| |
Politiek overzicht.
Ieder kent de Duitsche Ballade ‘Eduard und Kunigunde.’ Zij bestaat uit een oneindig groot aantal coupletten, en elk couplet bevat zoovele regels, als de ademhaling van hem, die het gedicht voordraagt, maar toelaat. Want steeds dezelfde woorden, alleen met verplaatsing der namen van jongeling en maagd, en met verschil van intonatie en accentuatie, vormen den ganschen inhoud. Op hen, die het staatkundig gewirwar der beschaafde wereld, maand voor maand, op den voet volgen, maken de gebeurtenissen wellicht een gelijken indruk, alsof zij bovengenoemde ballade hoorden declameeren. 't Is slechts niet onverschillig, hoe geäccentueerd wordt, welke naam vooropstaat en hoe de toon nu eens stijgt dan weer daalt. Dat duurt zoolang, totdat de rapsodist en de hoorders plotseling door een belangwekkende verschijning worden getroffen en door den indruk daarvan meêgesleept, op eens een ander lied aanheffen. En het zonderlinge doet zich dan voor, dat zij allen meenen reeds in de eensluidende klanken van zooeven een voorbereiding te hebben opgemerkt tot den geheel nieuwen toon, die alsdan wordt aangeheven: zonder veel inspanning geeft men zich aan de grillige improvisatie over, die even gevarieerd is als het vorige lied onveranderlijk scheen. Na een wijl echter observeert men,
| |
| |
dat het nieuwe lied ons weer even gewoon voorkomt als de oude deun, en als door een tooverwerking is overgegaan tot een nieuw Eduard und Kunigunde, en Kunigunde und Eduard!
Na de schrille toonen, die in het midden van dezen zomer aan aller borst ontlokt zijn, vervallen wij weer in onze oude ballade. Het diapason moge ongemerkt verhoogd zijn: 't zijn weer dezelfde woorden, dezelfde herhalingen.
De Franschen zullen Rome verlaten; hoe zal het met den paus gaan? Zoo luidde het. En nu, de Fransche troepen hebben Rome verlaten, en nog vraagt men: hoe zal het met den paus gaan? Voor hen, die wenschen, dat de paus in de eeuwige stad blijft als opperhoofd der Katholieke Christenheid, ook na het afleggen van het zwaard der wereldlijke macht, zijn er gunstige en ongunstige teekenen in menigte. De gematigde houding der Italiaansche regeering, en de voorkomendheid, waarmee haar bondgenoot, Pruisen, de Katholieke geestelijkheid bejegent, kunnen ons verzekeren dat Victor Emmanuel niets kwaads tegen Rome ondernemen zal. Het zoolang besproken bezoek van keizerin Eugenie, dat met de kerstdagen plaats grijpt, schijnt te beduiden, dat het Fransche gouvernement, op dien tijd althans, geen onlusten ducht, en sluit in allen geval een groote mate van welwillendheid jegens den paus in zich. In de omstandigheid, dat vooral de kardinaal-aartsbisschop van Napels zijn zetel weer inneemt, en dat het officiëele dagblad van Rome van de Italiaansche regeering gewaagt, kan men erkenning van de faits accomplis opmerken. Mindere mate van berusting straalt echter uit de allocutie, die Pius IX tot de officieren van een vertrekkend fransch regiment heeft gehouden. ‘Italië - zoo luidt het daar o.a. - is niet gevormd, het koninkrijk van dien naam bestaat uit aaneengevoegde deelen gronds. De revolutie, die dien toestand heeft voortgebracht, zal ook aan Rome's poorten aan kloppen en 's pausen recht bedreigen. En nu vertrekken de Fransche soldaten! De paus betwijfelt, of zij bij den terugkeer in het vaderland met even veel gejuich zullen worden begroet als vroeger bij hun vertrek. Hij vermaant voorts Frankrijk, zich den titel van oudste dochter der Kerk waardig te betoonen, dien eerenaam door daden te handhaven. Hij, van zijn kant, zal voortgaan voor de rust van dat rijk en van den keizer te bidden.’
Met het oog op den inhoud dezer aanspraak kan men nog vrees koesteren omtrent het bezoek, dat Pius aan Civita-Vecchia zal brengen, waar schepen van bijna alle zeevarende mogendheden op 't oogenblik verzameld zijn.
Getrouw aan zijn tradities blijft koning Victor Emmanuel zich de schoonste toekomst voorspiegelen, en verklaarde hij in de troonrede, waarmede hij het Italiaansche Parlement opende, dat hij naar een vrije Kerk in een vrijen Staat blijft streven, en in verband daarmeê de onafhankelijkheid van den paus te Rome zou bevorderen. De vriendschap met Frankrijk, de godsdienstigheid der Italianen, de gematigdheid van
| |
| |
Rome's ingezetenen, de wijsheid van den heiligen vader, uitte hij, zouden het verwezenlijken dier hoop alleszins waarschijnlijk maken. Uit de zending van een Italiaansch gemachtigde naar het vaticaan mogen wij zeker opmaken, dat het den koning der Italianen ernst is, zich met het geestelijk opperhoofd zijner onderdanen te verzoenen. Wat zijn lastbrief is, weten wij niet stellig. Slechts als gerucht kunnen wij herhalen, dat de voorstellen aldus luiden: In het pauselijk gebied een algemeene volksstemming over den wensch, om met Italië vereenigd te worden, niet echter te Rome zelf; die plaats wordt een soort vrije stad, onder de opperheerschappij van den paus, doch met een eigen stedelijk bestuur, waarin geen geestelijken zitting hebben; de kardinalen worden prinsen van het Italiaansche rijk en uit de middelen van dien staat bezoldigd met een inkomen, dat het dubbele zijn zal van 't geen zij tot dusver genoten; de civiele lijst van den paus wordt gedragen door de onderscheidene Katholieke staten, dus ook door Italië. Die voorwaarde behoeft Pius IX alleen voor zich zelf aan te nemen, niet voor zijn opvolgers verbindend te maken; doch dan ook beloven, zich niet in ballingschap te begeven, maar Victor Emmanuel komen wijden te Florence, welke stad door het Italiaansche Parlement voor hoofdstad des rijks zal verklaard worden. Of deze schikking inderdaad voorgesteld, en alsdan aangenomen zal worden, zal welhaast blijken.
Dit van den paus en van Italië.
Wat valt er van den Turk en den Griek te melden? Ongetwijfeld, was het vroeger allerwege meêgedeelde bericht van het dempen van den opstand voorbarig. Er wordt nog voortdurend op Candia gestreden. Oude strijdgenooten van Garibaldi, zegt men, zijn het eiland binnengeslopen en zetten den weêrstand tegen den Moslimschen overheerscher voort. Aan heldendaden ontbreekt het niet. Een menigte Candioten, die zich met vrouwen en kinderen in een klooster hadden geworpen en door Turksche troepen werden belegerd, hebben, toen zij buiten staat waren zich langer te verdedigen, den heldendood gezocht in het kruit, dat ook hun vijanden meêsleepte. Als in de nevelen dier ontploffing ligt de geschiedenis der laatste weken van Candia's strijd voor onze blikken gehuld. En de sympathie, die zulk een onverschrokken daad steeds pleegt uit te lokken, laat zich ditmaal vergeefs wachten. Ditmaal moet de eenvoudige burger zich zelf het genot ontzeggen, onder het rooken van zijn pijpje, na te gaan, hoe men zich ‘in der Türkei herumschlägt.’
Zelfs Rusland doet zijn stem niet hooren ten behoeve zijner geloofsgenooten. In zich zelf teruggetrokken, houdt het zich voornamelijk met inwendige organisatie bezig. De laatste tijdingen wijzen ons vooral op Polen. De keizer schijnt het plan te hebben, de nationaliteit van dit wingewest geheel te vernietigen. Hiertoe schijnt de vestiging der Grieksche Kerk het meest geschikt. Ieder Pool, die zijn kind roomsch laat doopen, moet daarvoor schatting betalen, terwijl hij, die zijn tel- | |
| |
gen in de armen der orthodoxe Kerk werpt, een geldelijke belooning ontvangt. En om die bedoelingen nog duidelijker te doen uitkomen, heeft de regeering de overeenkomst, die in het jaar 1847 met den paus gesloten was, formeel opgezegd. 't Is waar, het Russische gouvernement had reden, vertoornd te zijn over eene pauselijke allocutie, meer dan een jaar geleden uitgesproken, waarin de behandeling der katholieke Kerk in Polen streng gegispt werd. Zoo baant men zich zelf den weg, dien men wil bewandelen.
De veroveringslust wordt inmiddels niet geheel onderdrukt. Ver weg in Azië, in Bokhara, worden landen en steden gewonnen, waarvan wij nauwelijks iets meer dan den raam kennen: breede randen aan het reusachtige kleed.
En nu van Oostenrijk en Pruisen en van het Duitsche vaderland.
‘Es giebt nur a Kaiserstadt, es giebt nur a Wien’ is het oude Oostenrijksche deuntje, dat thans ook langs Hannover's straten weergalmt. En hoeveel zoudt gij er dan willen? Misschien achttien. Want er waren in de afgeloopen maand niet minder dan achttien landdagen bijeengekomen in de gewesten, die aan keizer Frans Jozeph gehoorzamen, en elk daarvan zou wel een keizerstad voor zich zelf begeeren. Waarlijk, men duizelt, als men nagaat wat daar alzoo verhandeld, gewenscht en verlangd is. Om maar iets meê te deelen. -
De landdag van Neder-Oostenrijk verklaarde dat de scheiding tusschen Oostenrijk en Duitschland niet lang kan voortduren. De Boheemsche landdag verzet zich tegen het gebruik der Duitsche taal. De Croatische landdag verlangt voor het gewest, dat hij vertegenwoordigt, een zelfstandig bestuur. In dit protest tegen iedere aansluiting, nog niet eens aan de geheele monarchie, maar aan het naburige en deels stamverwante Hongarije, stemt de bevolking van harte toe. Toen toch onlangs te Agram het feest gevierd werd ter herinnering aan Zrinyi, die de Hongaarsche vesting Szigeth langen tijd dapper verdedigd heeft tegen den Turkschen sultan Soliman II, en haar eindelijk in de lucht heeft laten springen, werd de éénige Magyaarsche vlag, die er was ontrold, door de bevolking afgerukt en verscheurd. Oogenblikkelijk gevaar, vrees voor dadelijke onlusten, ligt misschien in al die demonstratiën niet. Vooral nu de Hongaarsche landdag zich verklaard heeft voor een antwoord op de troonrede in den geest van Deak. De gematigde partij, die hierin gezegevierd heeft, verklaart zich aldus bereid met het keizerlijke gouvernement den voorgeslagen weg te bewandelen: een algemeen bestuur voor alle gemeenschappelijke aangelegenheden, zelfstandige administratie voor de speciale belangen van elk kroonland. Die overeenstemming beneemt vooreerst alle ongerustheid voor ernstige botsing met de Hongaren. Doch, gelijk we zagen, de andere kleinere gewesten willen niets van Hongarije weten. Wat kan er dus gedaan worden voor de innerlijke eenheid van den ganschen staat?
Von Beust toont zijn goeden wil. Bezuinigingen worden gemaakt op
| |
| |
het ondersteunen van wetenschappelijke inrichtingen, en op het beheer der finantiën. De comptabiliteit wordt vereenvoudigd en daardoor tevens verduidelijkt. Met Frankrijk wordt een handelsverdrag gesloten. Maar dit alles is nog ver verwijderd van den Herculesarbeid, die den Augiasstal der Oostenrijksche geldmiddelen of liever van het Oostenrijksche onvermogen zal kunnen reinigen. Ja, waarlijk, 't is gelukkig dat er maar één zulk een keizerstaat wordt aangetroffen.
Van de kwalen, die Oostenrijks bestaan ondermijnen, treffen wij geen in Pruisen aan. 't Is waar, in het voormalige Hannover openbaart zich wat onrust. Men zingt er een lied, dat niet alleen Oostenrijk's lof verkondigt, maar ook Berlijn voor een roofnest scheldt en de Pruisische soldaten met de koekoeken vergelijkt, die eieren in de nesten der andere vogels leggen. De officieren van het vroegere Hannoversche leger maken nog niet veel toebereidselen om in Pruisischen dienst over te stappen, en worden hierin gesterkt door den ex-koning George, die weigert hen van den eed te ontslaan en nog altijd profeteert, dat hij in niet ver verwijderden tijd zal hersteld worden op den troon zijner vaderen. Blinde ziener! Hoeveel beter zou het geweest zijn, vroeger in te zien, hoe men zijn onderdanen behandelen moet, om niet door hen verlaten te worden! Al die woelingen beteekenen niets. Pruisen's gouvernement weet op zijn tijd krachtig te handelen en toont dit nu reeds. Weêrspannige officieren worden naar vestingen vervoerd, en den Pruisischen soldaat wordt de zelfverdediging niet alleen als recht toegestaan, maar als plicht voorgeschreven. Het onweêr zal bedaren. Want de bevolking heeft niets te betreuren bij het verlies van den vroegeren regeeringsvorm en zal zich dus waarschijnlijk aan geen opofferingen blootstellen om hem terug te krijgen.
Meer vrees bestaat er, dat het oude conflict tusschen de regeering en de Tweede Kamer weer zal opdoemen. Niet dan na langdurige discussiën is der regeering toegestaan de veldheeren, die zich in den afgeloopen oorlog het verdienstelijkst gedragen hebben, met geldelijke schenkingen te beloonen. Aan een comité uit de afgevaardigden moesten de namen worden medegedeeld van de bevoorrechten. Niettegenstaande deze voor de Kamer zelf geheim bleven, werd er een voorstel gedaan, om graaf von Bismarck bepaaldelijk van de dotatie uit te sluiten, dat echter maar een gering aantal stemmen kon verwerven. Behalve dien minister, noemt men onder de gunstelingen der regeering den minister van oorlog von Rhoon, en de generaals von Moltke, Herwart, Steinmetz en von Falckenstein; onder de begunstigden worden 1½ millioen thaler verdeeld. Meer verzet openbaarde zich tegen het budget van oorlog, dat alleen aangenomen werd met het protest, dat de Kamer de tegenwoordige organisatie daardoor niet wilde goedkeuren, te meer omdat in de voordracht geen acht was geslagen op de geännexeerde provinciën.
Een som bestemd tot tractementsverhooging der ministers werd bij
| |
| |
amendement overgebracht tot een vermeerdering der bezoldiging van ondergeschikte ambtenaren. Geheel verworpen werd een post voor toelagen aan geheime politiebeambten. Vele leden der liberale partij verklaarden alleen daarom eenigermate met von Bismarck te sympathiseeren, omdat hij op den geschikten tijd ook revolutionair kon handelen. De regeering van haar kant openbaart een gebrek aan tact of handelt met minder lofwaardig opzet in de zaak van den afgevaardigde von Twesten. Zij laat hem, die nu reeds in twee instantiën is vrijgesproken, weer voor het Hoogste Gerechtshof vervolgen wegens laster tegen de openbare macht, terwijl het hem volgens art. 84 der Pruisische constitutie vrijstond als volksvertegenwoordiger zijn oordeel over de regeering onbewimpeld uit te spreken. En wat wil men meer dan de onbewimpelde verklaring van den Minister van Binnenlandsche Zaken von Eulenburg, dat alleen een gevestigde staat zich de weelde eener liberale regeering kan veroorloven? 't Is ook hier de oude anecdote van den knaap, die besloot zich niet meer te water te begeven vóór dat hij zwemmen kon. Meer geruststellend was de verklaring van von Bismarck, bij het ontvangen van het geämendeerde budget, uit handen der Kamer: de Regeering zou alle wijzigingen goedkeuren, hoe zwaar het ook viel, om te toonen, dat de constitutie uit den vijfjarigen strijd ongeschonden is voortgekomen. Dit is een zegepraal voor de oppositie. Wat nu van die beide meeningen aan te nemen?
Als het gezegde van graaf von Eulenburg inderdaad de overtuiging der Pruisische regeering uitdrukt, kunnen wij ons niet veel schitterends van de toekomstige Bondsconstitutie voorspiegelen. Veel aangelegenheden van direct algemeen belang zullen vooreerst aan het bondsbestuur onttrokken blijven. Leger, munt, posterijen, handelsbetrekkingen met het buitenland worden onder Pruisens bestuur geconcentreerd. Aan de Demokratische partij wordt een bete tegeworpen in het algemeen stemrecht, dat voor de verkiezingen van het Parlement zal worden ingevoerd. Maar het Parlement zelf - zoo mompelt men - zal vooreerst maar een adviseerend collegie blijven, terwijl de uitvoerende macht zal berusten bij een raad, welks leden benoemd worden door de souvereinen, die tot den bond behooren. Al deze meeningen zijn echter nog niet meer dan gissingen, daar het plan der Bondsconstitutie nog besproken wordt door de afgevaardigden der verbonden staten, thans te Berlijn bijeengekomen.
Hoe die regeling ook moge uitvallen, de Noord-Duitschers zullen er voorloopig mede te vrede zijn. Geduldig hebben zij gewacht en gehoopt op eenheid. Als bij verrassing is die wensch nu onlangs voor een groot deel verwezenlijkt. Even geduldig zullen zij op een meer liberalen wind wachten en inmiddels zich laten voortdrijven op den stroom, waarop zij nu eenmaal zijn ingescheept, wat dezen zomer voor Pruisen verkregen is, loopt geen gevaar.
Zoo denkt er ook de Fransche keizer over. Of schuilt er niet veel
| |
| |
Prussophobie onder de nieuwe militaire organisatie, die Frankrijk in staat moet stellen, om bij het uitbarsten van een oorlog, terstond een geoefend leger van 1.200.000 man op de been te brengen? Jaarlijksche lichting, staand leger en reserve, alles moet daarvoor een belangrijke uitbreiding ondergaan. 't Is overbodig, hier weer in ontboezemingen te vervallen over de onheilen aan een dergelijke gewapende maatschappij verbonden. Wie beseft niet, dat al die honderd duizenden van handen voor de nijverheid verloren zijn en zich terugtrekken in de maag ten wier behoeve reeds Menenius Agrippa het behendig gevonden sophisme opdischte. Dat bovendien het bezit van een groot leger nog tot andere onberaden stappen verleidt, bewijst de Mexicaansche expeditie. In Maart '67 zal zij zijn afgeloopen zonder eenig gunstig gevolg. Het moge ook al edel geweest zijn, de bewoners van Mexico te hebben willen begiftigen met de voordeelen van een geregeld staatsbestuur, men ziet wederom de bevestiging van den regel, dat weldaden niet opgedrongen moeten worden. Het moge ook al staatkundig slim geweest zijn, aan de Americaansche republiek een monarchalen nabuur te hebben willen verschaffen, die in staat zou geweest zijn, haar in toom te houden, welk belang had Frankrijk daar meer bijzonder bij dan b.v. Engeland? Maar als men veel regimenten heeft, moet men hun ook van tijd tot tijd wat te doen geven. Want men treft ze zeldzaam die vorsten, die zooals de vader van Frederik den Groote, zuinig zijn om van hun met zorg bijeengegaarde manschappen werkdadig gebruik te maken.
Over den toestand van den ongelukkigen Maximiliaan heerscht voortdurend onzekerheid. Uit al de tegenstrijdige berichten, uit het stilzwijgen der Fransche bladen schijnt wel te volgen, dat de wanhopige vorst in zijn plan om het omtembare keizerrijk te verlaten, door den Franschen opperbevelhebber de Bazaine of den gezant de Castelnau verhinderd is. Zijn tegenwoordigheid wordt vereischt, zoolang nog een Fransch soldaat op Mexicaanschen bodem staat. Zoodra toch het Fransche leger ophoudt als hulptroepen van keizer Maximilaan te ageeren, wordt de eer der grande nation betrokken bij iedere beleediging den minsten Zouaaf aangedaan. En zoodoende zou Napoleon gebracht worden tusschen den hamer en het aanbeeld, een oorlog voort te zetten, die van begin af impopulair was, of den nog meer impopulairen misslag begaan van de Fransche eer ongewroken te laten. In het voorloopig verblijf van Maximiliaan ligt nu nog de eenigste uitweg, totdat Mexico geheel is opgegeven. Ja, opgegeven voor zoover de menschelijke blik kan doordringen. Treurig lot, dat bijna al de gewezen Spaansche coloniën in de Nieuwe wereld tot eeuwigdurende tweedracht en regeeringloosheid heeft gedoemd.
Hoeveel verkwikkender is het niet, onze oogen Noordwaarts te richten, naar die door de natuur zoo veel minder kwistig bedeelde gewesten, waar daarentegen de bewoner des te meer zijn nijverheid ontwikkelt en
| |
| |
zijn koel, gezond verstand aanwendt! Canada, Nieuw-Brunswijk, Nova Scotia, met het onherbergzame New-Foundland, zij zullen weldra een statenbond gaan vormen, die vooreerst nog onder de vleugelen van Old-England, wellicht eens zal bestemd zijn, een tegenhanger te worden, van de reusachtige republiek, die zich ten zuiden van den St. Lawrence uitstrekt.
Dat geen zonden in het staatsbestuur begaan worden, die niet vroeg of laat haar straf meêbrengen, leert ons thans ook Groot-Brittanje. Te midden van zooveel bloei, van zooveel rust en van een zooveel belovende toekomst, verspreidt de spookverschijning der Fenians van tijd tot tijd een huivering over de anders zoo geruste gemoederen.
Wat eens aan Ierland is misdreven, het wordt geboet door die angsten, die waarschijnlijk nooit zullen veranderen in een werkelijken strijd tegen oproerige onderdanen of roekelooze aanvallers. Want gelukkig is ook de gevestigde Ier bevreesd voor de socialistische Fenians, gelukkig is ook de Iersche katholiek vijandig gezind tegen de ongodsdienstige samenzweerders. Doch reeds erg genoeg, dat een deel des rijks in buitengewone omstandigheden is verplaatst, dat arrestatiën en bespiedingen onrust in de gemoederen strooien, en dat militaire krachtsontwikkeling ook hier noodig is, om op alle eventualiteiten voorbereid te zijn.
Wat daarentegen een goed bestuur voor gevolgen heeft, welk een flinken volksgeest dat voortbrengt, hebben wij kunnen opmerken bij de monster-meeting ten behoeve der parliamentary-reform gehouden op 3 December. Een vergadering van 30,000 personen tot de arbeidersklasse behoorende, een gewoel van zeker meer dan 100,000 uit alle standen der maatschappij, zulk een menschenmassa op de been gebracht, om staatkundige ontwerpen te bespreken en staatshervormingen te bevorderen, en dan geen enkele ongeregeldheid, geen hand, die persoon of goed heeft beleedigd, geen mond, die regeering of vertegenwoordiging heeft beklad. Zou men niet met den dichter willen uitroepen: für den freien Menschen erzittert nicht!
Op de meeting zijn de drie volgende besluiten aangenomen: 1o. De vergadering verwerpt de beschuldiging tegen den arbeidersstand in de jongste zitting van het parlement ingebracht, als zoude hij zich onverschillig betoonen ten opzichte der staatkunde, bepaaldelijk voor zoover de hervorming van het kiesstelsel aangaat; en werpt in de krachtigste termen van zich af de beschuldiging van omkoopbaarheid en dronkenschap, die veeleer de gebreken van andere maatschappelijke klassen plegen te zijn. 2o. De vergadering brengt een votum van dank aan Gladstone voor zijn pogingen tot een reformbill, aan Bright, aan Stuart Mill en andere parlementsleden, doch in het bijzonder aan Bright voor de standvastige en krachtige ondersteuning, die hij aan dat deel der bevolking schenkt, dat wel belast, maar niet vertegenwoordigd wordt. 3o. Een dank aan lord Ranelagh, die zijn park welwillend tot het houden der meeting heeft afgestaan.
| |
| |
Men moet zich daarvoor herinneren, dat eenige maanden geleden kwestie was gerezen tusschen het volk en de regeering, in hoe ver het houden van meetings op pleinen, die tot publieke wandelingen bestemd zijn, geoorloofd is. Om dit conflict thans te voorkomen had een conservatief parlementslid, lord Ranelagh, de verstandige edelmoedigheid het groote park bij zijn woning, Beaufort-house, aan de ontwerpers der volksvergadering aan te bieden, die daarvan volgaarne gebruik hebben gemaakt.
Voor de wenschelijkheid van hervorming in het kiesstelsel zelve bewijst de gehoudene volksvergadering niet veel. De Londensche, nog minder de Engelsche arbeidersstand, wordt niet door 30,000 personen uitgemaakt; van de verklaringen in Beaufort-park gedaan kan men nog niet besluiten tot den algemeenen volkswil. De regeering houdt zich ook zeer rustig, en laat nog niets van hare plannen hooren. Bright zal het echter bezwaarlijk bij het verrichte kunnen laten. Even als voor dertig jaren bij den drang tot afschaffing der invoerrechten op het graan, zal hij moeten volhouden. Doch is de onderneming thans niet gevaarlijker? Het herscheppen van de vereenigingen der handwerkslui en fabrieksarbeiders in staatkundige clubs is op den duur toch gevaarlijk en kan op een helling voeren, waarop het lastig zou worden, de vaart te stuiten. Voor onpractische plannen, zoo als algemeen stemrecht, de bevoegdheid der vrouwen tot kiezen, worden nu en dan wenschen geuit. 't Is te hopen en te verwachten, dat het gezond verstand der Britsche natie en het wijs beleid van regeering en parlement zullen zorgen dat die wijzigingen tot stand komen, waarvan de noodzakelijkheid gebleken is, het Lager Huis zoodoende een werkelijke vertegenwoordiging van het volk mag heeten, en Engeland alzoo wederom aan het verwonderd Europa leere, welke fenixaanleg er in zijn staatsinstellingen huisvest.
Dit is ongeveer de stand der voornaamste vraagstukken en verwikkelingen, die op het oogenblik de europeesche volken bezig houden. Het ontbreekt hun noch aan de dwalingen noch aan de verwachtingen die volgens Duitschland's grooten dichter en denker noodig zijn, om het leven aan den gang te houden. ‘Wer nicht mehr hofft, wer nicht mehr irrt, der lasse sich hegraben.’ Hiervan uitgaande kunnen wij onze maatschappij nog een lang leven voorspellen.
Hoorden wij aldus buitenslands de oude themas slechts wat gevarieerd voordragen, niet veel anders klonk het ook op Neêrlands dierbren grond. De nieuwe Tweede Kamer is bijeengekomen, heeft reeds enkele ontwerpen van de regeering behandeld en aangenomen, doch tot een gedachtenwisseling van staatkundigen inhoud is het nog niet gekomen. Dit is o.a. verhinderd door het besluit der regeering, genomen op voordracht der afdeelingen van de Tweede Kamer, om wegens het nabij zijnde einde des jaars de begrooting voor het nieuwe eerst na 1 Januari ter hand te nemen, en voorloopig de uitga- | |
| |
ven en middelen met credietwetten te regelen. Bij de behandeling der definitieve begrooting voor '67 zal er zeker wel gelegenheid zijn, de verschillende meeningen omtrent 's lands verdedigingsmiddelen en omtrent het bestuur der koloniën te vernemen. Vooral het laatstgenoemde punt zal van groot belang worden, nu als opperlandvoogd over Ned. Indië heerschen zal een staatsman, die in de beginselen van Indische politiek verre van overeenstemt met zijn voorganger en die reeds als minister van Koloniën met hem in conflict is gekomen. Krachtens bepalingen van het Regeerings-reglement van Nederlandsch-Indië had de gouverneur-generaal Sloet van den Beele in Januari l.l. een besluit genomen, waarbij van 1 Januari 1867 af de persoonlijke diensten en gedwongen leveringen der Javaansche bevolking, zoo ten behoeve van Europeesche ambtenaren als van inlandsche hoofden, zouden zijn afgeschaft. Eenige maanden later werd de heer Mijer minister van Koloniën en nam een besluit, waarbij de uitvoering van bovengenoemden maatregel voorloopig geschorst werd; doch de gouverneur-generaal, nu op zijn beurt gebruik makende van een hem toekomende bevoegdheid, weigerde het besluit van schorsing vooreerst af te kondigen. Hoe zal 't nu met het intreden van het nieuwe jaar gaan? Onze tegenwoordige regeering, in koloniale politiek homogeen met den nieuwen
gouverneur-generaal, die als minister zich niet met de afschaffing der persoonlijke diensten kon vereenigen, zal ook nu den maatregel van den heer Sloet wel niet billijken noch doorzetten. Intusschen berust op 1 Januari misschien het opperbeheer over Indië nog in handen van den waarnemenden gouverneur-generaal, den vice-voorzitter van den raad van Indië, wiens houding wij in dezen moeten afwachten. Het gewicht van den maatregel voor de bevolking van Java en Madura springt ieder in het oog. Doch ook voor het prestige van ons gezag is het bekend worden van dergelijk wankelen en hinken op twee gedachten niet zeer heilzaam. De menschelijkheid en het recht schijnen voorts te pleiten voor den maatregel van gouverneur-generaal Sloet, die ongetwijfeld ten tijde van het nemen van zijn besluit genoegzame kennis van Indische toestanden had, om te weten dat de maatregel genomen kon worden zonder dat 's rijks dienst daardoor gevaar liep.
Doch bovendien hebben wij ditmaal ons buitenlandsch conflict. Ten behoeve van den Zeeuwsch Noord-Brabanter spoorweg wordt het Kreekerak afgedamd en om de vaart niet te beletten, vervangen door een kanaal, dat Zuid-Beveland doorsnijdt. Dit kanaal voldoet aan de verplichting, die wij krachtens het scheidingstractaat van '39 jegens België te vervullen hebben, om namelijk de vaart van Antwerpen naar den Rijn niet te belemmeren en bij verlegging van de bestaande vaarwaters andere te verschaffen, die even veilig, even goed en even gemakkelijk zijn. Dat het kanaal aan die vereischten beter voldoet dan het steeds aanslibbende Kreekerak is buiten kijf. Doch nu beweert de Belgische regeering, dat ten gevolge eener afdamming de watertoevoer op de Boven- | |
| |
Schelde bij Antwerpen verminderen zal en aldus de belgische scheepvaart belemmerd worden. Over de waarheid dier meening kan ik niet oordeelen. Doch schijnt het motief der tegenbedenking hoofdzakelijk te zitten in de vrees, dat na voltooiing van den ontworpen spoorweg, Vlissingen den Duitschen uitvoerhandel tot zich zal lokken en daarin Antwerpen verdringen. Betwijfeld echter moet het worden, of ook bij volkomen waarheid der bedenking, de Nederlandsche regeering verplicht is voor de bevaarbaarheid der Schelde op vreemd grondgebied te zorgen. Door zulk een verplichting, trouwens bij geen tractaat opgelegd, noch uit het volkenrecht verklaarbaar, zou geen volk op zijn eigen bodem eenig werk durven uitvoeren, zonder de toestemming zijner buren te vragen, en bij twijfel het werk moeten staken. De vaart van Antwerpen naar den Rijn en terug wordt door het kanaal niet alleen niet gedeerd maar verbeterd, dat is voldoende. Zelfs Belgische ingenieurs, die dezen zomer vereenigd met Nederlandsche deskundigen het nieuwe vaarwater onderzocht hebben, waren tot die verklaring overgegaan. En nu wil de Belgische regeering ten gevolge van het onlangs geopperde bezwaar de beslissing aan een arbitrage van drie vreemde Staten -
Frankrijk, Engeland en Pruisen - opgedragen zien! Onze regeering zal ongetwijfeld het inroepen van dergelijke beslissing verwerpen, daar zij overtuigd zal zijn, dat zij handelt naar het recht der tractaten. Het is haar niet als verwijt toe te rekenen, dat zij om alle redenen tot geschil met naburen te vermijden, de gemengde commissie van Nederlandsche en Belgische ingenieurs de werken heeft laten beoordeelen. Doch daardoor heeft zij geenszins willen te kennen geven eenigen twijfel aan ons goed recht. Het inhalen van vreemde beslissing zou natuurlijk nadeelige gevolgen hebben, want de arbitreerende regeeringen zouden alsdan ook onderwerping verlangen en haar beslissing des noods met geweld ten uitvoer moeten leggen. Bij den tegenwoordigen stand der Europeesche politiek moeten de kleine staatjes waarlijk de inmenging der groote in hun belangen niet najagen. En daarom hebben wij nog al hoop, dat ook het Belgische gouvernement liever de zaak nog eens met partijzelve zal bepraten en alsdan ongetwijfeld van zijn dwaling zal terugkomen.
H.L.D.
|
|