aansporing zijn voor vele leden der Staten-Generaal om zich met die Vereeniging in verbinding te stellen. Zij komen dan in aanraking met vele militaire specialiteiten en kunnen gemakkelijk de noodige inlichtingen erlangen, om met grond en met zaakkennis te oordeelen, over de zoo aanzienlijke uitgaven telken jare voor vloot en leger van de natie gevorderd. Zij behoeven dan niet langer te aarzelen hun stem uit te brengen, wanneer men spreekt over schadelijke vestingen of er gelden worden gevraagd voor kustverdediging of legerorganisatie.
Maar ook voor andere Nederlanders dan leden der Kamers is het nuttig dat zij weten hoe het mogelijk zal zijn eenmaal, zoo noodig, Nederland te verdedigen; wat daartoe vereischt wordt, en welke offers de natie zich daarvoor moet getroosten.
Kleinzieligheid zal dan wijken en gewillig zal men geven wat gevraagd wordt, overtuigd dat het noodig en nuttig is en dat de vrijheid, welke we in ons land genieten, wel eenige opoffering waard is.
Een jaar werkzaamheid regtigt om een oordeel uit te brengen over de wijze waarop de Vereeniging ter bevordering van de krijgswetenschap dit doel tracht te bereiken.
Een korte opgave der gedrukte verslagen van het jaar 1865/66 dunkt ons het meest geschikt om van die werkzaamheid een denkbeeld te geven.
De behandelde onderwerpen zijn de volgende:
Bestemming van het Nederlandsche leger in onze dagen, door den heer J.W. van Sijpestein.
Krijgskundige beschouwingen over het Deensche leger tijdens zijne jongste oorlogen, en terugblik op het Nederlandsche, door den heer P.G. Booms.
Bestemming der Nederlandsche marine, door den heer J.L. Nierstrasz.
Beschouwingen over de verdediging van Denemarken in 1864 door den heer Stieltjes.
Denkbeelden over de verdediging van Java, door den heer Weitzel.
De vereeniging van het Nederlandsche leger in Europa met dat in Indië is noodig, en op eene eenvoudige en weinig kostbare wijze tot stand te brengen, door den heer W. Boers.
Over oorlog, staande legers, militie en volkswapening, door den heer Roorda van Eysinga.
Wij vermeenen de door ons gedane vragen, bij het begin van dit schrijven, toestemmend te kunnen beantwoorden. Er bestaat behoefte in Nederland aan eene vereeniging als de thans te 's Hage opgerigte, en zoowel de geleverde verslagen als de naamlijst van leden toonen genoegzame levenskracht om het beoogde doel te bereiken.
De vorige minister van oorlog, heeft men ons gezegd, was niet ingenomen met die Vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap. Dit verwonderde ons niet, we verwachtten niets anders na de beruchte circulaire.
We vertrouwen, dat deze minister een andere gedachte koestert. Geen