te
| |
| |
Parijs druk gemaakt als de Regeering, die uitgebreide maatregelen van voorzorg had genomen, en de dichter-improvisateur Magne, die door de politie verhinderd werd zijn vers geheel voor te dragen.
De voorstanders van de omwenteling schijnen dan ook alleen te schuilen onder een gedeelte van de Parijsche kiezers en wel bepaald onder de arbeidende klasse; trouwens in de grootere steden is bijna overal, en ook in Frankrijk, deze klasse zeer socialistisch gestemd. Tegen den 21sten November waren de verkiezingen uitgeschreven voor de plaatsen in het Wetgevend Lichaam, die open gevallen waren door het bedanken van de heeren Gambetta, Bancel, Picard en Simon, welke elders de benoeming hadden aangenomen, omdat men te Parijs van een verkiezing in democratischen geest zeker was; Parijs heeft met Berlijn gemeen, dat de residentie zich het eerst onder de oppositie schaart. Er is zelfs in de Parijsche verkiezingen een zekere climax op te merken. De tamelijk sterk gekleurde democraten, die in Juni verkozen waren, voldeden niet meer. Omdat zij weigerden met de socialistische democraten uit de arbeidende klasse door dik en dun mede te gaan om de roode republiek te stichten, wilde men nu mannen hebben, die den eed aan het Keizerrijk niet hadden afgelegd en ook niet zouden afleggen; daarbij moest men nu afgevaardigden hebben met een imperatief mandaat, d.w.z. die eenvoudig voldeden aan den hun opgedragen last, en zoo zij in het onzekere verkeerden of zich nieuwe quaesties opdeden, zooals die van den 26sten October, in een vergadering der kiezers als schooljongens het wachtwoord kwamen vernemen en naar het Wetgevend Lichaam wederkeerden met de woorden: ‘Zoo spreekt het souvereine volk door mijnen mond, en zoo zult gij handelen.’
Gelukkig voor de Parijsche kiezers bestond er een man, die juist voor zulke zaken paste, een man die er als voor geknipt was, die zelf niets anders verlangde dan agitatie te verwekken en van het leven, dat hij zelf had gemaakt, een lauwerkrans te vlechten van onsterfelijke eer en bij voorbaat zijn eigen grafschrift te schrijven: ‘Hier ligt de eerste burger van zijn vaderland; hij heeft het zelf gezegd.’ Die man was Rochefort. In reiskostuum, vermoeid, en bijna ademloos van overspanning, - hij was onderweg door de politie aangehouden, en op verzoek van den Keizer, die van zulk een vogel niet bang was, weder vrijgelaten, - kwam hij van Brussel op de stem der Parijsche kiezers aangerend en stelde zich geheel ter hunner beschikking. Hij belooft alles te doen, wat zij zeggen, - wanneer zij maar maken, dat hij lid van het Wetgevend Lichaam wordt, - hij heeft den eed wel afgelegd aan den Keizer, maar om het Keizerrijk te bestrijden, - laaghartigheid doet opgeld bij de democraten, ook hier zijn alle middelen geoorloofd, mits zij maar leiden tot het doel; - wel wordt hem op een der vergaderingen verweten, ‘dat hij niets van politiek of socialisme afwist, een praatjesmaker was, ten eenenmale onbekwaam om een goed figuur te maken in een ernstige vergadering
| |
| |
als het Wetgevend Lichaam’, - maar dat moet men er voor over hebben als men door Parijs kan rijden en het volk het rijtuig achter aan loopt en de voorbijgangers zeggen: ‘daar gaat Rochefort!’
Geen middel om spektakel te maken werd door deze bende verzuimd; wilde men mannen, die den eed weigerden en met wien men bluf kon slaan in het Wetgevend Lichaam, dan was het best die mannen te kiezen, die nog omgeven waren door den stralenkrans der oude republiek en als ballingen in den vreemde vertoefden; Rochefort vertrekt met een ‘geheime’ zending naar Londen om Ledru Rollin af te halen; de oude republikein bezat natuurlijk te veel gezond verstand om een compagnieschap aan te gaan met Rochefort; later wordt Louis Blanc gevraagd, maar met denzelfden uitslag. Intusschen, men moet de herinnering aan de oude omwenteling levendig houden, Rochefort zal een courant uitgeven en die noemen: la Marseillaise; die naam zal het voorspel zijn van het krijgslied, dat weldra door geheel Frankrijk zal weerklinken: Allons enfants de la patrie, Le jour de gloire est arrivé.
Als men al de middelen nagaat, die door dit soort van kiezers met een don Quichotte als Rochefort aan het hoofd, zijn in het werk gesteld om geheel Parijs, ja geheel Frankrijk in beweging te brengen, dan is het te verwonderen, dat zij bij het eigenaardige, levendige, prikkelbare Fransche volkskarakter niet beter zijn geslaagd en het niet verder gebracht hebben. Was Frankrijk het oude, bij verandering levende, revolutionaire land nog, dan was dit alles genoegzaam geweest om alle ontvlambare stoffen in brand te steken en een strijd te verwekken tegen het gevestigd gezag, die met den dag grooter werd. Maar het bleek dat al dat cabaal slechts reactie teweeg bracht, zelfs in de gewone democratische kringen; men scheen huiverig om zich met een beweging, waarvan Rochefort en de zijnen aan het hoofd stonden, te encanailleeren. Bij de stemming behaalde dan ook Rochefort wel een meerderheid van 5000 stemmen op den meer gematigden Carnot, maar in de andere districten leden de ultra's een schitterende nederlaag; Felix Pyat, de geestverwant van Rochefort, bekwam slechts 1000 stemmen; de onbeëedigde candidatuur was geheel in het water gevallen. Het district, waar Rochefort verkozen was, bestond daarbij uit de woeligste wijken van Parijs; maar hij was verkozen, en al noemde men die verkiezing voor een man als hij ‘een begrafenis eerste klasse’ - het feit was in zoo ver van gewicht, dat de roode partij in Frankrijk een man aan het hoofd gekregen had, die in en buiten het Wetgevend Lichaam voor geen grofheden, geen dwaasheden, geen beleedigingen, voor geen middel van opruiing terugdeinsde om het bestaande gouvernement omver te werpen om op de puinhoopen de republiek te vestigen van persoonlijke eerzucht en onderlingen wedstrijd om het bezit van de hoogste macht. Frankrijk zou met Rochefort als afgevaardigde van het Wetgevend Lichaam de vraag beantwoorden, of het onder het
| |
| |
Keizerrijk is veranderd of niet, of de aanhangers van de roode republiek nog de oude macht bezitten om de regeering te doen vervangen door regeeringloosheid.
Intusschen naderde de tijd dat het Wetgevend Lichaam zou geopend worden. De troonrede, door den Keizer den 29sten November uitgesproken, was even lang als ledig; vooral in stijl en zeggingskracht is de Derde Napoleon de tegenhanger van den Eerste; ook dit daargelaten was het stuk zeer mager; van de groote quaesties werd met geen enkel woord gewag gemaakt; niets wat zweemde naar waarlijk liberale hervormingen; wel vond men er de oude phraseologie van ‘vrijheid en orde’, van ‘nieuw tijdperk van bevrediging en vooruitgang’, van ‘vermijden van reactie en revolutionaire theoriën’; het éenig merkwaardige van de geheele redevoering, het éenige waarin eenige kracht gelegen was, bestond in de uitdrukking ‘de goede orde, daarvoor sta ik in’, maar de indruk daarvan werd onmiddellijk uitgewischt door het sarkastische: ‘gij, mijne heeren, helpt mij de vrijheid redden.’ Voor Frankrijk was het buitendien een treurige troonrede, omdat er ‘geen enkele daad viel te vermelden, waarop Frankrijk roem kon dragen’; met ‘roem’ kan men bij een groot gedeelte van Frankrijk vrij wat goed maken.
Werpen wij een blik op de zittingen van het Wetgevend Lichaam, dan gevoelen wij een zekeren weerzin tegen die vergadering; hare werkzaamheid bestond bijna uitsluitend in het onderzoeken van de geloofsbrieven der afgevaardigden; nooit zijn de knoeierijen, de bedriegerijen, de schandalen van den door de Regeeríng geoctroyeerden verkiezingsstrijd duidelijker, naakter aan het licht gekomen dan ditmaal het geval was; het licht, dat hier op de officieele candidaturen viel, was van dien aard, dat een land wel alle gevoel van schaamte moet hebben verloren om voor zulk een Kamer nog eenigen eerbied te hebben. En toch was de meerderheid gereed op al die knoeierijen het zegel der wet te plaatsen. Slechts 5 verkiezingen werden afgekeurd, de vrucht van 29 zittingen. Arm Frankrijk, is dit dan de vloek van den 2den December, dat hij u karakterloos heeft gemaakt en uw gevoel voor waarheid en recht is verstompt? Wat kan uw toekomst zijn met zulke vertegenwoordigers?
Belangrijker evenwel dan de werkzaamheden der Kamer was de verschikking der partijen in den boezem van het Wetgevend Lichaam; men kan daarmeê ingenomen zijn, omdat zij in zekeren zin den grond legt voor een parlementairen regeeringsvorm, waarmeê op dit oogenblik in Frankrijk proeven genomen worden, maar aan den anderen kant plaatst zij op nieuw vele leden van dat Lichaam in een dubbelzinnig licht; voor 't minst maakt zij een allervreemdsten indruk.
Men herinnert zich de interpellatie der 116, wier drang naar meerdere vrijheid de Keizer had willen stillen door het Senatus-consult. Er bestond niet de minste twijfel of verschil onder de liberale oppo- | |
| |
sitie, dat men zich met de daarbij toegezegde hervorming zou tevreden stellen. De vraag was evenwel, welken weg men zou inslaan; zou men blijven opponeeren zonder eenig bewijs van toenadering te geven, of zou men voorloopig de Regeering tegemoet komen om dan te zien nog meer van haar gedaan te krijgen?
De zelfverloochening nog daar gelaten, die elk eerlijk man zich getroosten moet om met een regeering als die van Keizer Napoleon in verbinding te treden, laat staan met haar mede te werken, ligt er iets gevaarlijks in. Maar wie hier gevaar in moge zien, al ware 't alleen voor zijn eigen karakter, niet alzoo de heer Emile Ollivier; van den beginne af aan heeft hij een bepaalde voorkeur gehad om de rol te spelen van middelaar des Keizers en der liberalen; men zou kunnen zeggen, dat die voorkeur bij hem in een manie is ontaard, en wil men hem een idealistisch karakter toeschrijven, dan stelt men zich hem het best voor als een dwaallicht, dat bestendig gezien wordt op de schuin afloopende baan, die van de liberale oppositie naar den grooten Keizer voert.
Afkomstig uit een familie, die aan de democratie is verknocht, zijn het de republikeinen, die Ollivier het eerst hebben geroepen om hunne belangen waar te nemen. Dat het hem niet ontbreekt aan talent, en men grootsche gedachten van hem heeft gekoesterd, blijkt daaruit, dat de republikeinen in 1848 hem reeds op drieëntwintig-jarigen leeftijd tot een gewichtige betrekking riepen. Negen jaar later werd hij tot afgevaardigde gekozen. Hij maakte met Favre, Picard, Hénon en Darimon het vijfmanschap uit, dat het eerst aan het keizerrijk den handschoen toewierp; Favre en Picard zijn de éenig overgeblevenen uit dien roemrijken strijd; Hénon heeft plaats moeten maken voor Raspail; Darimon is tot de keizerlijke partij overgegaan, en Ollivier..... bij welke partij behoort hij? Zeker is hij de vriend van Keizer Napoleon, zijn vertrouwde, zijn raadsman, misschien zijn dwarskijker, maar alles met zekeren pathos, die aan overtuiging doet denken; wie zal dwepen met zulk een persoonlijkheid? Op zijn best genomen kan men hem een praktisch man noemen, in dien zin namelijk als men dat woord gebruikt in handel en staatkunde.
Kort vóor de opening van het Wetgevend Lichaam openbaarde zich bij de partij der 116 tweespalt; de magnetische kracht, die het keizerlijk hof op Ollivier scheen uit te oefenen, maakte hem verdacht. Men sprak dat Ollivier met prins Napoleon conferenties had gehouden over een nieuw ministerie, en zonder zijn medestanders daarover te raadplegen. De markies d'Andelarre sprak niet alles uit wat hij bedoelde, toen hij zeide dat de ministerieële portefeuilles eerst vacant moesten zijn, vóor men ze verdeelde. Ollivier confereert intusschen met den Keizer, en het denkbeeld, dat Ollivier al vast een stel ministers moest opzoeken, lag bij de voortdurende geruchten van wijziging en aftreding van het ministerie voor de hand. Een gedeelte van de
| |
| |
linker-middelpartij scheidt zich nu bepaald af en wenscht met d'Andelarre, Latour Dumoulin, Buffet halt te houden en Ollivier niet verder op den Keizerlijken weg te volgen. Van den anderen kant evenwel daagde voor Ollivier versterking op; de phalanx der 116 had zich geopend en was bereid om in zich op te nemen alles wat zich met zijn beginselen vereenigen kon; de hofwind waaide in de richting van Ollivier; wat wonder, dat onder de leden van het midden, menigeen gevonden werd, die eenige stappen nader kwam en zich aansloot bij een richting, die het blijkbaar de Keizerlijke regeering niet zoo bijzonder lastig zou maken, en waaruit men naderhand met fatsoen wêer een rugwaartschen tred kon doen. En zie, na praten en weêrpraten, na schikken en schuiven vormden zich in het Wetgevend Lichaam eenige fracties, die geen van allen de meerderheid bezaten, die zeer verschillend dachten over hetgeen liberaal was, maar die in zekere liberale punten zich bij elkander zouden aansluiten en een meerderheid vormen. De talrijkste was de rechter-middelpartij onder den gevierden Ollivier, ongeveer 110 leden, de linker-middelpartij onder Buffet c.s., ongeveer 40 leden, die beiden voor zoover zij liberale maatregelen voorstonden, ook ondersteuning zouden vinden bij de linkerzijde, eveneens ongeveer 40 leden tellend. 't Is zeker een curieuse meerderheid, maar voor het Fransche Wetgevend Lichaam, gekozen onder den druk van de officieële candidatuur, toch een nieuw en merkwaardig tijdperk van het keizerrijk.
Die kunstmatige meerderheid was voor den Keizer tevens het sein om een nieuw bewijs te geven van zijn oude liefde voor de vrijheid; in de gedaante van den heer Ollivier kwam Z.K.M. aan met een nieuwen steen om het gebouw der vrijheid te voltooien; Ollivier nam uiterst vergenoegd en met welgevallen terugziende op den afgelegden weg, de opdracht aan om een nieuw ministerie te vormen, terwijl de aftredende minister Forcade zich bleef verheugen in de Keizerlijke gunst, waarvan hij in een vleiend schrijven zulk een schitterend bewijs had ontvangen. Alle goede dingen moeten echter langzaam gaan in de wereld, denkt Keizer Napoleon, en daarom ook zachtjes aan met het liberalisme; ‘geen mannen, die oppositie maken, hoor, Ollivier; menschen uit hetgeen ge de rechter-middelpartij noemt, maar vooral niet verder; kun-je van de oude ministers nog wat gebruiken, ook goed; dat zijn geschikte menschen.’
En daar stond Ollivier. Lag het aan de sombere donkere dagen, aan het scheidende jaar zoo bijzonder eigen, dat hij erg sukkelde om ministers te vinden? Wie zal het zeggen; de histoire intime van de vorming van het tegenwoordige ministerie is nog niet geheel opgehelderd; zeker is het, dat de aftredende ministers weigerden om onder Ollivier op nieuw te dienen; als zeker mag worden aangenomen, dat, zooals wij daar even opmerkten, de Keizer een ministerie wilde uit de rechter-middelpartij, en zulk een ministerie schijnt dan ook een oogen- | |
| |
blik bestaan te hebben. De namen dier heeren stonden in de officieuse Constitutionnel, waren reeds getelegrafeerd naar de prefecten; de heeren hadden zelfs zich gepresenteerd aan prins Napoleon, en toch waren zij geen ministers; in het Journal Officiel verscheen weldra voor de verbaasde wereld een geheel andere lijst dan men verwachtte. Wat mag de reden zijn van die verrassing? Misschien was de lijst van de Constitutionnel, - het Keizerlijk ministerie uit de leden der rechter-middelpartij, een tweede editie van het ministerie Forcade maar onder een anderen naam, - geheel of gedeeltelijk geïmproviseerd en waren de portefeuilles wel aangeboden, maar niet aangenomen; de onmogelijkheid om een recht-middel-ministerie te vormen heeft toen in de laatste ure de noodzakelijkheid doen geboren worden, om althans eenige leden van de linker-middelpartij in het ministerie op te nemen; dit klinkt althans waarschijnlijker dan het andere verhaal, waarbij alleen de gewezen minister van financiën, de heer Magne, zich tusschen Ollivier en den Keizer zou gesteld hebben en het reeds gevormde ministerie uit de rechter-middelpartij zou hebben doen schipbreuk lijden door zijn betoog, dat dit ministerie onhoudbaar was, en op zijn aandrang Ollivier op nieuw aan het werven is gegaan onder de linker-middel-partij en na eerst den heer Chevandrier de Valdrôme
te hebben overgehaald, ook daar niet ongelukkig slaagde en met een ministerie van fusie voor den dag kwam. Welke rol de heer Magne daarbij gespeeld heeft, is onzeker; was het hem te doen om Ollivier van de baan te schuiven en zijn plaats in te nemen, of werd zijn daad ingegeven door geheel belangelooze pogingen om de nieuwe orde van zaken te vestigen? Het gevolg van zijn bemoeiing was voor hem zelven in geen geval voordeelig; de eerste eisch van de heeren van het linker-midden was, dat de heer Magne niet naast hen in het minister-college zou zitten.
Op nieuw valt hier een zonderling licht op den heer Ollivier; hem werd wel eens verweten dat hij makelaar was in ministerieële portefeuilles; welnu, in zaken schijnt hem meer te liggen aan de kunst van slagen dan aan het handhaven van zijn beginsel; volgens zijn opdracht zocht en vond hij een ministerie uit het rechter-midden, maar hij liet zich in het laatste oogenblik weder overhalen om zijn eigen werk te vernietigen en ook leden van het linker-midden op te nemen. En het verschil tusschen het rechter- en het linker-midden is waarlijk groot genoeg om daar niet zoo licht over heen te stappen; zoo weinig als het rechter-midden den naam van waarlijk liberaal kan dragen, zoo toegevend als het zich betoont tegenover de Keizerlijke Regeering en daardoor alle achting verbeurt, zoo diep ingrijpend zijn de punten, waarin het van de linker-midden verschilt; het eischt: 1o. ontbinding van de tegenwoordige Kamer als protest tegen de officieële candidatuur, 2o. het recht voor het Wetgevend Lichaam om veranderingen voor te stellen van de constitutie, 3o. benoeming van de maires niet alleen uit maar ook door de gemeenteraden.
| |
| |
Men kan met een zeker optimisme het tot stand komen van een ministerie uit de beide middel-partijen tot een bijzonder soort van geluk rekenen; alledaagsch is het ook niet, dat waar het verschil van programma zoo groot is, een fusie-ministerie tot stand komt. De tijd zal moeten leeren of het werkelijk de kracht van de regeering verhoogt, of dat het, inwendig verdeeld, plaats zal moeten maken voor een ministerie van beginsel.
Voorloopig evenwel gaat alles naar wensch; de ministers uit het linker-midden, de heer Daru, minister van buitenlandsche zaken, en de heer Buffet, minister van financiën, - men ziet, al vormen zij in aantal de minderheid tegenover hunne collega's met Ollivier aan het hoofd, zij hebben portefeuilles van groot gewicht, - spreken of zij éen van ziel zijn met hunne ambtgenooten; allen spreken zij fraaie taal. De heer Daru verzekerde in den Senaat als wijlen Jozefs broeders in Egypte, ‘wij zijn eerlijke lieden’. Dat mag ook wel; de staatkundige wereld vloeit er niet van over. Vele daden getuigen van oprechten wil om den weg van vooruitgang te volgen, d.i. den parlementairen regeeringsvorm te huldigen. Alsof wij teruggekeerd zijn tot de dagen van het burger-koningschap voeren de ministers niet meer den titel van Excellence, maar van monsieur le Ministre; zal het een overgang zijn tot dien van citoyen ministre? De namen van Buffet en Daru brengen van zelf den strijd van de parlementaire republiek tegen de socialistische woelingen in '48 voor den geest, een strijd die toen door den coup d'état werd afgebroken. Ook nu verheft zich het socialisme; de don Quichotte Rochefort is zeker voor een andere partij een slechte aanvoerder, maar voor de socialisten een man naar hun hart, en de omstandigheden schijnen hem wonderbaar te begunstigen. Waarom begaat het neefje van den Keizer, prins Pierre Bonaparte ook juist op dit oogenblik zulk een onhandige dwaasheid om een ‘kind des volks’ dood te schieten?
Het schijnt evenwel of dat spektakel maken van Rochefort en zijn bende geen anderen invloed zal hebben dan de liberale zaak te schaden. De ware democraten worden daardoor in een moeielijke positie gebracht. De onverbiddelijke logica schijnt er op te wijzen, dat de republiek zou overvleugeld worden door het socialisme, dat in zijn leerstellingen nog consequenter is geworden en daardoor de vijand van al wat in elk geval orde en veiligheid wil in de maatschappij; de middelpartijen worden onwillekeurig er toe gebracht om van den nood een deugd te maken en het Keizerrijk te steunen als vertegenwoordigende de macht, die alleen in staat is de maatschappij te redden. Rochefort is een hoogst onaangename persoonlijkheid, maar de glimlach op het gelaat des Keizers bij het uitspreken van zijn naam in het Wetgevend Lichaam, is wel doordacht geweest; die man zal wellicht een voorwendsel zijn om niet te vlug voort te gaan op den liberalen weg; nog is de Senaat, met Rouher aan het hoofd, een Keizer- | |
| |
lijk lichaam, nog bezit het Wetgevend Lichaam geen macht om de constitutie te veranderen.
Onzekerheid, wantrouwen tegenover Keizer Napoleon, ziedaar het punt, waartoe wij telkens wederkeeren; nu eens zijn wij geneigd aan een nieuw tijdperk voor Frankrijk te gelooven, dan weder kunnen wij de gedachte niet van ons weren, dat de parlementaire regeeringsvorm meer schijn dan wezen zal zijn en slechts een andere vorm van de vroegere Keizerlijke regeering. Verschillende feiten doen soms vragen, of het geheel eigenlijk niet een groote komedie is. De prefect der Seine, de heer Haussmann, - wel eens de pacha van Parijs genoemd, maar die in rustelooze werkzaamheid, in zeldzame energie weinig van een pacha had, - wordt ontslagen, men zegt op aandrang van het ministerie; 't kan wel zijn, maar beteekent de man, die in zijn plaats wordt benoemd dan zulk een grooten vooruitgang? is de heer Chevreau, de prefect van Lyon, republikein van '48, de imperialist na den coup d'état niet een verwisseling van naam, niet van beginsel? De nieuwe minister van Binnenlandsche Zaken, de heer Chevandrier de Valdrôme, omhelst den heer Haussmann bij zijn afscheid met boezemvriendelijke hartelijkheid, een rol die Ollivier hem kunstig nabootst door Rouher eveneens hartelijk te verzekeren, dat een man als hij onmisbaar is.
Krijgt bij dit alles het wantrouwen geen voedsel? Vraagt men zich niet telkens af bij de daden van Napoleon: is dat ernstig gemeend? De phrasen van dien man beginnen met zijn: l'empire c'est la paix, en Italië en de Krim en Mexico geven het antwoord; zijn altoos voltooien van het gebouw der vrijheid, wat is het anders dan een holle klank? Alles wat hij verricht, doet denken aan den koorddanser, die zijn kracht inspant om het evenwicht te bewaren. Zijn eigen uitspraak, dat hij de man is om Frankrijk te redden en op te voeden voor de vrijheid, is een der meest tartende spreuken, waarmeê een vorst in de 19de eeuw tegenover een volk durft op te treden. Welken waarborg levert die man, dat hij het echt meent met het parlementaire regeeringsstelsel?
Wij zullen toch niet zoo dwaas zijn aan de woorden van een Vorst geloof te slaan? Niets conventioneler dan dat.
Toch wordt bij de mate van vrijheid, die de Keizer van Frankrijk heeft toegestaan, of liever zijne bedekte erkenning van Frankrijk's recht op meerdere vrijheid, - want veel meer is het niet -, de balanceerkunst moeilijken. Keizer Napoleon zal nu gedwongen zijn feitelijk meer vrijheid te geven, of een tegenstand te voorschijn roepen, zooals hij dien tot nog toe niet ondervonden heeft; het Keizerrijk verkeert in een crisis, beleeft een overgangstijdperk, waarvan het einde moeilijk te voorspellen is.
Frankrijk is niet alleen het land, dat een crisis doorleeft en waar de omstandigheden meêwerken om de verschillende partijen in gisting te
| |
| |
brengen en haar uiterste krachten te doen inspannen. Maanden lang reeds bestond die gisting in Beieren, en de verre afstand en de minder gewichtige rol, die Beieren is toebedeeld op het tooneel der wereldgebeurtenissen, - het heeft niet het voorrecht gerekend te worden tot de groote Mogendheden, - maakten, dat die gebeurtenissen minder algemeen de aandacht trokken. En toch heeft daar in weinige maanden een verandering plaats gegrepen, waarvan het einde niet te voorzien is.
Het Beiersche Vorstenhuis is bekend door erfelijke liefde voor de kunst en zijn weinige deelneming aan de regeeringszaken. Dit laatste trouwens is gewoonte geworden bij de Vorsten in de constitutioneele staten en de reden waarom men hen nu eens prijst, dan weder laakt om de nietsbeteekenendheid van de rol, die zij te vervullen hebben, een rol waartoe men zelf ze veroordeeld heeft. De Regeering, de ministers en de Landdag waren gematigd liberaal, en menige wet werd vastgesteld, die een heilzamen invloed op het land uitoefende. Schoon Beieren ongeveer 3½ millioen Katholieken telt tegenover 1½ millioen Protestanten, oefenden de Ultramontanen geen overwegenden invloed uit. Plotseling is daarin verandering gekomen. In het vorige jaar werd door den Landdag een liberale wet aangenomen op het onderwijs, welke evenwel door het Heerenhuis werd verworpen. Die wet, waarin het neutraal onderwijs als beginsel was aangenomen, wekte een waren storm op zoowel onder Katholieke als Protestantsche clericalen. Met eene regeering, die zulke wetten maakte, kon men geen vrede hebben; men rustte zich toe ten strijde, vooral de Katholieke geestelijkheid ontwikkelde een verbazende veerkracht. Door haar uitnemende organisatie kon zij tot stand brengen, wat geen andere partij gelukte, volkomen eenheid van streven. Vooral op het platteland was zij werkzaam; van daar moest zij het ook hebben, want in de meer ontwikkelde steden was haar invloed gering. Zij stichtte de zoogenaamde Boeren-vereenigingen, - de meer fatsoenlijke naam was Volksvereeniging, - waar het landvolk tot den heiligen strijd voor het geloof bij de stembus werd afgericht; men noemde die vereeniging den ‘zwarten landstorm’, want pastoors en kapelaans verzelden de domme boeren naar het stembureel, om zeker te zijn dat de schapen van den herder niet afvallig werden.
Bij de stemming voor leden voor het Noordduitsche Tolverbond werd de werking van de geestelijke phalanx het eerst beproefd, en verrichtte wonderen van dapperheid. Eenmaal in het vuur geweest werden de getrouwen straks geleid om den aanval te wagen op den Landdag en hier ging de uitslag de stoutste verwachting te boven; terwijl de Ultramontaansche leden van den Landdag vroeger slechts een twaalftal stemmen telden, bracht zij het nu tot 76; zij beschikte over de meerderheid.
Het was evenwel niet alleen de vaan van het geloovig onderwijs,
| |
| |
die de zege deed behalen; veeleer werd den strijd de naam gegeven van een worsteling voor de onafhankelijkheid van het vaderland. Den heer van Hohenlohe, president van het ministerie en minister van Buitenlandsche Zaken, op wien de Ultramontanen inzonderheid gebeten waren om zijn circulaire om bij voorbaat de besluiten van het algemeen concilie krachteloos te maken, voorzoover de H. Vaders een schrede mochten wagen buiten hun gebied, de Kerk, en zich bemoeien met zaken, die den Staat aangingen, - den heer van Hohenlohe werd ten laste gelegd, dat hij Beieren wilde verkoopen aan Pruisen, het doen inlijven in den Noordduitschen Bond. De heer Hohenlohe had geen aanleiding gegeven tot die beschuldiging; veeleer nam hij steeds tegenover den Noordduitschen Bond een afwachtende houding aan, terwijl hij het met Pruisen gesloten verbond, dat ook geen Ultramontaansche macht buiten werking had kunnen stellen, eerbiedigde en eerlijk nakwam.
Niet het ministerie maar de liberale partij in Beieren had evenwel die beschuldiging doen ontstaan, haar in de hand gewerkt. Vreemd genoeg had het uiterste, waartoe de Ultramontaansche partij de zaken dreef, ook op de liberale partij een merkwaardigen invloed uitgeoefend; vóor de Ultramontanen zich in zoo grooten getale op het politieke slagveld vertoonden, was de liberale partij zeer gematigd, zij droeg den naam van liberale middelpartij; de linkerzijde droeg den naam van partij van vooruitgang; het Duitsche Fortschritt was door hen in beslag genomen; zij wilden vooruit, en met stoom, en vooral na de gebeurtenissen van '66 naar het Noorden, naar den Noordduitschen Bond. Zij hadden dezelfde leuze als de Nationaal-liberalen in Noordduitschland, zij dweepten van het ‘groote Duitsche vaderland’ en wilden dat Beieren onmiddellijk en zonder eenig voorbehoud zich zou aansluiten. En zie, die Fortschrittspartij, die vroeger slechts over een 40tal stemmen in den Landdag kon beschikken, won evenzeer aan kracht bij den verkiezingsstrijd; de slagen vielen geheel en alleen in het leger der middelpartij, welker getal van 80 daalde tot een schamel overblijfsel van 12, zoodat niet veel anders overschoot dan afstand te doen van de eer een eigene zelfstandige partij te vormen en zich bij de Fortschrittspartij aan te sluiten.
Men meene evenwel niet, dat de Landdag geen andere liberale vertegenwoordigers telde; naast de Fortschrittspartij stonden, hoezeer dan ook gering in aantal, enkele democraten, die in F. Kolb, bekend door zijn werk over statistiek, in ons land meer bijzonder door zijn Cultur-geschichte der Menschheit, een hevig tegenstander van de staande legers, een flinken woordvoerder bezat. In sommige liberale maatregelen kon de Fortschrittspartij op de ondersteuning der democratische afgevaardigden rekenen; maar over het geheel genomen was hunne verhouding verre van vriendschappelijk; de ultra-democraten gingen geheel met de Ultramontanen, door wien zij ook bij de verkiezingen onder- | |
| |
steund waren; ook hier dus, al kon het niet veel gewicht in de schaal leggen van de zijde der democraten, dat monster-verbond, waarbij de ultra-reactionairen en ultra-liberalen, de beide radicalen zouden we kunnen zeggen, - indien wij dit woord niet nemen in de historische beteekenis, - hand aan hand gaan, om straks, als een van beiden het doel bereikt heeft, aan het vervloeken en verwenschen te gaan. Ook bij de gewone democraten wekte het streven van de Fortschrittsmannen naar vereeniging met Pruisen een sterken weerzin op; niet dat zij zoo anti-nationaal waren om geen vereeniging met het groote Duitsche vaderland te wenschen, maar zij konden in den Noordduitschen Bond, onder de overmacht van het autocratische, militaire, illiberale Pruisen, niet hun vaderland zien. En eere wie eere toekomt, dat een waarlijk liberaal man huiverig is om den Pruis te omhelzen, in wien het traditioneele militarisme als geïncarneerd is, daarin kan men slechts het volgen zien van een beginsel en de standvastigheid om zijn beginsel niet op te offeren aan het vage begrip van nationaliteit.
Zoo stonden de zaken in de laatste dagen van September, toen de Landdag werd bijeengeroepen. De komedie van die korte zitting is bekend; achtmaal werd er gestemd over een president, achtmaal staakten de stemmen, de pogingen van het ministerie om de partijen te bewegen om een vergelijk met elkander te treffen over het benoemen van een bureel, opdat de Kamer zich ten minste kon constitueeren en geopend worden, mislukten. Immers zoolang het bureel niet benoemd was, kon volgens de constitutie van Beieren de Koning den Landdag niet openen. Van het verrichten van belangrijke werkzaamheden kon bij zulk een verhouding der partijen wel geen sprake zijn; maar het ministerie moest in het belang van den Staat ten minste verlangen, dat de begrooting werd afgedaan of crediet-wetten toegestaan; alles te vergeefs, en eindelijk bleef er voor de Regeering niet veel anders over dan een Kamer, die eigenlijk geen Kamer geweest was volgens de letter der wet, te ontbinden.
De houding van het ministerie was, vooral tijdens de onderhandelingen met de Ultramontaansche partij over de verkiezing van een president van den Landdag, niet van dubbelzinnigheid vrij te pleiten; nu het evenwel gebleken was, dat de Ultramontanen met toegevendheid niet te winnen waren, en er met hen niets te beginnen was, besloten de ministers partij te kiezen, en zij wierpen de Ultramontaansche partij den handschoen toe. Op grond dat de laatste niet de ware, niet de intellectueele meerderheid vertegenwoordigde, wijzigde de Regeering de kiesdistricten, waartoe zij volgens de wet recht had; de verontwaardiging over dit wel wettige maar op zedelijk gebied zeer twijfelachtige middel was onder de Ultramontanen even groot als hunne verslagenheid; de verschikking van de districten was er geheel op aan gelegd om de domme kracht van de Ultramontanen te breken, en deze twijfelden of
| |
| |
zij thans wel de overwinning zonden behalen. Toch, dacht de ultramontaan, geen moedeloosheid in de ure van den strijd; de ‘zwarte landstorm’ werd weder opgeroepen, de reeds zoo heftige toon van de clericale bladen verscherpt, en verguisd werd thans alles, wat niet aan het door de geestelijken gegeven wachtwoord gehoorzaamde. Van den kant der tegenpartij bleef men niet achter; de middelen die de Fortschrittspartij te baat nam om den vijand te bestrijden waren dikwerf even weinig kiesch en even weinig gerechtvaardigd; zoo bracht o.a. een redenaar uit de rijen der Fortschrittspartij op een kiesvergadering een kaart meê, waarop de misdrijven stonden aangeteekend, en bewees met statistieke opgaven, dat in de districten, waar Ultramontaansche afgevaardigden gekozen waren, ook de meeste misdaden bedreven werden. Men had hem kunnen vragen, of de clericale afgevaardigden dat helpen konden en of die statistiek ook verandert, wanneer de minister de kiesdistricten wijzigt. Buitendien komt bij den volksvertegenwoordiger of kiezer niet zijn zedelijk gedrag in aanmerking, maar zijn ontwikkeling op staatkundig gebied, en meer waar en meer ter zake ware de spreker geweest, indien hij gezegd had, dat met een groot gedeelte van de clericale afgevaardigden in den Landdag niets was aan te vangen, wanneer er gewerkt moest worden en rapporten opgemaakt over belangrijke wetsontwerpen.
‘Onrechtvaardig goed gedijdt niet,’ zeiden de vromen in Beieren na den afloop van de verkiezingen, want in weerwil van de wijziging van de kiesdistricten, in weerwil van de ministerieele vermaning, dat men meer knappe mannen moest verkiezen, in weerwil van het welsprekend getuigenis der statistiek, de Ultramontanen bleven wederom meester van het slagveld, en was hun meerderheid vroeger twijfelachtig gebleven, nu waren zij van de zege zeker en geloofden met een meerderheid van 80 stemmen tegenover 74 de regeeringde wet te kunnen voorschrijven. Werkelijk was de positie van het ministerie na dezen afloop, vooral omdat het zich rechtstreeks en partijdig met de verkiezingen had ingelaten, zoo moeilijk, dat het gezond verstand onmiddellijke aftreding als het éenig mogelijke voorschreef.
Maar Beieren ligt in Duitschland, en het Duitsche constitutionalisme is van een bijzonderen aard; de volksvertegenwoordiging is daar een soort van concessie als 't ware aan den nieuweren tijd, maar die men dan ook beschouwt als niet meer dan dat, een concessie tevens, die zeer rekbaar is, die men in zijn voordeel kan aanwenden en die men ook in zijn voordeel kan draaien.
Van aftreden van het ministerie Hohenlohe geen sprake, het scheen daar zelfs niet over te denken; het eenigste, waartoe 't overging om althans iets te doen, was het offeren aan ‘de woedende zee’ van de ministers van eeredienst en van binnenlandsche zaken, als de meest gehaten bij de Ultramontanen, zij werden evenwel vervangen door even liberale, maar om hunne antecedenten minder gehate mannen.
| |
| |
Een vermakelijk schouwspel, voorzeker; een liberaal, in vele opzichten plooibaar ministerie; daartegenover een Landdag, waarvan de meerderheid het ministerie, en niet ten onrechte, zeer vijandig gezind is. In de benoeming van het bureel van den Landdag, van de leden der commissiën, allen in streng Ultramontaanschen zin gedaan, kan men het voorspel zien van den strijd, die van het platteland in de raadzaal der volksvertegenwoordigers wordt overgebracht. De Koning heeft tot verwondering van velen den Landdag in persoon geopend en natuurlijk van kalmte en rust gewaagd en groote woorden gesproken over de zelfstandigheid van Beieren, en heeft verder besloten de zaken, die hij zich toch zoo bijzonder niet aantrekt, vooreerst haar loop te laten.
Men zou den strijd in Beieren kunnen beschouwen als een strijd tusschen stad en land, tusschen beschaving en onbeschaafdheid; die in zooverre onze bijzondere aandacht verdient, en wellicht in andere Staten van Europa wel eens herhaald kan worden. De afstand tusschen de ontwikkeling in de steden en die van het platteland is in de laatste jaren zoo ontzettend groot geworden, dat het verschil van inzichten noodwendig een strijd moet uitlokken. Verschil van inzicht - wij vergissen ons, de overgroote meerderheid heeft geen inzicht, heeft geen overtuiging van eenige staatkundige zaak, zij heeft slechts een kerkelijk geloof, en ontzettend groot is de macht van dat geloof, wanneer de geestelijke het volk fanatiseert. De woorden van de meer beschaafde Katholieken zooals van den bekenden hoogleeraar Döllinger, van den bisschop van Passau, stuiten af op het fanatisme van de lagere volksklasse en de even fanatiek opgeleide, eigen denken en eigen doen afgezworen hebbende geestelijkheid. De strijd in Beieren is een teeken des tijds!
19 Januari '70.
Noorman.
|
|