| |
| |
| |
Politiek overzicht.
De eerste maand van het nieuwe jaar pleegt in den regel op staatkundig terrein niet veel nieuws te brengen. Toch schroomt de politiek geen winterveldtocht. Het werk van het vorige jaar wordt allerwege, hier rustig, daar woelig, doch in allen geval voortgezet. En waarom ook niet? Waarom stilstand? Ieder begrijpt toch, dat het gansche begrip van oud- en nieuw-jaar slechts op een conventionele opvatting berust. En even conventioneel is ook de gewoonte, om bij die gelegenheid wenschen te uiten, en allerlei plechtige verzekeringen te geven van welmeenendheid, die men zeker de rest van het jaar geen gelegenheid heeft aan den dag te leggen. Ook op staatkundig terrein had keizer Napoleon zich het recht aangematigd, om op 1 Januari, bij gelegenheid der ontvangst van het corps diplomatique, zoo eens kort en krachtig uiteenzetten wat hem wel ‘van den nacht docht’ en niet onduidelijk te laten doorschemeren, wat hij zelf zoo wel eens doen wilde. Men behoeft zich nog maar de woorden te herinneren, die op Nieuwjaar '59 den Oostenrijkschen gezant werden toegevoegd en waaruit zich zooveel ontwikkeld heeft, wat nog op den dag van heden zijn laatste beslag niet heeft gekregen. Zoo was het toen. Die tijden zijn voorbij. De keizer denkt er anders over, of Europa is oost-indisch doof. De nieuwjaarsrede van Napoleon is niet meer het wachtwoord voor de gebeurtenissen van den volgenden tijdkring; zij is neergezonken tot het conventioneele van alle nieuwjaarswenschen, en verschilt niet veel van de berijmde item's onzer stadsbeambten.
Vrede en vooruitgang hoopt de groote keizer; wie niet? Hij wenscht het bestaan der staten en het voortduren der tronen: zou hij weten waarom? En het wordt bijna een onwaardig egoïsme, als we den keizerlijken redenaar hooren wijzen op de Parijzer wereldtentoonstelling. Alsof alle kwestiën in Europa maar stil moeten blijven rusten, om aan dat plan uitvoering te gunnen. De krijgsman ontgespe het zwaard, de staatsman legge de pen neder, om zich in 1867 te komen ontspannen op de groote bijeenkomst der volkeren, binnen het ‘moderne Babylon.’ Waarom zelfs de Muze der geschiedenis niet verzocht even een vouwtje te leggen bij de laatste ernstige bladzijde, en eenige maanden - en vacances - door te brengen in de hoofdstad van Europa's hart? Mij dunkt: de keizer stelt zich de gevolgen of liever de werking der tentoonstelling wat te krachtig voor. Van vrede, welvaart en vooruitgang kunnen dergelijke verzamelingen en bijeenkomsten, gevolgen, niet de oorzaak zijn. Die tentoonstelling zal den Hongaar niet in slaap wiegen, den zieken Sultan niet gezond maken, en de Italianen Rome niet leeren vergeten.
Intusschen rekenen de Parijzenaars - en zeker niet ten onrechte -
| |
| |
op talrijk bezoek, en trachten het den toevloeienden barbaren zoo ‘lekker’ mogelijk te maken. En het is ongetwijfeld, om zijn onderdanen in een goede bui te krijgen, dat de keizer juist dezer dagen een aanvang schijnt te maken met de couronnement de l'édifice. Althans aan Senaat en Wetgevend Lichaam is teruggegeven het recht van interpellatie, in ruil voor het recht om het adres van antwoord op de troonrede te discutieeren, welk antwoord dus even als in Groot-Brittanje, tot een formaliteit wordt. Het recht is niet overdreven groot in omvang. Om het te mogen uitoefenen moeten in den Senaat twee, in het Wetgevend Lichaam vier afdeelingen er zich niet tegen verzetten. Daarna wordt het voorstel bediscutieerd, en besluit de Kamer bij meerderheid van stemmen, of het vertoog aan de regeering zal worden gericht. De ministers zullen natuurlijk in de kamers de regeeringshandelingen moeten toelichten: dus geen ministres-orateurs meer; doch ook nog geen ministerieele verantwoordelijkheid, zonder welke het recht van interpellate eigenlijk, gelijk Thiers zeide, maar een comedie is. Zooveel is voor de vertegenwoordiging van het Fransche volk gewonnen, dat zij nu gedurende de geheele zitting, hare stem kan doen hooren aangaande de handelingen der uitvoerende macht, het onmisbare, het voornaamste, het oudste recht van alle Europeesche vertegenwoordigende vergaderingen. Als nu de leden van dat pas geschonken recht geen matig gebruik maken, dan wijte men dit niet aan kwaden wil, dan betooge men niet de ondoelmatigheid der instelling, maar betreure alleen, dat zij zóolang is teruggehouden, dat de Fransche vertegenwoordigers hebben afgeleerd, hoe een vrij volk spreken moet. Men verbood hen te water te gaan, en zal hun alras kwalijk nemen, dat zij niet zwemmen kunnen!
Tegelijk met dit besluit verscheen een brief van den keizer aan den minister van Staat, waarin uitzicht geopend wordt op een vrijzinniger behandeling der journalistiek en op het verleenen van het recht tot vereeniging en vergaderingen, natuurlijk onder zekere beperkingen. De tegenwoordige ministers hebben, niettegenstaande zij niet verantwoordelijk heeten, ten gevolge dier verandering in 's keizers staatkunde, hun ontslag verlangd en gedeeltelijk bekomen. De wijziging is niet van politiek belang.
Hoe de oppositie de gedane inwilliging opvat blijkt, uit wat Thiers zou gezegd hebben: C'est une comedie, mais nous en ferons une réalité. De keizer heeft echter ook willen toonen, dat het hem inderdaad ernst is, door in den Moniteur een opmerking te doen plaatsen dat de Regeering al terstond bereid is, interpellatiën te ontvangen over haar buitenlandsche Staatkunde. Waarom ook niet over haar beleid der inwendige aangelegenheden?
Interpellatiën over Mexico heeft de fransche regeering niet meer zoo sterk te vreezen. Tot de terugtrekking der troepen zijn alle maatregelen reeds genomen. In Maart zal Maximiliaan alleen staan. Nog omhult
| |
| |
een sluier de oorzaak van het plotselinge vertrek van dien keizer uit zijn hoofdstad, zijn lang stilzwijgen, zijn eindelijk besluit. Toen de Franschen hem hadden opgegeven en weêr in staat gesteld te handelen, sloot Maximiliaan zich bij de clericale partij aan. Nog te Oribaza stelde hij een proclamatie op, die weldra te Vera-Cruz werd afgekondigd, en waarin hij als oorzaak van zijn plan tot vertrek opgeeft den rampzaligen toestand zijner echtgenoot. Doch de tijdingen - zoo luidt het - zijn nu iets geruststellender, bovendien de toestand des lands is ook hachelijk; vele welgezinden schijnen 's keizers regeering te wenschen; daarom zal hij blijven. Doch blijven niet als keizer, slechts als rustbewaarder. Een congres wordt bijeengeroepen; en daar zullen de notabelen der bevolking wederom hun wil verklaren omtrent den regeeringsvorm van Mexico. Dat zou een suffrage universel, 2e editie, kunnen heeten. Men beweert, dat het nationaliteitsgevoel der Mexicanen opgewekt zou zijn door de poging van den gezant der Amerikaansche republiek, Sherman, die het land een aanhangsel der Vereenigde Staten had moeten doen worden. Intusschen zwerven nog talrijke benden van Juarez en van Ortega door het land, en geen van alle pretendenten heeft de kracht over de anderen te zegevieren. Sinds bijna 40 jaren ziet het er in de vroeger Spaansche provinciën der nieuwe wereld niet beter uit. Onder de dictators en presidenten zien we nu een keizer schitteren. Zal het hem gelukken den sluimerenden genius van het mexicaansche volk te wekken? Op de Fransche troepen zal hij wel niet meer rekenen; de maarschalk Bazaine heeft uitdrukkelijk verklaard, zich van alle ondernemingen te zullen onthouden. En regeneratie uit eigen kracht? Maximiliaan schijnt er ook niet veel van te verwachten, als het ten minste waar is, dat zijn bezittingen reeds zijn ingescheept en aan de Hamburger beurs zijn geassureerd. Napoleon echter zal zich altijd te verwijten hebben dat
hij den moed niet gehad heeft, geheel te willen, wat hij beoogde, of dat hij iets beoogd heeft, wat hij onmogelijk kon doorzetten. Twee onverschoonbare misslagen in de staatkunde.
De uitslag van den Amerikaanschen burgeroorlog, die aldus de mexicaansche onderneming heeft doen mislukken, schept in de Unie zelve ook nog veel onrust. De President Johnson volhardt bij zijn politiek tegenover het Congres. Men zal zich herinneren dat de vertegenwoordiging in den afgeloopen zomer een amendement op de constitutie heeft aangenomen, waarbij o.a. bepaald werd, dat het aantal afgevaardigden, door elken staat der Unie naar het Congres te zenden, voortaan zou afhangen van het cijfer der bevolking, voor zooverre die staatsburgerlijke rechten genoot. Daardoor zouden de vroegere slavenstaten òf een minder sterke vertegenwoordiging in het Congres krijgen, òf, wilden zij het oude cijfer behouden, aan de vrijgelaten slaven alle politieke rechten schenken. Over een dergelijke grondwetsherziening moeten de vertegenwoordigende lichamen der afzonderlijke staten stem- | |
| |
men. Terwijl nu deze vraag nog onbeslist is, maar alle kans heeft door de meerderheid der staten te worden toegestemd, volhardt de President bij zijn opvatting. Hij wil de afgevaardigden der vroeger opgestane staten onvoorwaardelijk tot het Congres toelaten zooals voor den burgeroorlog. Hij heeft zijn veto uitgebracht tegen een wet waarbij aan de negers het stemrecht is toegekend. Koestert hij die meening uit zucht om zich boven het Congres te verheffen? Of omdat hij een southernman is? Of om zich een aanhang te vormen? Of uit overmaat van gematigdheid? De laatste oorzaak kunnen we moeilijk aannemen, zoo we op het karakter en op de handelingen van Johnson sinds zijn publiek optreden letten. Het Congres, de onophoudelijke tegenkanting van den President, moede schijnt thans ook zijn toevlucht te zullen nemen tot een uitersten maatregel. Er is een voorstel ingekomen, om Johnson in staat van beschuldiging te stellen. Volgens dat voorstel zou hij eerstens de constitutie hebben geschonden door het benoemen van ambtenaren
zonder overleg met den senaat, en door het benoemen van personen, die in de gelederen van den vijand hebben gestreden enz.; vervolgens de wetten hebben overtreden door op een zijner reizen te Nieuw-Orleans, toen dáár op een meeting talrijke stemmen ten gunste van de plannen van het Congres opgingen, de verzamelde menigte door zuidelijk gezinde militairen te hebben laten uiteenjagen, en bij die gelegenheid circa 400 personen van het leven te hebben beroofd, eindelijk een ergerlijk levensgedrag lijden - want ook dit is een reden tot aanklachte, - 't geen blijkt uit dronkenschap, uit lastertaal en bedreigingen tegen ambtenaren en vertegenwoordigers, en ook uit de verklaring, dat hij zich wel eens dictatoriale macht zou kunnen doen opdragen. De teerling is bereids geworpen. Met de vereischte meerderheid, twee derden, heeft het Congres het veto van den President vernietigd; tevens heeft het tot het stellen van Johnson in staat van beschuldiging besloten. Onder de motieven van dit laatste besluit komt nog voor, dat de President zijn recht tot veto misbruikt, zijn recht van gratie onrechtmatig toegepast, ongeoorloofde bemoeiingen met de verkiezingen gehad, en den particulieren eigendom niet ontzien heeft. Zoolang de Unie bestaat, is dit de eerste maal, dat een President in staat van beschuldiging gesteld wordt. Aldus - zoo laten zich sommige Engelsche bladen uit - zal de President leeren regeeren gelijk een constitutioneel koning. Doch men verlieze niet uit het oog, dat de koning onschendbaar, alleen de ministers verantwoordelijk zijn, terwijl de President zelf verantwoordelijk is. Wat nu in Amerika gebeurt is een hulde aan de leer van het constitutioneele koningschap.
Stappen wij daarom van het Rijk der Republieken naar de Republiek der Koninkrijken, van America naar Europa over. De entrée is niet schitterend. In Spanje overschrijdt het willekeurige bestuur van Narvaez alle perken. Ontzetting en gevangenneming van ambtenaren, ontbinding van wettig geconstitueerde ligchamen, onderdrukking van
| |
| |
iedere vrije gedachtenuiting zijn ‘zijn dagelijksch tijdverdrijf.’ De aldus geïntimideerde bevolking wordt nu opgeroepen, om op 10 Maart afgevaardigden te kiezen voor de Cortez, van wie de premier natuurlijk niet veel weerstand hoopt te ondervinden. Met de pas ontbonden Cortez had Narvaez echter nog niet afgerekend. Toen ruim een honderdtal gewezen vertegenwoordigers aan koningin Isabella een verzoekschrift wenschten te overhandigen, waarin zij zich over de richting van het tegenwoordige bewind beklaagden, werden zij, die met de overreiking belast waren, terstond na de audientie gevangen genomen. Onder dit vijftiental behooren Rios Rosas, president der ontbonden Cortez, en hoofd der gematigd liberale partij, als ook de maarschalk Serrano. De gevangenen zullen zonder vorm van proces naar een vesting of een eiland worden verbannen, terwijl de rest der onderteekenaars zich spoedig door de vlucht aan een dergelijk lot heeft pogen te onttrekken. Frankrijk is inderdaad vervuld met aanzienlijke Spanjaarden, die zich niet onder het ijzeren juk van den tiran wenschen te krommen. Van dien toestand trekken natuurlijk de democraten partij. De revolutionaire junta te Madrid doet pamfletten en proclamatiën verspreiden, waarin de verdrijving der Bourbons en het vestigen der republiek als het éénige hulpmiddel tegen 's lands rampen wordt voorgespiegeld. Zoude de laatste troon instorten, waarop nog een afstammeling van Lodewijk den Heilige zetelt? Het is gemakkelijker te antwoorden, of die Spaansche Bourbons dat lot verdiend hebben, dan of die omkeer tot heil des lands zou strekken.
Hier als in Mexico ontbreekt de volksgeest, de belangstelling in de algemeene zaak; meer kennis, meer verlichting wordt vereischt onder de Spaansche burgerij. Zoolang die toestand niet verbeterd is, zal de monarchie telkens ontaarden in despotisme en zou een republiek een schrikbewind baren.
Aan de bevestiging der Duitsche eenheid, voor zoover zij reeds verkregen is, wordt voortdurend gewerkt. Op 12 Februari zullen de verkiezingen voor den ‘Rijksdag van het Noord-Duitsche Verbond’ plaats hebben, zóó dat voor elke 100.000 inwoners één afgevaardigde kome. De groote meerderheid der leden van den Rijksdag zal natuurlijk bestaan uit ingezetenen der oud Pruisische provinciën. Het eerste waar die vergadering zich mede zal hebben bezig te houden zal zijn, het ontwerp eener grondwet voor het verbond. Ongetwijfeld een moeielijke taak. Wat toch zal de verhouding moeten zijn tusschen die constitutie en die der afzondelijke staten? Men beweert, dat zij een bepaling zal inhouden, dat de besluiten van den Rijksdag de bevestiging noodig hebben van de vertegenwoordiging der afzonderlijke staten, zoo dikwijls zij in hare rechten treden. Doch wat zal den Rijksdag dan overblijven? Van een geheel tegenovergestelden aard is het gerucht dat de Bondsconstitutie de bepaling zal inhouden van een normaal budget van oorlog voor 10 jaren. Wat blijft dan aan de Pruisische Kamers over om
| |
| |
de regeering op dat punt te controleeren? Dan zal zelfs geen indemniteitsbill meer noodig worden. Bovendien is het nadeel van dergelijke begrootingen voor een lange reeks van jaren overal gebleken, waar men dat stelsel beproefd heeft. Laat ons echter de gebeurtenissen niet vooruit loopen en afwachten, wat in Maart aan den Rijksdag zal worden voorgelegd. Het is intusschen opmerkelijk, dat tot op den huidigen oogenblik, zelfs in Pruisen, zich nog zoo weinig geestdrift voor de verkiezingen openbaart. De keuzen zijn te moeilijker, omdat volstrekt geenerlei schadeloosstelling aan de vertegenwoordigers der Duitsche Nationaliteit is toegekend. De regeeringen der andere tot het verbond behoorende Staten zullen wel zorgen, dat de verkiezingen op tijd en behoorlijk plaats hebben, al begrijpen zij ook, dat zij aldus weêr een stap verder gaan op den weg van hun ondergang. Zij geraken hoe langer hoe meer in Pruisens attractie-kring en moeten er zich eindelijk geheel aan vast hechten.
Voor Sleeswijk en Holstein heeft de annexatie ook onlangs plaats gehad: de Meerumschlungene gewesten zijn nu deelen van de groote Pruisische monarchie, nu wel ‘up ewig ungedeilt.’ De Augustenburger heeft nog even de gelegenheid waargenomen om aan zijn droevige figuur den laatsten trek toe te voegen. Kort vóór de inlijving bood hij der Pruisische regeering aan, voor geld van al zijn rechten afstand te doen. Doch niet voor geld maar voor wapenen schaft zij zich provinciën aan.
Met al die triomfen nog niet tevreden verlangt de democratische partij bepaald naar meer éénheid, ook met Zuid-Duitschland, een neiging, die op het oogenblik zelfs van den kant der Beiersche regeering wordt voorgestaan. De nieuwe president-minister in dat koninkrijk verklaarde ronduit aan de Kamer, dat een Zuid-duitsche bond op zich zelf niets beteekende, dat aansluiting aan het uit Duitschland gelichte Oostenrijk onmogelijk was, dat nu alleen overbleef meerdere toenadering tot Pruisen. Daartoe - zouden wij ons nog verwonderen? - vroeg hij aan de vertegenwoordiging geld voor het leger. Pruisen toch zou Beierens aansluiting dan alleen op prijs stellen, als zij de waarde daarvan kan uitdrukken in duizendtallen van troepen en geweren!
Nu ja. Een leger kan gebruikt worden, vóór of tegen Pruisen, al naar dat wenschelijk voorkomt. Intusschen niets mag ons doen vermoeden, dat het machtig geworden Duitsche Pruisen of Pruisisch Duitschland aan uitbreiding of aan eenige vijandelijkheid denkt. Integendeel. Openlijk heeft von Bismarck verklaard, dat de regeering met Frankrijk op den besten voet staat, dat zij vooral aan de stem van Frankrijk's souverein gehoor gaf bij het sluiten van den wapenstilstand te Nicolsburg, en ook op aandrang van zijn kant de voorwaarde aannam, om in Noord-Sleeswijk de volksstemming te raadplegen over een terugkeer tot Denemarken.
En Oostenrijk zal het ook wel niet zijn, die den vrede gaat bre- | |
| |
ken. Nauwelijks toch was de Weener regeering op den weg van toenadering tot Hongarije, of zij beging twee misslagen. Bij besluit vaardigt de keizer een reorganisatie van het leger uit, waarbij diensttijd en sterkte der lichtingen gewijzigd worden, de remplaceering geheel verboden wordt. Volgens de overoude begrippen van Hongaarsch staatsrecht is de militie een aangelegenheid van den Rijksdag. En dat recht, meenen de Hongaren, kon de keizer niet zoo licht buiten werking stellen als zijn geoctroieerde grondwet. Vandaar protest, zelfs van de gematigde partij, van de factie Deak. In waardige taal werd het adres vervat, waarbij de Hongaarsche Rijksdag zijn ontevredenheid over den maatregel aan den keizer te kennen geeft. Een sterk leger geeft niets zonder een tevreden volk. Als zij nog Latijn spraken, die Hongaren, dan hadden zij zeker gezegd: parvi sunt foris arma, nisi consilium sit domi. ‘Niet met wagens, niet met paarden’ zegt de Psalmist. 't Is alles dezelfde waarheid, die nog zoo zelden wordt erkend.
Een andere onhandigheid van het keizerlijke gouvernement is het besluit om de ‘Hongaarsche kwestie te regelen in overleg met een buitengewonen rijksdag’ van de landen aan deze zijde van de Leitha. Waartoe toch zal dat leiden? Hongarije toch verlangt autonomie, teruggave van de oude constitutioneele rechten van het koninkrijk. Met minder zal het niet tevreden zijn; meer zal ook die buitengewone rijksdag niet inwilligen. Doch - zeggen de Hongaren te recht - de andere kroonlanden hebben daarover niet te beslissen. Heeft men eens vastgesteld, wat de gemeenschappelijke aangelegenheden voor den geheelen keizerstaat zullen zijn, dan kan een rijksdag bijeengeroepen worden, doch dan voor de geheele monarchie. De volken, wier afgevaardigden door dat zoogenoemde Januari-patent zijn bijeengeroepen, toonen zich ook volstrekt niet ingenomen met het plan. Algemeen vinden zij het stelsel van een buitengewonen rijksdag, die zich alleen met het constitutioneele vraagstuk zal hebben bezig te houden, vreemd en ongrondwettig. De Duitschers in het bijzonder vreezen door Czechische en andere bestanddeelen te zullen worden overvleugeld en zouden zich daarom nog het liefst aan de verkiezing onthouden.
Zoo liggen alle fraaie plannen weêr in duigen! Intusschen gewaagt men nu weêr van een definitieve schikking tusschen de keizerlijke regeering en Hongarije. Diensvolgens zou het besluit omtrent het leger worden ingetrokken, en die kwestie later door den rijksdag beslist. Daarbij zou men het ook eens zijn geworden over de aangelegenheden, die voor den geheelen staat gemeenschappelijk zullen worden bestuurd. Het behoud der afzonderlijke kroonlanden met zelfstandige rechten zal toch vooreerst onvermijdelijk zijn; door het vaststellen van gemeenschappelijke aangelegenheden wordt een inniger vereeniging wellicht voorbereid, althans indien wijsheid en gematigdheid het volgende bestuur der Habsburgers zullen kenmerken.
| |
| |
Heeft men althans zwaren arbeid en langdurig geduld noodig, om zich van de eenheid der Oostenrijksche monarchie wat goeds voor te spiegelen, elders zien we alles naar één middelpunt jagen en trekken. Italië is vrij tot aan de Adriatische zee, en Italië weet bij ondervinding, dat die vrijheid gevaar liep al die eeuwen, dat Italië niet meer was dan een aardrijkskundig begrip. In de harde leerschool der vreemde overheersching, het laatst onder Habsburgers en Bourbons, hebben de Italiaansche steden kunnen leeren, dat een verzameling van stadsrepublieken op den duur geen vrij Italië vormt. Met die les steeds voor oogen, schragen zij den eersten waren koning van Italië, en deinzen zij niet terug voor de waarlijk niet geringe opofferingen die nog geeischt worden. De uitgaven van het nieuwe koninkrijk overtreffen de ontvangsten nog met meer dan 150 millioen francs; de onveiligheid van vele landstreken, gevolg van den langen oorlogstoestand, van de vroegere wanregeering en van het Italiaansche volkskarakter, maakt het onderhouden van een aanzienlijk leger noodzakelijk, dat sterker in aantal en beter gewapend moet zijn, nu men over de vreedzame verhouding der Europeesche staten nog maar altijd niet gerust kan zijn.
Intusschen is de Romeinsche kwestie van eenige moeielijkheden bevrijd. Met den paus, als hoofd der Kerk, bevindt zich Italië reeds op een beteren voet. Regeering en vertegenwoordiging wenschen niets liever dan vrijheid te laten aan de Kerk, mits die ook dezelfde gezindheid koestere jegens den Staat. In het antwoord op de troonrede verklaarde de senaat te verlangen, dat de Kerk waarlijk vrij en onafhankelijk zal zijn in haar verheven spheer; doch dat zij den Staat dan ook geen belemmeringen in den weg moet leggen, hem niet moet storen in de uitoefening zijner souvereine rechten en in de ontwikkeling van zijn rechtmatig streven.
Dat het der regeering hiermeê ernst is, bewijst de afstand van het recht tot benoeming der bisschoppen aan den paus. Dit is een der voornaamste gevolgen der onderhandelingen van Tonello. Vreemde onderhandelingen tusschen twee vorsten, van welke de een het wettig bestaan van den ander, als koning van Italië, niet erkent, en deze vooruit weet, dat hij binnen een wellicht niet ver verwijderd tijdstip het laatste overblijfsel van souvereiniteit aan den eersten zal moeten ontnemen! Het lot van Rome, zeide Victor Emmanuel aan de commissie uit de Tweede kamer, die hem het antwoord op de troonrede overbracht, moeten wij afwachten. De italiaansch gezinde bewoners der Eeuwige stad, die aan de toekomst gelooven, die ijdel bloedvergieten haten, wijzen op de volharding, op het geduld der Venetianen, en manen hun medeburgers aan, door overijlde stappen hun reeds gewonnen standpunt niet te verliezen. Het is te hopen, dat de Romeinen naar die vermaningen meer luisteren dan naar de proclamatie van Mazzini, die hen aanhitst tot verdrijving van den Paus niet alleen, maar ook
| |
| |
tot het vestigen eener republiek, zonder zich aan te sluiten aan den koning van Italië.
Behalve de benoeming der bisschoppen heeft de Italiaansche regeering nog eene andere inwilliging aan de geestelijkheid gedaan: de teruggave der door den staat genomen geestelijke goederen. De geestelijkheid krijgt die terug onder voorwaarde van aan den staat gedurende zes jaren 100 milioen jaarlijks te betalen, voorts de goederen zelve binnen tien jaren tijds te vervreemden, en de na dien termijn onverkocht gebleven goederen van zelf weêr in handen van den staat te zien overgaan. De ratificatie van die onderhandelingen door de Italiaansche vertegenwoordiging mag wel verwacht worden. 't Is waar, de vaste goederen, die weêr afgestaan worden, zijn veel meer waard dan 600 milioen francs, doch de ondervinding leert, hoe moeilijk en hoe onvoordeelig voor een gouvernement het is, een aanzienlijke uitgestrektheid landerijen door verkoop in particuliere handen te brengen: voor den staat is een groot deel der waarde fictief. Bovendien wordt door de jaarlijksche ontvangst van 100 milioen het tekort met ruim twee derden verminderd, en als het vrede blijft, het uitzicht geopend op een geheel verdwijnen er van. De geestelijkheid verliest nu slechts de te betalen 600 milioen en mag zich verheugen de meerdere waarde te ontvangen. Voor de volkswelvaart eindelijk zal het van groot belang zijn, dat die talrijke grondstukken nu eindelijk eens voor goed uit de doode hand geraken. Daar de Italiaansche geestelijkheid bezwaarlijk de aan den staat te betalen milioenen kon voorschieten, nog minder met succes den verkoop der goederen bewerkstelligen, is de Belgische graaf Langrand-Dumonceau, de bekende oprichter der maatschappij van het grondcrediet, de bemiddelaar tusschen de beide partijen. Zijn naam is een waarborg voor het welslagen der onderneming. Hij toch is zeer gezien bij de kerkelijke partij en is zeer ervaren in het exploiteeren van gronden, waarvan tot nog toe geen partij werd getrokken.
In het Oosten voeren nog altijd
Het Turksch en het Grieksch beginsel strijd.
De opstand op Candia is tegen alle verwachting nog niet gedempt; hij ontvangt voedsel uit het koninkrijk Griekenland in vrijwilligers en in moreele ondersteuning; terwijl ook de andere aan den Sultan onderworpen Grieken in Thessalië de krachten van het Turksche rijk bezig houden. De Sultan heeft zich tot de mogendheden gericht, die den Parijzer vrede hebben onderteekend, en aldus de integriteit van het Othmaansche rijk gewaarborgd, met verzoek, om Griekenland alle verstandhouding met de opstandelingen te ontzeggen. Mocht dit niet lukken, dan zou hij zelf met de wapens het recht van non-interventie voor zich handhaven. Juist dit zouden de Grieken gaarne zien: een algemeene oorlog, uitgebreid over geheel Europeesch Turkije. Want dáar huisvesten talrijke elementen van ontevredenheid. De Serviërs
| |
| |
verlangen even veel zelfstandigheid in hun bestuur als de Donauvorstendommen. De Albaneezen in het westen zijn voortdurend onrustig. Ontbinding van het Turksche rijk in Europa bij een eventueelen oorlog is licht vooruit te zien. Daar twijfelt niemand aan. Doch welk gebouw op te trekken uit de bouwstoffen van het gevallene? Er heerscht zooveel verschil van afstamming, taal en godsdienst tusschen de verschillende bewoners van Europeesch Turkije, dat men bezwaarlijk aan één de oppermacht over het geheel kan toekennen. En versnippering baart machteloosheid en lokt inmenging van machtige Europeesche naburen uit. Zooveel is zeker, dat op dit oogenblik het Oostersche vraagstuk weêr voor de rechtbank der groote mogendheden aanhangig is gemaakt en het proces een nieuwe phase is ingetreden. De omstandigheden maken het echter onmogelijk dat het Othmaansche rijk het lot onderga van den oester in de bekende fabel. Turkije is voor een verdeeling minder gunstig gelegen dan voorheen het koninkrijk Polen.
De laatste herinneringen van dien staat zijn bezig te verdwijnen. In stroomen bloeds zijn de herhaalde opstanden gedempt. De edelste zonen des lands zijn gesneuveld, verbannen, gevangen of gevlucht. Uitgestrekte landstreken worden gegeven aan Russen, wier vestiging in het vroegere koninkrijk wordt bevolen of aangemoedigd. En nog onlangs hebben verscheidene keizerlijke Ukasen eenige voorname takken van bestuur, die tot nog toe voor het dusgenaamde Polen afzonderlijk bestonden, met die van het geheele rijk vereenigd; terwijl ook in het provinciaal bestuur het Russische stelsel is aangenomen. Zoo wordt Rusland inwendig sterker. Doch heeft het zich genoeg gerecueilleerd - gelijk dat tegenwoordig officieus genoemd wordt - om weêr een kansje op Constantinopel te wagen? Is het bezit van de Dardanellen nog een droombeeld van Peter's opvolgers? Dan begint langzamerhand de gelegenheid weêr zeer schoon te staan. Doch wij hebben geen enkele reden te vermoeden, dat Europa thans lijdelijk zou aanzien, wat het steeds met zooveel opoffering heeft trachten te beletten. Gesteld echter, dat men het Turksche rijk bescherme tegen zijn vijanden, redde uit de gevaren, van begeerige vreemdelingen verlosse, dan mogen de beschermers, door nieuwe voorbeelden ingelicht, zich wel bezorgd afvragen: what shall we do with it? De nieuwe Fransche gezant bij de Porte sprak in de rede, bij zijn ontvangst gehouden, den wensch en de verwachting uit, dat de Sultan partij mocht trekken van de hulpbronnen, die zijn schoon rijk zoo ruimschoots aanbiedt. 't Is eer gezegd dan gedaan. Twaalf eeuwen van slecht bestuur zijn niet zoo gemakkelijk te vervangen door een bloeienden toestand.
Daar de Kamers met reces naar huis zijn, valt er omtrent ons land deze maand weinig te vermelden. De veepest wordt krachtig bestreden, doch spot zelfs met ministerieele recepten. De Schelde-kwestie verkeert nog in dezelfde phase. Het schijnt dat de drie door België uitgenoodigde mogendheden commissarissen hebben aangewezen. Eerst als deze
| |
| |
zullen hebben verklaard, dat de door onze regeering aangelegde werken het vaarwater der rivier ergens onbruikbaar maken, zullen de volkenrechtelijke kwestiën opdagen: Hoever strekt zich de verplichting van Nederland uit, om het vaarwater in geen opzicht te verslimmeren? Op welke wijs moet dit verschil worden beoordeeld en vereffend? Wijselijk schijnt daarom ook onze regeering verklaard te hebben, dat zij zich voorloopig niet inlaat met het werk der deskundigen, indien die door de drie gouvernementen van Frankrijk, Engeland en Pruisen benoemd mochten zijn. Eerst na hun onderzoek kan België, indien het dan in zijn opinie versterkt wordt, het bestaan van een verschil officieel constateeren.
Er is wel eens in onze dagen, vrij sarcastisch beweerd, dat er geen volkenrecht meer zou bestaan. ‘Dat is logen en laster.’ Voor kleinere staten, zooals Nederland en België, valt er althans niet aan te twijfelen.
H.L.D.
|
|