De Tijdspiegel. Jaargang 24
(1867)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijVertalingen en herdrukken.Een beschermengel. Door de schrijfster van: ‘a trap to catch a sunbeam.’ Haarlem, van Asperen van der Velde, 1867.Een schoon boek, aller aanbeveling waardig. Er gaat een reine adem door, die ons weldadig aandoet. Wij bevinden ons hier in de aristocratie der menschelijkheid. Wij ondervinden de betoovering door Schiller bezongen in de woorden: Doch schönres find ich nichts, wie lang ich wähle
Als in der schönen Form die schöne Seele.
Het is een echt Engelsche roman, dat wil zeggen, de hier ingevoerde personen zijn menschen van vleesch en bloed. Hoeveel edels en goeds wij hier ook hebben te bewonderen, het is niet overdreven. De schrijfster heeft het gehalte dier edele karakters, men kan dit voelen, aan haar eigen boezem ontleend. Ja, wij verbeelden ons dat zij ook zoo zou kunnen handelen. En naast die edele menschen die men lief heeft omdat zij ons beter maken, omdat men in hun gezelschap het leven in hoogeren zin geniet, komen menschen voor uit de groote menigte, recht alledaagsche menschen, maar soms zeer orgineel die u hartelijk doen lachen. Het zijn die gelukkig aangebrachte ‘kecke Nebenzüge,’ waar Goethe van spreekt, de geniale grepen in het platte, waardoor de schrijfster zich de waardige navolgster van Shakespeare betoont. Wij treden niet in de algemeene zedelijke strekking van het boek; maar willen toch wijzen op een fijn zedelijk vraagstuk dat hier behandeld wordt, n.l. het samenwonen van bloedverwanten in moeilijke huiselijke verhoudingen. De schrijfster heeft blijkbaar veel ondervinding, veel menschen- en wereldkennis; zij heeft zich niet lichtvaardig van de zedelijke verwikkelingen des levens afgemaakt; zij is er in doorgedrongen met al de liefde van haar teeder vrouwelijk gemoed; zij heeft ze eerlijk overwogen en | |
[pagina 140]
| |
nauwgezet bepeinsd; zij heeft het vraagstuk niet losgelaten eer zij het verklaard zag onder het licht des geloofs en er eene nieuwe zedeleer in gevonden had, eene onderrichting van den God der liefde. Is evenwel, uit een aesthetisch of dramatisch oogpunt beschouwd, de hier bedoelde verhouding onberispelijk ontwikkeld? Herbert Lascelles, een jong schilder, een goed en degelijk man, woont gelukkig samen met zijne zuster Edith; maar hij wordt verliefd op Geraldine, een lief meisje aan gemak en weelde gewoon, en nu, zoo als het gewoonlijk gaat, staat de zuster aan het gewenschte huwelijksgeluk van den broeder in den weg. De broeder evenwel is niet onedelmoedig; hij kampt tegen zijn hartstocht en dringt het beeld van zijne geliefde terug. En zijne edelmoedigheid duurt even lang als de edelmoedigheid van broeders in zulk een geval gewoonlijk duurt; ik heb niet uitgerekend hoeveel weken of maanden. Maar op een goeden dag, gij weet wel op die buitenpartij, toen hij toevallig, o zoo toevallig! gehoord had dat zij hem ook zoo goed lijden mocht, toen hij haar weêr toevallig alleen in een bosschaadje op een bank zag zitten, en toevallig dien dag zoo kwijnend en aandoenlijk vond - zie! hij had geen mensch moeten wezen, als hij toen niet voor haar op de knieën gevallen was en uitgeroepen had: Geraldine, ik bemin u! kortom, de zaak is er door, de jongelui trouwen, maar men blijft edelmoedig jegens Edith en zij eet bij haar broeder het genadebrood. Ongelukkig evenwel is het jonge vrouwtje opgestookt geworden tegen hare schoonzuster en gewaarschuwd om niet onder haar plak te komen. Dit en nog iets anders geeft aanleiding tot een botsing tusschen de achtenswaardige Edith en het onervarene vrouwtje - en wat nu? Nu maakt Herbert kort proces met zijne zuster en zendt haar als eene dienstmeid het huis uit, althans niet veel beter. Zie, dit is misteekend. Dit zou Herbert zoo niet hebben behandeld. Daarvoor was hij te fatsoenlijk man. O het is voortreffelijk dat de schrijfster die moeielijke verhouding eens heeft behandeld, het is goed dat zij alle meisjes die van broeders afhangen waarschuwt, het is goed dat zij een edel pleit voert voor de waardige afhangelinge; wij sympathiseeren met de schrijfster wanneer zij van haar vrouwelijke hoogte meêlijdend neerziet op de edelmoedigheid der mannen; maar zij moet niet overdrijven, dat ontsiert haar als christin en schrijfster beide. Zij moest zich niet wreken door Herbert al te laag te stellen. Ook dan als een weldenkend man zich door partijdigheid, door misverstand en overijling tot onrechtvaardigheid laat vervoeren, redeneert hij toch met zich-zelf; hij komt in tweestrijd; hij zoekt er iets op te vinden. Kortom hij handelt niet zoo grof als Herbert hier handelt. En zie, dat is nu juist de toetssteen van de rechtvaardigheid des christens en van de objectiviteit des schrijvers dat hij niet al het goed aan de ééne en al het kwaad aan de andere zijde plaatst, maar ook tegen over de helden zijner verbeelding de onpartijdigheid in acht neemt. Maar hoe dit ook zij, de schrijfster leide oom Barham een gulden spreuk in den mond toen hij over het gebeurde den broeder aldus de les las: ‘Misverstand is voor de helft oorzaak van al het onheil en al de ellende dezer wereld. Gij behoordet menschen, die uwe huisgenooten zijn, te leeren kennen en begrijpen, of anders hen niet tot huisgenooten te hebben.’Ga naar voetnoot(*). | |
[pagina 141]
| |
Verdere ontledingen zijn, dunkt mij, hier niet vereischt. Ik vind het niet beleefd om vooruit alles op te merken en zoo de lezers en lezeressen het gras voor de voeten weg te maaien. Ook is het volstrekt niet noodig. Ik krijg soms brieven van mijne vriendinnen, waaruit ik zie dat zij zoo goed kunnen recenseeren als de beste recensent. Pope vergelijkt de kritiek die hem behaagt met de kamenier van eene schoone vrouw, wier taak is om de schoonheid harer meesteres door een sierlijk kapsel nog te verhoogen. De schrijver dezer aankondiging is met eene meer nederige rol tevreden. Hij acht zich gelukkig de vreemdelinge te mogen binnenleiden in alle goede gezelschappen die inlichtingen bij hem gelieven in te winnen. Zij die belast zijn met het uitkiezen van boeken voor leesgezelschappen hebben hier gemakkelijk werk. Zij zullen met dit boek hunne lezers niet te leur stellen. Ook bevelen wij het als geschenk aan voor jonge meisjes en vrouwen. Wij zijn tooh weêr in den tijd, waarvan Claudius zeide: Sie lectürten sehr.
Er zijn pessimisten die nog altijd weigeren in die drukke lectuur en in de recenseerende bekwaamheden van het lezende publiek een bewijs van beschaving te zien. Zij blijven klagen over conventioneele beschaving en onnatuur; zij wenschen soms alle boeken naar den drommel; zij noemen ouze belettristische aandoeningen sentimentaliteit in plaats van gevoel; zij meenen dat als de menschen wat minder gevoel schepten uit de boeken en wat kloeker grepen deden in hun eigen hart, er nieuw bloed door hun aanzijn zou stroomen; en zij houden staande dat de ware poëzy, die ieder mensch betaamt, ontstaat uit de worsteling van den onbedorven mensch met de wereld zoo als zij werkelijk is. Ieder weet wat pessimisten zijn. Redeneer er maar eens tegen. Maar wanneer ik als plichtmatig referent mijn advies moet zeggen, dan luidt het als volgt: ‘veel lezen behoeft niet. Maar als gij dit boek in handen krijgt, tracht dan den geest er van te vatten. Put er levenskracht uit. Leer van de schrijfster niet slechts om des vereischt een stout stuk te bestaan; maar ook om in stilte te lijden en te strijden voor eene goede zaak.’ De vertaling is vloeiend en zuiver. Het titelplaatje is heel aardig. Het zou nog aardiger zijn als de vernuftige teekenaar het heldere gezichtje wat helderder had geteekend. De druk is duidelijk en aangenaam voor het oog. S.F.W. Roorda van Eysinga. | |
Rachel Curtis. Een verhaal van miss Yonge, schrijfster van Violette, De jonge stiefmoeder enz. Uit het Engelsch. (The elever woman the family) door mej. J.C. Kapteyn. Amsterdam, P.N. van Kampen, 1866.We zijn gelukkig het tijdperk doorgeworsteld, waarin de vrouw, die zich meer dan gewone kennis heeft verworven, als een has bleu wordt uitgekreten. Een meisje dat over litteratuur weet meê te praten en door oefening eenige wetenschappelijke kennis heeft verkregen, ja, schrijfsters zelfs, 't zijn tegenwoor- | |
[pagina 142]
| |
dig geen caricaturen meer. De vrouw mag meê spreken; ze is mondig verklaard. Men is tot de ontdekking gekomen, dat ze ook een geest heeft ontvangen, vatbaar voor ontwikkeling. 't Is miss Yonge dan ook geenszins te doen om, in tegenstelling van de zachte, verstandige en begaafde Erwine, in Rachel Curtis een bas bleu in optima forma te schetsen. Miss Yonge die zelve op geestelijk gebied zoo hoog staat, kan niet anders dan de geestelijke regten der vrouw erkennen. Niet Rachel's waardig streven, niet den innerlijken aandrang dien ze gevoelt om nuttig werkzaam te zijn, niet haar tegenzin in het alledaagsche worden door miss Yonge belagchelijk voorgesteld, maar het uitbazuinen van stelsels hier en daar uit Tijdschriften opgeraapt, het rusteloos jagen naar een werkkring die boven haar bereik ligt, zoekt ze bespottelijk te maken. 't Is niet te loochenen, Rachel heeft veel geleerd, daarom blinkt ze uit boven de haar omringenden, en toch bezit de eenvoudigste onder hare bloedverwanten meer gezond verstand, meer levenservaring, meer menschenkennis, meer wereldtact dan zij zelve. Rachel wil den maatschappelijken toestand der vrouw verbeteren. Ze roept een inrigting in 't leven, tot handhaving der regten der vrouw op beloonenden arbeid, maar gaat daarbij zoo onhandig te werk, dat ze al dadelijk het slagtoffer wordt van bedriegers, en zich na gruwzame vernedering maar al te gelukkig gevoelt, als ze in hem dien ze vroeger verre beneden zich achtte, den echtgenoot aantreft, die door zijne wijze leiding nog iets goeds van haar weet te maken. Immers tot volkomen bewustzijn van haar nulliteit, of liever van haar alledaagschheid gekomen, verlaat ze niet zonder schaamte een gebied, waarop ze zich te vroeg een eereplaats aanmatigde. Ze is opregt genoeg om het zich zelve te bekennen en eerlijk genoeg om het niemand te wijten, dat ze er een dwaas figuur maakte. Wij herhalen het, miss Yonge heeft met Rachel geen bas bleu bedoeld, daarvoor versieren haar te veel goede hoedanigheden. Een bas bleu is een caricatuur en Rachel is een type. Men vindt ze in grooten getale die jonge dames, die met dweependen ijver hooger willen vliegen dan hare vleugelen reiken en de eerste pligten des levens niet behartigen, omdat ze er zich te verstandig voor achten. Hoe geheel anders wordt de waarlijk verstandige vrouw in Erwine voorgesteld, en wie wordt niet aangetrokken door haar bekoorlijken eenvoud, haar buitengewone nederigheid en hare stille liefde? Zie, terwijl de arme kreupele zelve niemands aandacht trekt, worden de beste en meest verspreide geschriften in haar stille woning geboren. Grooter verschil dan tusschen haar en Rachel is er wel niet denkbaar, en toch is er één groot punt van aanraking. Beiden wenschen nuttig te zijn uit waren aandrang des harten. Miss Yonge had korter kunnen zijn. De familiescènes die ze invoert boeijen slechts weinig; maar we willen voor het overige niet afdingen op de waarde van het verhaal, zeker het aantrekkelijkste door miss Yonge geboekt. Wij eindigen met der vertaalster lof toe te zwaaijen. Het verhaal is vloeijend overgezet. C. |
|