| |
| |
| |
Godgeleerdheid en onderwijs.
Het recht der moderne richting.
Voorlezingen over de bijbelsche berichten aangaande het leven van Jezus, inzonderheid over het Johannes-evangelie. Gehouden in het Odéon, door F.W.B. van Bell, H.P. Berlage, S. Hoekstra Bz., Ph. R. Hugenholtz, A.D. Loman, W.F. Roman, T. Modderman Az. en J.G. Schuuring, Hoogleeraren en predikanten te Amsterdam. Loman en Verster, Amsterdam. 1866.
Acht godgeleerden, die tot verschillende kerkgenootschappen behooren, hebben in de hoofdstad van ons Rijk, voor hetzelfde publiek, voorlezingen gehouden over onderwerpen, die in verband staan met ons godsdienstig geloof.
Ik noem dat een verblijdend teeken des tijds, hetwelk niet alleen dien mannen tot eere verstrekt, maar waarover ieder weldenkende zich heeft te verheugen.
Aan zoo iets viel vroeger wel niet te denken, toen niet maar eenvoudig papieren scheidsmuren tusschen Hervormden en Lutherschen en Doopsgezinden stonden opgericht en men over die muren elkander de broederhand niet wist te reiken noch zich één te gevoelen naar den geest bij uitwendig verschil.
En wat daar in Amsterdam heeft plaats gevonden, wij begroeten het als eene heerlijke profetie van nog schooner toekomst.
Die voorlezingen zijn uitgegeven onder den titel, dien we hierboven afschreven. Wij zullen doen zien dat deze titel den inhoud niet volkomen uitdrukt; daar de laatste uitgebreider is dan de eerste te kennen geeft. Maar 't is dan toch het voornaamste, wat er door wordt omschreven. Inzonderheid zijn toch deze voorlezingen gewijd aan de beantwoording der vraag: hoe hebben wij de schriften van het Nieuwe Testament, waarin wij berichten aantreffen aangaande den persoon, de leer en het leven van Jezus, te beschouwen en te waardeeren als bronnen voor de kennis van den Stichter des christendoms? terwijl daarbij vooral op het 4e Evangelie de aandacht wordt gevestigd.
| |
| |
Eene allerbelangrijkste vraag voorzeker. Of wie zal ontkennen dat de kennis van hem, dien wij eerbiedigen als den heros bij uitnemendheid op godsdienstig gebied, hoogst gewichtig is?
Diezelfde vraag is, zoo als zich het verwachten, beantwoord van het standpunt der nieuwe richting. Er is bij in 't licht gesteld hoe de moderne wereldbeschouwing moet worden toegepast op de geschiedenis van Jezus.
Ook dit verdient alleszins toejuiching; want zulk eene aanwijzing werd dringend gevorderd. Immers, zoo als te recht in een dezer voorlezingen beweerd wordt, ‘de zoogenoemde moderne wereldbeschouwing is in hare toepassing op de geschiedenis en de leer van de christelijke godsdienst nog niet genoegzaam bekend en gewaardeerd’; zoodat dan ook ‘eene orthodoxe Evangelieverkondiging er gemakkelijker in slaagt dan die der modernen, om zonder misverstand begrepen te worden.’
Wij verblijden er ons dan ook over dat die voorlezingen, voor een bepaalden kring gehouden, in 't licht zijn gegeven.
En bij deze betuiging onzer vreugde voegen wij gaarne onze hulde wat betreft de wijze, waarop zij, die ze hielden, zich van hunne taak hebben gekweten. Wij voor ons zijn ten minste zeer hoog met hetgeen door hen is geleverd ingenomen. Ja! 't valt ons moeilijk onze ingenomenheid met dezen hunnen arbeid uit te drukken.
Laat ons voor den lezer van dit Tijdschrift, die er nog geen kennis mede gemaakt heeft, een heel kort overzicht geven van 't geen de verschillende voorlezingen bevatten.
Nadat eerst de aard en strekking dezer voorlezingen was in 't licht gesteld (Ie voorlezing), wordt de beschouwing der bijbelsche berichten, als bronnen voor de geschiedbeschrijving van Jezus, geopend met de aanwijzing hoe de Brieven van Paulus, de Openbaring van Johannes en de drie eerste Evangeliën als zoodanig zijn te gebruiken en wat zich daarvan voor diezelfde beschrijving laat verwachten (IIe voorlezing). Genoemde Evangeliën worden daarop nader beschouwd en wel in hunne verhouding tot het 4e Evangelie, en daarbij het groote verschil tusschen het laatstgenoemde en de eersten aangewezen (IIIe voorlezing). Maar van nu aan wordt meer bepaald op dit 4e evangelie de aandacht gevestigd. Eerst wordt het gekenschetst in zijn oorsprong, bestemming, gebruik in de oudheid (IVe voorlezing); daarna wordt gewezen op het plan en den aanleg van dit boek des Nieuwen Testaments (Ve voorlezing); vervolgens ontwikkeld hoe datzelfde Evangelie kenbron van Jezus' leer en leven kan zijn (VIe voorlezing); eindelijk ook nog deze niet minder belangrijke vraag beantwoord: welk een waarde heeft dit Evangelie voor onzen tijd en welk gebruik hebben wij er van te maken? (VIIe voorlezing).
Uit dit, niet meer dan heel vluchtig, overzicht heeft men, dunkt mij, reeds opgemaakt, dat de kwestie, aan welker beantwoording deze voorlezingen vooral zijn gewijd, alles behalve oppervlakkig is behan- | |
| |
deld. En dat vermoeden is juist. En ook dit verdient lof, dat de beschouwing van het 4e Evangelie de grootste ruimte inneemt. Is dat niet in overeenstemming met de behoeften van onzen tijd? Behoort niet de vraag naar den oorsprong enz. van dit Evangelie tot de questions brûlantes? Men zal toch wel niet mogen zeggen dat het werk van prof. Scholten over datzelfde geschrift des Nieuwen Testaments zulk een uitvoerige behandeling van dit Evangelie geheel overbodig heeft gemaakt. Want bij al onze ingenomenheid met dit hoogst voortreffelijke boek van genoemden hoogleeraar, en bij al het verdienstelijke, dat wij er aan toekennen, moeten we verklaren dat die mannen te Amsterdam alles behalve een overtolligen arbeid hebben verricht door het uitspreken en uitgeven van wat in hunne bijeenkomsten aangaande het 4e Evangelie door hen is in 't midden gebracht. 't Is een kostelijke aanvulling van 't geen door den Leidschen hoogleeraar is geleverd. En zoo 't uwe begeerte is tot voldoende gewisheid te komen aangaande den tijd, waarop dit boek des Nieuwen Testaments is opgesteld; wenscht gij zooveel mogelijk ingelicht te worden aangaande het eigenaardige karakter van dit Evangelie, zijn zamenstelling, zijn gang, zijn organisme, als ik 't zoo noemen mag; wilt gij ten volle bekend zijn met de waarde aan dit Evangelie toe te kennen, wij roepen u toe: raadpleeg ook deze schoone en uitmuntende voorlezingen.
De waarde van dit Evangelie?... maar heeft dit boek des Nieuwen Testaments dan ook waarde op modern standpunt? En wordt dit Evangelie in ernst door de mannen van deze richting voor een kenbron van Jezus' leer en leven gehouden?
Ziet, dat deze vragen toestemmend mogen worden beantwoord, 't wordt in deze voorlezingen met groote klaarheid en kracht van overtuiging in 't licht gesteld. En zoo gij ze raadpleegt, kan 't u duidelijk worden dat ook door de modernen hooge, zeer hooge waarde aan dit boek des Nieuwen Testaments wordt toegekend, alsook met wat recht zij het doen en op wat gronden zij het als kenbron van Jezus' leven beschouwen.
Dan zult gij vernemen hoe 't in deze voorlezingen van godgeleerden, die allen der nieuwe richting zijn toegedaan, is uitgesproken, dat de 4e Evangelist het meest van al de Evangelisten tot den geest van Jezus is doorgedrongen, dat ‘hij heeft gedaan, wat geen van Jezus' eerste vrienden vermocht’; dat ‘hij de eerste is geweest, die de oogen der Christenheid heeft geopend voor die groote ideën, voor die wereldhervormende beginselen, welke Jezus hebben bezield en die de aanblazing van zijn geest uit de menschheid heeft doen te voorschijn treden’; dat, hij ‘geestverwant van Jezus, ons hem doet kennen, in zijn grootsch streven, in zijn verheven bedoelen’ en dat ‘zonder zijn evangelie de wereldhervormende invloed des Verlossers een raadsel moest blijven.’
Dan kan 't ook blijken, dat de beschouwing van dat Evangelie,
| |
| |
welke die der modernen is, geen oorzaak van droefheid behoeft te zijn, maar integendeel die van vreugde mag genoemd worden, ja! dat wij winst, groote winst hebben bij diezelfde beschouwing: winst wat betreft de kennis van Jezus, winst ten opzichte van de rechte waardeering van het christendom, winst wat aangaat ons godsdienstig leven.
En dan zal men zich ook hiervan kunnen overtuigen, dat die mannen, die daar in de behoeften wilden voorzien van wie met hen bijeen kwamen, en ook door de uitgave hunner voordrachten die van anderen hebben getracht te bevredigen, spraken met een ernst, passend aan het verheven doel, waarmede zij optraden; met een bezieling, waardig de belangrijke onderwerpen, die zij behandelden; met een vrijheid, die ‘wortelt in eene innige en krachtige religiositeit.’
Het verheugt ons dat wij hier onze beoordeeling nog niet behoeven te eindigen. Want dat het een onderhoudend boek is, hetwelk die voorlezingen vormen, en dat daarin een schat van wetenschappelijke bijzonderheden wordt aangetroffen, die tegelijk aan de bevordering van den godsdienstigen zin wordt dienstbaar gemaakt, zullen we wel niet na het gezegde behoeven op te merken. Maar we moeten op iets anders, niet minder gewichtig en verblijdend, nog de aandacht vestigen. Ik zeide in den aanvang dezes, dat de titel niet volkomen den inhoud teruggeeft. En ik had hierbij dit in 't oog dat in deze voorlezingen ook het recht van de moderne richting wordt gehandhaafd. Ja! een der voorlezingen is geheel gewijd aan de handhaving van dat recht. 'Is de laatste, waarvan we den inhoud nog niet mededeelden en welker opschrift luidt: Belang van het vrije kritische onderzoek voor het godsdienstig geloof van de Gemeente.
En 't was goed gezien dat deze slotbeschouwing aan de voorafgaande werd toegevoegd. Want deze voorlezingen hadden ja! ten doel om de juiste kennis van Jezus en het christendom te bevorderen, maar dat was toch niet het hoofddoel. Dit was een hooger en heiliger. t' Was het godsdienstig geloof. En daar worden tegen de moderne richting, wier beginselen en methode op de geschiedenis van Jezus in de voorafgaande voorlezingen waren toegepast, bedenkingen ingebracht, waarvan wel deze de gewichtigste is: of zij namelijk niet veel doet verliezen wat voor 't godsdienstig gemoed en leven onmisbaar is? Op die bedenkingen wordt nu in de VIIIe voorlezing achtgegeven en daarin aangetoond: hoe juist het welbegrepen belang van de gemeente voor haar godsdienstig geloof en leven de krachtigste aanbeveling is van de moderne of kritische richting; ja! dat de arbeid der kritiek de voorwaarde en waarborg voor het voortdurend bestaan zelf der gemeente te achten is.
De kritische richting - en hoe kritischer zij te werk gaat (natuurlijk wordt hierbij ondersteld, dat zij op de rechte wijze haren arbeid verricht; dat zij ‘alleen door den ernst der waarheid’ zich laat leiden
| |
| |
en dat ‘geloof aan en liefde tot de heiligste idealen van gemoed en geest haar in al haren arbeid bezielen’), hoe meer zij dit doet - herstelt den godsdienst van Jezus, door zoo vele bijvoegsels van zijne oorspronkelijke reinheid ontaard; zij reinigt dit zuurdeeg bestemd om den meelklomp der menschheid te doordringen, door weg te nemen wat het belet te werken en doet het daardoor in waarheid voor de wereld een zuurdeesem zijn. Zij vereenigt zuurdeeg en meelklomp, die gescheiden waren. Zij brengt den godsdienst weer in de rechte betrekking tot de werkelijkheid van het leven. Zij verzoent de edelen van ons geslacht, die van den godsdienst meer en meer zich vreemd begonnen te gevoelen, met dezen. Zij is niet, zooals men haar te laste legt, sceptisch, maar bewaart ons voor het scepticisme. Zij leidt wel niet op zich zelve tot stellige geloofsovertuiging, maar, terwijl dit van haar op zich zelve niet kan worden verwacht, ruimt zij alles uit den weg wat verhindert om tot die overtuiging te komen. Zij maakt tot waarheid het woord van Jezus, dat, zoo het kerkelijk geloof onbeweeglijk moet blijven, een leugen wordt: ‘Gij zijt het licht der wereld; gij zijt het zout der aarde’. Zij geeft terug den waren Jezus der geschiedenis. Zij.... maar waartoe voortgegaan met aan te stippen wat in de genoemde voorlezing voorkomt en zich met een enkel woord niet zoo duidelijk laat uitspreken, als het daar geschiedt, waar het uitvoeriger gezegd wordt? Men raadplege deze voordracht zelve, en wil men de beteekenis en de verdiensten der nieuwe richting nog nader leeren kennen, men make kennis met al de voorlezingen, welke door deze wordt besloten. Ze zijn vereenigd een waardig protest tegen de beschuldiging alsof ‘de voorstanders van de moderne richting zulk een laagheid en zedeloosheid’ zouden bezitten, ‘dat het hun alleen te doen zou zijn om al wat heilig en eerwaardig is te ontkennen en gemeen te
maken..’ Ze maken te samen een krachtig pleidooi uit voor het recht van de nieuwe richting.
Ja! lees ze, en gij zult zien hoe 't zelfs een oorzaak van smarte zou zijn, wat nadeel er voor 't christendom en ons zelven uit zou voortvloeien, indien de moderne wetenschap ging zwijgen en het zwijgen bleef bewaren.
De 4e Evangelist - zooals te recht in een van deze voorlezingen is opgemerkt en zooals in deze voorlezingen duidelijk is gemaakt - is de voorlooper geweest van de modernen. Ja! waar dezen ontkennen, bestrijden, den godsdienst reinigen van de onzuivere bestanddeelen, die niet tot zijn wezen behooren, maar daarmede in den loop der tijden vermengd zijn, en het oude nieuw maken, doen zij niets anders dan het voetspoor betreden van Jezus zelven, die juist, door dat hij hierin is voorgegaan, zich zoo verdienstelijk jegens de menschheid gemaakt heeft.
Zijt gij hiervan nog niet overtuigd, neem dan deze voordrachten ter hand en zij zullen u, hopen wij, tot dit inzicht brengen.
| |
| |
En om u nog nader te doen zien dat gij geen vrees behoeft te koesteren dat zij u van hem zullen verwijderen, voor wien uw hart misschien klopt van de innigste en teederste liefde, omdat gij aan hem u zoo onuitsprekelijk verplicht acht, wil ik hier overnemen wat het slot van de laatste voorlezing uitmaakt.
‘Wel verre’ - zoo lezen wij hier - ‘van daar dan dat de moderne wetenschap de eene bladzijde na de andere uit het Nieuwe Testament wegscheuren zou, leert zij ons veeleer iedere bladzijde daarvan op de rechte, wezenlijk vruchtbare wijze lezen, en opent zij ons ook zulke geschriften die zonder hare voorlichting voor ons zouden zijn als een verzegeld boek. Haar moeten wij het danken, dat deze boeken voor ons worden tot bronnen der kennis van den waren Jezus der geschiedenis. Want neen, de moderne wetenschap heeft geenszins de strekking om de gemeente los te rukken van Jezus, juist omgekeerd, om Jezus in zijne bewonderenswaardige menschelijke verhevenheid aan de gemeente te doen kennen. Zulk eene kennis en waardeering van Jezus is voor de gemeente een blijvende levensbehoefte. Wel is in 't afgetrokkene ons geloof niet meer aan eenig gezag gebonden, en kan het alzoo ook niet afhangen van de juiste kennis en waardeering van feiten, die voor ruim achttien eeuwen in Palestina gebeurd zijn: maar toch zouden wij aan de gemeente geenszins een bloeiend bestaan of een krachtvolle godsdienstige levensontwikkeling durven voorspellen, indien zij ooit ondankbaar genoeg kon worden om hem te vergeten, die voor haar zijn hartebloed heeft gegeven. Veeleer moet er ons alles aan gelegen zijn om hem hoe langer zoo beter te leeren kennen, gelijk hij was, opdat zijn leven de kracht van het onze worde; en dit niet omdat wij in hem een middelaar Gods en der menschen zien, maar omdat wij ons eigen zwak geloof zoo uitnemend kunnen sterken aan zijn groot geloof, omdat zijn leven in moeite, vernedering, arbeid en bangen strijd des lijdens ons de kracht der ware godsvrucht veel heerlijker te aanschouwen geeft dan de schoonste rede haar zou kunnen beschrijven, en bovenal omdat zijn sterven aan het kruis ons toont dat er een leven is, hetwelk zelfs den dood durft trotseeren, omdat het een leven is in gemeenschap met den Eeuwige zelven.’
‘Doch er is nog meer. De geschiedenis der menschenwereld is, gegelijk een geestvol schrijver gezegd heeft, veel minder de geschiedenis der massa's dan die van hare grootste mannen; ieder naam, die geestdrift bij ons wekt, omdat hij ons denken doet aan een man die ons tot een vroeger ongekende hoogte heeft opgevoerd, verrijkt onze taal zelve met een nieuw woord; iedere zoodanige naam blijft voor ons een voertuig van ontwikkeling, omdat hij ons een aanschouwelijk beeld is van eene nieuwe, heerlijke gedachte. Dit alles nu, in welk eene uitnemende mate geldt dit van den zoo geheel eenigen naam van Jezus! Jezus.... ja, deze naam, dit woord is voortdurend de drijfkracht van de rijkste godsdienstige ontwikkeling, omdat het Jezus is die door per- | |
| |
soon en leer, door leven en sterven aan de menschenwereld een nieuw leven heeft ingeplant, namelijk het beginsel van den dienst van God in geest en waarheid, het beginsel des geloofs in den hemelschen Vader en der liefde die uit het geloof is. In den hoogsten zin van het woord mag daarom Jezus Christus, en die gekruisigd, den verheven naam dragen, door een anderen schrijver aan alle groote mannen der geschiedenis gegeven, dat hij is de vertegenwoordigende, de repraesentatieve mensch bij uitnemendheid, omdat hij het hoogste en heerlijkste, namelijk den waren godsdienst vertegenwoordigt.’
‘En die gekruisigd,’ ‘zeide ik. Want al de stralen van het repraesentatieve leven van Jezus, al wat hij gesproken en gedaan heeft, om ons te verlossen van hetgeen ons hart van het ééne noodige aftrekt; om ons te maken tot kinderen Gods, die God in den geest dienen; om het ware rijk van God op de aarde te stichten: - al de stralen van dat rijke leven verzamelen zich in zijn sterven aan het kruis als in één brandpunt. Daarom is het kruis van Jezus voor ons het grootste repraesentatieve feit in geheel de godsdienstige wereldgeschiedenis; want het kruis van Jezus vertegenwoordigt ons op aanschouwelijke wijze het onveranderlijk beginsel van alle ware godsvrucht, ja den grondslag zelven op welken de gemeente gebouwd is. Zoo is en blijft dan ook voor ons het kruis van Jezus onze roem; zoo maken ook wij het wachtwoord van de oude Kerk tot het onze:
in dit teeken overwinnen wij.’
Ziet, zóó wordt de laatste voorlezing besloten.
En hiermede zijn wij genaderd tot het einde van deze onze beoordeeling. Het geschiedt niet zonder dat ons het levendig besef vervult dat wij nog grooter hulde hadden kunnen bewijzen aan de opstellers dezer voorlezingen, indien wij de bijzondere verdiensten van ieder hunner hadden in 't licht gesteld. Maar ze springen bij de lezing van zelven in 't oog en 't was ons niet te doen om den roem van deze godgeleerden te verkondigen.
Daarom nog slechts ééne opmerking. Wij hebben namelijk, juist omdat we zoo ingenomen zijn met 't geen hier is ingeleverd, het betreurd dat door geen der sprekers in eene afzonderlijke voordracht is gegeven eene voorstelling van het leven van Jezus, zooals hij zich dat meent te moeten voorstellen. Zulk een voordracht had zich natuurlijk zeer goed aan de gehoudene kunnen aansluiten. Dat zou van zelf aanleiding hebben gegeven om die voorstelling te wettigen. Ja! die rechtvaardiging zou wel niet achter zijn gebleven. En daarbij zou, dunkt mij, ook zijn aangewezen wat wij, buiten het Nieuwe Testament, van elders aangaande dit leven met zekerheid weten. Zouden hierdoor de voorlezingen niet in belangrijkheid hebben gewonnen? Maar misschien wordt of is reeds een nieuwe serie van voorlezingen geopend, waarin aan dit onderwerp een of meer voordrachten gewijd worden. In dit geval hopen wij dat ook deze in het licht worden gegeven.
| |
| |
Doch wij willen in elk geval niet klagen of ondankbaar zijn.
Aanmerkingen van geheel ondergeschikt belang houden wij terug.
Liever uiten wij den innigen wensch, dat deze uitstekende geestesvruchten van moderne godgeleerden er niet alleen toe zullen bijdragen om de nieuwe richting juist te doen waardeeren en hen, die haar nu nog als de grootste vijandin van den godsdienst beschouwen, met haar te verzoenen en voor haar te winnen; maar - en dit wenschen wij vooral - dat zij er ook toe zullen medewerken om de liefde tot en den geest aan te kweeken van hem, ‘den waren menschenzoon, die, vleesch van ons vleesch en bloed van ons bloed, door de diepte van zijn gevoel, de reinheid van zijn hart, en beide den rijkdom en den verheven adel van zijn geest het volkomenst toonbeeld is geworden van hetgeen ook wij zullen zijn, als bij ons gemoed en leven geheiligd worden door zijnen geest, die de geest van God is.’
Olst.
H.E. Stenfert Kroese.
|
|