behoorende zou erkennen. Kerkelijk partijman, zou zoodanig minister aan ééne, aan zijne kerkelijke partij het regt toekennen om zich bij uitsluiting het kerkgenootschap te noemen. Hij zou het gezag van zijn staatsambt kunnen misbruiken om eene kerkelijke partij tegen eene andere te steunen, in het innerlijke leven van het kerkgenootschap in te grijpen en met het wigt der staatsmagt zijne persoonlijke tegenpartij in de Kerk te onderdrukken.
Ja, in het afgetrokkene laat zich dit denken.
Maar ondenkbaar is het, dat in Nederland een Minister des konings zoo weinig zijne roeping zou verstaan, zoo stout de Grondwet zou schenden, die hij plegtig bezworen heeft.
Zelfs de ervaring, dat dit Ministerie den schijn niet wist te vermijden, alsof eene nominatie van kerkelijke personen, door een vorig ministerie opgemaakt, van wege de kerkelijke rigting dier personen ongevallig was - zelfs de ervaring van deze onhandigheid kan ons geloof niet schokken aan 's Ministers eerbied voor de Grondwet.
Maar de gave van helder denken en juist spreken behoort nu eenmaal niet tot de hoofddeugden van dezen Minister van Koloniën. Wat voor zin kan het toch hebben, als de Minister verklaart: ik moet mij afvragen, of de voorgedragen predikant zal handhaven de belofte, die door hem is gedaan bij de aflegging van zijn proponents-examen?
Die belofte wordt door de Kerk gevraagd, door een kerkelijk persoon aan de Kerk gegeven: hij verbindt zich daarbij om, ‘zoo hij bevonden wordt tegen eenig gedeelte van deze verklaring en belofte gehandeld te hebben, zich deswege te zullen onderwerpen aan de uitspraken der bevoegde kerkelijke vergaderingen.’
Als hij er tegen gehandeld heeft; - de Minister wil zekerheid, dat hij er niet tegen handelen zal.
Hoe is die zekerheid te verkrijgen?
Zal men van den man, die de belofte aflegt, eene tweede belofte vergen, dat hij de eerste houden zal?
Als de eerste twijfel overlaat, welken waarborg zal dan de tweede geven?
Zoo hij bevonden wordt tegen eenig gedeelte van zijne verklaring en belofte gehandeld te hebben, dan zal - verklaart de kandidaat - hij zich deswege onderwerpen aan de uitspraken - van den Minister van Koloniën? Zoover wij weten, is in ons staatregt noch in ons kerkregt de Minister van Koloniën bevoegd om kerkelijke censuur te oefenen. Neen, aan de uitspraken der bevoegde kerkelijke vergaderingen onderwerpt zich de kandidaat, en die kerkelijke vergaderingen alleen heeft hij als bevoegd te erkennen. Wie door die, uitsluitend bevoegde, kerkelijke vergaderingen niet schuldig verklaard is aan verloochening zijner verklaring en verbreking zijner belofte, hij heeft regt, ook van den Minister des Konings te verwachten, dat hij als getrouw aan die belofte zal worden erkend, en de Minister die iets anders of iets meer van hem mogt eischen, zou
zich schuldig maken aan inbreuk op de vrijheid van godsdienst, door de Grondwet gewaarborgd,
en een blaam werpen op een eerlijk man, die het regt heeft van 's Konings Minister iets anders te verwachten.
Nog eenmaal, wij denken aan niets anders dan aan onjuiste voorstellingen, verwarde denkbeelden, gebrek aan heerschappij over de taal; maar niet zonder eenige zorg hooren wij een ministerie, welks leden zoo onjuiste begrippen van ons staatskerkregt toonen te bezitten, de neiging uitspreken om de ministeriën van eeredienst te herstellen.
Zoodanig minister van eeredienst, vooral wanneer hij, gelijk een conservatief afgevaardigde wilde, een man was dien men aan 't hoofd van een ander departement niet best gebruiken kon - mogt de uitdrukkingen en verklaringen van zijn ambtgenoot van koloniën eens in goeden ernst opnemen!