| |
| |
| |
Mengelwerk.
Een gesprek, meêgedeeld door Betsy Perk.
‘Vader! vader, waar bent u toch!’
‘Verontschuldig mij een oogenblikje, vrienden, mijn dochter roept: zaken gaan voor!’ en mijn gastheer stond op om zijn dochter tegemoet te gaan. Meteen hoorden we iemand naderen, de op den grond hangende takken van den boom, waaronder we prettig zaten te praten, werden van elkaâr geschoven en een meisje van omtrent veertien jaar sprong het prieel binnen.
‘Vader, zeg mij even....’
Vreemdelingen ziende (wij waren met ons beiden bezoekers) zweeg zij, niet weinig verlegen met haar ongedwongen entrée de berceau, terwijl haar vader trotsch op zijn schoon kind, zoo als alle vaders, zich volstrekt niet haastte haar confusie te verdrijven.
Vriendelijk lachte hij: ‘Welnu, wat moest ik u even zeggen?’
‘Niets, vader...’
‘Ah! dacht ik het niet, dus om niets moest ge u buiten adem loopen? Maak dat een ander wijs, dus, kindlief, opgebiecht! Wat wildet gij weten?’
‘Moeder vraagt hoever Saturnus en Uranus van elkaâr verwijderd zijn?’
‘Op mijn schrijftafel is het antwoord te vinden, liefkind. Daar liggen alle noodige aanwijzingen.’
En het meisje was even schielijk verdwenen als gekomen.
‘Goede vriend’, zei de heer B. mijn metgezel, ‘wat ter wereld heeft eene vrouw met den afstand dier planeten te maken?
| |
| |
‘Zij wenscht slechts te weten hoever beiden van elkaâr verwijderd zijn?’
‘Nu ja, dat begrijp ik wel, maar waartoe?’
‘Om op het terras met de meeste naauwkeurigheid het wereldsysteem toe te passen.’
‘Wat! het wereldsysteem op uw terras?..’
‘Hé! heb ik u dat nog niet verteld? En ik ben er nog nog al zoo trotsch op. Toen ik mijn dochter de beginselen der sterrekunde had onderwezen......’
‘Wat, uw dochter, sterrekundige’, vroeg B. deels verrast, deels spottend.
‘Ik woû dat het waar was! Neen, mijn vriend - ze is nog maar een eenvoudig discipel. Toen ze de beginselen echter goed magtig was, meende ik dat zij zich die nog dieper zou inprenten, als we op het terras....’
‘Och kom C. gij schertst toch hoop ik. Wat heeft uw dochter met de astronomie te maken?’
‘Wat zij met elke andere wetenschap te maken heeft. Wat doet ze met geschiedenis, met natuur- of scheikunde?’
‘Leert ge haar die ook?’
‘Waarom niet?’
‘Dan ontbreekt er het Latijn maar aan.’
‘Daarmeê is zij reeds geruimen tijd bezig.’
‘Wat?! met Latijn? zij kent Latijn?!’
‘Leeren de meisjes dan geen Engelsch, Duitsch, Italiaansch?’
‘Dat 's iets anders; levende talen komen nimmer te onpas. Men spreekt Engelsch, Fransch, Duitsch - men zingt Italiansch - maar Latijn, een doode - een studenten-taal? Wel! wel! dat aardig deerntje, conjugeert en declineert en repeteert dus dat afgrijselijke ire en are, dat zoo veel jongenshersenen heeft verstompt. 't Is bijna ongelooflijk. Maar goede vriend, voelt ge dan niet dat ge het arme kind totaal ongelukkig maakt? Vaarwel natuur en vrouwelijke lieftalligheid! Wat maakt de vrouw zoo beminnelijk? Haar volslagen gebrek aan logika.’
‘Ga voort’ - zeî onze gastheer, regt opgeruimd.
‘Haar gelijkheid met den zingenden vogel, met het zorgeloos dartelend kind, dat alleen maar weet wat liefde is en voor zijn geluk niets meer behoeft. Enfin, een vrouw die Latijn kent... zij kàn niet beminnelijk zijn.’
‘Wel neen, dat kan ze zoo ook niet. Denk maar eens aan Heloise, die uitsluitend in 't Latijn met haar Abelart correspondeerde.’
‘Zeg dat niet, want dan heb ik niets meer op met de heele historie. Maar enfin, was Heloise on vrouwelijk genoeg om Latijn te kennen, dan was dit haar éénige ondeugd; van astronomie, chemie, philosophie noch theologie had zij verstand. Een vrouw kan niet beminnelijk zijn met zooveel ballast!’
| |
| |
‘Dat kan ze ook niet. Herinner u maar Madame de Sévigné, die haar leven tusschen de boeken sleet.’
‘Zij was er niet gelukkiger om. En waartoe heeft de geleerdheid een Madame de Sévigné geleid? Zij heeft haar moederliefde in brieven uitgestort. Maar nu begrijp ik waar gij met uw opvoedingsmethode heen wilt. Niet alleen wenscht gij de wereld te bevolken met geleerde vrouwen, maar met schrijfsters.’
‘En wat kwaad zou er in steken? Zijn we niet te veel schoone bladzijden en keurige dichtregelen aan de vrouwelijke pen verschuldigd, dan dat we er beslag op zouden mogen leggen? Indien gij echter onderstelt het getal schrijfsters te vermeerderen, door de vrouwen veelzijdiger te ontwikkelen, kan ik het tegendeel beweren. Veelzijdiger ontwikkeling zal de behoefte om haar verbeelding vrij spel te geven verminderen. De meesten grijpen naar de pen, niet om de vruchten harer studiën neêr te schrijven, maar die eener gloeijende verbeelding te schetsen, en daardoor den bezigheid eischenden geest tegelijker tijd te voldoen. Ik verzeker u, dat telkens als ik mijn dochter opmerkzaam beschouw, haar gloeijende verbeeldingskracht, haar hartstogtelijk gemoed in haar heldere blikken zich spiegelen zie, - ik den uitroep niet kan weêrhouden: geef toch krachtig voedsel aan dien hongerigen geest! Hoe geweldiger, hoe hartstogtelijker, hoe wegslepender, zoo ten goede als ten kwade het meisje is, zooveel te degelijker moet zij opgevoed, hoe vuriger verbeelding zij openbaart, des te meer moet haar verstand ontwikkeld worden. De geneesheeren overladen zenuwkranken niet met zoeternijen.’
‘Maar mijn goede C. dat kan niet dan ten koste van haar hart, van haar teederheid en zachtheid.’
‘Sedert wanneer werkte al wat edel, schoon en verheven is zoo verkeerd? Sedert wanneer heeft geregelde studie van Schepper en schepping het schepsel de schoonste gelijkheid met den Almagtige, de liefde, doen verliezen? Ten koste van haar hart?! Ja! als dat hart hangt en onuitsprekelijk verknocht is aan het vergankelijke; als 't zich slechts gelukkig gevoelt in de genietingen der wereld; maar een rein, edel gemoed, een waar vrouwenhart zal reiner, edeler worden, naarmate het hoofd beter toegerust is. Ce qui est grand nourrit ce qui est grand.’
‘Maar waarin moet volgens uw inzigt het meisje dan wel onderwezen worden?’
‘In elke wetenschap, in elke kunst, maar geheel overeenkomstig den individuelen aanleg.’
‘Dat is de vrouw gelijk stellen met den man! Dat is de wet des onderscheids, waaruit zooveel zegen en zaligheid wordt geboren, te niet doen. Maar hoe kunt ge gelooven, dat voor zoo verschillende wezens als man en vrouw, dezelfde studiën geschikt zijn? Vergelijk ze eens vlugtig met elkander.
| |
| |
‘Bevat dat fijne, bevallige kopje dezelfde hoeveelheid hersenen als dat fiere mannelijke hoofd? Bezit dat buigzame, teedere ligchaam een zelfde hart als die forsche, gespierde gestalte? Kan die zachte, welluidende stem dezelfde gedachten uitspreken als dat krachtig geluid onzer longen? Van beide zaken moet één waar zijn: òf het meisje zal uit uw opvoedingssysteem het beoogde voordeel trekken, òf zij zal het er niet uit trekken. In 't laatste geval zal zij verstompen, in het eerste ophouden vrouw te zijn. Hoe men de kwestie dus ook bezie, de vrouw wacht niets als verlies’.
‘Ik beweer het tegendeel. De schoonheid van de door u bedoelde wet des onderscheids zal nimmer heerlijker blinken, dan wanneer de opvoeding der vrouw degelijker zal zijn. Gelijk verschillende planten, uit dezelfde aarde, onderscheiden voedingsdeelen trekken; zoo als twee verschillende naturen, van dezelfde dieren, slechts die spijs zullen kiezen, die het best smaakt of de maag het meest voegt, zoo zullen èn mannen èn vrouwen even zeker op verschillende wijze, zich dezelfde studiën ten nutte maken. Onderwijs het meisje gerust alle vakken die gij den knaap doceert. Wat bij den laatste door het verstand wordt opgevoed, zal bij de eerste het hart versterken, haar gevoel leiden; alzoo zal de verscheidenheid van beider natuur, al bestuderen zij ook dezelfde onderwerpen, niet alleen verscheidenheid van gaven en opvatting verleenen, maar het meisje tevens door die meerdere ontwikkeling tot een ware vrouw vormen. Ik ga zelfs nog verder, doordien ik beweer, dat de vrouw, om waarachtig vrouw te zijn, om aan hare schoone roeping in waarheid te voldoen, t' huis behoort te wezen in de door ons straks genoemde wetenschappen.’
‘Dat dient ge te bewijzen. Welk nut brengt haar bij voorbeeld de scheikunde?’
‘Stemt ge niet toe, dat men iets, onverschillig wat, beter en juister verrigt, naarmate men zich rekenschap van zijne verrigting kan geven?
‘Nu spot ge!’
‘Denkt ge dat netheid, orde, smaak, de zorg voor het welzijn van man en kinderen tot het domein der vrouw behooren? dat zij het toezigt moet houden over het linnengoed? over de wasch inzonderheid?’
‘Natuurlijk.’
‘Welnu, bij de wasch komt haar eenige scheikundige kennis uitnemend te stade. Volgens voorouderlijke zeden, moet de vrouw haar eer zoeken in het keurig toebereiden der spijzen, wij mannen zijn althans bijzonder gesteld op een goede tafel en wijten 't haar, indien er iets aan ontbreekt, niet waar?’
‘Zonder twijfel.’
‘Welnu, al weder behoeft zij, om aan onzen eisch te voldoen iets van de chemie verstaan. De gezondheidsleer staat bovendien in 't naauwste verband tot haar - zij geeft de huismoeder voorbe- | |
| |
hoedmiddelen aan de hand tegen eventueele vergiftiging door 't keukengereedschap. Kortom, de scheikunde oefent den grootsten invloed uit op het welzijn des gezins, en neemt zij, die een vlek uit japon of swal zoekt te verdrijven, niet zelfs onbewust, haar toevlugt tot chemie?’
‘Het zij zoo. Wat de scheikunde betreft, geef ik mij gewonnen, maar nu de meetkunde?’
‘Wat stelt de opvoeding zich ten doel? Twee dingen. Wat krachtig is te ontwikkelen, wat zwak is te versterken. - Bij het meerendeel der vrouwen is de rede volstrekt niet ontwikkeld. Een vrouw die logika verstaat is een witte raaf. Van daar dat zij dikwijls zoo inconsequent denkt en handelt. De helft harer gebreken spruiten er uit voort. De meetkunde leert hare gedachten ordenen. Zij oefent haar geest en verbetert haar hart.
‘Als dat zoo was, zou ik u ook de meetkunde gewonnen kunnen geven, maar de natuurlijke historie dan?’
‘Hier wisselen zich de rollen. Niet om haar zelfs wil, maar om die der natuurlijke historie wensch ik dat de vrouw ook in die wetenschap worde onderrigt. De opmerkingsgave der vrouw, haar geduld, haar zachtmoedigheid en volharding, haar aangeboren talent als opvoedster, alles waarborgt mij, dat de wetenschap menige schrede voorwaarts zou gaan, indien zij er zich aan konden wijden. Een gansche insectenwereld moet den mensch nog onderworpen worden. Van de miljarden die er bestaan, bezigen wij slechts de zijdeworm en de bij tot ons voordeel. Vijf à zes viervoetige diersoorten, acht of tienderlei vogelen, ziedaar al onzen rijkdom, behoudens de visschen. Als de meisjes van Jersey op de hoogte van die wetenschap geweest waren, zou de koepokinenting wel twee eeuwen vroeger zijn ontdekt.’
‘Goede hemel! dan zoudt gij haar ook al in de geneeskunde willen onderrigten?’
‘Wel zeker. Ik wensch zelfs dat het gouvernement een vrouwelijke school stichte, waarin de gezondheidsleer grondig onderwezen werd, zoodat de vrouw in staat werd gesteld den aard der ongesteldheden te onderscheiden, de vereischte hulp in gevallen van stuipen te kunnen verschaffen, kortom, waar ze kon leeren zoo - goed haar zieken te verplegen als zij 't nu dikwijls verkeerd doet. Hoeveel moeders verloren kinderen, alleen door onkunde, alleen doordien zij de croup niet wisten te onderkennen van een gewonen hoest.’
‘En weet ge wat het gevolg zal zijn van zulk een opeenstapeling van kundigheden in een vrouwenhoofd? De vrouw zal van lieverlede ontaarden in een pedante halfgeleerde. Duizend voorbeelden zouden dit kunnen bewijzen.’
‘Voorbeelden bewijzen mij niets. Gij herinnert u een aantal zoogenaamd geëmancipeerden, maar vergeet zeer zeker met hoevele vooroordeelen die arme schepsels te worstelen hadden; hoe niet alleen een
| |
| |
hoogst gebrekkige opleiding, maar een onafgebroken tegenstand in haar kring haar nimmer toestonden te worden, hetgeen zij wenschen te zijn. Onze grootmoeders beroemden er zich immers op, dat zij ter naauwernood konden lezen en haar naam schrijven? Onze vrouwen droegen nog den stempel van ouderlijke vooroordeelen tegen opvoeding en onderwijs, en zij die er zich tegen verzetten en de geheime aandrift haars harten volgen, zijn en blijven in onze oogen parvenus en dragen al de lasten aan dien titel verbonden; maar als die uitzonderingen eenmaal algemeenheden zullen geworden zijn; als kennis niet het deel van enkele, maar van alle vrouwen is, zal dat parvenuachtige van zelf verdwijnen. Wij zullen althans het niet meer opmerken, maar alleen daaglijks meer moeten erkennen dat veelzijdige ontwikkeling haar nog hooger bekoorlijkheden schenkt, haar nog vrouwelijker maakt. De astronomie kan daartoe vooral bijdragen. Wie toch kan verzekeren dat de verfijnde zintuigen der vrouw, haar diep gevoel voor al wat geestelijk is nimmer tot ontdekkingen zouden leiden, die den man geheim bleven? Zij zullen voorzeker andere vruchten oogsten als wij; bijomstandigheden, die onze aandacht ontsnappen, schenken haar misschien oneindig beter resultaten. Ik was eens getuige van een onvergetelijk tooneel doordien ik een sterrekundige les bewoonde.
Voor de eerste maal werd voor een broeder en eene zuster het prachtig boek des hemels ontsloten. Zonnen, ontelbaar als het zand der zee, werelden van wier bestaan zij niets vermoedden, God, in zijne oneindige grootheid en majesteit, ziedaar de bladzijden die de meester voor hen opsloeg en verklaarde. Beiden waren verrukt. De knaap hing aan zijn lippen en staarde hem aan met blikken die ontegenzeggelijk meer en juister verklaring eischten. 't Was hem aan te zien dat hij boven alles wilde begrijpen, dat hij zich rekenschap moest kunnen geven van 't geen hij hoorde, dat hij die verborgenheden wilde doorgronden. Het meisje daartegen was louter gevoel. Doodsbleek, met vochtige oogen, staarde zij den spreker aan. Onwillekeurig stond zij op en naderde hem al meer en meer als werd zij onwederstaanbaar tot die bron van kennis getrokken. Haar hart klopte versneld, en geheel hare figuur zeide, dat zij haar dorst leschte aan die bron. De knaap zocht den Oneindige, zij zag Hem.
Sedert klom mijne overtuiging, dat kennis de vrouw, dank zij haar gevoel en verbeelding, nader moest brengen tot den Oorsprong aller dingen, en sedert acht ik het bepaald pligt dat haar ontwikkeling ernstiger door ons behartigd worde. Godsvrucht en deugd worden door de vrouw aan onze kinderen onderwezen; rusten we daarom haar geloof in God en diens schepping toe met alle wapenen die het verstand verleenen kan.
Onwetendheid verwijdert van God. Kennis voert tot Hem. Deze bewering van Baco zal door de vrouwen worden gestaafd.
| |
| |
Beter toegerust, zullen zij te onverwinlijker zijn, getrouwer hare roeping vervullen en even kloeke apostelen blijken van het verstand als van het hart.’
Onze vriend, deels overwonnen, deels nog niet overtuigd, waagde een laatsten aanval, door te schertsen:
‘Een uitnemend opvoedingsplan! Jammer dat het die breede schaduwzijde heeft van het familieleven te dooden. Wie zal op de kinderen passen, terwijl de moeder zich in de sterren verdiept? Wie de huishouding besturen, terwijl de huisvrouw chemische proeven neemt? Uw geleerde dochters mogen apostelen worden van het verstand, om uw eigen verklaring te bezigen, maar goede, minnende echtgenooten en moeders.... nimmer! Maar dat 's ook een te nietige roeping voor dezulken!’
Om mijn gastheer ruim baan te laten, had ik tot dusver gezwegen. Maar op een drogreden die reeds eeuwen lang de vrouwelijke ontwikkeling in den weg staat, antwoordde ik onwillekeurig: Ziedaar weder die oude afgesleten taktiek, die, zooals Molière zegt:
Immole la victime avec un feu sacré.
Naauwelijks is er kwestie om de vrouwelijke opvoeding te verbeteren, of de mannen vreezen er het slagtoffer van te zijn. De vrouw zal geen vrouw meer wezen! roepen zij om het luidst, en dan verbergen zij hun schandelijk despotisme, dat haar tot slavinnen der huishouding verlaagt, nog ten overvloede achter een masker van vereering. Voorwendend haar vrouwelijke waardigheid te handhaven, dwingen zij haar hun tiranny nog als een eer te beschouwen.
Maar ik zeg u, zoowel uit naam van het familieleven, als uit naam van het welzijn des gezins, en uit naam van hare waardigheid van moeder en echtgenoot, een iegelijk stelle het zich tot pligt, meê te werken tot voldoening aan den eisch des tijds, door zoo veel mogelijk is, de opvoeding en het onderwijs zijner dochter te verbeteren.
Niemand koestert inniger eerbied voor de huiselijke beslommeringen zonder tal, die oogenschijnlijk nietig, in waarheid grootsch mogen genoemd worden, omdat zij zich oplossen in zelfverzaking, in leven voor anderen. Maar dat neemt niet weg dat der vrouw ook nog een andere taak gegeven werd dan deze, dat er meer van haar geeischt wordt dan de belangen des gezins met onkreukbare trouw te behartigen; dat zij meer moet kennen, dan liefhebben, bidden en troosten, ja eindeloos meer, want zij moet tevens kunnen leiden, kunnen opvoeden, en om te kunnen leiden, om te kunnen opvoeden, moet zij zelve met algemeene kennis zijn toegerust. Zonder kennis kan geen moeder in waarheid moeder zijn, geen echtgenoot, wat zij waarlijk wezen moet. Wij hegeeren niet dat de vrouw natuurwetten tracht uit te vorschen, dat onze dochters sterrekundigen of geleerden worden; maar we wenschen voor haar veelzijdige ontwikkeling, opdat zij geregeld leere denken.
| |
| |
De mannen worden geen latinisten al blokken zij tien jaar op die taal. De vrouwen zullen evenmin zich uitsluitend aan die wetenschappen wijden, al worden zij ook wetenschappelijk gevormd. Zij moeten hare echtgenooten kunnen begrijpen en de lessen harer kinderen kunnen leiden. Zonderling, men weet onmiddellijk de schaduwzijde te toonen van kennis bij de vrouw, maar ziet de nadeelen van domheid en onwetenheid totaal over 't hoofd. Men vergeet dat kennis een band is tusschen echtgenooten, en onkunde een kloof; dat ontwikkeling een zegen is, en domheid een vloek, en de laatste de vrouw tot duizenderlei afdwalingen leidt.
Waarom wordt deze door verveling verteerd? Omdat zij zich niet bezig houden kan. Omdat zij niets weet.
Waarom is gene coquet, grillig, ijdel?
Uit domheid.
Waarom verkwist een derde in een half uur een maand verdienste van haar echtgenoot? Waarom maakt zij in 't geheim schulden? Waarom sleept ze zich menigmaal ziek en vermoeid naar publieke bijeenkomsten, waar zij zich toch nog verveelt? Enkel en alleen, omdat het hoofd ledig is, en niet één vraag haar stof tot nadenken biedt, omdat de geestelijke wereld ontoegankelijk voor haar is en het verstand niet genoeg ontwikkeld, om de soms zonderlinge eischen des harten te wederstaan.
Menig echtgenoot, die met vrouwelijke ontwikkeling heeft gespot, zag eerst zijn dwaling in, nadat hij de gevolgen harer onkunde moest misgelden.
Daarom, wil de vrouw in elk opzigt haar roeping vervullen, dan moet zij veelzijdig ontwikkeld zijn. Zij is uit dien hoofde volkomen geregtigd daartoe onze medewerking te eischen.
't Was mij immer ten gruwel dat de geheele vrouwelijke opleiding grootendeels ten doel heeft de meisjes zoo spoedig mogelijk uit te huwen. In het kind ziet men reeds de aanstaande huisvrouw, en wat zal de huisvrouw doen met eenig talent? Waarom dan talenten te ontwikkelen?
Maar niet allen worden huisvrouwen. Velen blijven ongehuwd.
Is de ongehuwde een niets? Bereikt een ongehuwde haar bestemming niet? Is ook zij niet een kind Gods?
Bezit de vrouw een niet even onsterfelijke ziel als de man? Heeft zij niet dezelfde verantwoordelijkheid voor feilen en misslagen?
Nevens de waardigheid van echtgenoot en moeder, die door den dood vernietigd wordt, bezit zij een onvervreemdbare, eeuwige, alle andere waardigheden overheerschende: zij is mensch en onsterfelijk als wij. Welnu, als mede onsterfelijke, heeft zij regt op de volledigste ontwikkeling zoowel van hoofd als van hart.
Verklaren we daarom den oorlog aan alle bekrompen vooroordeel, en ontsteken we haar hetzelfde licht, welks stralen ons verkwikt.
| |
| |
Mijn vriend antwoordde niet. Ik wendde mij nu meer bepaald tot onzen gastheer en ging voort:
Dat ons opvoedingssysteem meer en meer bijval vinde. Immers 't is niet genoeg dat een enkele kolonie haar slaven vrij verklaart; allen moeten zich in de vrijheid verheugen!
't Is niet voldoende dat sommige weldenkende vaders ons gevoelen deelen; allen moeten de handen ineenslaan.
Het gouvernement sticht alom burgerscholen voor jongens; kunsten en wetenschappen liggen onder hun bereik. Waarom bekreunt het zich niet om opleidingsscholen voor meisjes, en bezoldigt daarvoor geen goede en degelijk gevormde onderwijzeressen, die haar roeping volkomen begrijpen?
Ontwikkeling voorkomt afdwalingen.
Welk regt heeft men om arme verdoolde vrouwen te straffen, die men moedwillig in den poel der onkunde deed voortleven? Maar ik zou afdwalen.
Wij redeneerden reeds lang genoeg. Ik eindig door elk woord van mijn gastheer te beamen en met hem te wenschen, dat er allerwege inrigtingen mogen verrijzen waar de meisjes in alle wetenschappen zullen onderwezen worden die met haar natuur verwant zijn. Zulke inrigtingen zouden het familieleven ten zegen zijn en de vrouwen in staat stellen, hare roeping in waarheid te vervullen.
|
|