wezen........ 't Is nu eenmaal niet anders; een fijne opmerker als Thackeray moet wel onophoudelijk stuiten op zelfbedrog, of wilt gij een zachter woord, op zelfmisleiding; hij moet met zijn scherp kritisch oog wel gedurig het onwaarachtige, het huichelachtige en zelfs schijnheilige doorzien, dat in den omgang van menschen met menschen dagelijks voorkomt; en als hij het teekent is hij waar, is hij oprecht, want hij sluit zich zelven volstrekt niet uit, hij zedemeestert niet du haut de sa grandeur morale; neen, hij praat met u over Pendennis, over uwe, over zijne eigen gebreken en laat het aan u zelven over de toepassing te maken.
En wie zou de moeder van Arthur, wie zijne pleegzuster niet lief, niet goed, niet bijzonder lief en bijzonder goed kunnen vinden? Gij en ik, lezer! hebben eene moeder gehad of nog, en eene zuster of zusters... O wij vinden de onzen uitstekend, engelachtig, boeken vol zouden wij over hare deugden kunnen schrijven; maar daarom juist vinden wij trekken van onze moeders in Helena, van onze zusters in Laura, daarom juist zeggen wij onder het lezen gedurig: ‘precies zoo als mijne lieve moeder zou gezegd hebben!’ ‘net zoo zou mijne zuster gedaan hebben’.... en aan de personen in de geschiedenis van Pendennis zou niets goeds zijn? Make dit een zwartgallige menschenhater wijs aan wie naar hem luisteren willen!... Ik ben het met Lindo eens: ‘zoo gij werkelijk Thackeray verstaat, (ik onderstreep) zult gij uit zijne betooverende bladzijden waarlijk geen menschenhaat of verachting maar louter menschenliefde leeren’ en voeg er bij: indien gij u zelven nog niet kent of begrijpt, zal Thackeray u leeren door te dringen tot in de diepst verborgen schuilhoeken van uw eigen nog vaak zoo zelfzuchtig hart. Zeker zult gij, door hem voorgelicht, er wat vinden, dat gij niet gezocht, niet verwacht hadt; en als gij wilt, kunt gij hiermede uw voordeel doen. Vooral is het zaak u zelven eens te beproeven op het punt van snobism. Ik durf dit te eer u aanraden omdat het juist geen ergerlijke zonde, geen onfatsoenlijke ondeugd is, waaraan beschaafde menschen, zoo als wij, zich niet schuldig maken, waarover men in ordentelijk gezelschap niet spreekt en wij ten opzichte van ons zelven ook niet behoeven te worden ingelicht. Neen, wat Thackeray met dit onvertaalbare Engelsche woord bedoelt behoort juist tot de hedendaagsche beschaving, 't is er een gevolg, 't is er in zekeren zin een deel van. Meer te schijnen dan men is, zich tot een hoogeren stand in de maatschappij op te werken, er de
allures van aan te nemen, zich te verheffen op de gunst van hen, die op den socialen ladder hooger staan dan wij - zoo als Amédée Pichot zegt: ‘la sotte admiration pour l'aristocratie, pour les titres, le rang, la mode, la richesse, etc., est du snobisme,’ en ‘celui qui admire vulgairement les choses vulgaires est un snob’. ‘Toute admiration servile’ - zoo vervolgt hij - ‘est un acte de snobisme, ou pour citer un vers bien connu qui traduit mieux encore l'axiome de Thackeray:
‘Un sot trouve toujours un plus sot qui l'admire.’
Niet waar lezer, uw buurman of uw vriend of deze of die uwer kennissen, een snob in folio, mocht wel eens opmerkzaam gemaakt worden op zijn bespottelijk pochen op zijne voorname connexies en Mevrouw Die of Juffrouw Die op de airs die zij zich geven..... En gij dan? En ik?..... O lezen wij Pendennis en recommandeeren wij deze lectuur aan wie ons vragen naar goede romans. Hier is stof tot amusement te over; wie van Arthurs eerste liefde leest en er zich niet mede amuseert, is niet te amuseeren; hier is zedekunde zonder zedeprekerij, godsdienst zonder theologie, gevoel zonder sentimentaliteit, satyre zonder bitterheid, humor, echt Engelsche humor zonder jacht op aardigheden, die niet aardig zijn, hier is...... ‘een der schoonste werken’ - zegt Lindo in zijne voorrede - ‘op het gebied van de romanlektuur, die hij ooit in handen genomen heeft, of in handen nemen zal.’
Stond die zelfde voorrede als aankondiging in een of ander onzer tijdschriften,