De Tijdspiegel. Jaargang 24
(1867)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 642]
| |
De Engelsche constitutie.
| |
[pagina 643]
| |
Niemand kan een goed begrip vormen van de Engelsche staatsinstellingen of van andere soortgelijke, die vele eeuwen tot haren wasdom noodig gehad hebben, of hij moet deze instellingen in twee klassen verdeelen. In zoodanige constituties moet men namelijk twee min of meer afzonderlijke deelen onderscheiden, vooreerst die, welke den eerbied der bevolking verwekken en bewaren, en ten anderen die, welke metterdaad werken en besturen. Iedere constitutie moet voorts eerst gezag erlangen, en dan gezag uitoefenen; zij moet eerst de getrouwheid en het vertrouwen der menschen winnen, en dan hunne huldiging aanwenden tot de regeeringstaak. De kenmerkende verdienste van de Engelsche constitutie is, dat zij een eenvoudig krachtig deel bevat, dat eenvoudiger, gemakkelijker en beter kan werken, dan eenige andere bestuursinrichting, die men tot dusvere beproefd heeft; en zij bevat ook historische, zamengestelde, eerbiedwekkende, staatsie ten toon spreidende deelen, welke zij van een lang voorleden geërfd heeft, welke der menigte ontzag inboezemen en een haast onverklaarbaren maar alvermogenden invloed op de denkbeelden van hare onderdanen uitoefenen. Het eenvoudige wezen dezer constitutie kan, mutatis mutandis, op vele zeer onderscheidene landen overgeplant worden, maar haar eerbiedwekkend uiterlijk is nauw beperkt tot de natiën met eene soortgelijke historie en overeenkomstige politieke overleveringen. Het wezenlijke geheim der Engelsche constitutie is de nauwe vereeniging, de bijna volledige ineensmelting van de uitvoerende en de wetgevende machten. Volgens de overgeleverde theorie bestaat wel de deugd dier constitutie in de volledige scheiding van de wetgevende en de uitvoerende machten, maar inderdaad bestaat hare verdienste in haar bijzonder en nauw verband. De verbindings-schakel is het cabinet. Door dat nieuwe woord verstaan wij eene commissie uit het wetgevend lichaam gekozen, om het uitvoerend bewind uit te maken. De wetgeving kiest daartoe de mannen, in welke zij het grootste vertrouwen stelt. Zij kiest -hen wel is waar niet direct; maar zij is bijna alvermogend in hunne indirecte verkiezing. Vroeger waren zij niet alleen in naam, als thans, maar inderdaad 's konings dienaren of ministers. In den regel wordt thans de zoogenaamde eerste minister door de wetgeving gekozen - en de eigenlijke eerste minister voor de meeste zaken, de leider van het huis der gemeenten, bijna zonder uitzondering. Er is bijna altijd een of ander man, die door de stem der bovendrijvende partij in het bovendrijvend huis der wetgeving wordt verkozen om aan het hoofd dier partij te staan en diensvolgens de natie te besturen. Zoo hebben wij in Engeland een verkiesbaren eersten magistraatspersoon evengoed als de Noordamerikanen eenen verkiesbaren eersten magistraatspersoon bezitten. De koning of koningin staat alleen aan het hoofd van het eerbiedwekkend deel der constitutie. De eerste mi- | |
[pagina 644]
| |
nister staat aan het hoofd van het werkende en gezag uitoefenende deel. Evenwel verschilt onze eerste magistraatspersoon van den Noordamerikaansche. Hij is een voorbeeld van eene trapswijze verkiezing. De wetgeving, die in naam verkozen wordt om wetten te maken, vindt inderdaad hare voornaamste taak in het benoemen en handhaven van het uitvoerend bewind. De zoo verkozen eerste minister moet zijne medeleden kiezen, maar hij kiest alleen uit een beperkten kring. De positie der meeste mannen in het parlement belet, dat zij tot leden van het cabinet uitgenoodigd worden; de positie van een klein aantal mannen verzekert hun, dat zij daartoe uitgenoodigd worden. Het parlement en de natie hebben telkens vrij wel uitgemaakt, wie de eerste plaatsen in het cabinet zullen bekleeden; maar zij hebben niet zoo rechtstreeks bepaald, welken post ieder man zal bezetten. Diensvolgens heeft de eerste minister daarin een aanzienlijk gezag, dat echter binnen enge grenzen beperkt is. Het cabinet is, om kort te gaan, eene commissie van beheer, door de wetgeving uit personen, in welke zij vertrouwen stelt en welke zij kent, verkozen om de natie te besturen. Het is natuurlijk, dat de leden dier commissie tevens leden der wetgevende vergadering zijn, maar dat behoefde niet uitsluitend zoo te wezen. Een cabinet, dat personen bevatte, die niet leden der wetgevende vergadering waren, konden nogtans alle nuttige verplichtingen vervullen. De pairs, die een groot deel van de hedendaagsche cabinetten uitmaken, zijn heden ten dage slechts leden van eene ondergeschikte vergadering. Het zoogenaamd hoogerhuis of huis der lords heeft nog verscheidene nuttige plichten uit te oefenen; maar de heerschende invloed, de beslissende macht is overgegaan tot de ouder gewoonte nog lagerhuis genoemde vergadering. Een voornaam voordeel van het hoogerhuis in de tegenwoordige eeuw bestaat daarin, dat het als een reservoir van cabinet-ministers dient. Zoolang het een vereischte blijft, dat de benoodigde cabinets-ministers leden van de wetgevende macht zijn, zou het ongetwijfeld moeilijk wezen, zonder de lords het noodige aantal ministers te vinden. Het wezen van een cabinet bestaat daarin, dat het eene nauw verbonden commissie is, welke het wetgevende deel van den staat met het uitvoerende deel van den staat vereenigt en verbindt. In zijnen oorsprong behoort het tot het eene, in zijne werkzaamheden tot het andere deel. Het is eene commissie, die de vergadering kan ontbinden, welke haar aangesteld heeft. Hoewel aangesteld door het eene parlement, kan het, indien het verkiest, op het naastvolgende appelleeren. Het Engelsche stelsel is derhalve niet eene overdracht van de uitvoerende macht aan de wetgevende; het is eene zamensmelting van beide. Het cabinet is eene uitvoerende macht, die de wetgevende kan vernietigen, | |
[pagina 645]
| |
zoowel als eene uitvoerende macht, die ter benoeming staat van de wetgeving. Daarentegen is het eene wezenlijke eigenschap der constitutie van de Vereenigde Staten in Noord-Amerika, dat de wetgevende en uitvoerende machten van elkander onafhankelijk zijn; ook wordt de president aldaar op geheel andere wijze verkozen dan het huis der volksvertegenwoordigers. Dewijl aldaar de personen die werken en uitvoeren niet dezelfde zijn als diegenen welke de wetten maken, moet er dikwerf tweestrijd tusschen hen ontstaan. De uitvoerende macht wordt verlamd, als zij de wetten niet erlangt, die zij noodig heeft, en de wetgeving ontaardt, als zij besluiten neemt, waarvan anderen en niet zij zelve de nadeelige uitwerkselen ondervinden. Men heeft in Amerika deze moeielijkheid reeds zoo zeer gevoeld, dat er een half verband is ontstaan tusschen de wetgeving en de uitvoerende macht. Wanneer b.v. de secretaris van financiën eene belasting verlangt, dan raadpleegt hij daarover met den voorzitter van de commissie van financiën van het congres, en poogt door middel van dien voorzitter de commissie te overreden om die belasting aan te bevelen, en zoo door die commissie het congres te bewegen om die belasting aan te nemen. Daar echter twee bekwame personen nimmer over een budget volkomen overeenstemmen, moet er verschil ontstaan tusschen den voorzitter der financiëele commissie in het congres en den minister van financiën in het uitvoerend bewind. Ook is het financiëele deel der regeering niet het éénige, dat telkens de ondersteuning der wetgeving behoeft in het erlangen der vereischte wetten. In Engeland kan het cabinet bij eene dringende gelegenheid het parlement dwingen door de bedreiging van af te treden of door de bedreiging van eene ontbinding; maar geen van beide kan door een president der Vereenigde Staten aangewend worden. Aldaar kan het congres niet ontbonden worden door de uitvoerende macht; en het bekommert zich niet over eene mogelijke aftreding van den president, want het is niet zijne taak eenen opvolger te benoemen. Het grondbeginsel eener populaire regeering is, dat de hoogste macht, de beslissende invloed in politieke zaken in het volk berust; - niet noodwendig of gewoonlijk in het geheele volk, - in de numerieke meerderheid, maar in een uitgelezen en bepaald deel van het volk. Zoo is het in Engeland en in alle vrije landen. Onder de constitutie met een cabinet kan dit volk bij eene plotseling opkomende dringende gelegenheid zich een bestuurder kiezen voor die gelegenheid. Het is licht mogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat hij vóór het ontstaan dier gelegenheid niet in het bestuur is. De groote hoedanigheden, de gebiedende wil, de snelle voortvarendheid, die voor eene groote crisis passen, zijn geen vereischte - zijn hinderpalen - in gewone tijden. In Engeland heeft men, sedert de constitutie hare rijpheid heeft bereikt, zoo weinige hachelijke tijdsgewrichten gehad, dat men dit stilzwijgend voorrecht nauwelijks op den rechten prijs stelt. | |
[pagina 646]
| |
Evenwel maakte men, bij hetgeen het naast op eene groote plotselinge crisis geleek - in den Krim-oorlog - van deze verkregene macht gebruik. Wij deden het cabinet Abberdeen aftreden, het bekwaamste wellicht, dat wij sedert de hervorming van 't parlement gehad hadden - een cabinet, dat niet alleen bekwaam, maar uitstekend bekwaam was voor elke soort van zwarigheid behalve de ééne, die het moest keeren - en wij verkozen een staatsman (Palmerston), die de soort van verdienste bezat, welke men behoefde. Maar onder de regeering van den president van Noord-Amerika kan niets van dien aard geschieden. Men heeft een congres, dat op en voor een bepaalden tijd, die noch verkort, noch verlengd kan worden, verkozen is; men heeft een voor een bepaald tijdvak gekozen president, die gedurende dat tijdvak onafzetbaar is. Men heeft diensvolgens eene vooruit aangestelde regeering, en hetzij zij past of niet past, hetzij zij goed of slecht bestuurt, de wet gebiedt haar te handhaven. II. De vereischten, die eene cabinets-regeering moeten voorafgaan. Het eerste vereischte bij eene verkiesbare regeering is het onderling vertrouwen der kiezers in alle oorden van het land. Een tweede en zeer zeldzaam vereischte bij eene verkiesbare regeering is een kalm nationaal gemoed, standvastig genoeg om onvermijdelijke spanning bij dreigende omwentelingen door te staan. De derde voorwaarde bij eene verkiesbare regeering is vatbaarheid voor redeneering. Een geheel volk, dat zijne bestuurders kiest, moet in staat zijn een duidelijk begrip te vormen van verwijderde voorwerpen. Maar de voorafgaande vereischten voor eene cabinets-regeering zijn nog zeldzamer; zij vereischt niet alleen de reeds vermelde voorwaarden, maar bovendien de mogelijkheid dat men steeds eene goede wetgevende macht bezit of verkiest - eene wetgevende macht, die bevoegd en bekwaam is om een voldoend ministerie te kiezen. Er zijn twee soorten van natiën, die een goed parlement kunnen kiezen. De eerste is eene natie, waarin de massa van het volk verstandelijk ontwikkeld is, en waarin algemeene welvaart heerscht. Maar in geval de massa van het volk niet bekwaam genoeg is om te kiezen, en dat is het geval met de numerieke meerderheid van bijna alle natiën: hoe kan daar eene cabinets-regeering mogelijk zijn? Dat is alleen mogelijk bij de zoodanige, die men eerbiedige natiën zou kunnen noemen. Er zijn toch natiën, alwaar het talrijker onwijzer deel wenscht bestuurd te worden door het minder talrijke wijzer deel. De groote menigte is aldaar bereid om de macht van hare bestuurders te kiezen over te dragen aan eene uitgelezen minderheid. Zij erkent die als hare plaatsvervangende kiezers van de regeering; zij heeft eene soort van eerbied voor een aantal voorname personen, die geschikt zijn om een goed bestuur te kiezen. Eene natie in zulk een gelukkigen toestand als deze bezit klaarblijkelijke voordeelen voor het zamenstellen van eene cabinets-regeering. Zij heeft het beste volk voor | |
[pagina 647]
| |
de verkiezing van eene wetgevende macht, die bekwaam is om een goed ministerie te kiezen. Engeland is het type van zulke eerbiedige natiën, en de wijze waarop zij dat geworden is, zou bijzonder merkwaardig zijn om na te gaan. Doch inderdaad bewijst de massa van het Engelsche volk haren eerbied eerder aan iets anders dan aan hare wezenlijke bestuurders. Zij eerbiedigen de uiterlijke tentoonspreiding der zoogenaamde groote wereld. Die groote wereld is voor hen een tooneel, waarop de spelers hunne rollen beter uitvoeren, dan de toeschouwers dat kunnen doen. Deze comedie wordt in ieder district gespeeld. Ieder dorpeling gevoelt, dat zijn huis niet is zoo als dat van mylord, noch zijn leven gelijk mylords leven, noch zijn wijf gelijk mylady. Het verhevenste tooneel echter is de koning of de koningin. De schijnbare regeerders van de Engelsche natie gelijken op de prachtigst uitgedoste personen van eene schitterende processie: door hen wordt de menigte aangetrokken; voor hen stijgt het gejuich der toeschouwers omhoog. De werkelijke regeerders zitten in gewone rijtuigen; niemand bekreunt zich om hen of vraagt naar hen; maar men gehoorzaamt hen onvoorwaardelijk en onbewust uit hoofde van den luister dergenen, die hen voorgingen en in de schaduw stelden. Een zoo eerbiedig volk, zelfs ofschoon zijne laagste klassen niet verstandelijk ontwikkeld zijn, is veel geschikter voor eene cabinetsregeering dan eenig ander democratisch land, omdat het geschikter gelegenheid biedt voor politieke uitstekendheid. De hoogste standen kunnen aldaar regeeren; en de hoogste standen moeten als zoodanig meer politieke bekwaamheid bezitten dan de lagere klassen. Men kan de beste klassen van zulk een volk voor het bestuur gebruiken; de minste kunnen alleen daarop aanspraak maken, waar ieder man denkt, dat hij even goed is als ieder ander. De hoogere standen bezitten bij overlevering een erkenden politieken voorrang, omdat zij dien altijd bezeten hebben, en omdat zij eene soort van uiterlijke staatsie erven, die hen dit waardig schijnt te maken. III. De monarchie. De beste reden waarom de monarchie eene sterke regeering is, is, dat zij eene begrijpelijke regeering is. De massa der menschen begrijpt ze, en nauwlijks ergens in de wereld begrijpt zij eene andere regeering. Het wezen eener constitutie, het werken eener statenvergadering, de strijd der partijen, de onmerkbare vorming eener publieke opinie, zijn ingewikkelde zaken, moeilijk te kennen en licht te miskennen. Maar de uitgedrukte wil van een enkel persoon, de bevelen, die van hem uitgaan, zijn licht te vatten denkbeelden; ieder kan ze begrijpen en niemand zal ze ooit vergeten. Als men aan de massa van 't menschdom de vraag voorstelde: ‘wilt gij door een koning geregeerd worden, of wilt gij door eene constitutie geregeerd worden?’ komt de vraag hierop neêr: ‘wilt gij geregeerd worden op eene wijze, die gij begrijpt, of wilt gij ge- | |
[pagina 648]
| |
regeerd worden op eene wijze, die gij niet begrijpt?’ De beslissing werd aan het Fransche volk voorgesteld, toen men het vroeg: ‘wilt gij door Lodewijk Napoleon geregeerd worden, of wilt gij geregeerd worden door eene statenvergadering?’ Het Fransche volk zeî: ‘wij willen door den éénen man geregeerd worden, dien wij ons kunnen voorstellen, en niet door de vele lieden, die wij ons niet kunnen voorstellen. De algemeen geldende theorie van de Engelsche constitutie bevat twee dwalingen ten aanzien van den souverein. Zij beschouwt hem van ouds als een afzonderlijken stand of lid van het rijk met een afzonderlijk gezag gelijkstaand met dat van het hooger- en het lagerhuis. Weleer was dat zoo, en bezat de souverein nog veel andere rechten, maar dat is thans zoo niet meer. Dat gezag kon alleen uitgeoefend worden door een monarch met een veto. Hij moest wetten kunnen verwerpen. Maar de tegenwoordige koningin heeft zulk een veto niet. Zij moet haar eigen doodvonnis teekenen, wanneer de beide huizen het haar eenstemmig toezenden. Het is dus eene fictie uit het verleden, als men haar thans nog wetgevende macht toekent. Sedert lang bezit zij die niet meer. Ten tweede leert de oude theorie, dat de koning de uitvoerende macht is. Bij het maken der Noord-Amerikaansche constitutie werd ondersteld, dat de koning de uitvoerende macht was van de Engelsche constitutie, en men achtte een niet erfelijk plaatsbekleeder daarvan, te weten een president, volstrekt noodzakelijk. De scherpzinnige stellers der Noord-Amerikaansche constitutie bemerkten niet, dat in Engeland de eerste minister eigenlijk het hoofd der uitvoerende macht is. Doch zij kregen hun denkbeeld van de Engelsche constitutie van het tijdstip waarin zij verkeerden. In het zoogenaamd gouvernement van lord North was George III het gouvernement. Lord North was niet alleen zijn door hem benoemd minister, maar zijn zaakwaarnemer. De minister voerde eenen oorlog, dien hij, afkeurde en haatte, omdat het een oorlog was, dien zijn souverein goedkeurde en voorstond. Om het wezen der zaak kortelijk voor te stellen, de souverein heeft onder eene constitutioneele monarchie, zoo als de Engelsche, drie rechten: het recht van geraadpleegd te worden, het recht van aan te moedigen, het recht om te waarschuwen. En een koning van groot verstand en schranderheid behoeft geene andere. Hij zal ondervinden, dat, juist door geene andere te bezitten, hij deze met uitstekend gevolg zal kunnen gebruiken. Hij zal aan zijnen minister kunnen zeggen: ‘de verantwoordelijkheid voor deze maatregelen berusten op u. Al wat gij het beste oordeelt moet geschieden. Al wat gij het beste oordeelt zal mijne volledige en krachtige ondersteuning hebben. Maar ik maak u opmerkzaam, dat om deze en om die reden wat gij voorstelt te doen, niet goed is; om deze en die reden is het- | |
[pagina 649]
| |
geen gij niet voorstelt, beter. Ik weêrstreef u niet; het is mijn plicht u niet te weêrstreven; maar ik maak u opmerkzaam, dat ik waarschuw.’ Veronderstel dat de koning gelijk heeft, en dat hij bezit, wat koningen dikwerf bezitten, de gave van zich krachtig uit te drukken, dan kan het niet missen, of hij maakt indruk op dèn minister. Deze zal wellicht zijne plannen niet veranderen, maar het zal zijn gemoed altijd onrustig maken. In den loop van eene lange regeering zal een schrander koning eene ondervinding erlangen, die weinig ministers zullen kunnen evenaren. De koning zou kunnen zeggen: ‘zijt gij bedacht geweest op de handelingen, die voorgevallen zijn onder dit of dat ministerie, ik geloof, omstreeks veertien jaar geleden? Zij geven een leerzaam voorbeeld van de slechte uitkomsten, die gewis de maatregelen zullen volgen, die gij voorstelt. Gij hadt in dien tijd niet een zoo uitstekend staatsambt als thans, en 't is mogelijk, dat gij u niet alle gebeurtenissen herinnert. Ik zou u aanraden ze na te gaan en er met uwe oudere ambtgenooten, die er deel aan namen, over te beraadslagen. Het is niet verstandig, maatregelen te vernieuwen, die onlangs zoo slecht werkten.’ De koning zou hierbij hetzelfde voordeel hebben als een vaste onder-secretaris van het ministerie over zijn chef, den parlementairen secretaris. Hij nam deel aan de handelingen der vorige parlementaire secretarissen, terwijl de nieuw benoemde van die soort van zaken nog niet het minste verstond en zich er ook nog niet mede bemoeide. Deze moet beginnen met van lieverlede te leeren kennen wat de vaste secretaris zich klaar en oogenblikkelijk herinnert. Zonder twijfel kan een parlementaire secretaris zijn hem ondergeschikten ambtenaar door de macht zijner hoogere waardigheid doen zwijgen; maar hoewel een minister zoo te werk kan gaan met zijn onderhoorige, kan hij zoo niet handelen met zijn koning. Hij heeft niet maar de eerbiedige opmerkingen van een erkend onderhoorige aan te hooren, maar moet de argumenten beantwoorden van een opperhoofd, wien hij zelf moet eerbiedigen. IV. Het hoogerhuis of huis der lords. Het nut van het hoogerhuis, of liever van den stand der lords is zeer groot. Zij verwekken wel niet zoo veel eerbied als de koning, maar toch zeer veel. De hooge adel werkt op de verbeelding van de groote menigte als een zichtbaar beeld van innerlijke waardigheid. De adelstand is bovendien van groot nut in hetgeen hij voorkomt. Hij voorkomt de heerschappij van den rijkdom - de aanbidding van het goud. Dit is de klaarblijkelijke en natuurlijke atgod van den Angelsaks. Hij zoekt altijd geld te maken; hij berekent alles in geld; hij buigt zich neder voor een grooten hoop gelds en trekt den neus op, als hij een kleinen hoop ontmoet. Hij heeft een aangeboren bewondering voor den rijkdom op zich zelven. En binnen goede grenzen is deze neiging niet te misprijzen. Zoolang wij den wedijver der industrie krachtig en vurig | |
[pagina 650]
| |
bevorderen, zullen wij diegenen, welke dezen wedstrijd met geluk spelen, eeren en bewonderen, en die ze ongelukkig medespelen een weinig minachten. Maar de bewondering van den rijkdom gaat in sommige landen veel verder; men houdt op eenigszins acht te slaan op de bekwaamheid dergenen, die de schatten verworven hebben, men eert den rijkdom in de handen van den erfgenaam evenzeer als in de handen van dengenen, die ze voortgebracht heeft. Hiervoor bewaart ons de aristocratie. Er is geen land, waar een millionair zoo weinig in tel is als in Engeland. Het wordt elken dag beproefd en elken dag bewezen, dat men door geld alleen geen lid kan worden van de groote wereld, of althans onder de lieden van fatsoen wordt opgenomen. En daarin heeft men ook niet geheel ongelijk. Immers in de vereering van den rijkdom eert men niet een man, maar een aanhangsel van een man; in de vereering daarentegen van overgeërfden adeldom eeren wij het waarschijnlijk bezit van eene groote hoedanigheid, echte fijne beschaving, die bij de aristocratie te huis behoort te zijn; het is eene physiologische eigenschap van het ras, ofschoon zij soms in het individu ontbreekt. De eerbied, dien de adelstand verwekt, bewaart ons ook voor eene veel lagere soort van vereering, die in Frankrijk en in andere beschaafde landen als eene soort van bijgeloof heerscht, den hoogen eerbied namelijk voor ambtenaren, zelfs voor ondergeschikte ambtenaren. Men zou daar te vergeefs aantoonen, dat het salaris voor de meeste ambten geringer is dan de inkomsten van handel en nijverheid, dat hun werk eentooniger en hun werkkring veel beperkter en bekrompener is. Zij worden toch gerekend hooger en beter te zijn. Zij zijn veelal gedecoreerd, zij hebben een rood lintje in hun linker knoopsgat, en daartegen baat geene redeneering. In Engeland daarentegen geven alleen de hooge staatsambten, hetzij duurzame of parlementaire, die groote bekwaamheid onderstellen, hoogen rang in de groote wereld. Mindere ambten geven geen aanzien in de zamenleving. Een gezeten grossier minacht den rijksontvanger, en wat in menig land ondenkbaar is, de rijksontvanger benijdt den grossier. Een commies in de staatsdienst is geen man van fatsoen, en men zou een gewoon Engelschman niet kunnen doen gelooven, waarom hij daardoor eenig aanzien zou verdienen. De groote beweging in de hedendaagsche maatschappij is evenwel ongunstig geweest voor den eerbied, dien de aristocratie in de zamenleving placht in te boezemen. Het ontstaan van industriëelen rijkdom in tallooze vormen heeft haar een mededinger gegeven, die gewoonlijk meer bekwaamheid bezit en die, als hij meer fijne beschaving bezat, licht de overmacht zou erlangen. Daarentegen bezit de aristocratie heden ten dage minder middelen om door staatsie-vertoon indruk te maken, daar de manier van leven van lieverlede minder statieus wordt. | |
[pagina 651]
| |
Indien men den hoogen eerbied in aanmerking neemt, die aan den hoogen adel als zoodanig placht bewezen te worden, zal men zich verwonderen, dat het huis der lords als staatsvergadering altijd den minderen rang heeft gehad, het was altijd juist als thans niet de eerste maar de tweede onzer staatsvergaderingen. Velerlei oorzaken droegen er toe bij om deze onregelmatigheid te bewerken, maar de hoofdoorzaak was natuurlijk. Het huis der pairs is nimmer eene vergadering geweest, waar de voornaamste pairs de voornaamste leden waren. De hoedanigheden, die een man voor kenbare uitstekendheid in eene beraadslagende vergadering moet bezitten, zijn niet erfelijk en gaan niet gepaard met groote bezittingen. In de natie, in de provincie en in zijn eigen provincie was een hertog van Devonshire of een hertog van Bedford een veel grooter man dan lord Thurlow. Zij bezaten groote landgoederen, geheele kiesdistricten, tallooze onderhoorigen; hij leefde van zijn tractement. Tot den tijd dat het hoogerhuis bijeen kwam, waren de hertogen niet alleen de grootste, maar verreweg de grootste heeren. Maar zoodra het huis vergaderde, werd lord Thurlow de grootste man. Hij kon spreken en de anderen konden niet spreken. Hij kon zaken in een half uur afdoen, die zij in een heelen dag niet hadden kunnen afdoen, of die zij in 't geheel niet hadden kunnen afdoen. Maar zulk eene vergadering kon niet pleizierig zijn voor groote heeren. Zij konden het niet aangenaam vinden in hun eigen vergadering te moeten onderdoen voor een rechtsgeleerde van gisteren, dien ieder had gekend als advocaat zonder processen, die voor loon gesproken had, die naar consulten van zes driekwart schelling gereikhalsd had. De pairs bedachten twee middelen om deze zwarigheid te ontwijken; zij vonden volmachten uit, die hen in staat stelden om te stemmen, zonder present te zijn, zonder zich te ergeren, zonder hun buitenverblijf of stadspaleis te verlaten, waar zij als halve goden gediend werden. En wat nog krachtiger werkte, zij gebruikten hun invloed in het lagerhuis in stede van in het hoogerhuis. Op die indirecte wijze werd een groot landheer, die in graafschappen en burgvlekken (boroughs) twee of meer leden van het lagerhuis deed verkiezen, (wellicht zelfs leden van het ministerie of anders het hoofd der oppositie) een veel gewichtiger man, dan door in zijne eigene vergadering aan de zitting deel te nemen en den kanselier te hooren spreken. Zoo erlangden de grootste pairs een bedekten maar machtigen invloed in het lagerhuis. De overgeleverde theorie van de Engelsche constitutie leert, dat het huis der lords een rijksstand is van gelijken rang als het huis der gemeenten; dat het den aristocratischen stand juist als het huis der gemeenten den volksstand vertegenwoordigt; en dat volgens het grondbeginsel van onze constitutie de aristocratische stand hetzelfde gezag heeft als de volksstand. Zoo geheel onwaar is deze leer, dat het eene | |
[pagina 652]
| |
bijzondere deugd van de Britsche constitutie is, dat zij een zoogenaamd hoogerhuis bezit, dat niet gelijk gezag heeft als het lagerhuis, maar toch eenig gezag bezit. Er moet namelijk in elke constitutie ergens een beslissend gezag bestaan om de souvereine macht uitvoerbaar te maken. En de Engelschen hebben de hunne daartoe gevormd. Het huis der lords was niet gezind om de reform-act van 1832 aan te nemen. En toch nam het die aan. De kroon bezit de macht nieuwe pairs te benoemen; en de koning van dien tijd had aan het toenmalig ministerie beloofd ze te benoemen. Het huis der lords had geen zin in die benoeming en nam daarom de wet aan. Van de macht der benoeming werd geen gebruik gemaakt, maar haar bestaan was even nuttig als hare uitvoering. De bewustheid dat hun huis kon overladen worden door den wil des konings - eigenlijk door den wil des volks - deed de lords toegeven aan den wil des volks. Na de reform-act van 1832 veranderde de werking van het hoogerhuis. Vóór dien tijd hadden de voornaamste leden van het hoogerhuis ook den meesten maar indirecten invloed in het lagerhuis, maar sedert dat tijdstip bepaalt zich zijne taak tot revisie of opschorting der wetsontwerpen. Het kan die ontwerpen veranderen; het kan die wetsontwerpen verwerpen, aangaande welke het lagerhuis nog niet genoegzaam eensgezind schijnt te zijn, of waarop de natie nog niet vast gezet schijnt te wezen. Hun veto is een soort van hypothetisch veto. Een, twee- ja driemaal kunnen zij een wetsontwerp afwijzen, maar als het lagerhuis volhoudt met ze hun toe te zenden, dan nemen zij ze aan. Het is de bijzondere verdienste van den hertog van Wellington als staatsman, dat hij door zijnen duurzamen invloed op het hoogerhuis deze verandering heeft te weeg gebracht, en bij de werkelijke gesteldheid van het lagerhuis is zulk eene wetgevende vergadering voor revisie ten hoogste nuttig en wellicht volstrekt noodzakelijk. Immers de toevallige meerderheid van het lagerhuis wisselt telkens niet alleen door nieuwe leden, maar zelfs elken zittingavond door hunne al- of nietverschijning. Hunne meeningen zijn daardoor onderhevig aan plotselinge wendingen of uitbarstingen van drift. Zamenspanning van een aantal leden tot het bevorderen van 't een of ander eigenbelang kan licht tot voor den staat nadeelige besluiten leiden. Bovendien heeft het lagerhuis geen tijd genoeg tot bedaarde overweging. Het Britsche rijk is een veelsoortig zamenstel en ieder deel van dit zamenstel geeft een deel bezigheid aan het lagerhuis. Den eenen dag is het Indië, den eerstvolgende Jamaika, dan weder China of Sleeswijk-Holstein. De aan de ministers telkens gerichte vragen loopen over de helft van alle menschelijke zaken. De zoogenaamde private bill acts of privilegia, hoe ondergeschikt zij behoorden te zijn, geven aan het huis meer werk dan eenige staatsvergadering ooit heeft moeten verrichten. Het huis der lords bezit als lichaam vele eigenaardigheden om het | |
[pagina 653]
| |
tot een huis van herziening geschikt te maken. De lords zijn in vele opzichten onafhankelijker dan de leden van het huis der gemeenten. Zij hebben den tijd zich een koel en belangeloos oordeel te vormen. De éénige bezigheid van een pair, die den naam van bezigheid waardig is, is de politiek, en hij kan er zich ongestoord mede bezig houden. Eene vergadering, welker leden in 't algemeen niets te winnen of te verliezen hebben, die alle een gevestigden rang in de zamenleving bezitten, die niet van kiesvergaderingen afhangen, waarvan nauwlijks één den tijdelijken minister naar de oogen ziet, is juist de vergadering, van welke men eene onafhankelijke critiek kan verwachten. Doch de groote meerderheid van de pairs neemt weinig of geen deel aan de hun bestemde taak, of zij zijn daartoe, wijl uitstekende gaven niet erfelijk zijn, niet bekwaam genoeg; zij stemmen veelal bij volmacht; maar eene minderheid, die bijzonder in onzen tijd ijverig is, volbrengt die taak op betamelijke wijze. Nogtans is het wenschelijk, dat die volmachten afgeschaft worden en dat tevens de werkzame minderheid versterkt worde door voor hun leven benoemde pairs, eene onlangs door lord Palmerston beproefde maar door de pairs afgewezen hervorming. Door zulke pairs voor hun leven te benoemen zou men namelijk zoodanige uitstekende mannen kunnen kiezen, die geen dertig- of vijftig-duizend pond st. inkomen bezitten om eene pairie voor hunne familie te grondvesten. V. Het huis der gemeenten. Men weet wel, wat de voornaamste taak van het lagerhuis is; maar in de officiëele taal der constitutie wordt zij niet erkend. Het huis der gemeenten is in de eerste plaats eene kiesvergadering; het verkiest onzen president, ook moet deze aftreden, als het huis dat begeert. Zonder twijfel handelt het huis daarin in overeenkomst met de waarschijnlijke publieke opinie, maar neemt toch daarin het initiatief en waagt de kans, of de natie al dan niet toestemt. Wanneer daarentegen de Noordamerikaansche natie haren president verkozen heeft, heeft zij hare macht losgelaten. Maar wijl het huis der gemeenten de macht heeft van ontslag, zoowel als van ververkiezing, blijft zijne betrekking tot den premier onafgebroken bestaan. Hij is voor hen, wat zij voor de natie zijn. Hij kiest de richting, werwaarts hij gelooft, dat zij hem zullen volgen. Maar hij moet aanvoeren en pal staan, want een minister, die voor het huis onderdoet, is zelden voorspoedig. Voorts behoort het huis der gemeenten de meeningen van het Engelsche volk uit te drukken over alle zaken die in behandeling komen. Het moet de klachten of grieven aanhooren, die bijzondere belangen betreffen en door de ondersteuning die zij vinden aanmerking schijnen te verdienen. Door middel van de publiek gemaakte verslagen van al 't geen in het huis der gemeenten verhandeld wordt, kan de Engelsche natie uit de telkens daarover gevoerde debatten zich een voldoend oordeel verschaffen, over 't geen haar anders alleen van ééne zijde werd voorgesteld. | |
[pagina 654]
| |
Wat de wetgeving betreft van het parlement, eene groote massa der behandelde ontwerpen zijn geene wezenlijke wetten, die algemeene voorschriften bevatten voor een aantal gevallen. De zoogenaamde special acts of private bills, die de daartoe bestemde commissies met werk overladen, bepalen b.v. niet, hoe spoorwegen moeten aangelegd worden, maar besluiten, dat er een bepaalde spoorweg zal gemaakt worden van deze tot die plaats, en hebben geene betrekking op eenig ander geval. Als men mag aannemen, dat eene vrije natie in 't algemeen de wetten bezit, die voor haren toestand passen, dan is de hervorming of omwerking dier wetten voor nieuwe behoeften maar van ondergeschikt belang, in vergelijking van het algemeen bestuur en het geheele staatsleven. Ten aanzien van financiëele zaken heeft het huis der gemeenten heden ten dage eene heel bijzondere eigenaardigheid. Over gewone onderwerpen kan ieder lid, wat hij verkiest, voorstellen, maar niet over geld - de minister alleen kan belastingen voordragen. Het huis der gemeenten, thans de eigenlijke souverein, die de uitvoerende macht verkiest, heeft lang opgehouden, het spaarzame, karige lichaam te wezen, wat het weleer was. Het is thans veel meer geneigd om geld te besteden, dan de fungeerende minister. Een lid van 't parlement kan nog wel telkens eene goedkeuring verwerven door eene lofrede op spaarzaamheid met 's rijks penningen, maar hij kan zeker zijn de nederlaag te krijgen, als hij eene bijzondere besparing voorstelt. Elk voorstel daarentegen, dat uitgaven ten gevolge zal hebben, heeft een schijnbaar doel van algemeen nut; zij, die geld daartoe wenschen te doen besteden, weiden daarover uit en roepen b.v. ‘wat is 50000 p. st. voor dit groote land? Is het thans de tijd van knibbelende tegenwerping? onze industrie was nog nooit zoo productief, onze hulpmiddelen nooit zoo onuitputtelijk.’ De voorstanders van de uitgave treden altijd te voorschijn, wellicht zal een kiescollegie of een vriend van de uitgave voordeel hebben of is er hoog mede ingenomen en heeft op de ondersteuning aangedrongen, of laat de dagbladen het aanprijzen. De leden, die tegen de uitgave zijn, treden zelden zonder bijzonderen aandrang op, waarom zouden zij zonder reden hunne populariteit in gevaar brengen of door de dagbladen gegispt worden? Indien daar geen slagboom tegen bestond, zou het huis der gemeenten de beurs der gemeente te kort doen schieten. Die slagboom is de verantwoordelijkheid van het cabinet voor de nationale financiën. Indien ieder lid eene belasting kon voorstellen, konden de ministers het lagerhuis geld doen uitgeven, zooals het verkoos, en hunne handen daarbij in onschuld wasschen; maar nu moet het ministerie voor elke uitgave, ook voor die, welke tegen den wensch van 't ministerie aangenomen is, het geld verschaffen. Diensvolgens hebben zij de sterkste beweegreden tegen elke extra-uitgave. Zij moeten er de rekening van betalen; zij zullen eene belasting moeten invoeren, dat altijd onaangenaam is, of eene leening voor- | |
[pagina 655]
| |
stellen, die onder gewone omstandigheden altijd onteerend is. Wanneer inderdaad het cabinet de uitvoerende macht is, dan volgt daaruit, dat het alleen het bestuur over de financiën moet hebben, want elke harer handelingen kost geld, alle staatsbestuur hangt van geld af, en om de deugdelijkheid daarvan te regelen is de uitvoerende macht ingesteld. Uit dit alles volgt, dat wij door het huis der gemeenten geregeerd worden, en wij zijn daaraan reeds zoo gewoon, dat het ons in 't geheel niet meer vreemd toeschijnt. Maar inderdaad is het wel de wonderlijkste vorm van regeering. Het huis der gemeenten bestaat uit 658 personen, uit alle deelen van Grootbrittanje bijeen verzameld, verschillend van aard, van belangen, van uitzicht en taal. Telkens wisselt niet alleen dat personeel, maar zelfs het aantal der bijeenkomenden is nu eens gering, dan talrijk en zelden een uur lang hetzelfde. Dat zijn de lieden, die het Britsche rijk regeeren: Engeland, Schotland, Ierland, voorts een groot deel van Azië, van Polynesië, van Amerika en overal verstrooide landstreken. Men kan evenwel zeggen, dat het huis der gemeenten niet zelf regeert, maar alleen zijne regeerders verkiest. Als eene zoodanige vergadering iets wezenlijks zal tot stand brengen, dan moet zij eene aaneen gesloten massa van stemmen bevatten: en deze wordt gevormd, door eerbiedige gehechtheid aan bijzondere mannen, of door een vertrouwen op de grondbeginselen, die deze mannen vertegenwoordigen, en die massa van stemmen wordt aaneengesloten gehouden door vrees voor die mannen, door de vrees namelijk, dat indien men tegen hen stemt, men weldra in 't geheel geen stem meer zal hebben. En als ieder lid deed, wat hem goed dacht, dan zouden er voor ieder voorstel of motie 657 amendementen inkomen en evenmin als de motie zelve zou een daarvan aangenomen worden. Ieder moet dus partij kiezen en haar hoofd gehoorzamen, want onderscheiden partijen zijn een wezenlijk bestanddeel van het huis der gemeenten. Die partijen, whigs, radicalen of tories, zijn echter als geslotene lichamen vol ijver en vuur, maar de bijzondere leden zijn koel en bedaard. Zij zijn er niet op gezet om de beginselen hunner partij tot in het onmogelijke door te drijven. De partij die de macht in handen heeft, zal niet zoo ver gaan, als de leuzen van hare woordvoerders eischten, of zoo ver deze ooit zelve gezegd hebben te zullen gaan. En als eene oppositie aan 't bestuur komt, gelijkt zij dikwerf op een speculeerend koopman, wiens wissels betaalbaar worden. De ministers moeten hunne beloften gestand doen, en zij vinden dat moeilijk. Als ze de officiëele stukken in handen krijgen, als zij met den permanenten ondersecretaris besogneeren, die de zaken grondig kent, dan ontstaan weifelingen. Natuurlijk, er moet iets gedaan worden; maar even als de gemelde koopman zijn schuldeischers vraagt: ‘zoudt gij niet een wissel op vier maanden willen aannemen?’ zegt de nieuwe minister aan den permanenten ondersecretaris: ‘zoudt gij niet een middenweg kunnen aan de hand geven?’ En het einde is altijd, dat er een midden- | |
[pagina 656]
| |
weg bedacht wordt, die zooveel mogelijk gelijkt op hetgeen gedurende de oppositie was voorgesteld, maar die zooveel mogelijk zoo is, als de werkelijke feiten bewijzen, dat ingeslagen moet worden. Als het hiermede anders ging, dan zou de parlementaire regeering de slechtste van alle regeeringen zijn, eene factie-regeering. De partij, die de macht in handen had, zou uitvoeren al wat hare woordvoerders hadden verkondigd en wat hunne leuzen schenen te vorderen of zoo ver als zij zelve ooit gezegd hadden te zullen gaan. Uit dit alles volgt, dat eene parlementaire regeering alleen mogelijk is, wanneer de overgroote meerderheid der volksvertegenwoordigers bestaat uit wezenlijk gematigde mannen, die van geene te verschillende soort zijn en vrij van de bijzondere vooroordeelen der onderscheidene standen en klassen. Dat hangt af van de inrichting der onderscheidene kiesdistricten en kiescollegies, wier uitspraak zonder appel is, terwijl daarentegen de leden van 't parlement in hunne uitspraak en oordeel getemperd worden door de vrees voor eene ontbinding en appel aan de kiezers. De groote hervorming van de kieswetten van 1832 is niet meer voldoende. Al stemt men niet in met de democraten of theoretische staatkundigen, die het algemeen stemrecht, of iets wat er niet veel van verschilt, willen invoeren, toch wordt erkend, dat niet alle standen en belangen rechtmatig aan de verkiezing van parlementsleden deel hebben. Het zuiden van Engeland b.v. dat vroeger het welvarendst en meest ontwikkelde deel van 't land was, en diensvolgens grooter aandeel had erlangd aan de verkiezingen, moet thans ver achterstaan bij den grooten bloei door industrie en rijkdom van het noorden. Men rekent, dat het grondbezit nog altijd te eenzijdig vertegenwoordigd wordt in vergelijking met de veel veelzijdiger ontwikkeling, die koophandel en industrie in veel hooger mate verschaffen. Of men slagen zal, om door eene nieuwe inrichting der kieswetten eene voldoende meerderheid van bekwame en gematigde mannen voor alle belangen in het huis der gemeenten te doen verkiezen, kan alleen de toekomst leeren. 6. Verandering van ministerie. Alle onze ministers treden te zamen af. De geheele uitvoerende macht verandert, althans de hoofden wisselen in één lichaam. Dit gebruik lijdt aan drie groote gebreken. Vooreerst brengt het plotseling nieuwe en onbeproefde personen te voorschijn om de staatszaken te besturen, en bij de verdeeling der onderscheidene ministeriën gelukt het zelden aan den premier, om den voor iederen post meest gewenschten man te kunnen kiezen. Voorts maakt dit gebruik niet alleen mannen tot ministers, die in het hun toegedeelde departement onervaren zijn, maar het maakt hen ook licht te onverschillig voor hun departement. Men kan niet dezelfde belangstelling aan eene taak wijden, als men weet, dat men door gebeurtenissen, aan welke men geen deel heeft, of door verandering in de publieke opinie genoodzaakt kan worden zijne pas ondernomen taak weder neder te leggen, en misschien nimmer weder daarmede belast te worden. En | |
[pagina 657]
| |
eindelijk kan eene plotselinge verandering van ministers licht eene verderfelijke verandering van staatkunde te weeg brengen. Tegen deze ten deele onvermijdelijke gebreken staan wezenlijke voordeelen over, waarvan het voornaamste is, dat zij de ontaarding der regeering in bureaucratie belet. Men kan toch met alle reden verwachten, dat een parlementair staatsman verstand, kennis en ondervinding genoeg bezit, om de zaken van een ministerie naar eisch te overzien en telkens een nieuw leven in de administratie op te wekken en zoo den slenter en sleur der bureaucratie te keer te gaan. Elk minister moet zijn departement voor het aangezicht der gansche wereld verdedigen, en de aard eener parlementaire regeering is een voldoende borg, dat niemand, die niet genoegzaam voor zijn ministerie berekend is, op zijn post kan blijven. 7. Besluit. Het hoogste en beslissend gezag in de Engelsche constitutie is een nieuw verkozen huis der gemeenten. Hetzij er beslist moet worden over administratie of wetgeving; hetzij het hooge zaken betreft, die tot het wezen der constitutie behooren, of geringe zaken van alledaagsche bijzonderheden; hetzij het de vraag is, of men oorlog zal aanvangen of voortzetten; hetzij het de invoering van eene belasting of van papieren geld betreft; hetzij het Indië, Ierland of London geldt - een nieuw huis der gemeenten kan willekeurig en finaal beslissen. Het huis der gemeenten laat in geringe zaken de revisie van het hoogerhuis toe, en onderwerpt zich ten aanzien van zaken, waarin het weinig belang stelt, aan het veto van het hoogerhuis; maar wanneer het zeker is van de toestemming der natie en wanneer het pas verkozen is, dan is het onbeperkt - het kan regeeren, zooals het verkiest en besluiten zooals het verkiest. Het kan ook de zekerste maatregelen nemen, dat het niet te vergeefs besluit. Het kan zich verzekeren, dat zijne besluiten uitgevoerd worden; want het verkiest alleen het uitvoerend bewind; het kan de gestrengste aller straffen opleggen bij wanbestuur; want het kan het uitvoerend bewind doen aftreden. Het kan om zijne begeerten vervuld te krijgen, diegenen verkiezen, die hetzelfde begeeren; en zoo is het zeker dat zijn wil uitgevoerd wordt. Immers de tegenstand, dien het hoogerhuis aan den verklaarden wil van het huis der gemeenten zou kunnen bieden, kan door 't hoofd van 't uitvoerend bewind bedwongen worden door nieuwe leden voor dat huis te verkiezen, en dus, indien hij daarin geene meerderheid kan vinden, zulk eene meerderheid te scheppen. Het hoofd van 't uitvoerend bewind kan daarentegen ook het door partijschap of driften op een dwaalweg geraakte huis der gemeenten te keer gaan door het te ontbinden en een appel te doen op de kiezers voor een nieuw parlement. 1867. April. Dr. H. Riedel. |
|