Het eerste deel maakt nu, gelijk gezegd, een geheel uit, dat in een reeks van hoofdstukken, bij doorgaans geleidelijke opvolging, over den rijkdom handelt. Vreemd evenwel moet het iederen nadenkende voorkomen, dat, als de staathuishoudkunde inderdaad is, zooals de heer de Bruyn Kops in den aanhef beweert, die wetenschap, welke leert hoe de rijkdom in de maatschappij onstaat en te niet gaat, aan de behandeling van dit laatste, dat dus één van de beide hoofdafdeelingen der wetenschap is, slechts zeven bladzijden gewijd worden. Waarlijk, als de staathuishoudkundige met zóó weinige woorden kan afdoen een onderwerp, zoo belangrijk als anders toch algemeen de consumtie gerekend wordt te zijn, dan moet als van zelf de vraag bij ons oprijzen, of die geleerden niet wel doen, die dit onderwerp liever geheel van hunne behandeling uitsluiten en als tot het gebied van eene of meer andere wetenschappen behoorende achten.
Op menige uitdrukking als onnauwkeurig of onjuist, zou ook bij dezen druk aanmerking gemaakt kunnen worden. Zoo, om maar iets te noemen: ‘de staathuishoudkunde leert hoe de rijkdom ontstaat en te niet gaat’, eene bepaling of beschrijving die, wat haar laatste gedeelte betreft, niet geheel zonder reden met verwijzing b.v. naar een brandend schip wel eens geridiculiseerd is. Zoo, om nog iets anders te noemen, als vernietiging van den rijkdom gezegd wordt te zijn het doel van zijne voortbrenging, terwijl het doel der voortbrenging toch wel niet anders kan wezen dan het genot, hetgebruik, en vernietiging, verbruik, slechts is het in zekeren zin weinig gewenscht gevolg van het gebruik.
Maar wat ons vooral toeschijnt jammer te zijn en zeer zeker het regt, althans het spoedig verstand van de beginselen der staathuishoudkunde belemmert en belemmeren moet is dit, dat, terwijl de heer de Bruyn Kops zegt te willen handelen over den rijkdom, hij eigenlijk slechts handelt over de waarde, zoodat hij, naar regt en reden, in plaats van te schrijven: De staathuishoudkunde is de leer van den rijkdom, op zijn standpunt, had behooren te verklaren, dat zij is de leer van de waarde. Rijkdom immers, in economischen zin, is voor hem hetzelfde als waarde. Wat toch is deze laatste voor hem? Het tweede hoofdstuk moet dienen om dit aan te wijzen, ofschoon het dat niet doet met gewenschte klaarheid. De eene keer wordt van waarde gesproken als insluitende de nuttigheid, de andere keer als als onderscheiden van de nuttigheid. De teug water heeft soms èn nuttigheid èn waarde, schrijft hij nu, om straks weêr te verklaren, er bestaat wel nuttigheid zonder waarde, maar geen waarde zonder nuttigheid, waaruit wij dus zouden moeten afleiden dat een teug water somtijds heeft èn nuttigheid èn nuttigheid plus nog iets. Evenzoo zegt hij hièr: de diamant heeft èn nuttigheid èn waarde, dáár: waarde is nuttigheid aan eene bezwarende voorwaarde verbonden, zoodat een diamant dus weêr zou hebben èn nuttigheid èn nuttigheid aan eene bezwarende voorwaarde, verbonden. Toch, dat het begrip van waarde dat van nuttigheid steeds en zulks wel geheel insluit, is wel de eigenlijke mee-