De Tijdspiegel. Jaargang 24
(1867)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 181]
| |
Brievenbus.
| |
[pagina 182]
| |
had voor haar geslapen. Zij koos de kiesbevoegdheid uit het laagste stadium harer ontwikkeling. Maar dit was slechts het begin der misgrepen. De rechtstreeksche verkiezing is in het politiek leven slechts een fragment uit een samenhangend systeem. De Kerk lichtte het fragment uit den samenhang en meende het, zonder gevaar, als op zich zelf staand reglement, in de kerkelijke wetten te kunnen opnemen. Immers, de kerkeraden komen nu in denzelfden toestand als de Tweede Kamer. Ouderlingen en diakenen worden evenals de leden der Tweede Kamer door de meerderheid der stemgerechtigden verkozen. En de stelling der predikanten tegenover de kerkeraden wordt dezelfde als die der ministers tegenover de tweede Kamer. Nu is het een regel in het constitutioneele staatsleven dat ministers slechts zoolang regeeren, als zij eene meerderheid in de Tweede Kamer hebben. De staatkundige partijen bestrijden elkander met afwisselende kans; en bij het wisselen der kansen, wisselen ook de partijhoofden of de ministers. Eene gedurige en in ons land verbazend snelle wisseling van ministers van verschillende kleuren is een noodwendig gevolg van dit systeem. En de stelling der ministers is daaraan geëvenredigd. De partijen in de Kamer weten telkens uit haar midden het hoofd aan te wijzen die haar besturen moet. En de ministers kunnen in zooverre zonder bezwaar aftreden, als zij òf in hun pensioen òf in andere betrekkingen de middelen bezitten om hun rang en stand in de maatschappij op te houden. Maar het lijkt er immers niet naar dat de partij, die in den kerkeraad de meerderheid heeft, uit haar midden de mannen zou aanwijzen die de gemeente besturen en stichten, zoolang hare meerderheid duurt, om dan plaats te maken voor de leiders der tegenovergestelde partij? Als ik denk aan het spel der partijschap, dan komt onwillekeurig het element der wuftheid mij voor den geest; en ik vraag of de synode tegenover het Roomsch-Katholiek element der onveranderlijkheid, bij wijze van uiterst contrast, de populaire wuftheid tot grondslag van het bestuur der Kerk heeft willen maken? Maar men ziet in welk eene valsche stelling, tegenover dat spel der partijschappen, de predikanten worden geplaatst, wier standpunt niet zoo snel en gemakkelijk wisselend is als van ministers; daar zij nu tegenover den aandrang der volksmeening (die hier beslissen zal wat goddelijke waarheid is) soms geene andere keuze zullen hebben dan eene constitutioneel onhoudbare positie te verlaten, - dat is hun predikambt te laten varen. Neen, bij de wijze waarop de synode art. 23 uitvoert, behoort de wijze van beroeping, zoo als die in de oude Kerk bestond, n.l. dat ook de leeraars uit de gemeente worden verkozen. Maar den toestand van een predikant zoo precair te maken en te gelijk te vorderen dat hij dien stand zal omhelzen na de voorbereiding van een 12jarige geleerde studie, die hem geen tijd of krachten overlaat om zich voor andere maatschappelijke betrekkingen te bekwamen, dat is ongerijmd en zeer geschikt om het predikambt als maatschappelijke positie geheel onbegeerlijk te maken. Maar rechtstreeksche verkiezingen zijn geen onfeilbaar middel om de zuivere uitdrukking van den volkswil te verkrijgen. Hoe dikwijls gebeurt het dat eene partij slaapt, die bij eene nieuwe aanleiding weer met kracht optreedt! In het constitutioneel staatsrecht is dit geval voorzien. De koning heeft de macht om de 2e Kamer te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven. Waar is in ons reglement die macht? Verder staat de 1e Kamer als element der duurzaamheid boven de meer bewe- | |
[pagina 183]
| |
gelijke 2e Kamer en kan hare besluiten vernietigen. Ook in dit opzicht geeft het reglement eene fragmentarische regeling. Eindelijk heeft de Nederlandsche grondwet in den staatsraad een lichaam geschapen, dat tegenover de populaire bewegelijkheid, de onpartijdigheid en kalmte der beraadslaging vertegenwoordigt en op onafzetbaarheid berust. Welk een kunstig samenstel! welke waarborgen tegen populaire driften! Welk eene harmonie en welk eene speelruimte voor de vrijheid! Maar de synode meent de populaire driften te kunnen loslaten zonder zich om breidel of tegenwicht te bekommeren! Na langdurigen slaap heeft de Kerk zich door de luidruchtigsten uit haar midden laten nopen om een stap te doen, die tot teeken van beweging moest verstrekken, in de richting van den tijdgeest. Nu, een eerste stap mag beter heeten dan stilstand, maar is ook den val nabij. Leeren loopen schijnt dus de leus. En als wij misschien spoedig op den grond liggen, dan geloof ik dat wij ons zullen mogen verblijden over het inzicht dat wij moeten leeren vast staan. Het flegma is nog slechts oppervlakkig beroerd. Er zullen harde schokken moeten komen, voordat het hart geraakt is. Het komt mij voor dat de tegenwoordige bewegingen en discussiën den weg zoeken tot het hart. Daarom verblijd ik mij in de heerschende onrust. Want ik geloof dat er nog een hart is. En ik behoor tot hen die meenen dat alle waarheid in theorie en praktijk, in Kerk en Staat, taal des harten moet wezen. Het tegenwoordige reglement heeft maar ééne fout; er spreekt geen hart in. Maar gij hebt het onverbeterlijk gezegd: Het is dood gehoren. Vale faveque t.t. N.N. | |
Van een wijsgeerig man.Mijn waarde Redakteur!
Gij hebt ons drie sermoenen op een bedorven tekst meêgedeeld; eh die sermoenen hebben mij geweldig getroffen. Het zal er wel meer zoo gegaan zijn. Het fiat experimentum in anima vili wilt gij niet op uwe Kerk hebben toegepast. o, Als er op jammerlijke wijze met die Kerk is gesold, dan voel ik uit den smartkreet dien gij slaakt dat gij zóó niet met uwe moeder wilt hebben geleefd. Zulk een experiment! En dat door zulke artsen op de Kerk - niets minder dan de Kerk aangewend! Ik zie u, of den prediker van die sermoenen, het gelaat met de handen bedekken, en ik kan niet anders dan mij naast u zetten en met u treuren, als gij uitroept: o Jeruzalem, zoo ik u vergete! En toch verblijd ik mij in dien kreet; ik hoor eene stem des harten! De Kerk wordt weder een levend persoon voor mij, en zij wordt niet te vergeefs gegriefd, wanneer het blijkt dat zij nog zonen heeft, wier ingewand is ontstoken over haar. Als ik u nooit gekend had, zou ik thans uwe vriendschap zoeken en zeggen: verlaten wij onze moeder niet! Maar, mijn vriend, gij weet dat ik wijsgeer ben en dat ik mij toegelegd heb om in de sterren te lezen. En uit het boek der geschiedenis heb ik getracht den wil van het noodlot te verstaan. Ik heb gemeend eene stem te vernemen, | |
[pagina 184]
| |
die mij beval het brandende Troje te verlaten en onze penaten mede te nemen, en ons neder te zetten aan een ver, onbekend strand, om er de grondslagen te leggen voor het groote wereldrijk. Erkent gij niet met mij dat dit van den Heere geschied is? o Laten wij hulde brengen aan de liberalen die vrijheid hebben geschonken in oprechtheid des harten. En zoo de orthodoxen de vrijheid hebben geeischt om de vrijheid te dooden - hebben zij niet gedaan waartoe zij verordineerd waren? Moest zóó niet de verblinding en de onlouterheid openbaar worden, die zij geoogst hebben uit hun dogma? De orthodoxe kan immers niet liberaal wezen? Maar aan den anderen kant: zijn de orthodoxen niet de ijverigsten geweest om met de nieuwe orde hun voordeel te doen? En in trouwe! als ik vraag: wier hart is het meest volkomen met de Kerk (ik zeg niet met de godsdienst), van de orthodoxen of van de liberalen? dan antwoord ik: van de orthodoxen. Het komt mij voor dat er twee rijen van denkbeelden zijn die nauw samenhangen. De eerste rij luidt: bovennatuurlijke openbaring, onfeilbaar gezag, overlevering, een middelpunt van onderwijs, het geloof de wereldorde verklarende, conciliën, formulieren van eenheid, katholiciteit van wereldbeschouwing, sacramenten en kerkelijke levensregelen. En de natuurlijke uitdrukking van al die denkbeelden komt mij voor de Kerk te zijn. Maar naar die ideeënreeks oordeelt de 19e eeuw niet. Zij vraagt van de wetenschap de verklaring der wereldorde. De wetenschap is toegankelijk voor allen. De overlevering is vervangen door een in ontelbare richtingen altijd werkzame pers. Het onfeilbare gezag is vervangen door het individualisme. De katholiciteit bestaat in de gemeenschap der verlichte ideeën en instellingen. Het wereldburgerschap der verlichte menschheid is de natuurlijke vorm en uitdrukking dier ideeën. En zij die ze aankleven zoeken niet bij voorkeur het kille en sombere kerkgebouw als hun huis. Kortom, mijn vriend! ik denk aan oude zakken en nieuwen wijn; en als ik eene scheiding zie voorbereiden, dan denk ik: dit is van den Heere geschied! Scheiding! van hoevele zijden wordt zij verlangd! En leert de geschiedenis, leert de eerste christengemeente niet, dat het nieuwe element geregeld door het oude wordt uitgestooten? Ja, de eerste Christenen handhaafden ook wel hunne solidariteit met de oude Kerk - maar wij weten hoe het gegaan is. En zoo nu de geschiedenis haar oude werk herhaalt - laat zij begaan! En wij, met onze penaten en de stem des noodlots die wij vernomen hebben, en het voorgevoel onzer wereldheerschappij in den boezem, en het visioen van een nieuw gelukkig vaderland in het verschiet? Wat zullen wij doen? Waar trekken wij heen? Wie is de vrome Aeneas, die ons door zeeën en stormen en oorlogen geleiden zal naar onze bestemming? Nog is Troje in stand; en het houten paard heeft zijn inhoud nog niet geledigd. Als Troje zal branden, zal ook Aeneas verschijnen. Vaarwel! en wees mijner gedachtig. t.t. Q.N. | |
[pagina 185]
| |
Van een zwartgallig man.Ja, de Kerk zal wel te gronde gaan. Zoo gij nog twijfelen kunt, mijn goede -S-, 't is alleen omdat gij niet wanhopen wilt aan de erve uwer vaderen. Maar ook uit dien droom zult gij droevig ontwaken. Of gij dan niet in uw regt zijt, wanneer gij het Maartreglement verwerpt? Wie zal u tegenspreken? Maar geldt dan het regt in de Kerk? De theorie, die aan 't reglement ten grondslag ligt, is valsch; onwettig en ongrondwettig is het reglement, van welke zijde ge 't ook beschouwt; buiten de grondwettige waarborgen om heeft de Synode van 1866 een grondwetsartikel feitelijk gewijzigd; zoodra zij dat deed, ontzonk haar de regtsgrond; zij hield toen op Synode te zijn; zij werd eene vereeniging van individuën, die de wettige orde van zaken verstoorde; verzet tegen haar is regt, is pligt. Wie zal u tegenspreken, dat het Maartreglement zoo onuitvoerlijk is als ongrondwettig? Zonder wets- en grondwetsschennis kunnen de kerkelijke besturen, wier pligt het is tegen wetsschennis te waken, het reglement niet helpen uitvoeren. Toch zal het wel uitgevoerd worden. De Synode zal het niet intrekken en niet schorsen ook. De kerkbesturen zullen de onwettige en ongrondwettige plaatselijke reglementen wel goedkeuren. Die plaatselijke reglementen zullen wel uitgevoerd worden. De geestelooze massa, door sluwe partijhoofden aangevuurd en aangevoerd, zal triomferen. Wat nog geest heeft zal geplaagd worden, gedrukt en verdreven. Waarom toch? vraagt gij nog. Ach, mijn jeugdige vriend, u heeft de bittere ervaring de laatste illusiën nog niet ontnomen. Wáárom? Niet omdat de kerkbesturen het Maartreglement voor iets anders dan een onding houden. Niet omdat zij-alleen blind zouden zijn voor die grondwetsschennis. Niet omdat zij-alleen den strik niet zouden zien, waarin zij gevallen zijn. Zij weten het even goed, als gij, dat zij geleverd zijn aan de partij, die, geslagen op het gebied van den geest, 't nu eens met den vleeschelijken arm beproeven zal. Waarom ze dan der misgeboorte den kop niet zullen indrukken? Omdat ze er den moed niet toe hebben. En zij hebben geen moed, omdat zij geen geloof hebben. Ignoreren zullen ze u, omdat ze u niet weêrleggen kunnen. Met hun ruimen blik zullen ze van hun verheven standpunt heenzien over de grondwettige bezwaren, die gij hun voor de voeten geworpen hebt. Door den demon der wereldsche politiek zullen ze zich laten leiden, nu ze de geest der christelijke wijsheid bedroefd hebben. Angstvallig zullen zij vragen: | |
[pagina 186]
| |
wat de partij, die zij haten en vreezen, wel zeggen ea doen zou, wanneer er regt geschiedde. En zij zullen beweren, dat men in de Kerk zoo naauw niet zien moet, en dat de Kerk op wettelijke vormen zoo streng niet behoeft te zijn, en dat men toch niet terstond weêr omverwerpen kan wat na jaren arbeids pas is opgebouwd. Als de waarheidszin verdoofd is en het regtsgevoel verstompt, weet een Circumlocutie-kantoor er altijd wel wat op te vinden om iets niet te doen en lastige menschen zich van den hals te schuiven. Het onregt zal niet gestuit worden, en door een zelfmoord zal de protestantsche clerus bewijzen, dat een protestantsche clerus een onding is. De geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk spoedt ten einde. Als een bastaard van Rome zal ze nog een wijle voortkwijnen om dan, onbetreurd, ten grave te dalen. Ween vrij over Jeruzalem. Jeruzalem heeft niet gewild. Wij, tot den einde toe hebben wij tegen Jeruzalems zonden geprofeteerd; hare kinderen hebben wij willen vergaderen; maar zij heeft niet gewild. Nemen wij ons kruis op. Regt en waarheid en vrijheid zullen zegepralen onder 't kruis, aan het kruis, door het kruis. Jeremia.
[Hard in zijn oordeelen is onze correspondent, en niet altijd billijk daarbij. Mannen van geweten, mogten ze ook dwalen, stemden voor het ongelukkige reglement, en tot onwettigs heeft in 1866 wel niemand met bewustheid meêgewerkt. Wat anderen betreft, leden van meer dan één kerkbestuur kennen wij, vast besloten om volgens eer en pligt elk plaatselijk reglement, dat in strijd met wet of grondwet verkeert, onverbiddelijk af te keuren. Daarom ook willen wij nog niet wanhopen aan de toekomst der Kerk. In een tijdperk van verwarring, als aanstaande schijnt, zie slechts elk toe, dat hij zijn pligt doe. Red.] | |
Van een afwachtend man.Mijn Heer de Redakteur!
Een kerkelijk orgaan kan uw tijdschrift niet worden. Er zijn nog andere dan kerkelijke zaken, die uw belangstelling verdienen, en de Kerk te vereenzelvigen met godsdienst of christendom kan wel niet bij u opkomen. Toch hebt gij in uw laatste Nr. plaats gegund aan niet minder dan drie brieven, die allen de belangen van één kerkgenootschap, en wel het pas ingevoerde kiesreglement der Nederlandsche Hervormde Kerk, betreffen. In de veelzijdige toelichting van dat reglement, ons in die ‘Drie sermoenen’ aangeboden, zie ik een bewijs van uw belangstelling in dat aanzienlijk en nog altijd invloedrijk kerkgenootschap; ik lees daarin een protest tegen de wanorde, waarmede dat kerkgenootschap wordt bedreigd; ik vind daarin een beroep op de hoogste regtbank: het publiek geweten. De overweging van de bezwaren die er bestaan om in het orgaan zelf der Synode de synodale maatregelen ter toetse te brengen, moge u bewegen om nog- | |
[pagina 187]
| |
maals uwe bladen open te stellen voor de behandeling van een vraagstuk, waarvan, ook naar mijne bescheiden meening, de toekomst der Nederlandsche Hervormde Kerk afhangt. 't Kan u niet onbekend zijn, dat de denkbeelden, ontwikkeld in de ‘Drie sermoenen’ weêrklank vinden bij velen. Een oud-lid der Synode heeft in de Kerkelijke Courant van 13 Julij dergelijke beschouwingen voorgedragen, en daarbij herinnerd, dat een commissie uit de Synode van 1864 als ongrondwettig heeft gekwalificeerd een bepaling, thans in het reglement opgenomen - een gevoelen waarmede de toenmalige Synode zich vereenigd heeft. Dat een der Provinciale kerkbesturen met algemeene stemmen voor ongrondwettig heeft verklaard wat toch door de Synode van 1866 in het reglement is opgenomen, kan u niet ontgaan zijn; evenmin, dat op die Synode zelve de beide praeadviserende hoogleeraren zich wegens grondwettige bezwaren tegen het Reglement hebben verklaard. De mare, dat een der degelijkste kerkregtsgeleerden zijn lidmaatschap van een kerkelijk bestuur heeft nedergelegd, omdat hij niet kon medewerken tot ongrondwettige handelingen, bij het kiesreglement voorgeschreven, die mare zal ook wel tot u zijn doorgedrongen. De Kerkelijke Courant van 20 Julij zal u hebben geleerd, dat een der Classicale vergaderingen op 26 Junij l.l. gehouden, haar grondwettige bezwaren voor de Synode heeft gebragt. In bijzonderheden kan dit adres u bezwaarlijk bekend zijn. Wel is, naar ik meen te weten, een afschrift, langs den voorgeschreven weg, opgezonden om onder de officiële berigten der Kerkelijke Courant te worden opgenomen, maar plaatsgebrek schijnt nog toe belet te hebben, dit stuk ter kennis van het kerkelijk publiek te brengen, een vertraging, die ik moet betreuren, wijl het besluit der Synode op dat adres nu kenbaar is geworden, alvorens het adres zelf publiek is gemaakt. Min juiste beoordeeling, van gebrekkige kennis alligt de vrucht, kan nu zoo ligt de Classicale vergadering van Arnhem treffen, en daar deze, slechts éénmaal 's jaars vergaderend, niet voor zich zelve spreken kan, zij 't mij vergund, door uwe tusschenkomst openbaarheid te geven aan het adres, hetwelk van haar is uitgegaan. Welligt mag ik mij hiertoe niet geheel onbevoegd rekenen, omdat het adres oorspronkelijk van mij was uitgegaan en ik mij volkomen vereenigd had met het amendement, daarop van wege het Classicaal bestuur voorgesteld. Het luidde als volgt: | |
Aan de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk.De Classicale vergadering van Arnhem, gebruik makende van het regt, haar toegekend bij Art. 40, 5o. van het Algemeen Reglement, meent eenen pligt te vervullen jegens de Hervormde Kerk in 't algemeen en de gemeenten, door haar vertegenwoordigd, in het bijzonder, door de aandacht der Hoog Eerwaardige Synode te vestigen op het Synodaal Reglement op de benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van predikanten. Heeft de Synode regtmatige aanspraak op waardering van den ijver en de volharding, waarmede zij uitvoering heeft willen geven aan een artikel der Kerkelijke Grondwet, de Classicale vergadering, daarvoor der Synode alle betamende hulde brengende, mag het toch niet ontveinzen, dat de wijze waarop aan Art. 23 van het Algemeen Reglement uitvoering gegeven is, haar met eenige bezorgdheid vervult. | |
[pagina 188]
| |
Heeft de Synode, niet, zoo als dat Art. voorschrijft, in de Reglementen op de Kerkeraden en de predikantsberoeping, maar in een afzonderlijk reglement geregeld het regt der Gemeente tot benoeming en beroeping, haren twijfel aan de grondwettigheid van dezen vorm wil de Classicale vergadering gaarne ten offer brengen aan haren eerbied voor de wijsheid der Synode. Moeijelijker valt haar dit, wanneer zij de regeling, bij Art. 23 aan de Synode opgedragen, ziet overgebragt bij de bijzondere gemeenten, en twijfelmoedig vraagt zij: of een regt, door de Grondwet opgedragen aan het hoogste Kerkbestuur, prijs gegeven kan worden aan de willekeur der gemeenten; vraagt daarbij, wat er op die wijze worden moet van de éénheid des Kerkgenootschaps. Hare bezorgdheid neemt toe, wanneer zij door de Grondwet ziet bepaald, dat de Gemeente haar regt tot benoeming en beroeping kan uitoefenen door hen, die zij daartoe bepaaldelijk magtigt, terwijl het Reglement dit regt laat uitoefenen door een kiescollegie, waarvan slechts ⅔ door de Gemeente gemagtigd zijn, terwijl het overige ⅓, de Kerkeraad, namens de Gemeente een regt zal uitoefenen, waartoe de Gemeente dat ½ niet gemagtigd heeft. Wanneer de Classicale vergadering belijdt, te vreezen, dat er op nog andere punten strijd tusschen het nieuwe Reglement en andere, wettig bestaande, Reglementen te duchten is, doet zij dit met eenige vrijmoedigheid, nadat de Synode zelve aan de Synodale Commissie opdroeg, haar voor te lichten omtrent de veranderingen, welke de verschillende bijzondere synodale reglementen mogten behooren te ondergaan, om ze met het aangenomen Reglement in overeenstemming te brengen. Maar schijnt het dan wel aan geen twijfel onderworpen, dat het nieuwe reglement in strijd is met regtsgeldige wetten, en wordt bij Art. 4 van het nieuwe reglement aan de Classicale besturen uitdrukkelijk bevolen, toe te zien, dat de plaatselijke reglementen, die het uitvloeisel zullen zijn van het nieuwe Reglement, niet in strijd zijn met algemeene of bijzondere reglementen, de Classicale vergadering kan de vrees niet onderdrukken, dat de Classicale besturen geene vrijheid zullen vinden om eenig plaatselijk reglement ter goedkeuring aan de Provinciale Kerkbesturen op te zenden. Als uitvloeisels van het nieuwe Reglement zullen zij niet anders dan in strijd met bestaande reglementen kunnen zijn. Worden de plaatselijke reglementen niet goedgekeurd, dan kan de invoering der nieuwe orde van zaken ook niet plaats hebben. En bij Art. 7 van het nieuw Reglement zijn Art. 6 van het reglement op de Kerkeraden en Art. 48 van het reglement op de vacaturen vervallen verklaard. Wel heeft de Synodale Commissie den 18en Maart l.l. van dat Art. eene zeer ruime verklaring gegeven; maar ook wanneer men zich met deze verklaring mogt kunnen vereenigen en voorbijzien, hoe het tijdstip der invoering, bij Art. 7 bedoeld, blijkens Art. 2 geen ander zijn kan dan de 1e Maart 1867, zou men toch, de Synodale Commissie zelve heeft het erkend, gebonden zijn door de fatale termijnen, gesteld bij Artt. 2 en 4. Wanneer dan in eenige gemeente, binnen zes maanden nadat de meerderheid het regt tot benoeming van ouderlingen en diakenen en tot beroeping van predikanten zich heeft voorbehouden, het plaatselijk reglement door hooger Kerkkestuur niet goedgekeurd zal zijn (en die goedkeuring zal niet verleend kunnen of mogen worden), zal er een tijdvak van wetteloosheid aanbreken: de oude wet is vervallen, de nieuwe kan niet worden uitgevoerd, en geen ouderling of diaken kan worden benoemd, geen predikant beroepen. | |
[pagina 189]
| |
Zelfs wanneer er plaatselijke reglementen mogten goedgekeurd worden, zou elke predikantsberoeping op onoverkomelijke bezwaren stuiten: bij het reglement op de vacaturen toch is (formulier A.) de inhoud van den beroepbrief voorgeschreven. Die beroepbrief kan door een kiescollegie niet uitgevaardigd worden; een andere beroepbrief kan door geen Classicaal Bestuur, gebonden aan de wet, goedgekeurd worden, en gewijzigd kan dat formulier van den beroepbrief niet worden dan met inachtneming van de vormen, voorgeschreven bij Art. 62 van het Algemeen Reglement en dus niet vóór de laatste maanden van het jaar 1868. Dreigt dan uit de wijze, waarop uitvoering is gegeven aan Art. 23. Alg. Regl. verwarring, stilstand en allerlei ongerief te zullen ontstaan, de Classicale vergadering van Arnhem vestigt met vertrouwen het oog op de Synode, wier wijsheid door weldoordachte maatregelen de Kerk voor zooveel onheil moge behoede, en zij wendt zich tot de Hooge Kerkvergadering met het eerbiedig en tevens ernstig verzoek, dat het der Synode behagen moge: het Synodaal Reglement op de benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van predikanten op nieuw in zeer ernstige overweging te nemen, en in elk geval de vereischte maatregelen te nemen, dat de verdere uitvoering van het Reglement voorloopig zal worden geschorst, tot dat in de bezwaren, welke de uitvoering van dat Reglement naar het oordeel der Classicale vergadering bemoeijelijken, zoo niet onmogelijk maken, zal zijn voorzien. Arnhem, 26 Junij 1867. Welk onthaal heeft dit adres gevonden? De Kerk. Courant van 20 Julij berigt in haar officieel verslag van de werkzaamheden der Synode: ‘Op het adres van de classicale vergadering van Arnhem om het Reglement tot benoeming van Ouderlingen enz., in nadere overweging te nemen, of de uitvoering te schorsen totdat er voorzien is in de bezwaren, vereenigde de Synode zich eenparig met het uitgebragte rapport, dat genoemd Reglement, noch bepaald ongrondwettig is, noch ook tot willekeur leidt, gelijk in dat adres beweerd wordt, zoodat er geene termen tot wijziging op dien grond aanwezig zijn, en in de onvermijdelijke moeijelijkheden, aan de uitvoering van eene nieuwe wijze van verkiezing verbonden, voor alsnog langs wettelijken weg kan voorzien worden.’
Dubbel zal menigeen 't met mij betreuren, dat een volledig verslag van de handelingen der Synode eerst eenige maanden na de sluiting dier vergadering, ter kennis pleegt te komen van het belangstellend publiek. Velen zullen verlangend uitzien naar volle wetenschap van de gronden, waarop de Synode van 1867 bepalingen, wier ongrondwettigheid door eene Commissie uit de Synode van 1864 werd betoogd en door die Synode zelve erkend, door een Provinciaal Kerkbestuur in 1865 eenparig werd uitgesprokenGa naar voetnoot(*), door de hoogleeraren, praeadviserende leden der Synode van 1866, een onoverkomelijk bezwaar werd geachtGa naar voetnoot(†), | |
[pagina 190]
| |
door een bekwaam kerkregtsgeleerde gewigtig genoeg werd geoordeeld, om hem tot het nederleggen van zijn mandaat te nopen, door een oud-lid der Synode in de Kerk. Courant (13 Julij) werd aangetoond, en door uwe Correspondenten, op nog niet weersproken gronden, is aangewezen, eenparig voor ‘niet bepaald ongrondwettig’ kon verklaren. Het betoog van die grondwettigheid zal menig naauwgezet man gerust stellen. Verlangend zien velen uit naar het bewijs, dat de moeijelijkheden, aan de nieuwe wijze van verkiezing verbonden, - moeijelijkheden, ontstaande uit den bekenden, onbetwistbaren, en door de Synode van 1866 zelve onderstelden strijd van het kiesreglement met bestaande kerkelijke wetten - ‘onvermijdelijk’ mogen genoemd worden, en de Synode dien strijd niet had kunnen en moeten voorkomen door, te gelijk met het kiesreglement (zoo van zoodanig speciaal reglement al sprake mogt zijn) wettig vastgestelde wijzigingen in de bestaande reglementen in te voeren. Dankbaar zal menig kerkelijk bestuur de oplossing van het raadsel vernemen, hoe er nu nog, met inachtneming van Art. 62 Alg. Regl. ‘langs wettelijken weg’ kan voorzien worden in de moeijelijkheden, ontstaande uit den strijd, waarin het kiesreglement verkeert met onderscheiden kerkelijke wetten. De achtbaarheid der Synode en de waardigheid van vele mannen, die daar, onder aller toejuiching, een wèlverdiende eereplaats innemen, zijn ons borg, dat er geen onwaardig spel kan gespeeld zijn met het woord ‘bepaald ongrondwettig’, en dat men geenerlei afwijking beoogt van den koninklijken weg der geregtigheid. Maar daarom is, in het belang der Synode zelve allereerst, en dan in het belang der geheele Nederl. Herv. Kerk, spoedige openbaarmaking, voor het minst van het rapport, waarop de Synode zoo eenparig besloot, dubbel wenschelijk. Dáárop aan te dringen is het doel van mijn schrijven. Arnhem, 26 Juli '67. J.P. de Keyser.
Naschrift. Met de hoogste bevreemding vinden wij, onder het afdrukken, in de Kerk. Cour. van 27 Julij het berigt, dat de Synode in onderscheiden reglementen, ‘ten einde deze in overeenstemming te brengen met het reglement op de benoeming’ (Ziedaar dan den strijd door de Synode zelve erkend) verschillende wijzigingen voorloopig heeft vastgesteld. Zeker, het Algemeen Reglement spreekt van ‘voorloopig aangenomen’ reglementen of wijzigingen daarin; maar zonder eenige de minste kracht van wet daaraan toe te kennen. De beslissing, of die bepalingen immer wet zullen worden, hangt van anderen dan deze Synode af. Toch verklaart het synodaal orgaan: ‘Naar Art. 61 van het Algemeen Reglement is besloten, die wijzigingen bekend te maken als voorloopigen regel, naar welken de Kerkbesturen en Kerkeraden van stonden aan zullen te handelen hebben.’ Naar Art. 61? Geeft dat Art. aan de Synode de hoogste wetgevende magt, het is ‘onder de verschillende waarborgen in dit Algemeen Reglement - vastgesteld.’ Bij Art. 62 worden die waarborgen vastgesteld. Niet één daarvan heeft de Synode geëerbiedigd. Is dát de ‘wettelijke weg,’ waarop men wees? Wil men een ongrondwettig Reglement handhaven door gewijzigde reglementen te octroyeren? Moet de miskenning der grondwet uitloopen op een Coup d'état? Den voorloopigen en den definitieven regel voor hunne handelingen vinden de Kerkbesturen en de Kerkeraden in de wel en wettig bestaande Kerkelijke Reglementen, niet in de onwettige improvisaties der Synode. Wij vertrouwen, dat Kerkbesturen en Kerkeraden tegen alle magtsoverschrijding de wettige orde van zaken zullen weten te handhaven. Red. |
|