| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
De schaduwzijde der industrie.
De Werklieden-Vereenigingen ‘trade's-unions’ in Engeland.
In onze beschouwing van den toestand van ‘Europa in 1867,’ hebben wij op de gevaren gewezen, welke de maatschappij van den kant der democratie en de rigting die sedert eenige jaren de nijverheid genomen heeft, in de toekomst bedreigen. Sedert wij dat aantoonden is er zóóveel aan het licht gekomen, dat onze vermoedens aangaande het tweede punt zoo zeer bevestigt, dat wij het gepast, ja zelfs noodzakelijk achten om nader daarop terug te komen, en hetgeen er thans in de fabriekwereld omgaat, vooral in het naburig Engeland, als een waarschuwend voorbeeld te doen strekken van de verkeerde rigting die de uitoefening der industrie aldaar genomen heeft en den heilloozen weg, waarop het ‘werkvolk’ tegenwoordig gedreven wordt, tot zijn eigen verderf en dat der maatschappij.
Wij zien in de gedwongen werkschorsingen, in de zoogenoemde ‘strikes’ en ‘grèves,’ (gelukkig hebben wij er nog geen ‘terme technique’ voor in onze taal), een verschijnsel dat van den schadelijksten invloed op de maatschappij worden kan niet alleen, maar zelfs de strekking heeft om de maatschappelijke orde om ver te werpen. Hetgeen er in Engeland heeft plaats gehad is genoegzaam, om dit boven allen twijfel te stellen. Een kort verslag hiervan zal dus onze opmerkingen dienaangaande voorafgaan.
Den 6den Mei 1867 was Londen ter prooi aan eene levendige spanning en vrees. Er zou op dien dag een algemeene ‘meeting’ der ‘werk-vereenigingen’ in het Hyde-park plaats hebben; en men was bevreesd dat aldaar dezelfde ongeregeldheden en misschien nog grootere, dan verleden jaar zouden voorvallen. De groepen en optogten zouden van alle kanten onder de kreten van ‘oorlog aan het kapitaal’ en ‘weg met den adel’ oprukken. Gelukkig liep dit alles beter af dan men gedacht had, en hoezeer men zekere voorzorgen
| |
| |
genomen had, was de houding der regering weifelachtig, misschien wel uit vrees van eene bloedige botsing te doen ontstaan.
Het is waarschijnlijk dat Londen de ongestoorde rust en veiligheid op dien dag aan eene proclamatie van M. Beales, het hoofd der ‘Reform-league’ verschuldigd is. Bij de stelselmatige lijdelijkheid der regering was die stad aan de willekeur der ‘reformers’ en der ‘trade's-unions’ overgelaten. Dit alles had de aftreding van den minister Walpole ten gevolge; en de volksmenners M.M. Beales en Bradlaugh bleven overwinnaars. Beales is een regtsgeleerde, reeds van bejaarden leeftijd, met een schrander uitzigt, die een lucrativen post voor dien van het hoofd der ‘Reform-league’ verwisselde. Zijne werkzaamheid grenst aan het ongeloofelijke, als men zijne uitgebreide correspondentie met alle volks-vereenigingen, zijne manifesten en talrijke aanspraken in de openbare ‘meetings’ in aanmerking neemt. Zijn magtige invloed heeft de monster-‘meeting’ van Hyde-park zonder stoornis doen afloopen. Zijne partij doodverft hem reeds als den aanstaanden grootkanselier van Engeland!
Bradlaugh, bijgenaamd de ‘iconoclast’, is van een ander slag. Deze ultra-radicaal is een jonge procureurs-klerk van zulke overdreven beginselen dat, zoo zij konden verwezenlijkt worden, de grondslagen waarop de maatschappij rust zouden vernietigd zijn. Niet alleen predikt hij in zijn dagblad, ‘the National Reformer’ openlijk het atheïsmus, maar hij verklaart dat scheppen en vernielen dezelfde handeling zijn, dat het omverwerpen der bestaande orde eene prijzenswaardige daad is, en dat de leer van den vrijen wil, van verantwoordelijkheid en geweten kleingeestige vooroordeelen zijn, die hij wil uitroeijen even als de begrippen van schaamte en welvoegelijkheid. Zulk een dolzinnig ijveraar vindt onder het engelsche werkvolk reeds vele aanhangers.
Wij hebben M. Bright niet onder de overwinnaars van 6 Mei geplaatst, omdat hij thans door de twee genoemde reformleiders overschaduwd wordt. Groot voorstander van het vredesgenootschap, heeft hij in den laatsten tijd geene pogingen verzuimd die den burgeroorlog ten gevolge zouden kunnen hebben. Hij is van de radicaalste liberale gevoelens en heeft eene ruwheid van vormen in zijne populaire welsprekendheid, die geheel met de hardheid zijner wezenstrekken overeenkomt.
De hevigheid tegen zijne tegenstanders kent geene palen. Hoewel een heftig bestrijder van het Derby-ministerie, hield hij zich den 6den Mei op den achtergrond, en het volk stelt in hem niet dat volkomen vertrouwen als in Beales en Bradlaugh.
Dit zijn de voornaamste leiders van de radicale volkspartij, die voornamelijk uit het ‘werkvolk’ bestaat, dat door reform van het kiesstelsel vermeent meer invloed op het Parlement te zullen verkrijgen, zoodat de reformquestie, met de ‘trade's-unions’ in een naauw
| |
| |
verband staat, omdat deze het werkvolk diets maken, dat indien het algemeen stemregt werd ingevoerd, de gouden eeuw voor de werklieden zou aanbreken, en zij hunne patronen, die hen zoo lang onderdrukten, de wet zouden kunnen stellen, en op hunne beurt over hen zouden heerschen. Sedert eenigen tijd schijnen de drie volksleiders gematigder te zijn geworden. Bradlaugh heeft zelfs van zijn lidmaatschap in het bestuur der ‘Reform-league’ afstand gedaan. Zij hebben gelukkig geen zoo doortastend gebruik van de omstandigheden als de heer von Bismarck gemaakt, anders ware er welligt een omwenteling in Engeland uitgebarsten.
Een gewigtige ontdekking is hiervan misschien wel de voornaamste oorzaak. Het geheim der inrigting en handelingen der ‘trade's-unions’ is intusschen grootendeels ontsluijerd, en dit was geenszins geschikt om hun invloed te vergrooten, integendeel die is daardoor sterk geschokt. De inrigting der werkvereenigingen, waarvan men er tegenwoordig in Engeland 444 telt, heeft de aandacht van het publiek en der regering getrokken, voornamelijk na het onderzoek der commissie van Sheffield, dat daarover het schrikkelijkst licht verspreidt.
De engelsche werklieden, sedert 1813 van de beperkingen in de vrije uitoefening van hunnen arbeid verlost, en in 1824 het regt van vereeniging hebbende verkregen, rigtten sedert dit tijdstip in ieder afzonderlijk bedrijf, genootschappen van onderlinge ondersteuning op, door middel van een zekere wekelijksche korting op hun werkloon. Door het verbazend groot getal der deelnemers, klommen weldra deze bijdragen, oorspronkelijk voor de verpleging van zieken en het onderhoud van weezen en weduwen bestemd, tot eene ongehoord groote som. Tot bewijs hiervan strekke het voorbeeld van de officieele rekening en verantwoording door eene vereeniging van werklieden, van zekere machines, verleden jaar gedaan. Deze vereeniging, in 1851 opgerigt, had in den loop van 15 jaren aan ondersteuning van verschillenden aard en om eenige ‘strikes’ te onderhouden, de som van 484,717 p. st. (bijna f 6,000,000) uitgegeven. Niettegenstaande deze uitgaaf, had deze vereeniging in 1865, bestaande uit 30,984 leden, een reserve-kas van omtrent f 1,500,000. Als men overweegt, dat het getal der ‘trade's-unions’ gestadig toeneemt, welke men verzekert, dat thans reeds 800,000 leden tellen, dan begrijpt men dat hunne werking en invloed onwederstaanbaar kan worden. Zij zijn op eene doeltreffende wijs voor eene gezamenlijke werking ingerigt, even als sommige staatkundige geheime genootschappen van onzen tijd. Vooreerst heeft ieder beroep een afzonderlijk bestuur in de verschillende hoofdplaatsen der fabriekbevolking, waarvan de hierarchische rangordening en eene centrale magt, te Londen zitting houdende, uitgaat en die het ‘executief’ genoemd wordt. Indien deze vereenigingen goed waren bestuurd, niet onderling in twist en in botsing met de patronen waren geraakt, hunne inkom- | |
| |
sten door het onderhouden van langdurige ‘strikes’ niet aanzienlijk verminderd hadden, en hunne besturen eerlijk in hunne
administratie waren geweest, zouden zij een veel grooter en heilzamer invloed hebben kunnen uitoefenen; doch nu is het gebleken en men is tot de overtuiging gekomen, dat deze vereenigingen, in plaats van zich alleen tot het ondersteunen van zieken en behoeftigen, en het lenigen der ellende van weduwen en weezen te bepalen, veeltijds dienden, om het vuur der tweedragt aan te stoken, onnoodige ‘strikes’ te doen voortduren, en ook wel om de bijdragen gedeeltelijk in de zakken der administrateuren te doen verdwijnen. Al was men van het laatste overtuigd, toch hadden de aandeelhouders en contribuanten hierop geen verhaal bij de regtbanken, uithoofde van een gebrek in de engelsche wetgeving, die geene vereenigingen en geheime genootschappen als regtspersonen erkent, en wil dat iedere eigendom, om regtens erkend te worden, persoonlijk en op naam moet zijn; zoodat men geen aanspraak op zijn deel in een collectief eigendom kan maken.
Eenige maanden geleden ging een der penningmeesters eener vereeniging met de kas door. Om hiervan de teruggaaf te verkrijgen, bragt de beroofde vereeniging hare aanklagt voor de regtbanken, doch deze weigerden die aan te nemen en den schuldige te vervolgen, bewerende dat de vereeniging als geen regtspersoon zijnde niets kon bezitten, noch voor de regtbank getuigen, hierbij dezen overtolligen considerans voegende, geschikt om de ‘trade's-unions’ in miskrediet bij het publiek te brengen. Een voorstel van sommige vrienden der werklieden in het parlement om hierin door de wet verandering te brengen ging niet door, omdat dit staatsligchaam over het algemeen tegen de ‘trade's-unions’ ingenomen was, wat bij hetgeen nu aan den dag kwam, niet is te verwonderen. Na deze vruchtelooze poging, waarin zij aan hun lot werden overgelaten, vormden zich de ‘unions’ voor een gedeelte als geheime genootschappen, vooral wat het beheer hunner geldmiddelen betreft. Het is over deze nieuwe inrigting dat de twee door het parlement benoemde commissiën van onderzoek dagelijks de afschuwelijkste openbaringen ontvangen en de verschrikkelijkste ontdekkingen doen.
De twee commissiën zitten afzonderlijk en hare taak is nog ver van afgeloopen. De eerste heeft als voorzitter een der hoogst geplaatste magistraatspersoonen, Sir William Erle, en zij bevat de voornaamste en achtingwaardigste leden van het parlement, waaronder men M. Roebuck, den veteraan van het liberalismus, opmerkt. Zijne populariteit is thans sterk verminderd, vooral nadat hij door zijne ondervragingen zeer onvoordeelige bekentenissen voor de vereenigingen heeft uitgelokt. Sedert 1847 was hij vertegenwoordiger in het Parlement voor de stad Sheffield, die onlangs het tooneel was van die gruwelijke misdaden, door de hoofden der vereenigingen aldaar bevolen.
De uitkomsten van het onderzoek komen, tot hiertoe, hoofdzakelijk daarop neder, dat vooreerst de ‘trade's-unions’ geheel van hare oor- | |
| |
spronkelijke instelling en bedoeling ontaard zijn, en voornamelijk slechts daartoe dienen om de vrijheid van den arbeid tot schade van het algemeen en van den werkman te beperken, dien zij aansporen om overdreven eischen aan de patronen te doen en die door langdurige werkschorsingen (‘strikes’) pogen te verkrijgen. Zij eischen gedurig hooger loon en mindere werkuren, hiertoe door de hoofden der ‘unions’ aangespoord, die driest genoeg zijn om openlijk voor de commissiën van onderzoek te durven verklaren: dat zij van de patronen zooveel eischen als zij maar kunnen, ‘de rest gaat ons niet aan!’
Het kan in Engeland bij de ‘strikes’ tot zeer karakteristieke uitingen der volkszeden komen. Zoo zag men den dag nadat eene schorsing van de koetsiers der fiacres was begonnen, een affiche in de openbare rijtuigen aangeplakt, dat de koetsiers, geen last hebbende om hun bedrijf op den ‘dag des Heeren’ te staken, echter verzochten geen gebruik op dien dag van hunne rijtuigen te willen maken.
Een andere omstandigheid is tevens aan het licht gekomen: dat in plaats van de werkzaamheid aan te moedigen, en de bekwamen te beloonen, de ‘trade's-unions’ al haar best doen om de hoeveelheid en hoedanigheid van het voortgebragte werk te verminderen, en dat zij, hetgeen ook reeds in andere landen zich begint te vertoonen, er slechts op uit zijn om de ‘middelmatigheid’ te beschermen. Een uitstekend en bekwaam werkman is een doorn in hun oog; een vlijtig huisvader, die zich durfde vermeten eenige uren over te werken, wordt met boete bestraft. Dat hij zich in de kroeg begeeft en zijn loon tot schade van zijn gezin daarin verbrast is hun zelfs welgevallig. Indien hij voortgaat met overwerken stelt hij zich aan zwaarder straffen bloot en aan wraaknemingen, zoo als er te Sheffield, en ook elders, hebben plaats gehad.
De willekeurigste en de meest met de vrijheid van het individu strijdige reglementen worden door de ‘unions’ in werking gebragt, de beperkende gebruiken der oude ‘gilden’ komen daarin weder te voorschijn, alleen met dit onderscheid, dat zij nu, niet zoo als voorheen ten voordeele van de patronen, maar tot dat van de werklieden uitgelegd en toegepast worden, namelijk van die welke zich blindelings aan de leiding der hoofden van de vereenigingen overgeven.
De reglementen dezer vereenigingen zijn geheim, en men kan ze slechts met moeite ter inzage bekomen. Zie hier de hoofdzakelijke bepaling, die alles verklaart: ‘Ieder lid der vereeniging, die over de zaken van de “union” spreekt met een ander die daartoe niet behoort zal met eene boete worden gestraft, en ieder lid, die aan anderen dan zijne medeleden, zijne grieven of de onregtvaardigheden die hij van de bestuurders der union zoude geleden hebben openbaart, en daardoor de vereeniging en de bestuurders benadeelt, zal tot eene groote boete verwezen of uitgeworpen worden.’
Deze bepaling heeft de strekking om deze inrigtingen buiten het toe- | |
| |
zigt der overheden en regtbanken te houden, en een staat in den staat te stichten; de leden zijn hierdoor aan de willekeur der hoofden onderworpen, en kunnen geen aanspraak op het medelijden en de bescherming van het publiek en de regering maken, die natuurlijk tegen deze geheime genootschappen vooringenomen zijn.
Hoezeer de boeten zwaar en de uitbanningen, vooral voor hen die reeds lang aan de ‘union’ bijgedragen hebben, voor de werklieden zeer nadeelig zijn, nog veel erger zijn de gevaren, waaraan de leden zich blootstellen, als zij het juk pogen af te schudden dat hun de hoofden der vereenigingen hebben opgelegd. De magt die deze hoofden zich aanmatigen is veel grooter dan ooit de patronen over hunne werklieden, die zij betaalden, hebben durven uitoefenen. Ergerlijk zijn de geheime mishandelingen, die degenen welke zich niet aan eene langdurige ‘strike’ kunnen of willen onderwerpen, moeten ondergaan. Zij gelijken op de geheime straf van het veemgerigt en zijn niet allen in de reglementen opgenomen. De zachtste zijn nog het afkloppen der weerspanningen, het bederven en vernielen van hunne gereedschappen. Zoo als gewoonlijk, zijn in de reglementen, evenals in alle geheime genootschappen de officieele straffen in eene conventionele dieventaal (argot) uitgedrukt; wij zullen er eenige van doen kennen; b.v. als een werkman ‘lastig’ (‘obnoxious’) voor de andere leden der vereeniging wordt, door op eene fabriek of werkplaats te arbeiden, die door de vereeniging met eene zwarte kool geteekend is, of niet weigert te werken met een die geen lid is der vereeniging, of om eene andere oorzaak, is de eerste straf die hij ondergaat, dat men alle betrekking met hem afbreekt, en hem in plaats van onderstand of bescherming te verleenen op alle mogelijke wijzen benadeelt en dwarsboomt: deze soort van werkmans-‘excommunicatie’ wordt genoemd ‘iemand naar Coventry sturen.’ Deze uitdrukking, waarvan velen de beteekenis niet weten, is reeds van ouden datum; zij werd het eerst in de VIIe eeuw door de ‘cavaliers’ of engelsche koningsgezinden gebruikt, die de Puriteinen naar Coventry zonden.
Als deze eerste strafoefening, die den werkman in eene akelige afzondering stoot en hem als een door de pest aangetaste doet schuwen, hem niet tot inkeer brengt en berouwhebbend vergiffenis doet vragen, is er een tweede graad van bestraffing die zelden haar doel mist. Door list of openbaar geweld, zelfs door inbraak maakt men zich meester van de gereedschappen van den weerspannigen veroordeelde; door hem dus te beletten om voor zich en de zijnen te werken, en daardoor in het gevaar te stellen van met zijn gezin van honger en gebrek om te komen, noodzaakt men hem zich aan de verordeningen der ‘union’ te onderwerpen en daarenboven eene zware boete te betalen, eer men hem zijne gereedschappen terug geeft. Deze straf noemt men ‘rattening.’ Men heeft in de commissie aan de werklieden gevraagd, waarom zij zich niet bij de regtbanken over zulk eene behandeling beklaagd
| |
| |
hebben. Velen durfden hierop geen antwoord geven uit vrees voor de wraak der ‘unions’-hoofden. Dit was hun ten strengste door de reglementen verboden, zij vreesden zoo zeer door hen overvallen en verminkt (‘maimed’) te worden, dat men van de meesten bijna geene getuigenis konde uitlokken. Er waren er zelfs die niet eer begonnen te klappen, dan nadat zij verzocht hadden, dat men hen naar eene kolonie zou overvoeren waar zij buiten het bereik van de wraak der ‘union’ zouden zijn. Buiten de ‘coventry’ en de ‘rattening’ heeft men op verscheiden plaatsen en vooral te Sheffield door de ‘trade's-unions’ van de verfoeijelijkste en strafwaardigste middelen gebruik gemaakt, om de weerspanningen te dwingen en ten onder te brengen, en tevens al degenen af te schrikken die in den weg mogten staan.
Iedereen heeft van de in het geheimzinnig duister gepleegde gruweldaden te Sheffield gepleegd, gehoord, die men aan de ‘unions’ toeschreef zonder dat men de daders op het spoor konde komen, niettegenstaande de belooningen door de regering aan de aanbrengers beloofd. De vereenigingen veinsden ook zelve een groote verontwaardiging daarover en loofden van haren kant ook eene belooning uit, vertrouwende dat niemand hiervan gebruik zoude durven maken; zij dachten daardoor de verdenking van zich af te wenden.
Om achter de waarheid te komen heeft zich eene Commissie van onderzoek naar Sheffield zelf begeven, die niet lang gezeten heeft zonder tot de treurigste ontdekkingen te komen. Een der misdaden die den grootsten afschuw heeft verwekt was de poging, reeds acht jaar geleden gedaan, om door een mijn het huis van den werkman Holliwel in de lucht te doen springen. Deze behoorde niet tot de ‘unions’, maar was bij haar ten hoogste gehaat, omdat hij aankomelingen in de leer nam, wat de vereenigingen niet toestaan zonder dat daarvoor aan haar een hoog entreegeld betaald wordt. In de zevende zitting van de commissie van Sheffield, verklaarde eindelijk de werkman Shaw, nadat hij door vrees of omkooping een valsche getuigenis van onkunde afgelegd had, de waarheid te zullen hulde doen, van welke verklaring wij woordelijk eenige zeer karakteristieke en naïve gedeelten hier laten volgen. ‘Toen ik mij op mijn twintigste jaar, zeide Shaw, in het huis van Broadhead (den secretaris van de vereeniging der “Sawgrinders”, zaagslijpers) te Sheffield bevond kwam Clark mij vragen of ik mij met een “Job” (een klein karweitje) wilde belasten, namelijk om het huis van “Topsy” in de lucht te doen vliegen. (“Topsy” was de bijnaam van Holliwel die zoo als gezegd is niet tot de “union” behoorde)..... Ik antwoordde dat ik dit wel doen wilde, en Clark ging, nadat hij mij gezegd had, dat wij daarmede 3 pond sterl. zouden verdienen, boven in het huis en kwam met drie vaatjes buskruid naar beneden. Clark zeide mij toen dat hij den ouden Smeeton (een bijnaam van Broadhead) had gesproken en dat die hem het buskruid had gegeven... enz. enz.’ Shaw vertelde vervolgens dat hij met mede- | |
| |
weten van Clark een gedeelte van het kruid gestolen en verkocht, en hij de rest gebruikt had om eene ontploffing in het huis van Holliwell te doen ontstaan, die gelukkig geene andere gevolgen had, dan den
bewoner daarvan te kwetsen. Eene week na de uitbarsting, zeide Clark aan Shaw dat hij drie ‘quid’ (pond sterl.) van Broadhead ontvangen had, en gaf hem daarvan dertig shillings voor zijn aandeel. Deze zaak, die aan verscheidene werklieden bekend was, welke door Shaw genoemd werden, bleef menig jaar verborgen, maar eindelijk besloot Clark, waarschijnlijk door geld daartoe omgekocht, om Broadhead aan te klagen, terwijl deze, om zich tegen die aanklagt te beveiligen, besloot om Shaw zijne gereedschappen afhandig te doen maken (volgens de straf der ‘rattening’); hij stookte tegen hem zekeren Martin op, die in de zaal van het committé der vereeniging poogde hem met duimstooten de oogen uit het hoofd te duwen, hetgeen in de dieventaal ‘to gouge the eyes out’ genoemd wordt. Hierdoor bevreesd geworden werd Shaw door Broadhead gevleid met het uitzigt, dat indien ‘hij zich wijs wilde gedragen’ hem zijne gereedschappen zouden worden terug gegeven, en tevens gedwongen den 27sten November 1866 eene verklaring te onderteekenen dat Broadhead hem nimmer tot eene misdaad had aangezet; maar zoodra hij uit de klaauwen van den secretaris der ‘union’ was schreef hij aan dien booswicht dat hij zijne verklaring introk, hem tevens de personen noemende die zijne schuld als getuigen volkomen zouden kunnen bevestigen. Men staat bij zulk een zamenweefsel van boosheid, verraad en onmenschelijkheid, verbaasd over den lagen trap van beschaving, of liever de zedelijke ontaarding van velen onder het Engelsche werkvolk.
In dezelfde zitting van den 13den Junij l.l. verscheen voor de commissie een ander getuige, Hallam, die erkende dat hij 25 shillings ontvangen had om zijn eigen vader te rattineren (‘rattened’); maar niettegenstaande hij in bijzijn van verscheidene personen zich beroemd had 15 souvereinen van den meergenoemden Broadhead ontvangen te hebben om een ander klein karweitje (‘Job’) waar te nemen: dat is namelijk, om met 28 ponden buskruid de fabriek van de HH. Whatman en Smith in de lucht te doen springen, waar men eene machine gebruikte die volstrekt niet naar den zin der ‘union’ was, weigerde hij halsstarrig zulks te erkennen. Niettemin werd hij dadelijk tot zes maanden gevangenis veroordeeld, omdat hij den naam van een anderen werkman niet wilde noemen, dien hij echter van zware vergrijpen beschuldigde, en hem werd aangezegd, dat hij, zoo hij niet tot inkeer kwam, voor valsche getuigenis en brandstichting zou te recht staan.
Hallam begreep nu dat zijn hardnekkig ontkennen hem weinig zoude baten, en kwam eindelijk tot eene meer volledige bekentenis. Men zag toen den booswicht in een zedelijken doodstrijd, naar mate hij den sluijer van zijne zwarte ziel opligtte, die niet terug gedeinsd had, om voor geld de zwaarste misdaden van moord, brandstichting en mishan- | |
| |
delingen van allerlei aard te bedrijven, of daaraan medepligtig te zijn, en die onder verschrikkelijke stuiptrekkingen het geheim zijner schuld openbaarde, onder het afgrijzen van allen die hem aanhoorden. ‘Waarom heeft men een geweerschot op den persoon van Linley gelost?’ vroeg de voorzitter der commissie van onderzoek, M. Overend, aan Hallam. - ‘Omdat hij de ‘unions’ hinderde; ik praatte over deze zaak met den secretaris Broadhead, die mij zeide dat wij morgen een ander onderhoud zouden hebben, waarvan de uitslag was, dat ik mij voor 20 pond st. met de uitvoering van het ‘kleine karweitje’ belastte. Ik haalde een zekeren Crookes over om met mij mede te doen, omdat hij een goed schutter was, en wij volgden Linley, alle nachten gedurende zes weken (uitgezonderd, wel te verstaan, des zondags!), en ik dwong eindelijk Crookes met een windroer op Linley te schieten die weinig tijds daarna aan zijne wond overleed. Ik had 20 pond st. gevraagd; maar Broadhead zeide mij dat het karweitje niet meer dan 15 pond sterl. waard was die ik met Crookes deelde.....! Broadhead heeft in zijne bekentenis omtrent deze zaak volgehouden dat hij altijd zeer bekwame schutters koos, om zeker te zijn dat zij zijne slachtoffers slechts kwetsen en niet dood schieten zouden! Toen men zag dat men voor Broadhead, die zelf tot bekentenis van zijne menigvuldige misdaden gekomen was, niet meer bevreesd behoefde te zijn, gaven zijne medepligtigen, door de belofte van straffeloosheid uitgelokt, een omstandig verhaal van hetgeen er sedert tien jaren te Sheffield gebeurd was; (het gouvernement wilde niet
dat men hooger zoude opklimmen). De stad Sheffield, die omtrent 100,000 inwoners telt, is sedert verscheidene jaren onderworpen geweest aan de sombere dwingelandij der ‘unions’, waarvan een Broadhead de ziel en het opperhoofd was, die zijn gezag door moorden, brandstichtingen en kruidontploffingen handhaafde. Het ware even terugstootend als eentoonig om alles te verhalen, wat er in al dien tijd voorviel. Hetgeen men niet kan noch moet verzwijgen is, dat de schuldigen over het algemeen wel bekend waren, maar dat men hen niet aan den regter durfde aangeven; dat de secretarissen van andere ‘unions’ tot de kosten van de zoogenoemde ‘kleine karweitjes bijdroegen, en dat de moordenaars en brandstichters erkend hebben dat zij geen reden van haat of wraakzucht tegen hunne slachtoffers hadden, die zij somtijds in het geheel niet kenden, maar alleen werkten om de belooning en uit gehoorzaamheid aan de hoofden der ‘trade's-unions’. Hetgeen vooral merkwaardig is bij de uitoefening van de ‘kleine karweitjes’, is het volkomen gemis van alle schaamte en terughouding, die zelden de verdorvenste booswichten geheel verlaat. Daar waar de zedelijkheid en de godsdienst opgehouden hebben het geweten te leiden, zoude men denken dat de vrees voor de wet nog een teugel zoude zijn. Volstrekt niet. De werklieden van Sheffield schijnen niets anders dan de wraak van de hoofden der vereenigingen te vreezen, en deze gehoorzamen
| |
| |
blindelings aan de secretarissen van het hoofdbestuur te Londen, evenals in Syrië de Assassijnen, acht eeuwen geleden, aan den Oude van den Berg gehoorzaamden. Alleen met dit onderscheid, dat de moordenaars van dien tijd bezield waren met de hoop van hiermede het paradijs te verdienen, waarvan men hun een voorsmaak gegeven had, terwijl men te Sheffield voor eenige shillingen, met loven en bieden, in koelen bloede een moord of brandstichting bedreef.
Als men de processenverbaal der Commissie van onderzoek leest, herinnert men zich onwillekeurig het beruchte onderzoek dat er ten tijde van paus Alexander VI te Rome plaats had, toen de hertog van Valentinois (Cesar Borgia), ijverzuchtig jegens zijn broeder Giovanni, die door zijne zuster Lucretia Borgia boven hem gesteld werd, hem deed vermoorden en in den Tiber werpen. Een schuitenvoerder had zulks gezien, en toen men hem vroeg, waarom hij zijne verklaring niet eerder gedaan had, riep hij uit, dat hij in zijn leven zoo vele van die avonturen bijgewoond had waarop men geen acht had geslagen, dat hij niet had geloofd dat men aan dit voorval zooveel gewigt zoude hechten. Dit naïve antwoord geeft een denkbeeld van de bange vrees die toen te Rome even als thans in de fabrieksteden van Engeland geheerscht heeft, zij verklaart de onverschilligheid met welke de misdaden door de hoofden der ‘unions’ bevolen, te Sheffield werden aangezien, zelfs door onpartijdige en door hunnen maatschappelijken toestand daar boven verhevene menschen. Zulk een zedelijke toestand doet ons aan de verdorven tijden van Italië in de XVde eeuw denken, vooral als men te Londen zelf op klaar lichten dag door een bende roovers en dieven kan omsingeld en van hetgeen men in geld en waarde bij zich heeft beroofd worden. Waarlijk, het trotsche Engeland mag wel op het zien van de barbaarschheid, onkunde en verdorvenheid zijner lagere klassen, nederig worden!
Wanneer het geheele rapport van het onderzoek der Commissie zal bekend zijn, omtrent de misdaden te Sheffield gepleegd, zal het een tegenhanger uitmaken van de beroemde ‘Grands Jours d'Auvergne’, zoo treffend door Fléchier beschreven, waarin men den adel en de geestelijkheid bijna dezelfde rol als een Broadhead en consorten ziet spelen.
Gelukkig oefenen de andere ‘unions’ dien verderfelijken invloed niet uit, zij hebben ook geen behoefte om zulke wandaden te plegen. Zoodra men haar tegenstaat, en sommige werklieden weigeren te gehoorzamen aan haar verbod om op sommige fabrieken, welke door haar in den ban gedaan, te blijven werken, worden dezen door hunne zendelingen met de strengste bedreigingen genoodzaakt zich met de ‘strikers’ te vereenigen. Men weet nu wat het beteekent ‘dat zij door de “unions” zullen “gebrandmerkt” worden.
De “strike” der kleedermakers te Londen, die nu reeds meer dan 17 weken geduurd heeft, is hiervan het sprekendst bewijs.
| |
| |
Het openbaar maken van de uitkomsten der nasporing van de Commissiën van onderzoek is het voornaamste middel om dien maatschappelijken kanker tegen te gaan. Licht verspreid over het misdrijf in het duister gepleegd, zal het eindelijk doen verdwijnen. Het algemeen gevoelen wordt daardoor tot verontwaardiging opgewekt. Reeds verklaren de organen van de radikale pers, o.a. de “Star” dat zij een afchuw van zulke handelingen hebben, en zij scheiden zich van de “trade's-unions” af, zeggende, dat zij het zijn, die thans de vrijheid willen onderdrukken. De geheime vereenigingen zullen voor de openbaarmaking van het onderzoek uiteen stuiven, evenals het “chartisme” in 1849. Maar men ga hierin ijverig voort, nog is alles niet opgehelderd, en het schijnt dat de misdrijven van Sheffield zich naar Londen pogen over te planten, waar zij moeijelijker zullen zijn te ontdekken. Het geldt hier het belang van den arbeidersstand, zoowel als dat van de maatschappij in het algemeen.
De voornaamste dagbladen van Engeland, die de tolken van de openbare meening zijn, hebben de vrijheid in gevaar verklaard tegenover de “unions.” Van alle kanten vraagt men: Wat is hiertegen te doen?’ Vooreerst moet men beginnen met ronduit te verkondigen, dat men vast besloten heeft zich niet onder het juk te buigen van een Broadhead en zijne consorten Clark, Crookes, Shaw, Hallam, enz., die, zooals men voorheen zoude gezegd hebben, aan de hoogste galg verdienden opgehangen te worden, en tegen hen te handelen met die veerkracht, welke de beschaafde Engelsche standen kenmerkt. Verdienen zij straffeloosheid omdat men hen door de belofte daarvan tot bekentenis heeft uitgelokt?...
De werklieden van Engeland, zegt men, maken een verbazend getal van 11 millioen uit (?), en als zij vrij kunnen spreken zonder vrees van naar ‘Coventry’ gezonden te worden, verfoeijen zij de dwingelandij die 800,000 onder hen uitoefenen, welke tot de ‘unions’ behooren, en die de geesel der patronen en der capitalisten zoowel als van den werkman zijn. Dat allen, die daarvan te lijden hebben, zich vereenigen en zich onderling verstaan om zich tegen de onzinnige en ellendige booswichten te verzetten, die van het regt van vereeniging misbruik maken. De ‘Times’ zeide eenigen tijd geleden, dat alle fabrikanten en patronen moesten overeenkomen om alle deelgenooten van de onzedelijke en verderfelijke vereenigingen van hunne fabrieken en werkplaatsen te weren.
Indien men een krachtig besluit neemt om aan de vrije werklieden, die eene zoo groote meerderheid uitmaken, hoogere werkloonen naar mate van hunne meerdere bekwaamheid en ordelijk gedrag te geven, en hen daardoor aanspoort, om de voortbrengselen van hunnen arbeid
| |
| |
te verbeteren, zal men den doodsteek aan de ‘unions’ en hare ongerijmde en hoogst schadelijke reglementen geven. Het tegenwoordig tijdsgewricht is daartoe volkomen geschikt. Het onderzoek te Sheffield heeft aller oogen geopend. De rapporten van lord Granville en van doctor Playfair, omtrent de algemeene tentoonstelling van Parijs, doen zien dat Engeland in sommige fabriekartikelen niet met gelijken tred als andere volken van Europa vooruitgegaan is. Het zijn voornamelijk in de ijzerfabrikaten van Sheffield en Birmingham, waar de ‘unions’ het meest haar willekeurig gezag uitoefenden, dat de vreemde concurrentie het meest zich ten hunnen nadeele vertoont. Voor zulke feiten kan geen Engelschman onverschillig blijven. De terugwerking heeft zich dan reeds op verschillende plaatsen vertoond; sommige ‘unions’ hebben zich dan ook gehaast om tegen de wandaden van Sheffield luide hare stem te verheffen, en de verantwoordelijkheid daarvan op een Broadhead en consorten alleen te werpen, met dringend verzoek om deze onverlaten uit de ‘union’ te werpen, waaraan men uit vrees of valsche schaamte nog niet voldaan heeft, ofschoon zij dubbel verdiend hadden al de gestrengheid der strafwet te ondervinden. Dit alles beduidt nog niet veel, indien zij niet voor eens en voor altijd van haar stelsel van ‘naar Coventry zenden’ en van de ‘rattening’ terugkomen, en dat der bevreesdmaking laten varen, waardoor de kleedermakers-‘strike’ zoolang duurt. Als zij hare gelden alleen voor het doel besteden, waarvoor zij oorspronkelijk gegeven zijn, dan eerst zal men gelooven, dat het met hare betuigingen ernst is. Want wat moet men denken, wanneer men hoort dat men op eene algemeene vergadering der hoofden van de ‘unions’ zich met hevigheid uitgelaten heeft tegen het verslag dat de ‘Times’ van het onderzoek te Sheffield had gegeven, en dit ‘een misdaad
niet minder afschuwelijk dan de grootste wandaden van een Broadhead’ gelieft te noemen, en dat wel onder het voorzitterschap van M. Potter, een der godsdienstigste en gematigdste der Unionisten! Wat van de verstoring door het opgezette graauw van eene vergadering van conservatieve werklieden, die niets met die ‘unions’ en haar drijven te doen willen hebben, waartegen ook de organen van het radicalismus en de reformvereeniging van Paddington met hooge afkeuring opgekomen zijn. Men moet de vrije meetings en ‘unions’ der meerderheid van de werklieden tegen de dwangheerschappij van de oude ‘trade's-unions’ beschermen; meer dan 10 millioen moeten zich niet door eene minderheid, al was die 800,000 sterk, laten beheerschen en onderdrukken. Het is in het belang der fabrikanten en patronen, om de vrije werklieden te beschermen, en ware het mogelijk de van haar oorspronkelijke instelling ontaarde ‘trade's-unions’ met wortel en tak te helpen uitroeijen of ze, zooveel dat kan, in eenen anderen geest te hervormen.
Ongelukkig is de lage trap van beschaving, de volslagen onkunde, het gemis van alle zedelijke en godsdienstige kennis en gevoel bij den
| |
| |
Engelschen arbeidersstand, een groote hinderpaal om dit doel vooralsnog te bereiken. Over het algemeen leven de fabriekarbeiders en de werklieden slechts bij den dag, het voornaamste doel van hun bestaan is slechts zooveel geld mogelijk te verdienen, en daarvoor zoo min mogelijk te werken, om het in laag zingenot en vooral in dronkenschap te verbrassen. Evenals hunne opvoeding geheel verzuimd is, verzuimen zij die van hunne kinderen, die na een gebrekkig en kortstondig onderrigt, dat spoedig geheel vergeten is, ontvangen te hebben, vroegtijdig gebruikt worden, om ook wat tot de verdiensten bij te dragen en getuigen te zijn van het zedeloos gedrag hunner ouders en der overige fabriekgasten. Daar zij altijd even arm blijven, 't zij ze veel verdienen of niet, zijn zij voor eenige shillingen, voor al hetgeen hun de leiders willen laten verrigten of laten schreeuwen, dadelijk gereed. Ofschoon zij geen het minste begrip van eene verkiezing of parlementshervorming hebben, worden zij gebruikt om voor den arbeidersstand het kiesregt te eischen, dat hunnen toestand volstrekt niet zal verbeteren, maar slechts hunne leiders in het parlement brengen, hetgeen het voornaamste doel is, dat deze beoogen. Zoolang niet door een verbeterd en langduriger onderwijs de kennis onder den arbeidersstand meer toeneemt en zij daardoor meer vatbaar voor spaarzaamheid, zedelijke en godsdienstige gevoelens gemaakt worden, is er op geene verbetering van hun lot te hopen, en Europa, zoowel als Engeland, wordt door de werktuigen der industrie zelve met de onheilen van eene omwenteling en kwijning der nijverheid bedreigd. Het is te verwonderen, dat een zoo groot logicus en oeconomist als Stuart Mill dit niet inziet, dat hij, in plaats van zich bij een Beales en Bright aan te sluiten, de gaven van zijnen geest niet aanwendt om een middel op te sporen om het lot van den Engelschen werkman zoo in zedelijk en godsdienstig opzigt als stoffelijk te verbeteren, en de ‘strikes’
als het verderfelijkste inkruipsel der industrie aan te wijzen. Deze dreigen zich reeds over Europa te zullen verspreiden, in Frankrijk zijn zij onder den naam van ‘grèves’ geen vreemd verschijnsel meer. Te wenschen ware het, dat de regeringen overeenkwamen om geene vereenigingen van werklieden, dan die met een weldadig doel toe te laten, waarvan de statuten openbaar moesten zijn en die jaarlijks hare ontvangsten en uitgaven moesten publiek maken, terwijl alle geheime vereenigingen streng verboden en gestraft behooren te worden.
24 Augustus 1867.
J.A.B.
|
|