| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Veel is er in het tijdperk, dat wij thans te beschouwen hebben, op staatkundig gebied gesproken. Gesproken? Ah, zoo! Dus niet veel gehandeld. Maar, zeg eens, waar is vaak in de regeerkunst de grensscheiding tusschen spreken en handelen? Moet niet in den regel alles wat gedaan zal worden eerst worden besproken? Bovendien is het spreken van veel invloed op de verrichtingen. Vrijheid van spreken is dikwijls het éénige middel, waardoor het grootste gedeelte der bevolking handelingen veroorzaakt of belet, prijst of laakt. Al hadden wij dus niets anders hier mee te deelen dan wat er zoo al besproken is, wij zouden niet schroomen onze lezers alleen daarmee bezig te houden.
Is het dus te verwonderen, dat wij met Frankrijk beginnen, dat vaderland der echte sprekers? Nog steeds vraagt men daar elkander, of de laatstelijk ingevoerde wijzigingen in de kamerdebatten van voorof van nadeeligen invloed op de vrijheid zullen zijn? Even als kinderen die langen tijd ontevreden waren met het verminkte en vervelooze speelgoed, en eindelijk nieuwe, frissche, blinkende poppen, soldaten en wagens daarvoor in de plaats gekregen hebben, al weer spoedig gaan wantrouwen, of zij met de pas ontvangen voorwerpen wel zooveel pleizier kunnen maken, en of de oude hun niet, tot hun straf, ontnomen zijn; evenzoo slaakt nog menig voorstander der parlementaire vrijheid een zucht over het verlorene recht van antwoord op de troonrede. Intusschen gaat de keizer voort met aan den gevel van het staatsgebouw te arbeiden. Het bas-relief, dat daarin het wetgevend lichaam moet voorstellen, zal voortaan ook een werkelijk spreekgestoelte hebben aan te wijzen.
Sinds 1851 spraken de Fransche vertegenwoordigers, evenals de leden onzer Staten-Generaal, evenals die van het Britsche Parlement, van hun plaats af. Voortaan zal ieder, die het verlangt, wederom, gelijk voorheen, een expresselijk vervaardigd spreekgestoelte kunnen beklimmen. De tribune is een der oudste dochters der Fransche vrijheid. Het kan niet anders dan strelend zijn voor het ouderlijk gemoed, die lang verlorene thans zich te zien teruggeven. Is het misschien de weerhaan op het nieuw afgewerkte dak van het staatsgebouw? Foei, welk een denkbeeld. En dat er politieke weerhanen uitgebroeid worden, ook zonder tribune, zou immers kunnen bewezen worden.
Doch liever een andere vraag. Heeft Napoleon verstandig gehandeld met de wederoprichting van het spreekgestoelte? Als men alleen de Franschen hoort, ongetwijfeld. In een imperialistisch Propos de Labienus zal het nu kunnen heeten: ‘het spreekgestoelte is aan de Curia teruggegeven. Mogen we al op het Forum de rostra niet meer beklimmen; in den senaat zal de vraag quid censes? wederom met klem en kracht kunnen worden beantwoord. Twee vroeger schijnbaar tegenstrijdige begrippen, het keizerschap en het spreekgestoelte, zullen thans voor
| |
| |
het oog der wereld als vereenigbaar worden voorgesteld.’ Ongetwijfeld streelend voor Napoleon-Augustus, als eens de Fransche Tacitus zóo spreken zal. Doch heeft hij de gevolgen berekend? De Franschman houdt van oreeren. Om iets te beteekenen, moet men, daar te lande, toonen welsprekend te zijn. Op die gave is thans op nieuw een premie gesteld. De tribune lacht ieder orateur en herbe toe. En als men ze eens heeft bestegen, dan zit men als op een tweeden Pegasus. Met andere woorden, 't zal de zucht der Franschen, om veel en mooi te spreken, aanwakkeren en ook de oppositie tegen de Regeering in schoonheid van vederdos doen vooruitgaan.
Bij ons - nu wij hier toch eenmaal over spreken - zou het plaatsen van een spreekgestoelte in de Tweede Kamer alleszins goede vruchten dragen. Zeker voor de Nederlandsche taal, die men wel wat kan radbraken, als men de woorden zoo maar in een gezellig praatje, voor zijn tafel staande, uitspreekt, doch niet, als men aan aller blikken vrijelijk blootgesteld, plaats heeft genomen op een verhevenheid, die kansel of katheder voor den geest roept. Bovendien zou menig kamerlid, dat nu maar zoo even, onder 't handje, wat meedeelt, zich tweemaal bedenken, eer hij om een of andere banale gedachte te uiten, de trappen van het altaar der welsprekendheid besteeg en zich daarop stelde. In éen woord. Ik zou onderstellen, dat het onze Parlementaire welsprekendheid goed zou doen, als wij een spreekgestoelte in de Kamer hadden. Doch men houdt bij ons daar niet van. Juist daarom. Want men is bij ons niet tegen het spreken gekant; zie daarvoor maar het lijvige Bijblad; maar tegen het wèl spreken. Misschien wel om dezelfde reden als waarom de overbekende Vos de niet minder bekende Druiven voor zuur verklaarde.
Maar laat ons teruggaan naar het vaderland van La Fontaine. Wil dáar de Vos het illustre voorbeeld van zijn ur-type volgen en den Raaf tot gekweel verleiden, om hem de kaas uit den bek te laten rollen? Dat zou al heel bezwaarlijk gaan. Wel is het vreemd, dat kort na het verleenen van het vrijzinnige recht van interpellatie het geheim der post een groot gevaar heeft geloopen. De regeering vreesde, dat exemplaren van een door den graaf van Chambord geschreven en uitgegeven brief het rijk zouden worden binnengesmokkeld. In dat stuk, door den pretendent aan een zijner legitimistische vrienden gericht, wordt de toestand van Frankrijk natuurlijk als deerniswaardig voorgesteld: inwendig gaat het achteruit, vooral in degelijkheid en in godsdienstzin, uitwendig heeft het zijn prestige bij de andere volken van Europa verloren, door dat het de gebeurtenissen van den afgeloopen zomer niet heeft belet. Uit vrees nu voor het toezenden van exemplaren van dien brief, heeft de directeur der posterijen de ambtenaren bij de postkantoren aangeschreven, om bij vermoeden de brieven te openen, vooral die gericht zouden zijn aan voorstanders der Bourbons.
In een der laatste nummers van de Revue des Deux Mondes, heeft Maxime de Camp in een allergeestigste verhandeling over het Fransche
| |
| |
postwezen o.a. getoond, dat het Cabinet noir in Frankrijk sinds een paar eeuwen bestaat en het bestaan er van op het oogenblik geenszins stellig durven ontkennen. Door de circulaire van den heer Vandal - beteekenisvolle naam! - is die beruchte instelling een nieuw tijdperk ingetreden. De brieven zullen nu in 't geheim geopend worden; doch ieder mag weten dat het gebeurt. Het cabinet noir gekleed als Cora Pearl in de aux Enfers.
Intusschen heeft de keizer in zijn troonrede bij het openen der zitting van het Wetgevend Lichaam met innige zelfvoldoening van de onlangs toegestane vrijheden gewaagd, en tevens den wensch - de waarschuwing? - geuit, dat thans niet, gelijk voorheen, het misbruik het gebruik op den voet zal volgen, en dat de uitoefening der volksrechten den glans van het gezag niet in den weg zal staan.
In die troonrede beschouwt de keizer de gebeurtenissen in Duitschland op de wijze als dit reeds in de circulaire van dezen zomer het geval is geweest. Nog iets verder ging hij echter, als hij reeds den dageraad meende te ontwaren eener algemeen Europesche statenconfederatie.
Van meer belang was de meedeeling, dat de regeering van Frankrijk zou trachten de grieven der christenonderdanen van de Porte te herstellen, en tegelijkertijd natuurlijk het gezag van den sultan laten bestaan. Vooral echter dat Rusland en Oostenrijk hierin met Frankrijk eenstemmig denken.
Eindelijk is ook niet zonder beteekenis de verklaring, dat Europa niet lijdelijk zou aanzien de ontneming van het wereldlijk gezag aan den paus. Het is waar, niet elk verlies van dat gezag behoeft het gevolg van ontnemen te zijn; en Europa is een onbepaalde term. Toch bewijst het, hoezeer ook Napoleon III de clericale partij in zijn rijk moet ontzien en zelfs vleien.
Met het uitspreken dier troonrede is de stormzak van Aeolus uitgeschud. Van alle kanten bereiden zich de strijders voor. Regelmatig worden de rollen verdeeld. Kunstig worden de aanvallen voorbereid. Niet minder kunstig waarschijnlijk de verdediging in orde gebracht. Ongetwijfeld zal het zittingsjaar '67 een belangrijk jaar in de parlementaire geschiedenis van het Fransche keizerrijk zijn. De legerorganisatie zal zeker tot de onderwerpen behooren die niet weinig discussie zullen uitlokken. Want hoewel nu de concentratie van Noord-Duitschland zoo geheel natuurlijk, ja zelfs door Napoleon den Groote op St. Helena reeds voorspeld was; hoewel Pruisen niets doet, om het nationaal gevoel der Franschen te kwetsen; toch moet het leger op 800,000 man gebracht worden, de actieve diensttijd zes jaar en die bij de reserve nog vier jaar worden! Wat gezegd is, zullen we eerst bij een latere gelegenheid weten. Doch zijn reeds interpellatiën genoeg toegestaan.
Ook in Groot-Brittanje is Haar Majesteits parlement geopend. En terstond is daar alles wederom in het vuur. Reform is het wachtwoord. Had de troonrede de vertegenwoordiging eerst in het onzekere
| |
| |
gelaten omtrent de plannen der regeering, weldra bleek het, dat de regeering eigenlijk omtrent dat onderwerp geen bepaald plan had opgevat. Wel begreep zij, dat de reform besproken moest worden, dat er misschien een reform ingevoerd moest worden, doch hoedanige, dat waagt zij niet te beslissen. Daarom heeft Disraeli aan het Lagerhuis meegedeeld, dat de regeering het plan heeft aan het parlement een reeks van resolutiën voor te leggen, waarin de algemeene geest der verwachte reform zou worden neergelegd. Was die algemeene richting vastgesteld, dan kon er een commissie benoemd worden, om in die richting een wetsontwerp op te stellen. Kon men het over de algemeene grondslagen der reform niet eens worden, dan bewees dit, dat de tijd der regeling nog niet is aangebroken.
Het tot stand brengen van hervormingen op de door de regeering thans voorgestelde wijze is in de Britsche geschiedenis dezer eeuw niet zonder antecedenten. En volgens het ministerie is deze wijze van handelen thans vooral noodig, om het bediscussieeren van de ontwerpen der parlementshervorming niet te maken tot een partijkwestie. Het oordeel en de ervaring van staatslieden van alle richtingen wordt vereischt, om op die gevaarlijke zee veilig te kunnen voortzeilen. Het beste middel nu, om de samenwerking van allen hiervoor te verkrijgen is wel de weg der resolutiën. Heeft toch de meerderheid eens ingestemd in de algemeene grondslagen der reform, dan kan zij niet anders dan meewerken tot het verder voltooien der ontworpen wijzigingen. Minder onschuldig legt de oppositie de handelwijze van het ministerie uit. Zij ziet daarin onmacht of onwil, om de hervorming van het kiesstelsel op een voldoende wijs te regelen, en schrijft aan de leden er van te veel lust toe om aan te blijven, dan dat zij van een door de regeering ingediende reformbill een kabinetskwestie zouden willen maken. Wat te minder eervol is, omdat het tegenwoordige conservatieve kabinet juist is opgetreden om de reformkwestie. Resolutiën, zegt Punes, bewijzen hier Irresolutie.
Het is echter altijd de moeite waard de voornaamste punten mee te deelen, die de regeering door het parlement in den vorm van resolutiën wenscht te zien uitmaken. Na natuurlijk in de allereerste plaats te verklaren, dat een uitbreiding van het kiesrecht wenschelijk is, wordt dit nader aldus aangeduid, dat die uitbreiding bepaaldelijk ook ten doel heeft het kiesrecht mee te deelen aan den zoogenoemden werkenden stand. Tevens echter moet daarbij verklaard worden, dat hierdoor geen overwicht uitsluitend aan éen klasse van ingezetenen moet gegeven worden. Als algemeene grondslag van het kiesrecht zal ook voortaan niet meer de huurwaarde, maar in 't algemeen de aanslag in de belasting dienen. Er moet meer evenredigheid gebracht worden tusschen het aantal vertegenwoordigers der graafschappen en die der zoogenoemde vlekken (steden). Daarentegen zal het aantal stemgerechtigde steden niet verminderd, veeleer nog met eenige vermeerderd worden.
| |
| |
Of het der regeering gelukken zal, het parlement dien weg tot behandeling der reformaangelegenheid te doen inslaan, weten wij nu nog niet. Doch is het reeds een gewichtige zege voor de voorstanders der kieshervorming, dat het recht van de zoogenaamde arbeidende klasse op vertegenwoordiging door de regeering, door een conservatief ministerie, wordt vooropgesteld.
Terwijl de regeering zoo voorstelde, om op de meeste vreedzame wijze ter wereld, een gewichtig vraagstuk af te doen, werd plotseling de alarmklok door Engeland gehoord. Een troep Fenians - wel 1500 man - had zich te Chester verzameld, blijkbaar met het plan, om zich van de daar ter plaatse aanwezige ammunitie meester te maken. Het is volkomen gelukt, dit plan te verijdelen en de onruststokers deels te verjagen deels gevangen te nemen. Van ernstiger aard zullen de gevaren, die Groot-Brittanje van den kant der Fenians dreigen, wel niet worden. Toch is het een wanklank te midden van de samenstemming der Britsche volksakkoorden. 't Zijn wellicht niet meer dan de echos van reeds lang vervlogen jammerklachten. Overbodig zijn zij evenwel niet. Zij kunnen ten allen tijde het gouvernement te London herinneren, wat Ierland van een onpartijdige, rechtvaardige regeering eischen mag en kan.
Ook in Italië was de vertegenwoordiging bijeengekomen. In één treurige aangelegenheid heeft de senaat eendrachtelijk gestemd, in de aanklacht tegen admiraal Persano. De Italiaansche vlootvoogd, ontheven van de beschuldiging van lafhartigheid, zal te recht staan wegens onbekwaamheid en ongehoorzaamheid. Moet Italië aldus op haar eigen zonen het ongeluk harer wapenen wreken? Oostenrijk, dat èn Venetië, èn zijn stem in Duitschland, èn zijn krijgsroem verloren heeft, laat de aanvoerders zijner ongelukkige legerbenden in vrede huiswaarts keeren. Italië heeft gewonnen. Is het daarom overmoedig?
Inslapen op de verkregen voordeelen kan echter de Regeering van Victor Emmanuel voorloopig niet. Vertoonde zich de vorige maand de politieke hemel nog al zonnig, thans is hij weer met dikke wolken als bezaaid. Het door de Regeering aan de Kamers ingediende ontwerp op de vrijheid der Kerk mocht zich reeds bij het onderzoek in de afdeelingen, in geen gunstig onthaal verheugen. In het bijzonder de vroeger meêgedeelde regeling der geestelijke goederen kwam aan de meeste leden als een benadeeling van den staat voor; terwijl bovendien de toestemming van den Paus, de moreele steun van de schikking, ook voortdurend minder waarschijnlijk werd. Te Venetië vooral schijnt zich de openbare meening sterk tegen het plan van afstand der gesequestreerde bezitting der geestelijkheid verklaard te hebben. Althans de Regeering zag zich genoopt, het bespreken dier aangelegenheid in openbare bijeenkomsten te dier stede te verbieden. Daarover geïnterpelleerd in de Kamer der Vertegenwoordigers heeft het Ministerie vergeefs gepoogd, zich te verantwoorden. Een motie werd aangenomen, waarbij het beperken van het recht tot vereeniging en vergadering
| |
| |
werd verklaard in strijd te zijn met den geest der constitutie, en in de tegenwoordige omstandigheid niet genoegzaam gewettigd. In de dien tengevolge verklaarde tweespalt tusschen Regeering en Vertegenwoordiging heeft de Koning zijn Ministerie gehandhaafd en de Kamer ontbonden. Wel schijnt de Regeering ook de noodzakelijkheid ingezien te hebben, de regeling der geestelijke goederen te moeten wijzigen. Immers hebben de Ministers van Eeredienst en van Finantiën, tegelijk met de ontbinding der Kamer, hun ontslag bekomen. Doch Ricasoli blijft het hoofd van het tegenwoordige kabinet, dat ook overigens geen wijziging ondergaat, en heeft in een circulaire verklaard, dat hij vast besloten is, de vrijheid en zelfstandigheid der Kerk tot stand te brengen: een voortzetting der plannen van Cavour.
In Pruisen is inmiddels de zitting der beide Huizen gesloten. Doch dat ook daar het parlementaire leven niet zal gaan kwijnen, daarvoor moet de opening van den Noord-Duitschen Rijksdag dienen, die dezer dagen zal plaats hebben. Tegen al te sterk democratische verwildering dier vergadering heeft de Pruisische Regeering de noodige maatregelen genomen. Schadeloosstelling wordt den leden van den Rijksdag niet uitgekeerd. En mocht ook al de vrijheid van spreken der leden zelve niet worden besnoeid, de meêdeeling der te voeren debatten aan het Duitsche volk zal haar eigenaardige bezwaren hebben. De verslaggevers toch zullen strafbaar zijn, indien zij redevoeringen meêdeelen, waardoor de openbare orde of de gevestigde toestand van zaken wordt aangevallen. Anders toch, meende de Pruisische Regeering, zouden de afgevaardigden van den Noord-Duitschen Bond hun positie kunnen misbruiken tot het inspireeren van dagbladartikelen, die zoo ze niet bevorens waren uitgesproken, vervolging voor den strafrechter zouden na zich slepen. Het is een voorproefje van hetgeen het Duitsch parlementarisme te wachten heeft. Als men het wantrouwt, waarom het dan te voorschijn geroepen? En dat de Pruisische Regeering er niet een meerderheid van vrienden zal vinden, bewijzen de plaats gegrepen verkiezingen. Zelfs von Bismarck moet zich aan een herstemming onderwerpen. Te Berlijn zijn met een overgroote meerderheid bekende mannen der oppositie verkozen.
Aan den Rijksdag zal in de eerste plaats worden onderworpen het ontwerp van een Bondsconstitutie. Bij de later te voeren discussiën zullen wij gelegenheid hebben, dit plan nader te leeren kennen. Voorshands zij het genoeg aan te merken, dat de Bond twee vertegenwoordigingen zal hebben: den Bondsraad, door de Regeeringen verkozen, en den Rijksdag. De Bondsraad zal bestaan uit 43 stemhebbende leden, van wie Pruisen er 17 zal verschaffen. Volgens het ontwerp berust verder de uitvoerende macht in den Bond bij de Pruisische Regeering. Zij moet de andere vorsten en regeeringen dwingen tot het nakomen der verplichtingen jegens den Bond, en heeft het recht de vorsten af te zetten en de regeeringen te veranderen bij voortdurende wei- | |
| |
gering. Wel mogen wij met Mme. Pernelle in de Tartuffe zeggen: Tout ce qu'il contrôle est fort bien contrôlé Echter ook vragen, even als de Arabier, wien een ander geld te leen vroeg en Abu-Rabi als borg voorstelde: Maar wie blijft borg voor Abu-Rabi? Wie zal voorts de Pruisische Regeering dwingen tot nakoming harer bondsverplichtingen. Antwoord: Het opperbevevel over het leger berust bij de Pruisische Regeering. Hoe moet het Pruisische hart zwellen bij het vernemen van zooveel heerlijkheden! En Frankfort betaalt met 6 millioen florijnen niet te duur het nadeel van eenige dagen te laat Pruisisch geworden te zijn. De Regeering blijft bepaaldelijk weigeren dat geld aan de stad terug te geven. De zes millioen zijn reeds gebruikt en behooren dus niet te worden gerestitueerd, daar het toch Frankfort bepaald om dezelfde millioenen te doen is. Bij de betaling was de stad nog niet Pruisisch, en het was immers rebellie, nog zoo lang te talmen met het opgeven van eigen onafhankelijkheid.
Is het wonder dat de staten bezuiden den Main watertanden, alleen op het denkbeeld van zulk een verbond? De nieuwe Beijersche minister von Hohenlohe ziet alleen heil in een onderling verbond, dat zijn leger inrichtende op Pruisischen voet, met den Noord-Duitschen Bond, nauwe gemeenschap aangaat. In den Groothertog van Baden vindt dit plan een hartstochtelijk begunstiger. De aantrekkingskracht begint sterk te werken. Duitschland lost zich hoe langer hoe meer in Pruisen op.
In Oostenrijk wordt dit ook gevoeld. Daar beheerscht de Hongaarsche kwestie alle toestanden. Een commissie van 67 leden uit den Rijksdag heeft de grondslagen der Hongaarsche Autonomie in overeenstemming met de keizerlijke Regeering ontworpen. Men is het eens over de afscheiding tusschen de gemeenschappelijke en de bijzonder Hongaarsche aangelegenheden. Voor deze laatste zal een afzonderlijk Ministerie bestaan, waarvan waarschijnlijk graaf Andrassy de ziel zal zijn. Tijdens den in 1848 begonnen opstand der Hongaren heeft Andrassy een werkzaam aandeel genomen in de parlementaire debatten van den Rijksdag. Na het herstel van het keizerlijk gezag een tijd lang als balling te Parijs geleefd hebbende, keerde hij later in zijn vaderland terug. Nu behoort hij tot de gematigde partij. De schikking met Hongarije mag men dus voorloopig als afgedaan beschouwen. Doch reeds terstond rezen nieuwe moeilijkheden. De minister Belcredi oordeelde, dat de regeling nog besproken moest worden met de Rijksdagen der andere kroonlanden, wilde de eenheid der Monarchie behoorlijk opgevat worden. Zijn ambtgenooten waren van een ander gevoelen. Het met zooveel moeite tot stand gebrachte wederom problematisch te verklaren, het onvermijdelijke nog aan een beraadslaging te onderwerpen, scheen hun minder raadzaam toe. Daarom verliet graaf Belcredi het Oostenrijksche Ministerie. Is er sterker bewijs noodig voor de stelling, dat van de Oostenrijksche Monarchie het zwaartepunt niet meer gelegen is in het Duitsche bestanddeel? Het zou echter
| |
| |
op een geheele ontbinding der staatseenheid uitloopen, als eens de Slavische gewesten ook een soort autonomie gingen verlangen. En dat is niet zoo onwaarschijnlijk. Bovendien bestaat er nog een gevaar. In het Othmaansche Rijk neemt de Servische beweging toe. De Serviërs, 4 à 5 millioen sterk, deels Christenen, deels Moslims, - maar aldus het talrijkste bestanddeel der nationaliteiten in Europeesch Turkijë, - doen steeds sterker den wensch tot vorming van een nationalen staat hooren. Zullen de Oostenrijksche onderdanen van Servischen oorsprong voor die roepstem de ooren sluiten? Daarvoor is de band, die de volken van den Keizerstaat saâmsnoert, te zwak.
Intusschen hebben de Serviërs nog hun zin niet. Wel is de Oostersche kwestie wederom formeel aanhangig gemaakt voor de vierschaar der Europeesche diplomatie. De Fransche zoowel als de Britsche troonrede heeft er van gewaagd en in gelijken zin. Doch ‘Ihm ruhen, noch im Zeitenschoosse, die schwarzen und die heitren Loose.’ Ach, ja, als 't nog maar zoo was. Wie durft er aan een blijde beslissing denken voor de sinds eeuwen ellendige volksstammen van Zuid-oostelijk Europa? De groote mogendheden zullen zich ook wel, om onderscheidene redenen, tot partieele en voor 't oogenblik dienstige maatregelen bepalen. En reeds die zijn moeilijk te treffen. Candia bij Griekenland in te lijven zou gelijk staan met de uitbreiding van den handel eens gefailleerden koopmans. Het beste was misschien nog, de zelfstandigheid van het eiland te bewerken onder een vorst, die de oppermacht der Porte erkende, even als in de Donau-vorstendommen. Doch het strijdt wel wat tegen den geest van aansluiting, dien men onzen tijd wil opdringen, aldus het aantal Staten te gaan vermeerderen. De oplossing is moeilijk. En zoo komt al het oude weêr eens terug. In de goede dagen van de Grieksche Heroën ging men op Creta een Labyrint bewonderen. Ook thans voert Creta ons rond in een doolhof van plannen. Maar dat een Atheensche vorst ditmaal het kluwen in de hand zal nemen om het einddoel te bereiken, is meer dan onwaarschijnlijk.
Maar de gedachte aan die oude geschiedenis, die mij het schip van Theseus voor de oogen toovert, herinnert mij, dat wij nog even de zee over moeten steken naar het land, dat zoo lang met minachting neêrzag op het vermolmde Europa en op de ingewortelde kwalen van het oostelijk Halfrond. Is het in America tegenwoordig iets beter? De president der Amerikaansche Republiek, de opvolger van Washington, van Jefferson, van Monroe, in staat van beschuldiging! In den toestand is weinig verandering gekomen. De behandeling van het proces is nog niet begonnen. Inmiddels gaat Johnson op den eens betreden weg voort, en beantwoordt met veto's de door het congres besloten veranderingen in de grondwet; terwijl de Kamer der Vertegenwoordigers het buitengewoon, militaire bestuur over het Zuiden wil handhaven. Wat de uitslag der beschuldiging zijn zal, laat zich moeilijk voorspellen.
| |
| |
De partijschap is tot een hoogen graad gestegen. Reeds het feit, dat het stellen in staat van beschuldiging is aangenomen, voorspelt niet veel goeds voor den president. Doch 't is niet onbelangrijk op te merken, dat het opperste gerechtshof te Washington in eenige punten de politiek van Johnson gewettigd heeft. Door dat hof immers is verklaard, dat de door Lincoln ingevoerde eed, dien de ingezetenen van de Zuidelijke Staten moeten afleggen, vóór dat zij in het volle genot hunner staats-burgerlijke rechten treden, in strijd met de grondwet is. Eveneens heeft het de rechtmatigheid der in de vroeger geconfedereerde Staten opgerichte krijgsraden ontkend. Als men zich nu herinnert, dat president Johnson juist ook altijd beweerd heeft, dat door het eindigen van den opstand de Zuidelijke Staten van zelf weer integreerende deelen der Unie zijn geworden, zonder eenig voorbehoud, dan ziet men hier duidelijke overeenstemming met diens staatkunde. Een overeenstemming, van te meer gewicht, omdat de voorzitter van het opperste gerechtshof tevens moet presideeren de commissie uit den senaat, waarvoor de president der Unie moet te recht staan. Ook dáár is dus, gelijk wij in den aanhef in 't algemeen aanmerkten, de handeling, de actie, niet gevorderd.
Weinig gevorderd, eer achteruitgegaan is de zaak van Maximiliaan. In de vergadering der Notabelen verklaarden zich slechts twee derden voor het behoud van het Keizerschap. De Fransche troepen bereiden hun aftocht voor. Juarez bedreigt reeds de hoofdstad. Mogelijk is, dat Maximiliaan nog ‘ne sait quand reviendra’, maar dat hij zal terugkeeren, - wie twijfelt er aan?
Ook in ons vaderland is de beurt wederom gekomen aan het woord. De zitting der Tweede Kamer is hervat. Zij zal zich bezig houden met de nog vast te stellen hoofdstukken der Begrooting voor het loopende jaar, en daarna met het wetsontwerp op de regeling der schutterijen. De aard dier instelling zal, indien dit ontwerp wet wordt, niet bepaald veranderen. Het aantal en de duur der wapenoefeningen, waar alles toch op aan komt, zijn niet zóo gewijzigd, dat de schutterij daardoor in staat zal zijn, terstond een werkdadig deel te nemen aan het uitvoeren van krijgsoperatiën. Het ligt ook niet in de bedoeling der regeering, van onze schutterij een landweer te maken. Dit blijkt nog sterker uit haar plan, om bij een wet, voor het vervolg, de sterkte der militie met 4000 man jaarlijks te vermeerderen, zoodat het contingent alsdan 15000 man zal bedragen. Het is te wenschen dat het gemeen overleg deze, vooral in onze dagen, zoo gewichtige aangelegenheden regele op een wijze, die eenmaal - mocht het soms helaas! noodig zijn - kan toonen, dat de opofferingen, in vredestijd gedaan, niet verspild waren. Weinig uit te geven voor een onvoldoend leger is altijd te veel. Voor een goede wapening thans wat over hebben is een waarlijk niet te ver gedreven vaderlandsliefde. Want zuiver is het niet aan den staatkundigen horizon. Dit zagen wij genoegzaam.
| |
| |
Bij het neêrschrijven der bovenstaande regels had ik natuurlijk niet het oog op de Schelde-kwestie. Wat ook de uitslag der onderzoekingen en der onderhandelingen zijn moge, het laat zich verwachten dat èn Nederland èn België zullen inzien, dat het belang der kleine Staten meêbrengt, zich niet met elkander te brouilleeren en zich ten spot te maken voor de groote natiën van Europa. Van hun kant kunnen de kleine Staten in onderlinge geschillen zeker niet verstandiger - nog gezwegen van eerlijker - handelen dan door stipt en trouw zich aan het volkenrecht te houden. Zij hebben niet het recht de regelen daarvan te vertrappen; want zij missen de macht. En wordt dat in het oog gehouden, dan is het pleit gemakkelijk beslecht. In twee belangrijke brochures hebben wij kunnen lezen, dat het goed recht aan onze zijde is. De overeenkomsten met België, sinds 1839 gesloten, veroorloven ons ontegenzeggelijk een afdamming te maken, gelijk die in het Kreekerak is aangelegd. Slechts de communicatie van België met de zee en de monden onzer rivieren mag door onze kunstwerken niet worden bemoeilijkt. Welnu, het kanaal van Zuid-Beveland wordt algemeen voor doelmatiger gehouden dan de vroeger bestaande waterweg. De vaart van Antwerpen op Rotterdam wordt er door gemakkelijk gemaakt. De kwestie, of de Wester-Schelde ten gevolge der afdamming aan sterker verzanding zal zijn blootgesteld is zeker van moeilijken, technischen aard. Onze ingenieurs verklaren bepaald het tegendeel. Wij mogen dus de verwachting koesteren, dat ook de onpartijdige deskundigen, de Fransche, Engelsche en Pruisische ingenieurs, tot dezelfde conclusie geraken.
Eindelijk nog de bestrijding van een misverstand. Velen schijnen te meenen, dat België met het vragen van technische voorlichting bij de drie naburige Staten, diplomatische interventie heeft ingeroepen. In geenen deele. Dan toch zou het ongetwijfeld zich tot alle vijf mogendheden gewend hebben, die het scheidingstractaat van '39 hebben gewaarborgd, dus ook tot Rusland en Oostenrijk. Thans heeft de Belgische regeering alleen het al of niet gegronde harer beweeringen door onpartijdige rechters willen zien uitmaken, om diensvolgens, bij een voor haar gunstig oordeel, een beteren grondslag voor haar eischen te hebben. De rede van den Minister van Buitenlandsche Zaken te Brussel in de Kamer interpreteerde het verlangen dier voorlichting juist in dienzelfden geest. Het inroepen dier vreemde beoordeelaars is dus een waarborg te meer voor de bedaardheid en de gematigdheid, waarmeê de zaak, ook van Belgische zijde, behandeld wordt, en geeft dus mede hoop op een vreedzame beslissing, waarvan wij bijna niet twijfelen, of zij moet voor ons gunstig luiden.
H.L.D.
|
|