De Tijdspiegel. Jaargang 24
(1867)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 119]
| |
bolwerk, in de vesting Queretaro, dapper te hebben verdedigd, zag hij zich door het verraad van generaal Lopez in de handen der Republikeinen geworpen. Op last van Juarez voor een krijgsraad te recht gesteld, werd de ongelukkige vorst den 14 Juni ter dood veroordeeld, als een oproerling, die den bestaanden regeeringsvorm der Republiek Mexico had widen omverwerpen. Na vruchtelooze bemoeiingen van de Pruisische en Amerikaansche gezanten werd het vonnis den 19den uitgevoerd. Wij zullen hier niet in breedvoerige herhalingen treden van al wat er aangaande dien maatregel is gesproken en geschreven. Slechts enkele opmerkingen. Was het noodig dat Juarez den man, die zich keizer van Mexico noemde, uit den weg ruimde? Door een uitzetting en verbanning buiten het gebied der Republiek, zou voorzeker in de eerste jaren alle vrees voor monarchische woelingen in Mexico wel verwijderd zijn, misschien niet voor het vervolg. Dat Maximiliaan tot een regeerende familie behoorde, gaf hem in Europa recht op een exceptioneele behandeling, niet in het werelddeel, waar de leer van Monroe geldend is verklaard. De toestand van Mexico is ontegenzeggelijk een buitengewone, een ongeregelde. Aan den volksgeest, zelfs aan verblindheid, moet in zulke gevallen vaak worden toegegeven, wil de overwinnaar zijn populariteit niet verliezen. Eindelijk mocht hier ook niet uit het oog worden verloren de wraak, waarom het bloed der republikeinsche veldheeren schreide, die even onverbiddelijk door het keizerlijk wachtwoord ter dood zijn gedoemd. Met dit al betreuren wij natuurlijk den noodlottigen afloop. Een jong bekwaam vorst, met de beste bedoelingen bezield voor een land, waarover hij de regeering heeft aanvaard op aansporing van een machtigen bondgenoot, die drie jaren lang onophoudelijk heeft geworsteld, om een enkel veilig plekje te vinden, waar hij den wankelenden troon zou kunnen plaatsen, die eindelijk bezwijkt onder het verraad van iemand, in wien hij het grootste vertrouwen meende te kunnen stellen, is wel geschikt om onze belangstelling, om ons medelijden op te wekken. Dat Maximiliaan zijn lot voorzien heeft, na het vertrek der Fransche troepen, valt niet te betwijfelen. Reeds 9 Februari schreef hij aan zijn minister Lares over het plan om het land te verlaten, en gewaagt in dien brief van de sterkte niet alleen maar ook van den moed en de volharding der republikeinsche soldaten. Lares raadde den keizer echter vol te houden. En van toen af scheen hij vastberaden de ontknooping af te wachten. In de belegerde stad stelde hij zich vaak aan het hevigste vuur der bommen bloot, om niet in de handen zijner vijanden te moeten vallen en een eervollen dood te sterven. Is het eene gedeelte van dit plan niet gelukt, in het andere is de keizer toch geslaagd. Zijn houding gedurende de laatste dagen van zijn leven, zoo lang hij gevangen was, was die van een martelaar. Hij heeft zelfs niet getracht zijn leven te redden door laffe afkeuring van zijn eigene handelingen. De dood was hem minder ver- | |
[pagina 120]
| |
schrikkelijk dan de ongelukkige figuur, die hij natuurlijk zou gemaakt hebben, als hij op Miramar was komen treuren over zijn gevallen grootheid. Of Juarez zich nu in Mexico zal kunnen handhaven, is een andere zaak. Sinds 40 jaren is het aan geen geregeld bewind gelukt, de orde in dat land eenigszins duurzaam te vestigen, en de woelingen der laatste jaren, de zoogenaamde algemeene volksstemming, de aanwezigheid van vreemde troepen, het bestaan van keizerlijke ambtenaren, dit alles zal er niet toe bijgedragen hebben, om den staat van demoralisatie te verbeteren. Onwaarschijnlijk is het dus niet, dat het land, dat doorslaande blijken heeft gegeven van niet op zich zelf te kunnen staan, eindelijk zich zal moeten aansluiten aan het Amerikaansche Reuzen-gemeenebest, dat thans ook wel voor geen tegenwerking van Europeesche zijde meer behoeft te vreezen. In het Fransche wetgevend lichaam is het ruiterlijk verklaard door de oppositie, dat Frankrijk bij de Mexicaansche onderneming vooral ten doel had, te voorkomen, dat Mexico in handen der Amerikanen zou vallen, en dat thans de Fransche regeering zelve de inlijving bij de Vereenigde Staten voor het éenige redmiddel houdt, dat aan het diep geschokte land nog overblijft. De discussiën, over dit geheele onderwerp in de Fransche vertegenwoordiging gevoerd, waren zeer belangrijk. Vooral Thiers en Favre hebben de regeering heftig aangevallen. Hoewel eerstgenoemde een bedaarder toon aansloeg dan de beroemde Advocaat, hebben beide toch hoofdzakelijk dit verklaard, dat in een constitutioneelen staat zulk een onderneming als die van Mexico niet had kunnen worden voortgezet. Zij beschuldigden de regeering van het roekeloos wagen van Frankrijks geld, jongelingen en eer. Zij verweten aan het keizerlijk gouvernement, dat het eindelijk den ongelukkigen vorst, als een offerdier gekroond, naar zijn ondergang had gevoerd en op het uiterste oogenblik had prijs gegeven. Zijn bloed, zeide Thiers, spat op Frankrijk terug. Onvermoeid heeft de minister van staat, Rouher, de handelwijze der regeering verdedigd, de goede bedoelingen der onderneming in het licht gesteld, het voortzetten van den oorlog ook nadat Spanje en Engeland zich teruggetrokken hadden, als onvermijdelijk voorgesteld, de dapperheid der Fransche soldaten hemelhoog verheven; doch hij is er niet in geslaagd te bewijzen, dat Napoleon met de Mexicaansche expeditie geen staatkundigen misslag heeft begaan. De gevolgen van een en ander voor de publieke opinie in Frankrijk zijn tweeledig. Zij, die den gang der zaken in Mexico hoofdzakelijk aan het gebrek van zuiver parlementaire instellingen wijten, verlangen dringend naar vrijzinnige hervormingen. Zij die oordeelen dat Frankrijks eer en prestige, evenzeer als door de gebeurtenissen van verleden jaar, zoo ook door den ongelukkigen afloop van den tocht naar Mexico hebben geleden, verlangen dat die smet door bloed worde afgewasschen, zoodat Europa moet boeten ook | |
[pagina 121]
| |
voor de onheilen die in de nieuwe wereld zijn voorgevallen. Aan de wenschen van een van beiden zal zeker moeten worden voldaan. La Liberté ou la Guerre zegt Emile de Girardin. Wat de lezer wenscht is, onderstel ik, niet twijfelachtig. Zoo er oorlog moet komen, zal het ongetwijfeld met Pruisen zijn. Nog altijd zit de wrok over de uitbreiding, over de Duitsche eenheid, diep in het hart der jaloersche natie, die bij uitnemendheid de groote natie wil heeten. Gelegenheid zal niet ontbreken. De Deensche kwestie is wederom een open vraagstuk geworden. Zoolang de teruggave der Noord-Sleeswijksche districten niet heeft plaats gehad, kan daarvan zooveel gemaakt worden, als de diplomatie maar verlangt. En reeds wordt er meegedeeld, dat de Fransche regeering bij Pruisen aandringt op de uitvoering dier clausule van den Prager vrede en bepaaldelijk de neutralisatie van Alsen voorstelt als een middel om de moeilijkheden uit den weg te ruimen. Of Bismarck, die intusschen tot Bondskanselier benoemd is, ook hier wederom even als in de Luxemburgsche aangelegenheid, over de Duitsche eenheidsmannen zal kunnen zegepralen, is zeer te betwijfelen. In allen geval blijkt nu, dat het bezoek van den koning van Pruisen te Parijs geen staatkundige gevolgen heeft gehad. Zelfs is er reeds gesproken van politieke combinatiën, waarbij Frankrijk en Pruisen bepaald vijandig tegenover elkander staan. Frankrijk zou namelijk met de Zuid-duitsche Staten en met Oostenrijk zich verbonden hebben tegen alle verdere stappen, die Pruisen nog op den weg van uitbreiding van den duitschen Bondsstaat zou wenschen te doen. Daarentegen zouden Pruisen en Rusland zich verbonden hebben met de bedoeling om voor eerstgenoemd land juist den scheidsmuur der Mainlinie uit den weg te ruimen, en aan het groote keizerrijk ook nog de Poolsche landen van Oostenrijk te verschaffen. Ongetwijfeld zijn die geruchten zeer voorbarig en uit de lucht gegrepen. Te gelijker tijd toch wordt er ook gesproken van de mogelijkheid eener toenadering tusschen Oostenrijk en Pruisen, die met bovengenoemde plannen bezwaarlijk te rijmen is. Alleen blijkt uit een en ander voldoende, dat velen den tegenwoordigen toestand voor nog niet genoegzaam bevestigd houden en dus òf uitbreiding in dezelfde richting òf weer afbreken van het pas opgebouwde voorstellen. Moge nu ook al de Russisch-Pruisische alliantie, zooals zij hierboven is opgegeven, geheel verzonnen zijn, niet te loochenen is het dat Rusland meer en meer de onderscheidene Slavonische volken tot zich wil trekken. Zagen wij laatst hiervan een bewijs in de Pan-Slavonische tentoonstelling te Moskou, zij hebben wederom een versch voorbeeld. De Bohemers verlangen op de Prager Universiteit onderwijs in en van de Czechische taal. Bij weigering hebben de studenten zich voorgenomen, hun opleiding aan een Russische hoogeschool te gaan halen. Dus altijd dezelfde kwaal in den Oostenrijkschen keizerstaat. Zelfs in Hongarije openbaart zich, na de korte vreugde van de kroning, wederom onte- | |
[pagina 122]
| |
vredenheid. Er wordt zelfs van gesproken om Kossuth in de vertegenwoordiging te kiezen. Overigens gaat de Weener regeering goed vooruit op de grondwettige baan. De Finantiën worden ernstig ter hand genomen, een overzicht van den toestand er van is openbaar gemaakt zonder dat het minste gedaan is, om de waarheid te verbloemen; voor een finantiëele ziekte is parlementaire diagnose het éenige redmiddel, zoo als de minister zeide. Een wet op de ministerieele verantwoordelijkheid, door de regeering aangeboden, is door de beide Kamers aangenomen; wetten op het recht van vereeniging en op de gelijkstelling van alle kerkelijke gezindten worden voorbereid. Zoowel Oostenrijk als zijn vroegere tegenstander Italië gaan beiden gebukt onder geldelijken nood. Beiden zijn op middelen bedacht, om hieraan te gemoet te komen. In Italië zal nu inderdaad worden overgegaan tot den verkoop der geestelijke goederen; de Tweede Kamer heeft bereids de voornaamste artikelen van het daarop doelende wetsontwerp aangenomen. Aangaande Oostenrijk is het woord rentevermindering uitgesproken, zonder dat hiervan echter nog iets zekers is bekend gemaakt. Wat aan den luister van het verblijf des sultans te Parijs heeft ontbroken - een gevolg der tijdingen uit Mexico - is hem ruimschoots te Londen vergoed. Het Engelsche volk heeft buitengewone en algemeene blijken van sympathie aan den vorst der geloovigen gegeven; de koningin heeft Abdul-Aziz met de orde van den Kousenband begiftigd. Hoe weinig politieke beteekenis nu ook overigens de bezoeken der Europeesche vorsten aan elkander bezitten, dat van den sultan geeft toch minstens recht op éen gevolgtrekking: de groote mogendheden van West-Europa zullen het Turksche rijk vooreerst niet opgeven. Intusschen duren de vijandelijkheden op Kandia nog altijd voort, zonder dat de zegepraal van éen der strijdende partijen nog te voorzien is. De Reformbill is thans onderworpen aan het oordeel der Lords, dat zich waarschijnlijk wel met de besluiten der Commons zal vereenigen. Bereids verworpen is de motie van graaf Grey, strekkende om te verklaren, dat daar dit wetsontwerp geen duurzame oplossing der verkiezingsaangelegenheden geeft, het in dien toestand, als waarin het nu is, niet kan worden aangenomen, maar nog wijzigingen behoeft, die het Hoogerhuis er op zal voorstellen. Het wetsontwerp heeft dus kans, van in zijn tegenwoordige gedaante te worden aangenomen. Alle partijen immers geven toe, dat de reform volstrekt niet het laatste woord in deze stof is, doch dat de natie over het algemeen met de thans gemaakte bepalingen tevreden is, en wijzigingen eerst later na practische ondervinding en gebleken behoefte moet worden voorgesteld. In America komt het congres weder bijeen, om volgens de vroeger gemaakte bepaling, den president de handen niet lang vrij te laten. De werkzaamheden zullen bestaan in de reorganisatie van de Zuidelijke | |
[pagina 123]
| |
Staten en het onderzoek naar de beschuldiging van Johnson. Te gelijker tijd begint men zich voor te bereiden voor de verkiezingen van een nieuwen president. Generaal Sheridan is de voornaamste candidaat der radicale partij. Johnson, die thans slechts bij toeval - door den op Lincoln gepleegden moord - aan het hoofd der Republiek staat wenscht, natuurlijk nu zelf gekozen te worden. Op een reis met die bedoeling ondernomen, heeft hij de meest mogelijke blijken van gematigdheid en van eerbied voor de opinie van anderen aan den dag gelegd. Dat de strijd hevig zal zijn, blijkt reeds daaruit, dat er ernstig sprake is van het verkiezen van een neger tot vicepresident. Men begrijpt, hoe de bewoners van het Zuiden dat zullen opnemen. In der daad wordt er gemeld, dat in de Zuidelijke staten de blanke bevolking tot nog toe zich volstrekt niet met de aanstaande keuze bezig houdt. Inmiddels gaan president en congres voort elkander te kwellen. De vertegenwoordiging geeft aan de militaire bevelhebbers in de vroeger geconfedereerde Staten de bevoegdheid, om ambtenaren, zelfs die door verkiezing zijn benoemd, af te zetten; de president stelt daar zijn veto tegenover; het congres heft dit veto door een herhaalde stemming, met de vereischte meerderheid, op. Ten andere gaat ontwijfelbaar Johnson's positie vooruit, nu de meerderheid der rechtsgeleerde commissie verklaard heeft, geen termen te vinden voor de beschuldiging van den president. Voor ons vaderland was de laatste maand bijzonder belangrijk. Wederom toch is een nieuwe minister van koloniën opgetreden, en wel ten gevolge van het door de regeering ingediende wetsontwerp op de uitgifte in erfpacht van woeste gronden op Java. Het groote verschilpunt waarover de strijd tusschen de regeering en de 2de Kamer gevoerd werd, was de kwestie of ook inlanders zouden worden toegelaten tot de mededinging in erfpachts-contracten. Het ontwerp sloot alle inlanders uit. Drie amendementen van de heeren van Golstein, Wintgens en Fransen van de Putte, hoewel onderling verschillende op het punt der toelating van vennootschappen, komen hierin overeen, dat alle ingezetenen van Neêrlands-Indië, dus ook Javanen en Maleiers, onverschillig van welken godsdienst, erfpachters konden worden. Dat beginsel, zooals het uitgedrukt was in het amendement Fransen van de Putte, werd, niettegenstaande het verzet van den minister, met overgroote meerderheid aangenomen. Zou het inderdaad ook niet ongerijmd zijn, de bewoners van een land uit te sluiten van de gelegenheid, om den grond te bebouwen en zich door bearbeiding te onderwerpen? Door inlanders uit te sluiten van de erfpacht, zou men op Java een toestand voorbereiden als die thans in Ierland heerscht. Wat men daartegen aanvoerde, dat alsdan Indische hoofden, tevens rijksambtenaren, zooals regenten, districts- en dessa-hoofden, een al te groot overwicht op de mindere bevolking zouden krijgen, is altijd te voorkomen, door uitsluiting al- | |
[pagina 124]
| |
thans van de hoogste ambtenaren. Het zal inderdaad der vertegenwoordiging steeds tot eer verstrekken, dat zij de belangen van onze Maleische broeders zoo fiks heeft behartigd. Daar de regeering op een interpellatie, na het intrekken van het wetsvoorstel door Fransen van de Putte gedaan, heeft geantwoord, dat de staatkunde betreffende de Indische aangelegenheden niet gewijzigd is, zoo moeten wij in de optreding van een nieuwen minister van koloniën niets dan een persoonsverandering zien. Een zeer duidelijk begrip behelst die opvatting echter niet. Om niet te spreken van den eersten minister van koloniën van dat kabinet, den heer P. Mijer, die na het uiteenzetten zijner regeeringsplannen de portefeuille liet varen, herinnert zich ieder nog de wonderlijke kronkelingen van den heer Trakranen die zich ook bij de behandeling der woeste-grondenwet niet hebben laten zoeken. En het nieuwe hoofd der koloniale politiek? Ook hij heeft reeds de bewijzen gegeven van een niet geringe wankelbaarheid in de onderscheidene brochures over Indische zaken die hij sinds 't jaar '60 heeft uitgegeven. Zijn laatst ingenomen standpunt is misschien wat al te reactionair voor de tegenwoordige houding van het kabinet. Vooruitloopen willen en kunnen wij daarom niet. Doch blijft de regeering volharden bij de uitsluiting van inlanders van de exploitatie der woeste gronden, dan is het wel bepaald onmogelijk, dat de vertegenwoordiging haar goedkeuring zal hechten aan eenig wetsontwerp betreffende de uitgifte in erfpacht van gronden op Java. Intusschen is de thans ontstane stilstand in de behandeling der koloniale zaken, die wellicht wel het geheele jaar zal aanhouden, hoogst nadeelig voor onze Indische belangen, al was 't maar alleen om de onzekerheid, die dientengevolge over het lot der bewoners onzer bezittingen blijft heerschen. Met dat al wordt de positie van het tegenwoordige ministerie in 't bijzonder zeer netelig. Het nieuwe bloed toch in October aan de vertegenwoordiging toegevoegd schijnt op den duur toch niet voldoende te zijn bevonden om de gewenschte medewerking tusschen regeering en volksvertegenwoordiging tot stand te brengen. De volksstem is vernomen, een geheel andere schakeering van partijen heeft in de 2e Kamer plaats gegrepen, en toch heeft een groote, een aanzienlijke meerderheid zich niet vereenigd met de zienswijze der regeering, en om de gestoorde harmonie te herstellen treedt een nieuw minister op, wiens politieke gevoelens vrij onbekend zijn, doch die gebonden is aan de door den president-minister afgelegde verklaring, dat de zienswijze der regeering niet veranderd is. Niet gelukkiger is het ministerie bij het andere deel der vertegenwoordiging geweest: de schutterijwet is door de Eerste Kamer met een kleine meerderheid verworpen. De lange duur van den schutterlijken dienst, de gelijkstelling van het platteland en de steden, de den gemeenten opgelegde lasten, ziedaar de voornaamste bezwaren, die de stem der meerderheid hebben beheerscht. Jammer is het, dat deze | |
[pagina 125]
| |
gelegenheid om onze nationale weerbaarheid te versterken wederom is voorbijgegaan, te meer daar de rust van ons werelddeel nog alles behalve verzekerd is. Daarom betreuren wij ten zeerste het afstemmen van dit wetsontwerp, al hadden wij ook weinig voorliefde voor de lappendeken, die uit de snel werkende amendementenfabriek der Tweede Kamer is voortgekomen. Wederom echter hebben wij een heilzame vermaning ontvangen, om toch in de behandeling van wetsvoorstellen zoo bij Eerste als bij Tweede Kamer verandering te brengen. Misschien zou ingevoerd kunnen worden een herhaalde behandeling van het geheele geamendeerd wetsontwerp in de Tweede Kamer, waarbij gelegenheid wordt gegeven, de onderscheidene wijzigingen meer met elkander in verband te brengen, zooals in België en in Engeland plaats heeft. Ook voor taal en stijl der wetten, die van meer gewicht voor de uitlegging zijn dan men oppervlakkig wel denkt, zou een dergelijke herziening zeer welkom zijn. Het ministerie heeft intusschen een dubbel moeilijke taak gekregen, om namelijk nu ook de samenwerking met de Eerste Kamer op hechtere grondslagen te vestigen. Behalve de verhouding van het ministerie tot de vertegenwoordiging heeft ook nog de aandacht getrokken de handelwijze van den Minister van Justitie ten aanzien van de Hannoversche oud-militairen, die zich in ons land ophielden. Een dertigtal, zoo officieren als manschappen, van het ontbonden Hannoversche leger hadden zich naar Arnhem begeven en waren daar door de politie toegelaten krachtens de wet van 1849 op de toelating en uitzetting van vreemdelingen. Daar toch het stelsel van paspoorten is afgeschaft, blijft er voor een vreemdeling, om hier toegelaten te worden niets over dan, benevens het bewijs van oorsprong, te toonen, dat hij genoegzaam van bestaansmiddelen voorzien is. Hieraan was door de ex-Hannoveranen voldaan, zoodat de Arnhemmer politie de vreemdelingen zich vrij liet bewegen, een vergunning, waarvan zij geen misbruik maakten. Eenige weken later gaf de Minister van Justitie aan den Procureur-generaal bij het hof van Gelderland last, om als hoofd der politie in die provincie voor de verwijdering der Hannoversche oud-soldaten te zorgen. Deze stap was in volkomen strijd met bovengenoemde vreemdelingen wet. Eens toegelaten vreemdelingen kunnen alleen verwijderd worden bij vonnis van den kantonrechter der gemeente, indien het later mocht blijken dat zij van geen bestaansmiddelen voorzien zijn, of op koninklijk bevel indien zij gevaarlijk zijn voor de openbare rust. De Minister van Justitie echter, handelende als hoofd der politie, had na de eens gedane toelating geen bevoegdheid meer, om de verwijdering te gelasten. In de Tweede Kamer te dien aanzien door den heer Dullert geïnterpelleerd heeft Minister Borret zich verdedigd door een vrij onduidelijke en onaannemelijke uitlegging van de vreemdelingenwet. De interpellant heeft echter zijn opmerking niet tot een voorstel teruggebracht en zoo hebben wij het gevoelen der Tweede Kamer niet vernomen. Ieder zal | |
[pagina 126]
| |
echter gereedelijk inzien, dat de toestand van een vreemdeling in ons land al zeer hachelijk wordt, wanneer de politie telken male op de eens gedane toelating zou mogen terugkomen. Nog een andere gewichtige opmerking lokt 's ministers handeling uit. Het is niet onwaarschijnlijk, dat vertoogen van Pruisische zijde hierop invloed uitgeoefend hebben. Is deze gissing gegrond, dan durven wij er bijvoegen, dat hieraan geen oor had moeten geleend worden. Juist toch, als wij ons zouden gewennen, om in kleine aangelegenheden voor de pressie eener groote mogendheid te wijken, zou er later op kunnen gewezen worden, dat wij toch reeds feitelijk onze onafhankelijkheid hebben verloren. Door daarentegen ons zelfstandig te toonen in een vraagstuk, dat wel niet licht, zoo eens, tot eenigen strijd, zelfs diplomatieken, zou aanleiding geven, konden wij den duidelijken blijk geven, dat wij niet van plan zijn, den weg der wettelijkheid, de baan onzer oude traditiën van gastvrijheid te verlaten ter wille van een anderen staat, ook al is die onze machtige nabuur. H.L.D. |
|