De Tijdspiegel. Jaargang 23
(1866)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 516]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Daags voor de inlijving bij Pruisen.
| |
[pagina 517]
| |
hoofd’; en haalt dan weder de eigen woorden van Frederik den Groote aan: ‘S'il s'agit des vues politiques d' acquisition qui conviennent à cette monarchie, les États de la Saxe sont sans contredit ceux qui lui conviendraient le mieux, en l'arrondissant et lui formant une barrière par les montagnes qui séparent la Saxe de la Bohême, et qu'il faudrait fortifier. Il est difficile de prévoir comment cette acquisition pourrait se faire. La manière la plus sûre serait de conquérir la Bohême et la Moravie, et de les troquer avec la Saxe; soit enfin que cela pût s' opérer par d' autres trocs ou des possessions du RhinGa naar voetnoot(*), en y ajoutant Juliers ou Berg, ou de quelque façon que cela se fasse. Cette acquisition est d'une nécessité indispensable pour donner à cet État la consistance dont il manque.’ Tot Nederland terugkeerende voegt de schrijver er bij: ‘Misschien herinnert een onzer geschiedvorschers zich iets omtrent vroegere veroveringsplannen tegen Nederland. De Pruisen hebben een goed geheugen.’ (Iets dat men in verzoeking zou komen te vergeten, wanneer Pruisen ook dezen raad van Frederik den Groote getrouw in acht neemt: ‘De geheimhouding is eene wezenlijke deugd, zoowel in de staatkunde als in de krijgskunst.’) ‘Immers, in het laatst van de vorige eeuw, rakelden zij eene schuldvordering tegen ons op, die meer dan drie eeuwen oud was’. (Nieuwe Spectator, 1866, Sept.) Van de verovering van Duitschland door Julius Caesar zegt Hegel, dat hij het hart van Europa ontsloot. Van de wereldheerschappij van Karel den Groote zegt F.C. Baur, dat zich daarin voor het eerst het bewustzijn openbaarde 't welk Duitschland had van zijne roeping om eene wereldhistorische rol te spelen en zich aan de spits der volken te stellen om hen te leiden op den weg der beschaving. Lees Karl von Rottecks Weltgeschichte en de gespierde schildering die hij geeft van den strijd der Duitsche keizers met de pausen, die beide hoofdmachten der Middeleeuwen, lees de nationale fierheid, waarmeê hij zich vermeidt in ‘die Zeit der Hoheit des Reiches’ en zie hoe goed de stijl van den duitschen geschiedschrijver zich leent om de triumfen te schilderen door de helden zijner geschiedenis behaald in de botsing der wereldmachten. Diezelfde Rotteck noemt de Hervorming den krachtigsten zoon der krachtige zestiende eeuw. En welke gebeurtenis, na de schepping van het christendom, kan vergeleken worden bij de verovering der gewetensvrijheid? Welke gebeurtenis heeft zoozeer de nieuwe geschiedenis beheerscht? Zeker, wij betreuren het dat in die schoone eeuw, toen alles herleefde en ook de staatkundige vrijheid zoo fier het hoofd opstak in den Boerenkrijg, de vrijheidsgeest der boeren in hun bloed is gesmoord. Wij betreuren de bevangenheid der Hervormers in het beoordeelen dier groote beweging. Sedert werd de geestelijke ontwikkeling des volks in het keurslijf der schriftgeleerdheid geklemd, sedert werd die bron van godsdienstige inspiratie gestopt die | |
[pagina 518]
| |
slechts ontspringen wil aan het natuurlijk gevoel des harten en de intuïtien van den geest; sedert werd het juk der vorstelijke willekeur verzwaard, de volksgeest neêrgetreden; het bonte gewoel der staatkundige vrijheid vervangen door de doffe eentoonigheld van den kerkelijken sleur. Van nu af aan kon de bezieling die de godsdienst verjongen moest niet meer voortkomen uit den boezem der Kerk; vrijdenkers moesten de banden verbreken waarin het godsdienstig leven dreigde te smoren en tot een mummie te verdroogen. En, knarsende dissonant! de Kerk moest van een atheïst (maar toch weêr een Duitscher!) de weldaad aannemen van een Leven van Jezus, waarmeê het nieuwste tijdvak der theologie geopend en de weêrspannige godsdienst gedwongen werd den humanen tijdgeest te gehoorzamen. Zeker, wij kunnen niets zeggen om de majesteit der godsdienst te redden, wanneer men ons spottend wijst op Duitschlands Kerk en hoogescholen die knielend de hand kussen van von Bismarck. Maar dat toch de geest van Lessing en Schiller, van Kant en Hegel geheel onmachtig zou geweest zijn ontkennen wij. Wij gelooven dat Kuno Fischer de waarheid beter heeft gevoeld, toen hij zeide, dat de maagd van Orleans en Wilhelm Tell, nadat zij onsterfelijk leven hadden gekregen in den boezem van Schiller, Duitschlands zonen bezield heeft toen zij de vrijheid heroverden op de slagvelden van Leipzig en Waterloo. Is de wijsbegeerte niet de wereldwetenschap? Wie heeft eene geschiedenis der wijsbegeerte behalve Duitschland? En welke wetenschap heeft zich aan de wedergeboorte kunnen onttrekken, die de duitsche wijsbegeerte den menschelijken geest heeft doen ondergaan? Het is waar, er bleef eene schreeuwende wanverhouding tusschen Duitschlands onbetwiste hegemonie op het gebied der wetenschap en zijne in de windselen der kindsheid ingebakerde staatkunde. Zulk eene wanverhouding kon niet worden hersteld dan door iets wat de Duitschers noemen: Durchbruch. Een enkele bliksemslag moest de feilen van eeuwen herstellen. Zoo ergens dan is hier het woord van een' reuzengeest, wederom een Duitscher, Jean Paul, van toepassing: ‘De oorlog is de keizersnede der menschheid, hij verlost de gemoederen met geweld.’ Er is in den roem iets bedwelmends. De geest der verovering is een onverzadelijke honger. De aanspraak op de hegemonie van Europa brengt even als iedere souvereiniteit de behoefte mede om de verworven macht te bevestigen en uit te breiden. Maar wat zeker is, wat zoowel een stelregel van Pruisens regeering als het populair streven der natie is, dat is om eene vloot te verkrijgen. En als men er dan eens koloniën bij had! Men heeft te recht opgemerkt dat le génie militaire iets anders is dan le génie de la guerre maritime. Frankrijks keizer heeft door eene plotselinge krachtsinspanning aan Frankrijk eene ontzachelijke vloot geschonken, maar heeft hij daarmede ook een volk van zeelieden | |
[pagina 519]
| |
geschapen? Dat weet men beter. Maar het genie van het Nederlandsche volk is juist op zee in zijne kracht. En ik geloof dat Pruisens eerste minister, die zooveel bewijzen van doorzicht heeft gegeven, het even goed weet als wij. Het is overigens duidelijk dat wie eene vloot wil hebben ook matrozen moet hebben. De schrijver van het statistisch gedeelte van het ‘Aardrijkskundig en statistisch woordenboek van Neêrlandsch Indië’ maakt de opmerking dat het der moeite waard zou zijn te onderzoeken, in hoeverre de verachting die wij ons door onze koloniale politiek hebben berokkend deel heeft aan de vijandschap van vreemde volken en de oorlogen waarin wij gewikkeld zijn geworden. En deze opmerking geeft wel stof tot nadenken. Er is eenigen tijd geleden veel rumoer geweest over een gerucht dat de Belgische regeering getracht zou hebben om met ons gouvernement een begin van onderhandelingen aan te knoopen over den afstand van Borneo. Het toen door onze dagbladen gemaakte spektakel heeft zeer duidelijk den stand onzer staatkundige ontwikkeling uitgedrukt. Van onze pers is gezegd, dat zij ‘òf veil òf giftig òf tandeloos’ is. Ik heb dan ook fatsoenlijke lieden zich hooren beklagen over de philisterachtige wijze, waarop onze couranten de wereldgebeurtenissen bespreken. De heer Busken Huet noemde ons volk een burgerlijk volk, en de wrevel, die in zijne recensiën doorstraalt, is zeker voor een goed deel gekeerd tegen den huisbakken geest onzer nationale producten. Ik wijs op dien geest omdat hij in dadelijken strijd komt met een' anderen geest, waarvoor ons orgaan nog weinig ontwikkeld is en die toch bij het beoordeelen onzer internationale betrekkingen niet verwaarloosd mag worden. Ik zal trachten dien anderen geest wat nader te doen kennen. Ik bedoel den humanen, den wereldburgerlijken geest. Het was die geest die in den jongsten strijd om de handhaving der Noord-Amerikaansche Unie de Noordelijken bezielde, toen zij van de Zuidelijken terugkeer in het oude statenverbond eischten. De Amerikanen zijn burgers der nieuwe wereld. Zij hebben het oude Europa achter zich gelaten. Zij willen geen vast land, verdeeld in ijverzuchtige Rijken die elkander in een altijddurenden gewapenden vrede bedreigen, zij willen het vrije handelsverkeer door geen slagboomen en belemmerende banden hebben gestremd, zij willen de beste krachten der burgers en de hulpmidden des lands niet verkwisten aan die nuttelooze uitgaven, zij willen in hun geheel blijven om zich onverzwakt te wijden aan de behoeften van het onderwijs, aan de kunsten des vredes. Daarom konden zij niet dulden dat een ijverzuchtige nabuur aan hunne grenzen verrees. Daarom moest de heerschappij verblijven aan de ééne Unie, aan het groote broederlijke Statenverbond. Dit is een echt modern beginsel en het heeft gezegevierdGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 520]
| |
Diezelfde geest heeft Frankrijk en Engeland geleid toen zij door hunne vloten het kloosterachtige China noodzaakten om zijne afzonderingspolitiek te verlaten en zijne havens te openen voor den wereldhandel. Waren de aanleidingen of voorwendsels voor dien oorlog rechtvaardig? Heeft Engeland er een goed gebruik van gemaakt door met zijne kanonnen den weg te banen voor zijn ziel- en lichaamdoodend gif, de opium? Ja, zoo mag men op zedelijk standpunt vragen, heeft een volk aldus het recht om aan een ander volk de wet te stellen? Al die vragen wijken voor eene hoogere overweging. De wet der beschaving beheerscht de geschiedenis. En wie in zijn nationaal egoïsme eene staatkunde aanneemt die in strijd is met de belangen der menschheid die wordt door den stroom medegesleept of door de overmacht verpletterd. Toen Rome de beschaving der oude wereld bewaarde en de barbaarsche nieuwe wereld nog niet gevormd was, was het billijk dat Rome de hegemonie van Europa had. Maar wat beduidt de armzalige invloed dien in onze eeuw het kerkelijk Rome op de wereld uitoefent (walgelijke aperijen die het de onkundige menigte als godsdienst aanpreêkt!) vergeleken bij de stralen van licht die Frankrijk uitschiet, bij de krachtige grepen die het doet tot herstel van het Europeesche evenwicht? Het is dus billijk dat Romes paus door Frankrijks keizer wordt onttroond. En zij het verwijt der Ultramontanen dat Napoleon III de Judas is die den heiligen vader met een kus verraadt niet ongegrond, zij Napoleon's schaakspel met den heiligen stoel een voorbeeld van het spreekwoord: à Jésuite Jésuite et demi - die verwijtingen kunnen deze wet der geschiedenis niet verijdelen: waar de kracht en de wijsheid is, daar is ook de heerschappij. En zou die Napoleon het dulden dat de vernedering bleef voortduren die de weêrwraak van Europa bij het Weener congres aan zijn rijk en dynastie had opgelegd? Het was in de orde der natuur dat Frankrijk, 't welk ten prijs zijner eigene bloedige barensweeën voor Europa de ketenen der middeleeuwen brak waarin de volken bedolven lagen, ook in den oorlog en de staatkunde aan het oude Europa zijne overmacht deed gevoelen. Napoleons wereldveroverende oorlogen en dynastiënomkeerende staatkunde waren slechts de symbolische waarheden van den tijdgeest. De fransche omwenteling had hare waarheid in de overstrooming van Europa. De europesche reactie dreef den stroom in zijne bedding terug. En in de vrees der reactie decreteerden de goden van het oude Europa op het Weener congres, dat de dynastie Napoleon voor het vervolg onmogelijk zou zijn, dat Nederland en België tot één rijk vereenigd in het noorden tot een' voormuur tegen Frankrijk zouden strekken, dat de Rijnprovinciën een' zwaren gordel om Frankrijks lendenen zouden slaan, dat Oostenrijk het overwicht zou hebben in Italië om de veroveringszuchtige natie uit het zuiden in ontzag te houden. | |
[pagina 521]
| |
Zoo decreteerden de goden van oud-Europa. En in 1832 bombardeerde de maarschalk Gérard met 60,000 Franschen de citadel van Antwerpen en scheurde België en Nederland van één, zoodat de noordelijke voormuur was gebroken. En in 1853 herrees een Napoleontisch keizerrijk, en sedert zagen allen naar de Parijsche sphynx, allen letteden op de oogen, op het murmelen der lippen van het politieke orakel om de naaste toekomst te weten. En in 1859 schreef de derde Napoleon in zijne vanen: Italië vrij tot aan de Adriatische zee! en wierp de Oostenrijkers er uit. En werd ook het programma niet volledig uitgevoerd, zoodat bij den vrede van Zürich en Villafranca Venetië en de vierhoek in handen der Oostenrijkers bleven, wat hebben wij in de laatste dagen zien gebeuren? Italië is toch vrij geworden tot aan de Adriatische zee, Venetië en de vierhoek hebben toch de eenheid van Italië voltooid. En wat deze uitkomst vooral werkwaardig maakt is het dwaze krijgsplan en onzinnige gedrag der Italianen dat door RüstowGa naar voetnoot(*) aan de bespotting is prijsgegeven. Zoo waar is het, dat zelfs de misgrepen en het wangedrag der belanghebbende en uitvoerende partij de wet der geschiedenis niet kunnen tegenhouden. De orde der natuur, het evenwicht der krachten herstelt zich tot iederen prijs. De groote idee der beschaving vervolgt haar' weg. Le soleil achève sa course et la lumière va son train (Bossuet). Éd. Laboulaye zegt dat als men uit den grooten hoop der individuen hoofd voor hoofd beschouwt, men in den regel slechts zelfzucht, kleine drijfveeren, nietige belangen en hartstochten vindt, maar dat de groote volken alle eene groote idee vertegenwoordigen. Hij merkt verder op dat men in het woelen der partijschappen en in de stroomingen van den tijdgeest altijd een streven ontdekt in het belang der waarheid en vrijheid, een streven dat ten laatste de overhand behoudt. En te dezer plaatse mag tevens het woord van Victor Hugo herinnerd worden, dat het onmogelijk is om op het uurwerk des tijds den wijzer terug te zetten. Men heeft n.l. gevraagd: hoe is in onzen tijd het despotisme van Napoleon en het willekeurig oorlogsgeweld van von Bismarck nog mogelijk? En dezelfde Laboulaye merkt op dat in Napoleons centralisatie-systeem zich een richting van Frankrijks geschiedenis voltooit, die slechts overwonnen kon worden nadat zij zich tot hare uiterste consequentie had ontwikkeld; die richting is de overgebleven zuurdeesem der antieke staatkunde, het geloof aan de noodzakelijkheid van het alvermogen des staats. Napoleon verwezenlijkt slechts de begoocheling, waar het geheele volk in deelde. En de dwaling kan slechts geboet worden nadat zij voldragen is. Maar door zijn centralisatie-systeem meester van de eenheid der krachten van Frankrijk heeft Napoleon tegenover de kleingeestigheid der nationale staatkunde het voorbeeld van eene europesche staatkunde gegeven. Hij heeft de vrijheid van Italië, zoo | |
[pagina 522]
| |
lang door Oostenrijks looden voet neêrgetreden, tot nieuw leven doen ontwaken, en Italië's nationaliteit, door Rome's universalisme tot eene woestijn gemaakt, in hare rechten hersteld. De oude wereld is belichaamd in Rome's hierarchie. Dat is de oude hydra, de eeuwige vijand van vrijheid en beschaving. Zij maakte den bloei der volken, de ontwikkeling van iedere gezonde staatkunde, de vestiging van alle staatkundig evenwicht onmogelijk, en die hydra den kop verpletterd te hebben is het meesterstuk der staatkunde, waarvoor alleen een Napoleon in staat was en waarvan in de geschiedenis de wederga niet bestaat. Nog staan wij voor een onopgelost vraagstuk. De Rijnprovinciën zijn het woord, waar de europesche belangstelling het vraagteeken achter plaatst. Of Frankrijk den dikken gordel hem door het Weener congres om de lendenen gesmeed wel levendig gevoelt? Of Napoleon III die de schim van zijn oom over zoo menige nederlaag gewroken heeft, na met Rusland en Oostenrijk afrekening te hebben gehouden, Pruisen misschien vergeten en de schim van Blücher met vrede zou laten? Maar wat is dan de raison d'être van Pruisens heerschappij over de Rijnprovinciën? Toen vorst Metternich op het Weener congres aan lord Castlereagh in het oor fluisterde: Geef de Rijnprovinciën aan Pruisen, dan krijgt het kwaden handel met Frankrijk, toen prikkelde hem de daemon van Oostenrijks verraderlijk antagonisme, de booze geest van oud-Europa; maar hij wist niet wat hij deed. Pruisen werd in tweeën gescheurd, Pruisen werd in het oosten en westen met de bescherming van Duitschland belast, Pruisen werd boven al de duitsche staten, door zelfbehoud gedwongen, zich verantwoordelijk te stellen voor de weerbaarheid van Duitschland, Pruisen voelde meer dan al de anderen de onhebbelijkheid van den loggen Duitschen Bond. En door eene enkele machtdaad heeft Pruisen zijne gescheurde deelen tot één verbonden, zijn verraderlijken antagonist uit den Duitschen Bond geworpen en de middelen veroverd om zijne verantwoordelijkheid te dekken. Dat het in den roes der veroveringen, in plaats van de Rijnprovinciën aan Frankrijk af te staan tot loon zijner vriendschappelijke staatkunde, veeleer op nieuwe annexatiën belust is verwondert niemand. Maar de Parijsche sphynx heeft eenige woorden gemurmeld die na den afloop der tentoonstelling eene nieuwe katastrophe doen vermoeden. Maar is het ook in Pruisens belang om te wachten? De groote bewegingen van den geest der menschheid en wereldburgerlijke staatkunde worden geprikkeld door den hartstocht van nationaal en persoonlijk egoïsme. Maar een klein, onzedelijk en weerloos volk, dat zich in zijne huisbakken politiek zoo inspint, dat het voor de wendingen eener grootschere staatkunde oog noch oor meer heeft, en dat zich met kleinburgerlijke philisterij driest in den weg stelt van de eischen der beschaving, zulk een volk wordt een hinderpaal en struikelblok. Wij spraken van het spektakel over Borneo. Men zal aan België den naam van een fatsoenlijk volk niet kunnen ontzeggen. Door zijne | |
[pagina 523]
| |
schitterende journalistiek geeft het mede den toon aan de publieke opinie in Europa. Het gewicht van zijne stem wordt door de europesche staatsmannen gezocht. Het geeft het voorbeeld van een vurig constitutioneel leven, van een vurig liberalisme, dat stout den strijd aanvaardt met den boozen geest der oude wereld die zich belichaamt in de huichelarij van het ultramontanisme. En om alleen dit nog te zeggen, het voorziet door eigen eerlijken arbeid in zijne staatsbehoeften. Van Nederland moet de getuigenis anders luiden. Onze journalistiek, onze concessiën aan kloosters en roomsch-geestelijk onderwijs zullen wij nu maar laten rusten; maar op de vraag: Hoe voorziet Nederland in zijne staatsbehoeften? hebben wij de keus tusschen tweeërlei antwoord. Jonkheer van der Wijck zegt: gij zijt de roovers en dieven der Javanen, Des Amorie van der Hoeven zegt: gij zijt de bedeelden der Javanen. Nederland weet en beaamt dit. Er is geen smaad dien het niet gehoord en gewillig aangenomen heeft. Het heeft van den smaad een mantel gemaakt, waarin het zich te slapen legt, en dien het aantrekt als het aan zijn dagelijksch werk tijgt. Het weet nu eenmaal dat de schande het loon der zwakheid is. Het zegent de gerechtigheid en ondergaat zwijgend zijn lot. Maar België weet dit even goed als onze censoren het weten. De jonge belgische leeuw scheen ook reeds eenmaal niet ongenegen, zich eens met den afgeleefden Nederlandschen leeuw te meten. Bij gelegenheid van de questie der afdamming der Ooster-Schelde vond de jonge leeuw goed zijne tanden eens te laten zien. De minister die het geschil met de Nederlansche regeering besprak besloot zijn speech met de woorden: ‘dat er voor België nog geene redenen waren om tot strenge maatregelen over te gaan.’ En nu de questie over Borneo. Wie de zaak met zijn grof gezond verstand beoordeelt voelt dadelijk den onzin, dat een eiland, grooter dan Frankrijk, zoo rijk aan hulpbronnen, zoo schoon als Borneo, aan Nederland moet behooren, opdat Nederland er eenige wachtpostjes hebbe, opdat als het hem goeddunkt een Nederlandsch ambtenaar de billijke aanspraken der inlandsche souvereinen willekeurig vertrede, en het Nederlandsch gouvernement verklare dat zijne majesteit vordert om het onrecht van zijn ambtenaar door wapengeweld te bekrachtigen. Dan ontstaat de Banjermasinsche oorlog. De Nederlanders laten hunne zonen hun bloed storten voor dien zotten oorlog, de arme inlanders worden natuurlijk onmenschelijk getuchtigd, en ons Hoog gezag wordt hersteld. Wij zijn geleerd om dit voortreffelijk te vinden. Maar zooveel gezond verstand is er bij onze zuidelijke broeders wel om te denken: ‘Wat zouden wij dat eiland toch beter kunnen beheeren dan die hollandsche..........’ Enfin! ofschoon de ernst des tijds mij verbiedt om veel verschooning te gebruiken durf ik toch niet wel het woord te noemen, waarmeê ik onze natie bij gelegenheden als deze, heb hooren bestempelen. Waar ik nu zulk een humaan, kosmopolietisch, liberaal en redelijk | |
[pagina 524]
| |
streven zich zie openbaren, een poging om de orde der natuur, het evenwicht der krachten te herstellen, daar schud ik het hoofd als ik aanstonds onze journalistiek de Turksche trom hoor roeren en een poolsch rumoer maken als zou er een aanslag gesmeed worden tegen de majesteit van het rijk. Oostenrijk heeft in der tijd ook zoo tegengesparteld. En hoeveel beter zou het gedaan hebben wanneer het bij tijds Venetië vrijwillig had afgestaan. Waarlijk, met huisbakken politiek, met kleinburgerlijke philisterij houdt men de wet der geschiedenis, de eischen der beschaving, de veroveringen eener wereldburgerlijke staatkunde niet tegenGa naar voetnoot(*). Wij keeren tot Pruisen terug. De stribbeling is reeds begonnen. Trouwens de aanleiding lag voor de hand. Luxemburg, Limburg, de betrekking tot den ouden Duitschen Bond hadden den weg voor de gewenschte rusie reeds gebaand. Dat de Kölnische Zeitung het als een axioma poneert dat de nieuwe Noord-Duitsche Bond de erfgenaam is van den opgelosten Oud-Duitschen Bond, dat Nederland eenige millioenen betalen moet om Limburg los te maken van Duitschland, een verband dat ons niets dan lasten heeft opgeleverd, dat zij de mogelijke tegenwerpingen van Nederland voorloopig beantwoordt met een sarcasme, dat volmaakt gelijkt op het cynisme van omgekochte bladen, wat is daarvan de ernstige zijde? Dat de Aachener Zeitung eene ironische karakteristiek geeft van ons malaise en al onze zwakke punten zoo nauwkeurig opgeeft dat er niets aan te verbeteren valt - wat is daarvan de beteekenis? Dat onze couranten slechts gif hebben voor landgenooten die niet van hare partij zijn en geene tanden voor den buitenlandschen bedreiger wil ik nu niet betreuren. Wel is waar heb ik mij vermeid in de fiere taal van het Brusselsche blad, La Liberté, in antwoord op de Allg. Norddeutsche Zeitung, die met het oog op het verschil van taal, in bedekte termen had te kennen gegeven dat de Vlamingen niet ongunstig gezind zouden zijn voor een eventueele annexatie. ‘Indien de Allg. Nordd. Ztg.’ - antwoordt daarop de brusselsche Liberté - ‘zich verbeeldt, dat zij met haar beroep op de verwijdering tusschen de beide Belgische rassen aanhangers zal winnen - wij zeggen niet voor de Pruisische, minder nog voor de Duitsche, maar voor de Bismarcksche zaak, dan antwoorden wij, namens de Vlaamsche bevolking, welke zij schijnt te willen bewerken en te vleien, dat zij zich schromelijk bedriegt. Die bevolking buigt niet voor het succes; zij is begaafd met eene groote massa gezond verstand en een krachtig gevoel van recht. De moorddadige uitvindingen van een geweermaker, hoe uitnemend overigens, zijn in hare oogen niet het laatste woord der beschaving. Dat de heer von | |
[pagina 525]
| |
Bismarck en de onwaardige dagbladschrijvers, die hem verdedigen, zich beroemen op de hecatomben van Sadowa en de roemrijke daden van het pruisische leger te Frankfort, op de schandelijke uitoefening van het recht van verovering; laat hen de wonderen van het naaldgeweer, de verlaging van den geest en het geweten vieren, enz.... maar althans geen aanspraak maken op onze achting. Het staat niet aan hen om zich met discussiën bezig te houden, trouwens van vriendschappelijken en broederlijken aard, tusschen twee fractiën van eene vrije natie, die, in weerwil van hare voornamen van Vlamingen en Walen, nimmer zullen vergeten dat zij, zooals de dichter zegt, den familienaam dragen van Belgen.’ Zoo spreekt een volk dat een goed geweten en eene reden van bestaan heeft, een volk dat de vrijheid waardig is en besloten heeft zijn onafhankelijk volksbestaan met goed en bloed te verdedigen. Dat wij zulk eene pers niet hebben behoort tot de teekenen des tijds die onzen toestand kenschetsen en ons naderend lot verkondigen. Wat zouden wij ook antwoorden, wanneer diezelfde Nordd. Ztg. van Nederland verklaart dat het een krachteloos leven leidt en zich niet anders kan staande houden dan door zijne koloniale saldo's, maar dat de moderne handelsgeest aan die schandelijke monopoliën wel spoedig een einde zal weten te maken? De wijsgeer kan daarop slechts antwoorden door zijne nederlandsche nationaliteit uit te trekken en als mensch te erkennen: ‘God heeft na de verbreking van het fransche juk met Nederland eene laatste proef willen nemen. Om in zijne lankmoedigheid nog eenmaal aan zijne zedelijke onmacht te gemoet te komen, gaf Hij hun in Raffles het verheven voorbeeld van een landvoogd, die de koloniale staatkunde bevrijdde van de kluisters van het eigenbelang en dienstbaar maakte aan de menschelijkheid. Maar te vergeefs! Nederland heeft Raffles verguisd en zich weder gebogen voor den Mammon. God gaf hun nogmaals een Belg tot leermeester, du Bus de Ghisignies, die hun den moed trachtte in te boezemen om de vrijheid te verwerven en het lage handelsbelang te verachten, maar wederom te vergeefs! Door den Mammon geprikkeld stookte Nederland den Java-oorlog aan, dien het smoorde in bloed en verraad. Maar de Nemesis bleef niet achter. België ontrukte zich aan de Nederlandsche heerschappij die niet waardig was te heerschen. In plaats van het oordeel te erkennen begon Nederland van dien tijd af de menschenoffers voor den Moloch meer dan ooit te vermenigvuldigen en dankte den Moloch voor de millioenen die hij tot belooning van zijne trouwe onderdanen in hunne schatkist deed vloeien. Nederland zond die dankzeggingen op in de tempelen van den Vader van Christus, den Vader der menschen. Nogtans zond Hij hun nog altijd profeten en martelaars voor de waarheid. Maar zij lieten hen verhongeren en in den vreemde zwerven. De Kerk bekreunde zich niet om de zonden des volks. Eene vernieuwing der godsdienst, die moderne theologie heette, was eigenlijk | |
[pagina 526]
| |
een verouderd Rabbinisme. Het zifte de feilen uit van historieschrijvers van twee- en drieduizend jaren oud en hielp het Nederlandsche volk de kemelen zijner dagelijksche zonden met gemak en zonder wroeging te verteren. Zwakke pogingen tot koloniale hervorming eindigden in miskramen. Want de gelddienst die zich kleedde in den mantel der godsdienst had den wortel van het volksleven doen kwijnen. In de jongste parlementaire krisis werd veel geschreven en gewreven; maar kamer, ministers, dagbladen, kiezers, academiën, hooggeleerde adviezen alles scheerde over de oppervlakte. En zoo daaronder nog een volksgeest sliep, was geen gevaar bij machte den slaper te wekken. Ook de roffel der pruisische trommen zal hem slapende vinden. En als Nederland eene provincie van Pruisen zal geworden zijn, zal het zelf niet weten wat er gebeurd is. Maar de Javanen zullen het ondervinden, en de menschelijkheid zal juichen.’ Gaat dan voort, politici! u te bedwelmen aan den zwijmelkelk der partijschap! Gaat voort het volk te bedwelmen door de betoovering der schriftgeleerdheid, Kerk en Hoogeschool! Gij hebt de volksopvoeding voltooid. Oogst wat gij gezaaid hebt: een volk zonder geweten, zonder eer, zonder kracht om de vrijheid te gebruiken, zonder begeerte haar te bewaren, zonder moed haar te verdedigen. Alles is rijp voor de laatste katastrophe. Het land ligt open en bloot voor den veroveraar. Voor 25 jaren werd in Nederland het achterlaad-geweer uitgevonden, door Limburg Stirum. Stieltjes lichtte de uitvinding toe, maar niemand lette er op. Sinds een kwart-eeuw predikte hij de voorwaarden onzer weerbaarheid. Maar hij oogstte het loon der profeten. Naar Java gezonden om den bewoners de weldaad van spoorwegen te schenken, moest hij zijn genialen arbeid zien verknoeien, en al zal eerlang het zedelijk bankroet der knoeiers en het materiëel bankroet van de slachtoffers (zie de berichten der jongste mail van de Java-bode) hem ook wreken, daarmede wordt zijn werk niet hersteld, de schuld zijner ballingschap niet geboet. Het is dan ook zeker weder de stem des roependen in de woestijn, wanneer de hoofdredacteur van het Vaandel zegt: ‘Alleen algemeene medewerking van het volk kan goedmaken de nalatigheid der achtereenvolgende regeeringen, die in de laatste kwart eeuw onze weerbaarheid tot een lager peil lieten dalen, dan waartoe ze, (met het oog op de weerbaarheid onzer buren) in de slechtste tijden der oude republiek ooit gedaald is.’ De Roo van Alderwerelt besluit zijn artikel: ‘Nederland bij een oorlog tegen Pruisen’ aldus: ‘Gaan wij verloren, gaat onze onafhankelijkheid te niet, de schuld zal denkelijk alleen aan ons zelven, aan onze flauwhartigheid, aan ons onverstand en onze onverschilligheid te wijten zijn, en wel verre van roemvol te sneven, zullen wij met schande te gronde gaan. En voor een volk, gelijk voor den enkelen mensch, is niet het ongeluk, maar alleen de schande doodelijk. On se relève du malheur, on ne se relève jamais de la honte’. | |
[pagina 527]
| |
Over onze marme velt hij hetzelfde ongunstige oordeel. Er valt dus licht genoeg op den toestand. En het buitenland komt die lichtstralen versterken. De handwerkers hebben te Genève een congres gehouden om zelve maatregelen te nemen tot verbetering van hun' toestand. In Engeland hoort men gedurig van meetings van tusschen de honderd- en tweemaal honderdduizend man om hervorming te eischen in het kiesstelsel. De fiere Bright is hun tolk. Door den werkmansstand invloed op de verkiezingen te verzekeren, wil hij hun den weg banen om het Engelsche volksonderwijs te verbeteren. ‘Tegenwoordig’, zegt de heer Bright, ‘ligt de groote hinderpaal in de godsdienstige moeielijkheid. Het volk dat nu de zaak in handen heeft en haar tot een besluit kon brengen, doet niets dan redetwisten over catechismus-vragen, over de 39 artikelen des geloofs, en over hetgeen zij noemen conscience-clauses. Zij hebben het allen druk met een of ander van deze uitgedroogde beenderen af te pluizen, terwijl de groote massa des volks onverzorgd wordt.’ Help u-zelven! dat tooverwoord der Engelsche natie is een doode letter voor eene ‘nation éteinte.’ En wanneer het klapwieken van den pruisischen arend die boven onze hoofden zweeft de macht niet heeft die het woord van Jona aan de Ninevieten had, dan moet de wijsgeer een laatsten lichtstraal werpen op den toestand, opdat wij na het verlies van ons volksbestaan althans hulde doen aan Gods rechtvaardigheid en belijden: wij hebben het verdiend!
24 October 1866. P.S. Men heeft in de couranten reeds gelezen dat Pruisen garnizoen concentreert te Emmerik. - De kennisgeving dat de betrekkingen tusschen de hoven van Berlijn en 's Hage volkomen bevredigend waren is natuurlijk voorafgegaan. Als de heer von Bismarck meent dat Holland nog noodig heeft in slaap gewiegd te worden, dan overschat hij ons. Dit is op nieuw bevestigd toen onlangs de Provincial Correspondenz de Nederlandsche regeering ernstig waarschuwde te zorgen dat de Luxemburg-Limburgsche questie voor Nederland niet de Sleeswijk-Holsteinsche questie werd en de Nieuwe Rotterdamsche Courant daarop antwoordde met eene redeneering over recht en onrecht (zie haar nummer 13 November.). Onwillekeurig dacht ik aan eene fabel, toegeschreven aan een boer uit de Ardennen en in ieder geval een Belg, die ik ten gerieve mijner lezers hier overschrijf: L'Ane Constitutionnel.
Qui le croirait? plongé dans l'idéologie,
L'âne mâchait de la philosophie.
Gâté par des livres nouveaux
Et peut-être par des journaux
Libéraux,
Dans les vallons, sur les côteaux,
promenait sa liberté superbe,
| |
[pagina 528]
| |
Bien convaincu que tous les animaux
Ont sur les chardons et sur l'herbe
Des droits égaux.
‘C'en est fait, disait-il, un nouveau jour éclaire
Et nos étables et nos bois;
Les baudets affranchis ont recouvré leurs droits,
Et si je veux ici faire entendre ma voix
Nul ne peut m'empêcher de braire.
Quel siècle! et que je plains les ânes d'autrefois!’
Tandis qu'il pérorait, de la forêt voisine
Sort soudain un vieux loup qui n'avait pas dîné,
Et qui lestement s'achemine
Vers le publiciste étonné.
‘Despote altier et sanguinaire,
Lui cria le grison, que viens-tu faire ici?
Nous ne craignons plus l'arbitraire,
Et le règne des loups est passé, Dieu merci!
En vain ton regard me dévore,
Tout âne est désormais protégé par la loi;
Si parfois l'on nous mange encore,
Il faut qu' on nous dise pourquoi’.
‘Ce discours, dit le loup, est fort juste en substance,
Mais d'un pareil raisonnement
Il ne faut pas presser la conséquence
Pour me réduire à l'abstinence.
Les temps ne sont pas mûrs, ils viendront sûrement,
Et je te croque uniquement
Par mesure de circonstance.’
Von Bismarck gaf een bewijs van zijn gewoon doorzicht, toen hij een staatsman, die hem in der tijd eenige bedenkingen maakte over zijn willekeurig gedrag jegens het Huis der afgevaardigden, antwoordde: ‘Ik ken dit volk, het moet op fransche wijze geregeerd worden.’ En het zal wellicht spoedig blijken dat zijne woorden nog van uitgebreider toepassing zijn. Althans onlangs verhaalden ons de couranten, dat de hoogleeraren Buys en Vissering, die zich in de laatste krisis met de pen zoo dapper hebben geweerd, voor de opgedragen candidatuur der Tweede Kamer bedankten. | |
[pagina 529]
| |
bewees dat zij zijn troon wilde redden; verbeeld u eene volksbeweging zoo als in Engeland van honderdduizende menschen, die blijk geven dat zij Nederlanders willen blijven, dat zij de vrijheid in Indië willen vestigen en hun verbond met God oprichten tegen een buitenlandschen veroveraar - |
|