gebied der geschiedenis past. Maar men behoeft zich nu toch ook zoo strikt niet aan de eenvoudige, aan de soms dorre feiten te houden, een weinig opsiering en wat fantasie is toch zoo onvergefelijk niet. Zeer zeker niet. We meenen zelfs dat de beroemdste geschiedschrijvers van dat voorregt gebruik maken; maar ziet ge, dat men uwe fantasiën en opsieringen als zoodanig kan aanwijzen, dat is minder vergefelijk. Fantasie, zal ze waarlijk dien naam verdienen, moet bovenal waarheid en natuur ten grondslag hebben, 't is anders een ijdel spel der onbeteugelde verbeelding, maar geen waarachtige fantasie. En nu bewijzen dat dit hier het geval is? Tot uw dienst. Allereerst wijzen we dan op het eerste optreden der heldin op Schoonoord. Ze sluipt schier daar binnen, vermomd, met een logen op de lippen: de opregtheid en voorkomenheid der meesteresse des huizes, die hare beide kinderen haar toevertrouwt, beantwoordt zij met misleiding, hoe dood onschuldig die op zich zelve moge schijnen. Logen is logen en het valsche licht waarin zij zich al dadelijk vertoont, is moeijelijk vereenigbaar met het edele, engelreine karakter, met de schoone, groote ziel, die, volgens de auteur, haar eigendom is. Een en ander met elkaâr in verband gebragt, ontstaat er inconsequentie, gebrek aan waarheid. Maar erger en stootender misgreep nog is de theater-coup, waarmeê freule Constance hare bemoeijingen in het drama besluit. Voor een dame, zoo schrander, zoo scherpziende, zoo ondernemend, was het letterlijk een onmogelijkheid tot zulk een domme, gemeene vasten-avondgrap haar toevlugt te nemen, zonder éénige kans daarbij iets te zullen winnen, maar wel zeer zeker zich zelve met bespotting te zullen overladen. Indien de auteur, - wat we zeer vergefelijk vinden, - zich op al de de sluip- en kronkelpaden der coquetterie niet volkomen t' huis gevoelde, en niet geheel ingewijd in de intrigues en fijne listen der volleerde coquette, als freule
Constance zich had doen kennen, waarom dan niet liever..... maar neen, wij willen een auteur den weg niet afbakenen, dat ligt buiten onze roeping: er is gezondigd tegen de waarheid, meer nog, oneindig meer dan we hebben aangewezen, o.a. die historie van den heer van Pakken c.s.: dat hebben we zoeken aan te toonen, dat was onze pligt.
Of we dan no. 63 van de Guldens-Editie tot de bepaald slechte boeken rekenen? O neen! Er is goeds in. De tendenz is zedelijk: in een paar karakters is waarheid, o.a. de Douarière v. Hardsteen en haar zoon zijn fiks geteekend, ook freule Constance, except natuurlijk die dwaze theater-coup. Mevrouw Verlaat is wat al te inconsequent om natuurlijk te zijn. De dialoog is meestal los, de stijl, except dat pedante tusschenspel, vrij goed. Summa summarum classificeren we no. 63 onder de middelmatigheden, en aangezien middelmatigheden in alle genres nog al succès maken, waarom zouden we dat ook niet aan de Gouvernante durven voorspellen? ‘Och, 't is nog al amusant, 't spant zoo