| |
Politiek overzicht.
Als keizer Napoleon even nauwkeurig de geschiedenis navorschte van het Rijk, waarover hij regeert, als die der Romeinen, dan zou hij misschien een dezer dagen wel eens gedacht hebben aan een opmerking van den sluwen vertrouwde van Lodewijk XI, van den sire Philippe de Commines. De opmerking wordt gemaakt midden in het verhaal van het bekende onderhoud tusschen Lodewijk XI en Karel den Stoute te Peronne, dat ongetwijfeld aan de meeste lezers bekend is, zoo al niet uit een ernstig geschiedboek dan toch uit een der boeiendste geschriften van Walter Scott, uit den Quentin Durward. Grand folie est à deux grands princes, - zegt Commines - qui sont comme esgaux en puissance, de s'entrevoir;.... encore qu'il n'y eut nul péril de personnes (ce qui est quasi impossible) si accroist leur malveillance et leur envie. Denkt men niet onwillekeurig aan het verblijf der Pruisische en Russische vorsten te Parijs? Ook daar was meer dan bijna (quasi) het leven van éen in gevaar. En of de welwillendheid en de hartelijkheid tusschen de souvereinen van Frankrijk en van Pruisen sedert dat bezoek zijn toegenomen, zou ik meenen te mogen betwijfelen. De oorzaken mogen al niet meer juist dezelfde zijn als ten tijde van den geestigen schrijver der aangehaalde Mémoires, de gevolgen schijnen onveranderd te blijven. Il se tint bien peu de choses entr'eux qui y furent promises; ils besognerent en dissimulation. Leve- | |
| |
ren thans al die bezoeken meer wezenlijke resultaten op? Terwijl ik daarop wel geen antwoord behoef te geven, kan ik de verzoeking niet weerstaan nog een staaltje van de naïve fijnheid van Commines hier in te lasschen. De laatste van hem aangehaalde woorden bezigt hij van een samenkomst tusschen Eduard IV van Engeland en Lodewijk XI te Pecquigny, niet ver van Amiens, gehouden. Wat laat hij er
op volgen? Vray est qu'ils n'eurent plus de guerre (aussi la mer estoit entre eux deux), mais parfaite amitié n'y eut jamais.
Leveren de mondgesprekken van vorsten dus al weinig heilzame gevolgen op, last en moeijelijkheden verschaffen zij in ruime mate. Tegenover de onvruchtbaarheid van de vriendschapsbetuigingen en beleefdheidsplegingen jegens de souvereinen van Rusland en Pruisen staan de gevaarlijke gissingen, die allerwege geopperd zijn ten aanzien van het onderhoud, dat Napoleon te Salzburg gehad heeft met keizer Frans Jozef. Zijn het nu ook al niet meer zooals in het laatst der 15e eeuw les serviteurs (qui) ne se peuvent tenir de parler des choses passées, zeker zijn het de dagbladschrijvers, die met graagte ophalen van al wat de twee souvereinen elkander te danken en te verwijten hebben, en die bovendien breed uitmeten wat de overige vorsten van zulk een onderhoud moeten duchten of verwachten. Heftige voorstanders der Duitsche eenheid schreven met een verbitterde pen aan den keizer der Franschen de begeerte toe, om door een verbond met Oostenrijk en de Zuid-Duitsche Staten Frankrijk's invloed op het lot der Europeesche politiek weer in zijn vroegeren luister te herstellen, en tevens dat het Duitsche volk zich daardoor niet zal laten terughouden van zijn rechtmatig streven. Fransche journalisten van de gematigde richting meenden in de aansluiting tusschen Oostenrijk en Frankrijk alleen een waarborg te zien voor het behoud van den territorialen toestand, zoo als die bij de vredesverdragen van 1866 is vastgesteld. Een enkel orgaan der publieke opinie voegt daar de satirieke opmerking bij, dat het maar jammer is, dat die goede verstandhouding een jaar te laat komt. Doch grooter bewijs voor de onrust en het wantrouwen, dat uit de Salzburger bijeenkomst geboren is, kan niet worden bijgebracht, dan het feit, dat èn de Fransche èn de Oostenrijksche Regeering het noodig hebben geoordeeld, Europa in te lichten nopens de drijfveeren van Napoleon's bezoek en nopens den hoofdinhoud van het besprokene. Een
circulaire aan haar gezanten bij de vreemde hoven was de vorm voor die inlichting gekozen. Daarin wordt het bezoek voorgesteld als een eenvoudige condoleance-visite voor den dood van keizer Maximiliaan; wel kon het niet uitblijven, dat de vorsten van twee zoo machtige staten elkander ook de indrukken meedeelden, die de gebeurtenissen der laatste jaren op hun gemoed hebben gemaakt, en van gedachten wisselden ten aanzien der vraagstukken van algemeen belang, die op het oogenblik in Europa aanhangig zijn. Afspraken zijn echter niet gemaakt. En in zijn gevoelens jegens Duitschland verklaart Napoleon
| |
| |
zich volstrekt niet veranderd. Dit is de hoofdinhoud der Fransche circulaire. Vrij van dubbelzinnigheid is vooral de verklaring van Napoleon's onveranderde houding tegenover Duitschland geenszins. Zal men letten op hetgeen hij heeft moeten laten gebeuren of op hetgeen hij waarschijnlijk gewenscht heeft? Wij voor ons meenen een addertje onder het gras te ontdekken in de vermelding van Luxemburg. Alsof men zeide: neem daar een voorbeeld aan, zoo Duitschland soms denkt nog eenige landen in zich op te nemen, die tot den opgeheven Duitschen Bond behoord hebben! Wat ook sire Philippe de Commines zegt - en ik beloof ditmaal niet meer van of namens hem te spreken - hij moge verzekeren: Peu de choses y a secrettes en ce monde, par especial de celles qui sont dites, tot dusver is nog alles niet geopenbaard, wat te Salzburg is omgegaan. Er ligt veel waars in de opmerking, die wij ergens gelezen hebben: Frankrijk en Oostenrijk hebben te veel goed te maken, om met vergenoegen op de veranderde politieke verhoudingen te kunnen zien. Is daarom de oorlog in het verschiet? Ligt Hannibal voor de poorten? O, neen! Frankrijk geraakt hoe langer te meer tot de overtuiging, dat de bevolking van Zuid-Duitschland niet op vreemde inmenging gesteld is. Een Fransche inval zou al die landen in den Noord-Duitschen Bond, dat is in de armen van Pruisen, werpen. Bovendien zijn eigenlijk Baden, Wurtemberg en Beijeren met Noord-Duitschland vereenigd voor een geval van oorlog. Hun legers staan krachtens de verdragen ter beschikking van den koning van Pruisen, zoo er oorlog ontstaat. Zal Frankrijk de vervulling dier voorwaarde verhaasten, zoolang het niet van een sterk anti-Pruisische gezindheid der ingezetenen overtuigd wordt? En wie dat zou durven onderstellen, hij leze de troonrede waarmee de Groothertog van Baden de zitting der Kamers te Carlsruhe geopend heeft. 't Is waar, hij is de schoonzoon van koning Wilhelm. Doch het antwoord der beide Kamers
op die Troonrede is wel niet aan familiebetrekkingen toe te schrijven. En sterker dan daarin het verlangen tot aansluiting aan de voorshands verkregen Duitsche eenheid wordt uitgedrukt, kan men het zich moeilijk voorstellen. Voor die neiging is ook de Fransche Regeering genoopt terug te wijken. Appaiseeren is het doel der circulaire. Weest gij, Duitschers, nu tevreden met het reeds overwonnene, dan zal ik er mij ook in schikken. Als antwoord heeft ook von Bismarck na het ontvangen der Fransche medeelingen aan Pruisen's vertegenwoordigers bij de Europesche hoven een circulaire doen toekomen die in Frankrijk deels nijd tegen Pruisen, deels wrevel tegen de eigen regering verwekt. En volkomen juist is een opmerking, die op rekening van dat diplomatieke stuk gesteld wordt. Pruisen - zoo zou het daarin heeten - hecht groote waarde aan de door Frankrijk en Oostenrijk gegeven inlichtingen, omdat zij ten duidelijkste toonen, hoe gevoelig het Duitsche volk thans is op het punt zijner nationaliteit. De Zuid-Duitsche Staten zullen door Pruisen niet gedwongen worden, maar ook door Frankrijk niet afge- | |
| |
houden, van hun toetreden tot de groote Duitsche Nationaliteit. Zij blijven vrij daarin te handelen naar hun eigen geest, naar hun eigen aandrift.
Zoo is dan inderdaad Frankrijk gedwongen geweest de susceptibiliteit van een naburig volk te ontzien en daardoor ingewikkeld te verklaren, dat het onmachtig is, den stroom tegen te houden, die eenmaal aan de bron ontsnapt is. In dat opzicht is dus de luister der Grande Nation, die eens - nog zoo lang niet geleden - door Napoleon III ten top gevoerd was, aanmerkelijk gezonken. Hoe ver zijn wij reeds verwijderd van den tijd, toen de zegevierende keizer kon wijzen op den roemrijken veldtocht in de Krim, op de vernedering van Rusland, op het verbond met Groot-Brittanje, op de bemiddeling van Oostenrijk, op het ophouden van den Russischen invloed te Berlijn.
Uit de hoogte van zijn zegekar was Napoleon III wel zoo goed een prijs van goed gedrag toe te kennen aan keizer Alexander voor zijn bereidwilligheid, om tot de Parijzer onderhandelingen toe te treden toen hij, bij de opening der Kamers in '56 zeide: ‘L'honneur des armes une fois satisfait, c'était s'honorer aussi que de déférer au voeu nettement formulé par l'Europe.’
Thans moet Frankrijk Duitschland's wenschen ontzien, zonder het zwaard ontbloot te hebben. En waar Frankrijk's legioenen in de laatste jaren wel gezien werden, - doch, wie denkt niet terstond aan de onderneming van Mexico? Daarbij schijnt iets meer verloren te zijn dan geld, manschappen en krijgsroem. In zijn groote redevoering, gehouden in de nu gesloten zitting van het Corps Législatif, heeft Thiers der Regeering voorgeworpen, dat zij de Mexicaansche leening in Frankrijk heeft aangemoedigd, toen het mislukken harer pogingen, om in Mexico een geregeld bestuur te vestigen haar reeds genoegzaam moest gebleken zijn. Nu onlangs wederom wordt in de Revue Contemporaine een reeks stukken, betrekkelijk het kortstondige keizerschap openbaar gemaakt, waaruit blijkt, hoe mededoogenloos de Fransche Regeering den vorst, wiens eerzucht zij had gaande gemaakt, aan zijn ongelukkig lot overliet, en tevens welk een treurige rol zij speelde tegenover de groote Amerikaansche Republiek. Nauwelijks toch was deze kolos van gevaren bevrijd, die zijn eigen bestaan bedreigden, of hij verklaarde ronduit aan Frankrijk, geen keizerrijk in Mexico te zullen dulden. En van toen af, 't begin van '66, besloot keizer Napoleon zijn troepen uit Mexico te laten terugkeeren, misschien ook blijde, dat hij een gelegenheid had, 30,000 geoefende soldaten op Franschen bodem terug te zien, met het oog op de verwikkelingen, die zich in Duitschland openbaarden. En was het reeds nu op zich zelf treurig, zich zoo vergist, zulke onberaden plannen gesmeed te hebben, onverantwoordelijk was het - zoo wordt het voorgesteld - den optimistischen Maximiliaan niet met de geheele waarheid bekend te maken. Tegenover hem werd de ontruiming voorgesteld als een gevolg van het niet vervullen zijner finantieele
| |
| |
verplichtingen, waartoe men wel wist, dat hij in de onmogelijkheid was. Doch ook tegenover het Fransche volk werd dezelfde dubbelzinnige houding aangenomen. Want terwijl keizer Napoleon ook, om de publieke opinie in zijn land, de Mexicaansche onderneming geëindigd wenscht te zien, moest zijn minister aan de vertegenwoordiging blijven verkondigen, dat het geïmproviseerde keizerschap vooruit ging. Eerst toen de zending van den generaal Almonte naar Parijs mislukt was, in Mei '66, vernam Maximiliaan, dat alle kans op hulp vervlogen was. Van zijn besluit tot troonsafstand werd hij terug gehouden door de keizerin Charlotte, die daarop in Juli besloot, haar uiterste pogingen bij den keizer der Franschen aan te wenden. Ook die reis, men weet het, liep vruchteloos af. De ongelukkige Charlotte kon de hemelgoden niet buigen, en aan macht om de hel te bezweren ontbrak het haar. Haar krankzinnigheid was een gevolg der verdwenen illusiën, die het onderhoud met Napoleon geheel had vernietigd.
Het zal niemand verwonderen, dat een volledig verhaal van al die omstandigheden, toegelicht met officieele bescheiden, niet in Frankrijk, maar in Engeland en in Duitschland het licht zal zien.
De keizer zelf ontveinst zich al die nederlagen niet. En eenmaal overgegeven aan de gewoonte om zijn volk en Europa, van tijd tot tijd, zijn orakeltaal te doen hooren, onthoudt hij zich daar niet van, ook al moet de sombere toon worden aangeslagen. Bij zijn terugkeer uit Salzburg heeft hij het Noorden des Rijks doorreisd en bepaaldelijk te Arras, te Amiens en te Rijssel het hem begroetende gemeentebestuur op zijne wijze aangesproken.
Te Rijssel wees hij, met een half geheimzinnige woordenkeus, op de donkere stippen, die zich in de laatste tijden aan Frankrijk's staatkundigen hemel hadden vertoond. Meer bepaaldelijk sprak hij te Amiens van het mislukken der Fransche staatkunde aan gene zijde van den Oceaan. Natuurlijk zou zich alles ten beste schikken, de vrede zou bewaard blijven, daardoor handel en nijverheid de verloren krachten herwinnen, en aan de latere invoering van meer vrijzinnige staatsinstellingen moest men nog niet wanhopen.
Ligt nu soms in die verklaringen eenige zekere hoop op vrede? Napoleon voorziet vrede, Oostenrijk's eerste minister von Beust verkondigt op zijn doorreize door het rijk vrede, de koning van Pruisen laat zich in de troonrede, waarmeê hij den rijksdag opent, vredelievend uit. Het gaat hiermeê als met de schuldenaars, die zich zelve manen. Men verzekert dat zij bij zulk een herinnering het plan hebben, de betaling nog recht lang uit te stellen. Wij willen hier gaarne instemmen met den uitroep, dien oostersche kroniekschrijvers bezigen, als zij uiteenloopende lezingen omtrent een gebeurtenis meêgedeeld hebben: God alleen weet het!
Zeker is het, dat de kwestie der Sleeswijksche grensregeling,
| |
| |
krachtens het bekende art. 8 van den Prager vrede, op 't oogenblik wederom een veel minder kwaadaardig uiterlijk aanneemt dan eenige maanden geleden. De schriftelijke vorderingen, de precies geformuleerde diplomatieke nota's, waarin woorden gewikt en gewogen worden en waarin men - gelijk het genoemd wordt - elkander de vliegen tracht af te vangen, hebben opgehouden en plaats gemaakt voor mondelinge bespreking. Een Deensch gevolmachtigde heeft zich naar Berlijn begeven, om daar de aangelegenheden van zijn vaderland te bepleiten. Frankrijk, zegt men, spoort Denemarken tot gematigdheid aan. Dat moet waarlijk wel krachtigen invloed uitoefenen op een volk, dat, zelfs toen het door de Westersche mogendheden in het gelijk gesteld werd, uit overdreven vredelievendheid (?) aan de hebzucht van twee overmachtige rijken werd prijs gegeven.
Intusschen is vooralsnog geheel Sleeswijk, zonder eenig onderscheid, in den Rijksdag van den Duitschen Bond vertegenwoordigd. Dat onder de door dat land gekozen afgevaardigden maar één Deenschgezinde gevonden wordt, schrijft men aan de opzettelijk met die bedoeling gemaakte indeeling der kiesdistricten toe. Doch het nadeel daarvan moet men niet te hoog aanslaan. Wat zou een enkel oppositielid meer of minder in die echt Duitsche vergadering afdoen?
Merkwaardig is het, dat die Rijksdag door den koning van Pruisen als Bondsvoorzitter, geopend is met een troonrede, die over de politiek geheel zweeg en volkomen geleek op die redevoeringen, zooals zij in vast georganiseerde Staten, in kalme tijden, worden uitgesproken. Zij hield slechts het programma in, een algemeene schets der werkzaamheden, die de Bondsregeering voornemens is, gemeenschappelijk met den rijksdag af te doen. Waartoe ook nu nog theoriën, nu de praktijk zoo frisch en groen de grondvesten der Duitsche eenheid tegenlacht, nu Baden haar te gemoet huppelt, en de verzoeker aan den anderen kant des Rhijns als van zelf terug wijkt op het gezicht van het verlossingsteeken der herboren Duitsche natie? En toch beweert men, was die onthouding maar een schijnbeweging. Van de vergadering zelve den stoot te ontvangen, om op den ingeslagen weg voort te gaan, moet den koning niet onwelkom zijn. Welnu, die stoot is gegeven. De nationaal-liberale partij heeft voorgesteld, en de meerderheid van de vertegenwoordigers van Noord-Duitschland heeft aangenomen, op die administratieve troonrede een staatkundig antwoord te geven. In meerdere ontwerpen daarvoor lezen wij, dat de rijksdag ten volle beseft, dat de Zuid-Duitsche Staten slechts vrijwillig tot een Bond kunnen toetreden, daartoe in geenen deele genoopt kunnen worden. Bereids geeft echter de houding der Badensche regeering en vertegenwoordiging de hoop, dat de geest van aansluiting ook bezuiden den Main veld wint. Iedere poging, van wie ook uitgaande, om die neiging tegen te gaan of de verwezenlijking te beletten - zoo redeneert het ontwerp verder - zou op den krachtigsten weer- | |
| |
stand van het vereende Duitschland afstuiten. Wordt zulk een paragraaf aangenomen, waar alle kans op bestaat, dan is de Pruisische regeering van een groot deel zijner bijzondere verantwoordelijkheid in de bevordering der Duitsche eenheid ontslagen.
Uit het aanbieden van zulk een ontwerp blijkt reeds, dat de Rijksdag nagenoeg uit dezelfde bestanddeelen samengesteld is als vroeger de constitueerende Vergadering. Wel zijn te Berlijn zes ultra-liberalen gekozen, doch over het algemeen heeft die partij gezegevierd, die onder den naam van Nationaal-liberale, besloten heeft, von Bismarck's pogingen te ondersteunen, omdat hij tot stand heeft gebracht alles wat op het oogenblik te verkrijgen viel, en omdat hij verwijderd is van de feodale richting, die vroeger de Pruisische Regering bezielde. Ook uit de keuze van President en Vice-presidenten blijkt, dat de stand der partijen in den Rijksdag dezelfde is gebleven. Het zijn wederom de heeren Simon, de hertog van Ujest en Benningsen.
Intusschen gaat de Regeering voort met haar pogingen, om de geannexeerde Provinciën te winnen. Zij raadpleegt notabelen uit die gewesten omtrent de behoeften en de begeerten der bevolking, ze roept in Hannover den landdag bijeen, om de bijzondere belangen van districten en gemeenten te regelen, laat de geldmiddelen ter beschikking der locale behoeften en neemt zulke treffende bestuursmaatregelen, dat een onpartijdig reiziger laatstelijk heeft kunnen verzekeren, dat behalve in de vroeger vrije stad Frankfort, de weldenkende burgers hun vroegeren regeeringsvorm nergens betreuren. De afstand van koning George en van hertog Adolf komt natuurlijk ook niet onpas.
Wat zal, als eenmaal de Zuid Duitsche Staten zich bij den Noord Duitschen Bond gevoegd hebben, van de Duitsche landen komen, die onder Oostenrijk's scepter staan? Dat vraagt men zich onwillekeurig af. Er zijn er, die aan de hatelijkste combinatiën tusschen Rusland en Pruisen geloof slaan. Oostenrijk moet vernietigd worden, heet het in dat plan: de Duitsche Provinciën vinden haar natuurlijken weg, de Slavische lossen zich in het groote Pan-Slavische Rijk op, dat de Alleenheerscher aller Russen voorbereidt. Maar rekent men dan wel met de Hongaren, die volstrekt niet tot de Slaven behooren? Zullen ook de Polen zoo eensklaps alles vergeten wat hun stamgenooten onder de Russische heerschappij geleden hebben? Niets dan gissingen. 't Is waar, de Boheemsch-Slavische bevolking heeft dezer dagen wederom krachtig haar national bewustzijn uitgesproken, zoowel toen de Boheemsche kroon-insigniën naar Praag werden overgebracht, als toen minister von Beust die hoofdstad bezocht. Doch dit beteekent misschien niets anders dan het verlangen naar een afzonderlijk bestuur even als Hongarije thans bezit. Dit streven nu is wel de worm die aan de soliditeit der Oostenrijksche monarchie knaagt, maar sluit nog geenszins in de begeerte, om den scepter der Habsburgers voor dien der Romanofs te ruilen.
| |
| |
Met Hongarije worden de regeeringsbetrekkingen voortdurend beter. Na langdurige beraadslagingen is ook tusschen het Hongaarsche Ministerie en dat voor de overige deelen des Rijks de regeling der finantieële aangelegenheden tot stand gekomen. Het aandeel, dat Hongarije in de belastingen en in de rente der staatsschuld voortaan zal moeten betalen is vastgesteld. Van vermindering der rente is geen sprake meer. Alleen zouden alle effecten van binnenlandsche leeningen tot één gelijkvormigen rentestandaard worden geconverteerd zonder nadeel der bezitters, alles tot gemak der administratie. Van de aanneming dier maatregelen, zoo door de Hongaarsche vertegenwoordiging als door die der overige landen, zal een kabinetskwestie worden gemaakt.
Overigens blijven de verschijnselen van liberalen vooruitgang in den Oostenrijkschen volksgeest zich vertoonen. Een talrijke vergadering van onderwijzers heeft besloten, bij de Regeering krachtig aan te dringen op een onderwijs, dat geheel onafhankelijk zijn zal van de Kerk. Gelijkheid van alle kerkgenootschappen, instelling van het Burgerlijk Huwelijk, in éen woord een liberale inrichting der maatschappelijke verhoudingen, wordt dringend verlangd. Het is nu maar de vraag: zullen hierin de Duitsche, de Hongaarsche en de Slavische bestanddeelen des Rijks het eens zijn?
Wat voedsel geeft aan de overdreven geruchten van Rusland's plannen met de Slavische volken is ongetwijfeld ook de onrust die voortdurend heerscht in Bulgarije en het uitbarsten van onlusten in Epirus en Thessalië. Doch hoewel het mogelijk is, dat Russische invloed de hand daarin heeft, zoo zijn de woelingen genoegzaam te verklaren uit den benarden toestand van het Turksche Rijk. Tegen alle verwachting echter is de Porte de worsteling met de Candioten te boven gekomen. Zij heeft geweigerd afstand van het eiland Candia aan Griekenland. Zij heeft geweigerd een wapenstilstand te sluiten met de opstandelingen, zij heeft gezegevierd. Aan de ingezetenen, die het verlangen, wordt de gelegenheid opengesteld het eiland te verlaten. Daarna zal het bestuur geregeld worden tot genoegen der bevolking, wellicht zelfs een Pacha van den Griekschen godsdienst worden aangesteld. Daar de betrekkingen tusschen Turkije en Rusland vriendschappelijk schijnen, blijkens het bezoek, dat een Turksch afgezant bij den Czaar heeft afgelegd op zijn doorreize door de Krim, zoo mag de crisis der Oostersche kwestie voorloopig weer als verschoven worden beschouwd.
Geheel afgespeeld is ook het drama van den Spaanschen opstand, die kan gezegd worden, geheel mislukt te zijn. Als oorzaken daarvan geeft men voornamelijk de volgende omstandigheden op. De partij van den opstand heeft te veel vooruit van zich laten hooren, als 't ware aangezegd, waar en wanneer zij haar bewegingen zou aanvangen; daardoor was de Regeering in staat, alle maatregelen daartegen te beramen. De groote massa van het spaansche volk was onverschillig in den strijd; zonder begrip van ware vrijheid, zonder gevoel van de laagte
| |
| |
van den tegenwoordigen toestand, begreep het niet, wat het bij een omverwerping der bestaande orde kon winnen. Er was voorts gebrek aan samenwerking tusschen de onderscheidene groepen; zij ondersteunden elkaar niet. Onzekerheid heerschte nopens het doel, dat beoogd werd, onzekerheid nopens de vraag, wie de ziel van den opstand was. Was generaal Prim de geheime aanlegger van het plan, waarom verscheen hij niet op het tooneel? Het volk heeft niet genoeg aan een begrip, het moet een naam hooren, die als banier omhoog wordt geheven. Doch zou Prim de man geweest zijn, om geestdrift bij het volk te wekken? Hij, de vroegere vriend en bondgenoot van dien Narvaez, dien hij dan zou heeten te bekampen. Door een en ander werd de zege voor de koninklijke troepen gemakkelijk gemaakt. En nu volgen de gewone gevangennemingen, vervolgingen, verbanningen, fusillades. Na die noodwendige beslommeringen zal er in Spanje weer rust heerschen, de rust van de zee, nadat zij haar slachtoffers heeft verzwolgen. Voor het oogenblik is zij kalm en effen, maar voor nieuwe stormen is zij niet gevrijwaard.
Hangen er soms over Italië weder nieuwe omweerswolken? Zal Garibaldi voor Rome het Nu of Nooit gaan uitspreken? Allerlei geruchten zijn daarover in omloop, geruchten, die zelfs bij de Italiaansche Regering geloof vinden, blijkens haar uitdrukkelijke verklaring, dat zij niet wenscht, dat bijzondere burgers de taak van den Staat op zich gaan nemen en gevaarlijke verwikkelingen in het leven roepen. Doch hoewel de groote Italiaansche vrijwilliger geen Viriathus is, die zijn hemd zou verbranden indien het zijn plannen kende, zoo zal hij toch voorzichtig genoeg zijn, om zijn bezoek van de Eeuwige stad niet aan te kondigen voor dat hij genoegzame macht bezit, om dit ook tegen den wil der Regeering door te drijven. Zeker is het, dat Garibaldi wel zal beweren, dat als Rome maar eens bij Italië gevoegd is, voor dat rijk de tijd van rust en vrede is aangebroken. Al was hij dus met die plannen bezig, zou er nog niets vreemds gelegen zijn in zijn verschijning op het vredescongres te Genève. Werkelijk wordt het bericht verspreid, dat Garibaldi op 't punt was, de Romeinsche grenzen te overschrijden, toen hij op last der Italiaansche Regering werd gearresteerd.
Zonderling is die congressen-manie van onzen tijd. Die er verschijnen - zoo hoorde ik - vallen als uitgehongerde menschen op de gelegenheid aan, het woord te voeren. Politieke ballingen, personen afkomstig uit een land, waar geen vrijheid van discussie heerscht, zijn de drukste redenaars. Daar ligt veel waarheid in. Mij kwam het ook voor, dat de congressen moesten dienen als een hoog gelegen wijkplaats voor beginselen, die in een overstrooming dreigen onder te gaan. Hierin is het met dit vredescongres niet beter gesteld. Het gevoel van een vasten, verzekerden vrede is vooreerst uit Europa verdwenen. Daarom is het onverschillig, of het congres te Genève zekere besluiten had geformuleerd, of dat het nu, ten spot van ieder, in de grootste verwar- | |
| |
ring en oneenigheid is ontbonden. Of er vrede zal heerschen tusschen de volken, zal niet afhangen van de besluiten eener dergelijke vergadering. Het zal afhangen van de beschaving der volken zelve en van de kracht die zij bezitten om aan hun eigen bestuur deel te nemen, zoo dat de regeerders geen strijd meer ondernemen om aan ijdele heerschzucht of hersenschimmigen volkstrots te voldoen.
Aan gene zijde van den Atlantischen Oceaan, in den grooten Vrijstaat, blijven de zaken een voor president Johnson gunstige plooi houden, dank zij de onverzettelijkheid van zijn wil. Volhardende in zijn denkbeelden ten aanzien der vroeger oproerige, geconfedereerde staten, wenschte hij den bekwamen generaal Sherman, die den burgeroorlog heeft geeindigd, van het gouvernement over Louisiana te ontheffen, omdat de veldheer zich nog altijd te veel als overwinnaar liet gelden, en de radicale beginselen toegedaan is. Toen nu de minister van oorlog Stanton weigerde hieraan meê te werken, gaf de president hem zijn ontslag en nam in het kabinet op generaal Grant. Hoewel deze bepaaldelijk een gematigde richting aankleeft, wenschte hij toch zijn kans op het volgende Presidentschap, die nog al gunstig schijnt te staan, niet te verspelen door onbepaald met Johnson te heulen. Bovendien viel het hem hard zijn vroegeren wapenbroeder te moeten afzetten. Na lang worstelen, toegeven en weer terugtrekken, is de moeilijkheid eindelijk zóo opgelost, dat Sherman eenvoudig verplaatst is, en een ander militair commando in een der zuidelijke staten heeft ontvangen.
Evenzeer heeft de President zijn plan doorgezet van een amnestie voor hen die betrokken zijn geweest in den burgeroorlog. Alleen enkelen, en daaronder Jefferson Davis, de president der vroeger geconfedereerde staten, en de schuldigen aan den moord van Lincoln zijn daarvan uitgesloten.
De derde Maandag van September heeft onzen geliefden Koning wederom te midden der Vertegenwoordiging gezien en de gebruikelijke rede van den troon hooren uitspreken. Zij bevatte twee afdeelingen, die de aandacht bijzonder waardig zijn. Eerstens de vermelding van het geschil met België. Wel wordt de hoop, de waarschijnlijkheid zelfs, uitgedrukt van vreedzame beslechting, van België's berusting in onze verbeteringswerken op de Ooster-Schelde, en wel op grond van de onschadelijkheid er van. Doch ieder begrijpt, dat in een troonrede daaraan niet zou zijn herinnerd, zoo het verschil nog niet werkelijk eenig gewicht had. Naar de berichten echter, juist als gevolg van die vermelding, o.a. in de Kölnische Zeitung geplaatst, hebben de drie ingenieurs van Frankrijk, Engeland en Pruisen zich met de zienswijze onzer Regeering vereenigd, en zal dus België met allerlei napleiten en hernieuwd, eigen, afzonderlijk, dus al licht partijdig onderzoek niet verder komen.
Veel gewichtiger is de paragraaf, die aan de koloniale belangen ge- | |
| |
wijd was. Daarin werd gewezen op de uiteenloopende meeningen, die ten aanzien van ons bestuur in Indië zich allerwege geopenbaard hebben, de nadeelige invloed betreurd, die deze onzekerheid op den gang der zaken aldaar uitoefent, en daaruit de conclusie getrokken, dat de Regeering derhalve krachtig moet optreden, om het staatsbelang in die koloniën te handhaven.
Gaven de woorden des konings ‘Mijn eerste zorg zal dus aan de belangen dier O.I. gewesten gewijd zijn’ in een troonrede, in tegenoverstelling van het meervoudige, reeds te kennen, dat in de regeling der koloniale aangelegenheden vooreerst de Wetgevende Macht minder bepaald zou worden uitgeoefend, die bedoeling is nog nader ontvouwd bij de discussiën, die over het Adres van Antwoord zoowel in de Eerste als in de Tweede Kamer hebben plaats gehad. Bij die gelegenheid verklaarden èn de Voorzitter van den Ministerraad, Graaf v. Zuylen, èn de Minister van koloniën, die thans voor 't eerst met de Staten-Generaal kennis maakte, dat zij de bevestiging van een Indisch regeeringstelsel niet bepaaldelijk bij de wet zouden zoeken. De Minister van koloniën heeft althans het indienen van wetsontwerpen over de Indische cultures van zóoveel toekomstige onderzoekingen afhankelijk gesteld, dat in de eerste tijden daar niets op te rekenen valt. De Eerste Kamer heeft zich eenigermate met die zienswijze vereenigd door de verwerping van het voorstel van den heer Duymaer van Twist, strekkende om in het antwoord het verlangen uit te drukken naar wettelijke grondslagen; alleen op vaste grondslagen wordt thans door die Kamer aangedrongen. In het Adres van Antwoord der Tweede Kamer wordt op de wenschelijkheid eener regeling bij de wet klaarblijkelijk gedoeld door de verklaring, dat de Kamer wenscht mede te werken tot de handhaving van het staatsbelang in Indië. Ons klinkt het voornemen der Regeering wel wat vreemd in de ooren. Het onderwerp, waarvoor nu al of niet wettelijke regeling te pas zou komen, is - blijkens de geschiedenis van 't vorige zittingsjaar - de regeling der bebouwing van gronden op Java door particulieren, aan wie zij in erfpacht of in langdurige huur konden worden uitgegeven. Die aangelegenheid was natuurlijk begrepen in de Cultuurwet van
den Minister Fransen van der Putte, en vormde later een afzonderlijk wetsontwerp van de Ministers Mijer en Trakranen. Ter gelegenheid van de over die ontwerpen gehouden discussiën is nimmer door de Kamers beweerd, dat er nog geen behoefte was, om die onderwerpen bij een wet te regelen. En dat de Regeering ook die meening niet koesterde, blijkt uit de indiening van het ontwerp op de uitgifte in Erfpacht zelve. Hoe kon nu hetzelfde Ministerie ontsnappen aan den zin van artikel 59 der Grondwet, dat wettelijke regeling van koloniale aangelegenheden voorschrijft, niet alleen toelaat - ‘en worden door de wet geregeld’ - zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan? Ons dunkt, na zulk een omkeer zijn alle interpellatiën aan den Minister van koloniën gericht, omtrent zijn al of niet
| |
| |
voortzetten der zoogenoemde Mijersche koloniale politiek overtollig. Intusschen kent men nu de veranderde zienswijze der Regeering. Zij moet natuurlijk toegeschreven worden aan het optreden van Minister Hasselman, die dus daardoor feitelijk de ziel, de chef van het kabinet is geworden. Deze nieuwe bestuurder onzer koloniale staatkunde is - blijkens meergemelde discussiën in de Eerste Kamer - een bepaald voorstander der gouvernements-cultures; aan de bijzondere nijverheid wil hij vooreerst weinig gunnen. Vooreerst toch zou de inlander daardoor worden geëxploiteerd, terwijl ons gouvernement evenzeer zou worden benadeeld. Eerst als de Javaan zelf lust in arbeid tot eigen voordeel zal gekregen hebben, moet men met bebouwing voor bijzondere rekening beginnen. Dus niet laten te water gaan voor dat hij zwemmen kan. De afschaffing der heerediensten zal de nieuwe minister niet bevorderen, omdat de Javaan daaraan gewoon is. Eerbiediging van zijn begrippen is beter dan het opdringen van weldaden. Denkt men in ernst, dat de Javanen, evenals de schooljongens, waarvan van Lennep in zijn Uithangteekens spreekt, zouden opstaan, omdat de roede en de plak afgeschaft werden? Dat de inlandsche hoofden zonder aanmerkelijke vergoeding met die afschaffing ontevreden zouden zijn, dat laat zich begrijpen. Eindelijk heeft deze Minister ronduit verklaard, dat de hervormingen in Indië voor een groot deel worden beheerscht door de geldelijke behoeften van het moederland. 't Is inderdaad goed, dat daar van alle kanten op gewezen wordt; 't is de éenige weg om tot het verbreken dier verhouding te geraken; die eigenlijk alle inzichten in Indische zaken noodwendig moet benevelen. Eerst als 't batig slot zal zijn verdwenen, kan een heldere morgen dagen voor dat deel van het Oosten, dat aan de hand van den Koning der Nederlanden is toevertrouwd.
H.L.D.
|
|