De Tijdspiegel. Jaargang 23
(1866)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 490]
| |
Suum Cuique.
| |
Een christen onder de schriftgeleerden.De strijd tegen Pierson schijnt - wij leven snel - reeds ver achter ons te liggen. Wij zegenen dien strijd. De geesten zijn wakker geworden; menigeen heeft zijn overtuiging gelouterd, bevestigd, gehandhaafd. Woorden zijn er gesproken, ja, vol bittere gal en andere vol zoet venijn; maar woorden ook van geest en leven, die niet ledig tot den spreker zullen wederkeeren. De heer Roorda van Eysinga, predikant op een verloren post in Limburg, heeft, naar aanleiding van Pierson's geruchtmakenden stap, een reeks van brieven openbaar gemaakt over de KerkGa naar voetnoot(*), en dezer dagen die reeks besloten met zijn twaalfden brief. Maar die brief is zoo zonderling, zoo ontheologisch, zoo onfarizeesch, zoo geheel afwijkende van de manier der schriftgeleerden, dat zelfs de redactie van Nieuw en Oud, die zich modern dunkt, de verklaring heeft noodig geacht, dat zij noch haar vaste medearbeiders (de heer Roorda van Eysinga behoort tot de losse) zich verantwoordelijk achten voor de bijzondere meeningen des schrijvers. Er is dan ook aanleiding tot verbazing, er is meer dan voldoende reden tot bezorgdheid. Men denke eens: De schrijver behandelt in dien brief, niet de brandende kwestie van supranaturalismus of antisupranaturalismus; hij geeft niet af op het wondergeloof; | |
[pagina 491]
| |
de echtheid van het Johannesevangelie bestrijdt hij niet; 't is, of hij al het schoolstof uit de plooijen van zijn profetenmantel geschud heeft. Want als profeet treedt hij op, ontdekkend en beschamend, kastijdend en geeselend, stormend en donderend - en dat niet tegen de zonden van Israël, niet tegen de gruwelen vóór 18 of 20 of 30 eeuwen geschied; ook niet tegen de burgermans-zondetjes van onze dagen; maar hij, de predikant die over teksten kwezelen moest en vromelijk leuteren over dierbare geloofswaarheden, hij, wettig en grondwettig tot politieke onmondigheid gedoemd, hij durft spreken over politiek; over onze politiek; over onze koloniale politiek; en die koloniale politiek durft hij afkeuren, bekampen, brandmerken; de politiek, die ons in een goede dertig jaren ruim 500 millloen opbragt; de politiek, die ons in staat stelde om met het zweet der bruinen de zwarten vrij te koopen en spoorwegen aan te leggen van ingehouden arbeidsloonen; de politiek van het Batig Slot tast hij aan; en dat in naam van het christendom; de politiek van rottingslagen en volksverloop, van hongersnood en heerendiensten. Neêrlands onschendbare en vruchtbare adat wordt aangetast; de dwaasheid verkondigd, dat geregtigheid een volk verhoogt en de zonde een schandvlek is der natiën. En die boetgezant in 't hairig kleed, hij steunt niet op de politieke partijen; hij doet een beroep op de Kerk, die 't met belijden en ontduiken, op de leeraars die 't met twisten en veroordeelen, op de gemeente, die 't met tractaatjes- en brochures-lezen zoo druk hebben. Vox clamantis in deserto! We willen wel orthodox zijn, en heel veel handhaven; of ook wel modern en alles afbreken, tot onzen God toe; maar - doen den wil des hemelschen Vaders? Ook wel, als 't maar niet zoo lastig was en zoo duur!Ga naar voetnoot(*) | |
Gereduceerde christenheid.Een verrassende ontdekking is dezer dagen gedaan door den heer P. van Bemmelen, als schrijver over 't onderwijs bekend. Verschilt hij in meer dan één opzigt van den heer Groen van Prinsterer, minder, naar 't schijnt tot zijn eigen dan tot anderer verbazing, blijkt het, dat hij op één punt volkomen homogeen is met het beroemde partijhoofd. Katholieken en orthodox- of oud-Protestanten zijn de éénigen, die Groen als Christenen erkent. De heer van Bemmelen verklaart zeer naïfGa naar voetnoot(*): ‘en mijns inziens teregt’. Mijns inziens teregt - waarom? De heer van Bemmelen heeft het niet noodig geacht, zijn gevoelen ook maar met een enkel woord te motiveren. Toch ware dit voor sommigen niet geheel overbodig geweest. Nog altijd zijn er, die de Grieksche Kerk, de Doopsgezinden en Remonstranten (om geen anderen te noemen) onder de Christenen plegen te tellen; die Groen van Prinsterer en Doedes, hoe ver zij ook van het orthodoxe of oud-protestantisme afwijken, geen plaats ontzeggen in de rei der Christenen; die voor de Apostelen, ja, voor Christus zelven een plekje vragen op christelijken bodem, waar zij hunnen voet kunnen nederzetten: en toch heeft men van de éénen zoo min als van de anderen ooit in goeden ernst beweerd, dat ze Katholiek of oudprotestant waren. Misschien dat ook Scholten en Opzoomer nog eenigen prijs stellen op den Christennaam. | |
[pagina 492]
| |
Aan al die pretensies is nu voor goed een eind gemaakt. Als onchristenen zijn allen gevonnisd door den heer Groen van Prinsterer, en in hoogste ressort heeft de heer P. van Bemmelen die uitspraak bekrachtigd bij vonnis - zonder motieven. Wat men de zaken toch vereenvoudigen kan! |
|