De Tijdspiegel. Jaargang 23
(1866)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |||||||||
Staatkunde en geschiedenis.Proeve van beantwoording van enkele volkenregtelijke questiën, in verband met de onzijdigheid van den staat.Obwohl die Praxis der Staatsmänner die Leitung übernommen hat, so hängt doch die Wirksamkeit des Völkerrechts hauptsächlich davon ab, dasz seine Grundsätze und Grundgedanken von der öffentlichen Meinung gekannt und gebilligt werden und dasz das öffentliche Gewissen darüber aufgeklärt werde. Een uitstekend Engelsch publicist, wiens brieven in de ‘Times’ eene algemeene bekendheid hebben, en die ook in de Vereenigde Staten (niettegenstaande de minder hartelijke gezindheid aldaar jegens Engeland) hoog wordt geschatGa naar voetnoot(*), zegt dat er in onzen tijd geene vragen zijn, welke de algemeene aandacht dieper bezig houden dan die, welke van de regten en pligten handelen der onzijdige natiën tegenover de oorlogvoerende Mogendheden. Sommige dier vragen zijn, gelukkig, opgelost en uitgemaakt, zoodat daaromtrent geen redelijke twijfel meer kan bestaan, (zoo als dit door Historicus o.a. meesterlijk bewezen wordt ten opzigte van het geoorloofde van den contrabande-handel binnen neutraal gebied); doch vele dier vragen zijn niet zoo eenvoudig, noch vrij van dubbelzinnigheid, en echter is het van het hoogste belang, dat men zich een grondig en duidelijk begrip van die questiën vormeGa naar voetnoot(†). Vele onderwerpen betrekkelijk de neutraliteit, b.v. contrabande, blokkade, toelating van oorlogschepen in onzijdige havens, onschend- | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
baarheid van het neutraal gebied, zijn, althans in de hoofdtrekken, volledig bekend; wederom treft men er nog andere aan, waarover schier in het oneindige kan worden geredeneerd, doch die, òf van minder practisch belang zijn, òf voorloopig althans in het belang der onzijdigen zijn opgelost, en waarvan eene herhaalde opzettelijke beschouwing slechts overbodig mag worden genoemd. Wat dit laatste betreft, wijzen wij op den regel: ‘vrij schip vrij goed,’ waarvan de geschiedenis in alle werken van Volkenregt breedvoerig wordt behandeldGa naar voetnoot(*). De questie is door de Parijsche declaratie van 16 April 1856, ten voordeele der neutralen beslist; welk nut kan er nu verder in gelegen zijn de, reeds zoo dikwerf, uiteengezette argumenten, voor of tegen de verdedigers quand même van de beweerde regten der neutralen, te herhalen? Evenmin als omtrent de exterritorialiteit der koopvaardijschepenGa naar voetnoot(†), zal men het in deze en meer andere vragen ooit eens worden; voort te gaan met nog meer theoretische beschouwingen omtrent dergelijke punten van Volkenregt te geven, dunkt ons tamelijk overbodig te zijn, vooral wanneer, gelijk b.v. bij de questie ‘vrij schip vrij goed’ een boven alle verwachting gewigtig resultaat voor de onzijdigen verkregen is. In onze eeuw zijn meer en meer de regten der neutralen erkend, en de oorlogvoerenden zullen, zoo wij hopen, steeds meer doordrongen worden van de noodzakelijkheid, ook in hun belang, om aan de neutrale natiën, zoo min mogelijk, de nadeelige gevolgen van den krijg te doen ondervinden; maar deze natiën zijn niet minder verpligt, aan den anderen kant indachtig te zijn aan de pligten die op haar, tegenover de oorlogvoerende Mogendheden rusten en om niet, door partijdigheid of onedel winstbejag van particuliere personen de veiligheid van den Staat en de voordeelen der neutraliteit in de waagschaal te stellen. Het is juist op het terrein der verpligtingen, die op de onzijdigen rusten, dat zich moeijelijke vragen voordoen, waarvan het van practisch belang is, zoo mogelijk, de beantwoording te beproeven, eensdeels omdat sommige dier vragen tot dusver door weinige schrijvers opzettelijk behandeld en nog niet bepaald opgelost zijn, en ten andere omdat onzekerheid daaromtrent gelegenheid geeft om de verpligtingen der neutraliteit te ontduiken, door een algemeen beroep op regt of vrijheid voor de neutralen, terwijl op die wijze de regten der oorlogvoerenden in de meeste gevallen worden miskend en de onzijdige Staat zich aan de grootste gevaren bloot stelt. Wij hebben ter behandeling hoofdzakelijk die onderwerpen van Volkenregt gekozen, welke ter sprake gekomen zijn tijdens de Engelsch- | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
Amerikaansche geschillen van 1861 en volgende jaren, en zulks om de volgende reden. Het Volkenregt berust grootendeels op gewoonte; ja deze is een der hoofdbronnen en grondslagen dier wetenschap. Onze uitstekende landgenoot Bijnkershoek laat het Volkenregt hoofdzakelijk steunen op de gewoonte (usus) en de rede (ratio), waardoor bepaald wordt in hoever de beginselen van het Natuur-regt op het Volkenregt kunnen worden toegepast: ‘jus gentium quale sit et unde sit, quibus regulis contineatur et quas distinctiones patiatur, integris libris pertractatum estGa naar voetnoot(*). Non erravererit, qui veteres juris auctores secutus id esse dixerit, quod ratione praeeunteGa naar voetnoot(†), inter gentes servatur, si non inter omnes, inter plerasque certe et moratiores. Duo igitur ejus quasi fulcra sunt ratio et usus’Ga naar voetnoot(§). Even als reeds Grotius sprak van het ‘placuit gentibus’, schrijft ook Bijnkershoek: ‘ita placuisse omnibus vel plerisque gentibus, ex quo solo censetur jus gentium’Ga naar voetnoot(**). Onder de nieuwere schrijvers hecht vooral Wildman een groot gewigt aan gewoonte en gebruik der volkenGa naar voetnoot(††), en de schrijver in de Noord-Amerikaansche Review zegt: ‘international law is nothing else than the practice, the usages of nations’. Dit gaat wel wat al te ver; maar ofschoon het V.R. ook nog op andere gronden rust, zoo mag evenwel niet worden ontkend, dat de gewoonte en het gebruik onder de voornaamste behooren. Hieruit volgt dat, naarmate in den loop der tijden de gewoonten der volken veranderen, ook het Volkenregt, welke vastheid men ook aan sommige hoofdbeginselen overigens wil en moet toekennen, in menig opzigt gewijzigd wordt. Nieuwe regten en pligten zijn, door den invloed der toenemende beschaving der laatste eeuwen, op volkenregtelijk gebied in het leven geroepen, en veel van hetgeen vroeger nog onzeker was, kan thans als gevestigd en aangenomen worden beschouwdGa naar voetnoot(§§). Daarom is de keus van onderwerpen tot den jongsten tijd betrek- | |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
kelijk, voor hem die over volkenregtelijke vragen schrijven wil, volkomen geregtvaardigd. Immers reeds Bijnkershoek schreef: ‘ut mores gentium mutantur, sic etiam mutatur jus gentium. Atque inde est quod exempla, quod pacta gentium, quibus hic utor, maluerim depromere ex recentiori quam antiquiori memoria; quia enim, quae hie scribo, ad usum pertinere volui, major ratio erat habenda nostri, quam veteris aevi’Ga naar voetnoot(*). Uit dit oogpunt beschouwd is de tijd van den Noord-Amerikaanschen burgeroorlog van groot gewigt voor de kennis der regten en verpligtingen der onzijdige, zoowel als der oorlogvoerende natiën, en de Amerikaansche Staats-secretaris Seward schreef dan ook aan den Amerikaanschen minister te Londen: ‘the principles which shall regulate the maritime conduct of neutral states hereafter, are quite likely to be settled by the precedents which arise during the present civil war.’ De schrijver van het aangehaald artikel in de Noord-Amerikaansche Review heeft uit de diplomatieke correspondentie, gedurende gezegden oorlog, tusschen zijne Regering en die van Groot-Brittannië en Frankrijk gevoerd, getracht aan te toonen, welke regels ten opzigte van de regten en verpligtingen der neutralen, (voor zooveel betreft de gewapende schepen der oorlogvoerenden, die zich in onzijdige wateren bevinden) vastgesteld zijn en als tegenwoordig aangenomen kunnen worden beschouwd, terwijl hij de nog niet uitgemaakte questiën tot dat onderwerp betrekkelijk bespreekt en zijn gevoelen daaromtrent uiteenzet. De regten der neutralen zoekt hij duidelijk te maken door het aanhalen van voorbeelden van hetgeen de Vereenigde en de Geconfedereerde Staten hebben toegestaan, terwijl, om de verpligtingen der neutralen aan te wijzen, aangevoerd wordt wat Engeland en Frankrijk als regt der oorlogvoerenden hebben beschouwd. Eindelijk wordt ook nog op de gedragslijn der Vereenigde Staten in 1793 gewezen; want, gelijk de Amerikaansche publicist te regt opmerkt: ‘when lord StowellGa naar voetnoot(†) in the belligerent, maintained the same rule that judge Story did in the neutral nation, that rule has been thought well established; and now when the U.S. have been a party to a war, and England has claimed to maintain a strict and impartial neutrality, whatever rules have stood the test of this change of position may be accepted without hesitation.’ Hij komt tot het besluit, dat Engeland en Noord-Amerika, met uitzondering alleen van de questie der uitrusting van gepantserde schepen als de ‘Alabama’, in Britsche havens het onderling eens zijn omtrent de volkenregtelijke questiën, die zich bij de toelating van vijandelijke oorlogschepen in neutrale havens voordoen. | |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
Wij achten die methode zeer aanbevelenswaardig, met dien verstande evenwel, dat het gezag en de gevolgen der gewoonte ons niet schijnen van dien aard te wezen, dat hierdoor zou worden uitgesloten de beoordeeling en de kritiek der gewoonte door toepassing van het ander, door Bijnkershoek zoo zeer geprezen element, namelijk de ‘recta ratio’ (reason of the thing); vooral niet, wanneer de gewoonte nog door geene zeer langdurige praktijk is bevestigd, zoo als dit met de onderwerpen van Volkenregt, die behandeld zijn bij gelegenheid der Engelsch-Amerikaansche geschillen, het geval is. Wij wenschen in de volgende bladzijden eenige beschouwingen mede te deelen omtrent die questiën van neutraliteit, voornamelijk naar aanleiding der evengemelde geschillen, welke voor Nederland van practisch belang zijn. De questiën van Volkenregt en van buitenlandsche staatkunde genieten in Nederland het voorregt niet van het onderwerp van veler wetenschappelijk onderzoek uit te maken; zelfs worden zij in het algemeen niet veel besproken in dagbladen en tijdschriften. Er bestaat bij ons weinig belangstelling in dit gedeelte der staatswetenschappen; en toch achten wij het van belang dat vragen en onderwerpen, waarbij de neutraliteit en veiligheid van den Staat dikwerf, door eene verkeerde behandeling van zaken, op het spel kunnen worden gesteld, onderzocht worden en dat men, zoo mogelijk, trachte tot een besluit te komen omtrent hetgeen in dit of dat geval te doen staat. Wacht men daarmede tot dat zulk een geval zich, flagrante bello, voordoet, dan is het dikwijls te laat, of wel men neemt een overhaast en ondoordacht besluit. Het is daarom, dat wij met alle bescheidenheid deze proeve van beantwoording van sommige belangrijke volkenregtelijke questiën in het licht geven. Andere meer bevoegde beoefenaars van Volkenregt mogen, zoo wij hopen, wat beters leveren; indachtig aan het ‘et in magnis voluisse sat est’, hebben wij vermeend naar gelang onzer zwakke krachten, eenen pligt te moeten vervullen. De questie der kaapvaart is gedurende den Amerikaanschen burgeroorlog niet ter sprake gekomen, daar geen der partijen gebruik gemaakt heeft van schepen, welke door de onzijdigen als kapers zijn beschouwdGa naar voetnoot(*). De gewapende schepen der Separatisten zijn (ofschoon de Noordelijken ze als zeeroovers wilden aangemerkt hebben) als oorlogschepen beschouwd en behandeld. De Engelsche Regering heeft zelfs, o.a. aangaande de beruchte Alabama, uitdrukkelijk verklaard: ‘That as regards the character of the Alabama, that vessel is entitled to be treated as a ship of war belonging to a belligerent Power’Ga naar voetnoot(†). | |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
Daarentegen is eene der hoofdvragen geweest die van het al dan niet geoorloofde der uitrusting, in neutrale havens, van gewapende schepen, hetzij dan oorlog- of kaperschepen, ten behoeve der oorlogvoerenden en van den verkoop van zulke schepen. De questie der uitrusting is bij ons door den heer Philipson behandeldGa naar voetnoot(*); gaarne brengen wij eene welverdiende hulde aan de zorg en duidelijkheid, waarmede de geschiedenis van het gebeurde beschreven en de argumenten der Britsche en Amerikaansche ministers, voornamelijk uit hunne laatste belangrijke correspondentie over de questie der schadevergoeding, wedergegeven zijn; niet minder lof verdient de scherpzinnigheid, waarmede de verantwoordelijkheid der Britsche Regering en hare verpligting tot schadevergoeding aan de Vereenigde Staten, uit de diplomatieke stukken bewezen en de juiste gevolgtrekkingen daaruit afgeleid zijn. Maar de volkenregtelijke questie op zich zelve is, zoo ik meen, te weinig theoretisch toegelicht en onderzocht. Het groot gewigt der zaak veroorlooft ons, ook na den arbeid van den heer Philipson, het onderwerp der uitrusting van oorlogschepen in neutrale havens nog nader te beschouwen. Naauw daarmede in verband staat de moeijelijke vraag van den verkoop van oorlogschepen door neutralen aan oorlogvoerende Mogendheden, terwijl nog enkele andere onderwerpen van soortgelijken aard toelichting vereischen. Wij vleijen ons dus een niet geheel onnoodig werk te verrigten, door eene poging aan te wenden tot beantwoording der volgende vragen:
| |||||||||
I.Is het den onzijdigen geoorloofd in hunne havens, ten behoeve of | |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
voor rekening der oorlogvoerende partijen, oorlogschepen te bouwen en uit te rusten? Zoo niet, welke middelen kunnen door de onzijdige regering worden aangewend om die daden te voorkomen, of, zoo zij geschied zijn, zoo veel mogelijk te verhinderen, dat zij aan de oorlogvoerende partijen nadeel berokkenen? Eindelijk, is de onzijdige Regering verantwoordelijk voor de schade welke, ten gevolge der verrigtingen van die schepen, door eene vijandelijke partij is geleden, en moet zij die schade vergoeden? | |||||||||
a.Men moet hier, volgens een uitnemend schrijverGa naar voetnoot(*), twee gevallen onderscheiden. Indien een schip binnen neutraal gebied gebouwd is, niet op last van of ten gevolge eener overeenkomst met de oorlogvoerende partij, maar met een of ander verschillend b.v. commerciëel doel, en dat zulk een schip op zich zelf welligt voor den oorlog geschikt, of daartoe kunnende worden ingerigt, nadat het de onzijdige haven verlaten heeft in den loop der vaart, bij gelegenheid, verkocht wordt aan een der oorlogvoerende partijen en naar de havens der laatste koers zet, onder deze omstandigheden valt dat schip in de termen der regels betrekkelijk de contrabandeGa naar voetnoot(†). De andere vijandelijke partij kan het aanhouden of wegvoeren. Tegen den onzijdigen Staat kan evenwel geene klagt worden ingebragt, dat het zijnen onderdanen dien verkoop niet verboden heeft. Hier geldt het alleen eene commerciëele operatie, en de onzijdige onderdanen stellen zich bloot aan de gevolgen van handel in contrabandeGa naar voetnoot(§). Doch de questie der contrabande houdt op de hoofdvraag te zijn en daarentegen de neutraliteit zelve van den Staat wordt geschonden, ja eene vijandelijke daad wordt gepleegd, wanneer het geldt oorlogschepen, gebouwd, gewapend of uitgerust op neutraal gebied voor rekening eener oorlogvoerende partij, ten gevolge van met deze vooraf getroffen schikkingen, (hetzij openlijk, hetzij onder bedekte of gesimuleerde vormen) b.v. contracten van verkoop, commissie, huur van werken, enz. Wij voegen er bij, dat de bouw en de uitrusting van oorlogschepen in neutrale havens ongeoorloofd zijn, al mogt er vooraf geene schikking met de oorlogvoerende Mogendheden aangegaan zijn, bijaldien die daden hebben plaats gehad met het doel om die schepen aan de oorlogvoerende partijen te leveren en te verkoopen. Dat zulke handelingen met eene opregte neutraliteit gansch en al onbestaanbaar zijn, loopt in het oog. Alle volkenregtelijke schrijvers zijn het eens, dat de uitrusting en | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
wapening, ten behoeve der oorlogvoerenden, in neutrale havens ongeoorloofd zijn, al spreken dan ook sommige meer bepaald van kapersGa naar voetnoot(*). Hetgeen toch van deze door particulieren uitgeruste gewapende schepen geldt, is nog veel meer van toepassing op oorlogschepen, voor rekening der oorlogvoerende Mogendheden zelve uitgerust. ‘La nation pacifique’, schrijft Hautefeuille, ‘qui veut conserver ses droits à la neutralité, doit veiller avec soin à ce que l'un des belligérants n'arme dans ses ports aucun bâtiment de guerre, aucun corsaire’Ga naar voetnoot(†). Is nu de uitrusting en wapening ongeoorloofd, dan moet a fortiori, gelijk Ortolan te regt opmerkt, het bouwen van oorlogschepen, onder evengemelde omstandigheden verboden zijn. De redenen liggen voor de hand. De onzijdige Staat moet zich zorgvuldig onthouden van alle partijdige, veel meer van elke vijandige daadGa naar voetnoot(§) en tevens niet gedoogen, dat het neutraal gebied geschonden worde. ‘Un Etat neutre n'est dans la guerre ni juge ni partie. Non seulement il ne doit pas se permettre à lui-même, ni à ses sujets, la moindre action qui pourrait favoriser ou aider, dans les opérations de guerre l'une des parties belligérantes, mais il ne doit pas même souffrir, de la part d'une de ces dernières, la moindre violation de ses propres droits de neutralité’Ga naar voetnoot(**). Indien men nu wilde toegeven, dat verkoop van oorlogschepen geheel vrij is (waarover later in een afzonderlijk artikel), en indien de oorlogvoerende partijen bij de onzijdigen arsenalen en havens kunnen vinden, welke hun, gedurende den ganschen oorlog, van meer dienst zijn dan hunne eigene arsenalen en havens, - daar zij buiten het bereik des vijands zijn, - indien - (gelijk het geval was met de Geconfedereerden in 1861 en later) een volk zonder marine, en welks kusten streng geblokkeerd zijn, in het buitenland eene vloot kan in het leven roepen en den handel der tegenpartij vernielen; indien een schip eene nationaliteit verkrijgen kan zonder ooit in de nationale wateren te zijn geweest, een gewapend schip tot regelmatig oorlogschip kan worden getransformeerd door eene buiten het land der oorlogvoerende partij voor het eerst verstrekte commissie, enz., zoude de Staat, die toelaat dat dit alles geschiedt, geen vijandige daad plegen? De zoogenaamde onzijdige Staat zou gevoegelijk evenzeer zijne eigene oorlogschepen kunnen verkoopen. Wil men neutraal zijn, dan geldt de regel van Bynkershoek ‘alteri non possum prodesse ut alteri noceam.’ Heeft, door de partijdige handelwijze van Engeland, de Noord-Amerikaansche | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
Regering niet onnoemelijke schade geleden, door dat de Geconfedereerden, zonder ook maar een enkel schip uit hunne gesloten havens te kunnen laten uitzeilen, in staat werden gesteld om voor honderde millioenen aan schepen der Noordelijken te vernielen en deze bovendien te noodzaken voor honderd duizenden tonnemaat van schepen te denationaliseren? Eene andere reden, die de uitrusting van oorlogschepen verbiedt, is gelegen in de onschendbaarheid van het neutraal gebied. Heeft de onzijdige het regt te eischen, dat zijn gebied door de oorlogvoerenden niet worde geschonden, en moet hij er tegen waken, ja die onschendbaarheid zelfs met geweld verdedigenGa naar voetnoot(*), evenzeer rust op hem de naauwste verpligting niet te gedoogen, dat zijn gebied door eene oorlogvoerende partij, met een vijandig doel tegen de andere, worde gebruikt, of tot basis van militaire operatiën worde gemaaktGa naar voetnoot(†). Een vermaard schrijver van het begin dezer eeuw zegt: ‘Celui-là au contraire blesse les droits des neutres, qui, sans engagements antérieursGa naar voetnoot(§), tolère sur son territoire les préparatifs militaires de l'une des Puissances belligérantes, en souffrant des armements en course etc’;Ga naar voetnoot(**) terwijl een ander uitnemend schrijver van onze dagen opmerkt: ‘Permettre que les mêmes ports (neutres) soient transformés, ostensiblement ou secrètement, en arsenaux on chantiers de guerre à l' usage des belligérants, en laissant ces derniers y équiper, armer ou construire leurs bâtiments de guerre, ou en tolérant qu' à l' aide d' arrangements, d' entente ou de connivence avec les constructeurs, ils arrivent au même emploi de ce territoire et aux mêmes fins, n'est-ce pas là prêter son territoire pour l'accroissement des forces maritimes de l'un des belligérants contre l'autre, et, en définitive, pour la préparation d' opérations de guerre?’Ga naar voetnoot(††) Het mag aan de oorlogvoerende partijen niet vergund worden, in het onzijdige land hulpbenden aan te werven of oorlogschepen uit te rusten. Elke poging, merkt te regt de heer Philipson op, van eene der partijen om, ondanks de neutrale Mogendheid, zoodanige handelingen te | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
verrigten, is eene inbreuk op hare neutraliteitsregten, waarvoor zij regt heeft voldoening te vragen. Wordt daarentegen de inbreuk goedmoedig toegelaten, dan is schending van neutraliteitspligten daarvan het onvermijdelijk gevolg. Dat de neutrale Regering aan die daden geen deel neemt, dat de schepen door de onzijdige onderdanen uitgerust, op particuliere werven gehuurd worden, doet niets ter zake, volgens Ortolan, die zegt: ‘L'emploi du territoire neutre dans un but de guerre n'en a pas moins lieu, et cela suffit pour faire une obligation au gouvernement neutre d' empêcher l' exécution de pareils actes.’ Men antwoorde niet, gelijk wel in Engeland, zelfs door de Ministers, geschied is, dat beide partijen oorlogschepen kunnen laten bouwen en uitrusten; want, schrijft een in Engeland hoog gewaardeerd publicist: ‘il serait absurde qu' un Etat secourût en même temps deux ennemis. Et puis il serait impossible de le faire avec égalité; les mêmes choses... fournies en des circonstances différentes, ne forment plus des secours équivalents’Ga naar voetnoot(*). Dit was duidelijk het geval gedurende den Amerikaanschen oorlog in 1861. Een neutrale Staat mag het bouwen en uitrusten in zijne havens van oorlogschepen voor de krijgvoerenden te minder veroorloven, omdat de nadeelige gevolgen dier handelingen voor de eene partij door deze laatste niet kunnen worden verhinderd, gelijk zulks geschieden kan bij gewone commerciëele transactiën tusschen de neutralen en de oorlogvoerenden. Een oorlogschip verschilt geheel van gewone contrabande. Doch wij kunnen dit punt eerst in ons artikel over den verkoop van oorlogschepen nader onderzoeken. Het met wapenen vullen, in eene neutrale haven, van een koopvaardijschip, is natuurlijk geheel wat anders dan het bouwen en uitrusten van een oorlogschip. Het eerste is even geoorloofd als het laatste ongeoorloofd is; daar geldt het slechts eene commerciëele operatie, even als het laden van een koopvaardijschip met andere contrabande, die dan onder weg door den vijand kan worden aangehouden. Het is dan ook in Engeland geoordeeld niet strijdig te zijn met de ‘foreign enlistment act’Ga naar voetnoot(†). Maar het bouwen, uitrusten en wapenen van een oorlogschip is eene oorlogsdaad, eene deelneming aan den oorlog. Zeer te regt en kernach- | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
tig antwoordde dan ook de Amerikaansche Minister te Londen, de heer Adams, aan lord Russell: ‘If H.M. government have not the power to prevent the harbours and towns of a friendly nation from being destroyed by vessels built by British subjects, and equipped, manned and despatched from her harbours, with the intention to work that immense mischief, - then is the neutrality of the kingdom nothing more than a shadow, under which war may be conducted with more effect than if undisguized; and all international obligations, whether implied or expressed, not worth the paper on which they are written’Ga naar voetnoot(*). Wel heeft men zich in Engeland, om te bewijzen dat Engelsche onderdanen het regt hebben schepen als de ‘Alabama’ te bouwen en te verkoopen, zeer dikwijls beroepenGa naar voetnoot(†) op de uitspraak van den beroemden Amerikaanschen regter Story in de zaak der ‘Santissima Trinidad.’ Hij zegt namelijk: ‘There is nothing in our laws, or in the law of nations, that forbids our citizens from sending armed vessels, as well as munitions of war, to foreign ports for sale. It is a commercial adventure, which no nation is bound to prohibit.’ Maar zeer te regt heeft daarop de reeds aangehaalde Noord-Amerikaansche publicist geantwoord: ‘Did the learned judge decide that a belligerent war-vessel can be wholly equipped and armed in a neutral port, without the fault of the neutral, and yet take away the prize of a regularly commissioned public vessel, because a few guns had been added to her armament, and a new crew had been shipped, in violation of U.S. neutrality? such a proposition would be absured. His opinion is made plain and consistent, if we consider the restrictive words ‘to foreign ports for sale.’ Inderdaad dit maakt een groot onderscheid, gelijk wij zien zullen in een ander artikel, of er al dan niet sprake is van eene bloote handelsoperatie, van een ‘animus vendendi,’ gelijk Historicus het uitdrukt, en niet van een ‘animus belli gerendi.’ Maar al ware (waarover later) de verkoop (in de havens der vijandelijke partijen) van oorlogschepen geoorloofd, het bouwen en uitrusten van oorlogschepen voor rekening der oorlogvoerende partijen in de neutrale havens, zou steeds op zich zelf zijn en blijven eene met de neutraliteit onbestaanbare handeling, welke de onzijdige Regering moet verbieden en verhinderen. Evenmin als men zich op die geregtelijke uitspraak van Story mag beroepen, kan men zulks doen op eene andere van het hoog geregtshof der Vereenigde Staten in 1865Ga naar voetnoot(§); te minder, daar én vóór dien tijd | |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
én in latere jaren de gedragslijn der Republiek geheel anders en met de pligten der onzijdigheid overeenkomstig geweest is, gelijk wij straks zullen aanwijzen. In sommige Rijken, als b.v. Engeland, Amerika en Pruissen, bestaan wetsbepalingen, welke de uitrusting van oorlogschepen voor de oorlogvoerende partijen in neutrale havens verbieden; andere Staten wederom hebben een verbod hiertegen uitgevaardigd bij het uitbreken van den oorlog. Zoo o.a. Frankrijk; in art. 3 der neutraliteitsverklaring van die Mogendheid tusschen de Vereenigde Staten en de Geconfedereerden, d.d. 9 Junij 1861, leest men: ‘Il est interdit à tout Français de prendre commission de l'une des deux parties pour armer des vaisseaux en guerre, ou d'accepter des lettres de marque pour faire la course maritime, ou de concourir d'une manière quelconque à l'équipement ou l'armement d'un navire de guerre ou corsaire de l'une des deux parties’Ga naar voetnoot(*). Maar het uitvaardigen eener wet, of van een tijdelijk verbod, is eene questie van opportuniteit: de verpligting der neutrale Regering om het bouwen en uitrusten van oorlogschepen in hare havens voor oorlogvoerende partijen te verbieden, is geheel onafhankelijk van het al dan niet bestaan eener wet op dit stuk, of van het onvolledige dier wet. ‘La loi intérieure peut et doit sanctionner cette obligation, mais elle ne saurait ni la créer ni la détruire, parceque c'est une obligation qui résulte uniquement de la loi internationale, laquelle défend d'user, dans un but hostile du territoire neutre’Ga naar voetnoot(†). In Engeland bestaat een ‘foreign enlistment act,’ waarbij dergelijke uitrusting verboden is; doch het nut er van voor de handhaving der neutraliteit zou geheel verloren gaan, wanneer men aannam, dat het doel dier verordening, omdat zij eene binnenlandsche (municipal statute) is, niet was om middelen aan de hand te geven ter bescherming van de oorlogvoerenden, maar slechts om aan de onzijdige Regering de magt te verschaffen voor hare eigene verdediging noodigGa naar voetnoot(§); of dat, om dezelfde reden, de vreemde Mogendheden niets te maken hebben met de toepassing (enforcement) der akte. Wat dit laatste betreft, verwart men alzoo de wijze van toepassing met die toepassing zelve; dat de akte behoorlijk ten uitvoer worde gelegd, is een regt van elke oorlogvoerende Mogendheid; de wijze hoe blijft aan Engeland overgelaten. En wat de eerstvermelde meening aangaat, de oorlogvoerende Mogendheden vragen niet of, door de schending der foreign enlistment act, | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
Engeland alleen beleedigd is; zij vragen evenmin of die wet al dan niet genoegzaam is; hun regt om getrouwe naleving te vorderen van de neutraliteitspligten, rust op het internationaal regt, afgescheiden van eenige particuliere wetgeving. Duidelijk wordt dit uitgedrukt door een fransch schrijver, die zegt: ‘S'ils (les États-Unis) se plaignent, c'est au nom des principes mêmes du droit international; ce qu'ils demandent, c'est que l'Angleterre ne devienne pas une véritable base d' opérations pour les rebelles, c'est que Liverpool, qu'ils ne peuvent bloquer, ne soit pas un arsenal et un port confédéré, c'est que la neutralité anglaise ne permette pas plus longtemps des entreprises auxquelles aucune autre nation n'a accordé sa protection’Ga naar voetnoot(*). Wij gelooven genoegzaam aangetoond te hebben dat het bouwen en uitrusten, ten behoeve der oorlogvoerende partijen, van oorlogschepen in de neutrale havens met eene ware neutraliteit onbestaanbaar en met het V.R. in strijd is. Ten hoogste heeft ons dan ook verwonderd het berigt eener beslissing van de conferentie der advocaten te Parijs, in 1864. De vraag werd besproken, of een onzijdige Staat de neutraliteit schendt ‘lorsqu'il laisse construire et équiper dans un de ses ports des navires de guerre destinés à la marine d'un État belligérant?’ De conferentie heeft een ontkennend antwoord gegevenGa naar voetnoot(†). Doch men zal moeijelijk, zonder aanvoering van nog onbekende argumenten, de schier algemeene overtuiging aan het wankelen brengen, dat geen volk dergelijke daden aan eene oorlogvoerende Mogendheid veroorloven kan, zonder de vijand der andere te worden. Wil eene Regering onzijdig blijven, dan moeten ook de onderdanen onzijdig zijn. Dat dit, op de beginselen van het natuurlijk V.R. en der recta ratio, steunende begrip thans ook met de gewoonte der volken overeenkomt, blijkt uit de handelwijze van Noord-Amerika en Engeland vóór den jongsten Amerikaanschen oorlog, terwijl de houding der Engelsche Regering, of welligt juister, der Engelsche onderdanen, gedurende dien oorlog daarmede in strijd geweest is en aan het kabinet van Washington gegronde reden van klagt gegeven heeft. De gedragslijn van Engeland, in 1861 en volgende jaren, was geheel in strijd met hetgeen die Mogendheid, in 1793 en later, van de Vereenigde Staten heeft geëischt als vervulling der neutraliteitspligten; de Noord-Amerikaansche republiek voldeed getrouw aan hetgeen ook zij als pligt van een' onzijdigen Staat beschouwde; doch toen zij met veel meer grond nog dezelfde eischen deed aan Engeland, gedurende den laatsten burger-oorlog, was het antwoord dikwijls dubbelzinnig, en de handelingen van vele Engelsche, zoogenaamde onzijdige, onderdanen van dien aard, dat men er schier op zou willen toepassen het ‘..... quid enim salvis infamia nummis,’ en dat zij zich wel het gezegde | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
van Canning, in 1823, hadden mogen herinneren: ‘If war must come let it come in the shape af satisfaction to be demanded for injuries, of rights to be asserted, of interests to be protected, of treaties to be fulfilled. But in God's name, let it not come in the paltry, pettifogging way of fitting out ships in our harbours to cruize for gain.’ Laat ons een en ander kortelijk nagaanGa naar voetnoot(*). In 1793, tijdens den grooten oorlog tusschen Frankrijk en het gecoaliseerd Europa, klaagde de Engelsche Regering over de uitrusting te Charleston van enkele kapers die, zeilende onder Fransche vlag en met Fransche commissie, Engelsche koopvaarders prijs maakten. Niet alleen dat toenmaals de democratische partij in de jeugdige Republiek ten gunste der Fransche revolutie-mannen gestemd was, maar de bevolking in het algemeen koesterde gevoelens van genegenheid en dankbaarheid jegens het land, hetwelk zulk een werkzaam deel genomen had in de vestiging en verdediging der onafhankelijkheid van het Gemeenebest aan het einde der vorige eeuw. Voeg daarbij den hevigen aandrang van den Franschen minister Genest en men zal ligt begrijpen hoe moeijelijk de taak was van Washington en der leden van zijn kabinet om aan de Engelsche eischen, dat dergelijke uitrustingen zouden worden verhinderd, gehoor te geven. Maar de Amerikaansche Regering nam eene krachtige houding aan, en verbood de uitrusting en wapening van kruisers tegen Engeland, terwijl de strengste maatregelen genomen werden om aan dat verbod klem bij te zetten. Er bestond toen nog niet eene wet, waarop de Regering steunen kon. Desniettemin hadden, volgens Jefferson, de Vereenigde Staten op die wijze een regt uitgeoefend en aan eenen pligt van regtvaardigheid voldaanGa naar voetnoot(†). Toen gevraagd werd, tegen welke wet zekere Henfield misdaan had, antwoordde de regter Wilson: ‘That, as a citizen of the U.S., he was bound to act no part which could injure the nation. He was bound to keep the peace in regard to all nations, with whom we are at peace. This is the law of nations; not an ex post facto law, but a law that was in existence long before Henfield existed’Ga naar voetnoot(§). In 1794 werd, op aandrang van EngelandGa naar voetnoot(**), eene wet (foreign enlistment act) uitgevaardigd, waarbij het uitrusten van schepen, aanwerven van krijgsvolk, enz. ten behoeve van eene der oorlogvoerende | |||||||||
[pagina 139]
| |||||||||
partijen strafbaar verklaard en aan den President het regt toegekend werd zoodanige handelingen met geweld te keer te gaan. In 1817 zijn bij een nieuwe wet de bepalingen der oude uitgebreid en versterkt; in 1818, (toen het tijdsbestek waarvoor deze laatste wet was ingevoerd ten einde begon te loopen) werd zij permanent verklaardGa naar voetnoot(*). Het volgend jaar werd in Engeland, op het voorbeeld van Amerika, de bekende foreign enlistment act (59 George III c. 69) uitgevaardigd, die nog van kracht is, en in 1823, toen Frankrijk eene vijandige houding tegen Spanje aannam en lord Althorp de intrekking der wet voorstelde, op grond dat zij niet noodig was voor de handhaving eener strikte onzijdigheid, werd zijne motie in het Parlement verworpenGa naar voetnoot(†). De uitrusting van oorlogschepen wordt daarbij ten stelligste, en met grooten omhaal van woorden verboden, even als in de Amerikaansche wetGa naar voetnoot(§). Had Engeland reeds in 1794 op de naleving der neutraliteit bij het kabinet van Washington aangedrongen, veel strenger, ja geheel onbillijk werden de eischen in 1854, tijdens den Krim-oorlog, en toch ook toen toonde zich de Republiek uiterst naauwgezet en bereidvaardig om aan het verlangen van Engeland te voldoen. De Noord-Amerikaansche Staats-Secretaris Marcy gaf het voornemen der Regering te kennen om gestreng na te komen en te doen opvolgen de verpligtingen der onzijdigheid. Hij herinnerde er aan, dat de wetgeving der Republiek aan Amerikaansche burgers, alsmede aan een iegelijk die op haar gebied gevestigd is, de uitrusting van kapers, aanwerving van krijgsvolk enz., streng verbiedt, terwijl hij er bijvoegde, dat de President de wetten, indien zij onverhoopt overtreden werden, zou weten te doen eerbiedigenGa naar voetnoot(**). Nu verzocht de Britsche Regering, in 1855, de toepassing der Amerikaansche foreign enlistment act op een koopvaardijschip, dat niet voor den oorlog geschikt noch gewapend was, wegens de enkele onderstelling dat, onder de lading, eenige kanonnen verborgen waren. Bovendien rustten de vermoedens op zeer onzekere aanwijzingen, maar de bark ‘Maury’ werd desniettemin onmiddellijk op last der Regering aangehouden, tot dat de Engelsche Consul zich de zekerheid verschaft | |||||||||
[pagina 140]
| |||||||||
had, dat er geene kanonnen aan boord warenGa naar voetnoot(*). De Regering te Washington ging in hare naauwgezetheid en welwillendheid veel verder dan zij gehouden was te doen. Immers het laden van een koopvaardijschip met kanonnen is eene bloot commerciëele operatie; al waren er kanonnen aan boord der ‘Maury’ geweest, had Engeland (volgens het tegenwoordig algemeen aangenomen en door lord Russell, later in 1861, gedurig verdedigd beginsel, dat eene neutrale Regering den handel noch den uitvoer van contrabande verhinderen kan) geen regt hoegenaamd om de aanhouding van het schip te vorderen. In transitu hadden de Engelsche kruisers het schip kunnen visiteren. Even getrouw als het uitvoerend Bewind zich toonde in het opvolgen der neutraliteitspligten, zoowel toen er nog geen wet op dit stuk bestond, als toen de foreign enlistment act aangenomen was, even naauwgezet was de regterlijke magt in de Vereenigde Staten omtrent de interpretatie der wetGa naar voetnoot(†). Gelijk wij reeds zeiden, moeten, zal de Staat neutraal zijn, ook de onderdanen van den Staat zulks zijn. Amerika heeft zich aan dit waar begrip der neutraliteit gehouden; maar wanneer wij nu, volgens dezen regel, - en zonder nog van de buitensporige eischen van Engeland te gewagen, toen die Mogendheid zelve onder de oorlogvoerenden was, - het gedrag van Engeland gedurende den Noord-Amerikaanschen burgeroorlog nagaan, dan moet men wel tot het besluit komen, dat die Mogendheid, als zij oorlogvoerende is, de strengste naleving der neutraliteit eischt niet alleen, maar ook ongeoorloofde en onbillijke vorderingen bij de neutralen inbrengt (zoodat dezen weten mogen, wat zij casu quo, even als in vroegere tijden, weder te wachten hebben), terwijl, wanneer zij zelve onzijdig is, de regten der belligerenten door haar worden miskend en opgeofferd aan handelsbelang of politieke kansrekening. Wanneer men verder den hooghartigen, dikwijls bitsen toon opmerkt der mededeelingen van lord Russell aan den Amerikaanschen minister, zoo lang de overwinning van het Noorden nog twijfelachtig was, terwijl die toon, zoowel als het geschrijf der dagbladen, merkbaar zachter werd, toen de welligt minder gewenschte tijding van de nederlaag van het Zuiden werd vernomen, dan is men geneigd hier van toepassing te achten hetgeen omtrent de Britsche buitenlandsche politiek, sedert 1830, te regt door den schrijver van Canning's leven wordt uiteengezet. In een ander onlangs verschenen werk namelijk zegt hij: ‘England dealt after her own fancy with the weak, but she declined to meddle with the strong;’ hij spreekt van ‘the propensity of the British government to enforce on weak States demands, which it would not attempt to enforce on strong ones’, en voegt er bij dat, indien de Engelsche Regering | |||||||||
[pagina 141]
| |||||||||
zich van interventie in den Amerikaanschen burgeroorlog onthouden heeft, dit geschied is omdat de Vereenigde Staten zijn ‘too formidable a Power to meddle with in safety’Ga naar voetnoot(*). Wat in Groot-Brittannië is voorgevallen ten gevolge van het bouwen en uitrusten van gepantserde schepen voor de Separatisten, is van algemeene bekendheid en de namen van de Florida, Oreto, Shenandoah, enz. en vooral van de beruchte no. 290, de Alabama, zullen niet ligt worden vergeten. Wel is waar heeft lord Clarendon, in den letterlijken zin, gelijk, wanneer hij in zijn schrijven van 2 December 1865 aan den heer Adams beweert, dat, gedurende den oorlog, geen enkel gewapend schip eene Britsche haven heeft verlaten, en dat de Engelsche Regering zich getrouw gekweten heeft van alle pligten, die op eene onzijdige Mogendheid rusten. In den striktsten zin des woords heeft, ook volgens het gevoelen der Amerikaansche Regering, geene uitrusting van Zuidelijke gewapende schepen in Britsche havens plaats gehad. Maar hetgeen, volgens de Engelsche erkentenis zelve, geschied is, komt in effecte op hetzelfde neder. Dit toont de heer Philipson zeer duidelijk aan. Daar het, met het oog op de 7de sectie der foreign enlistment act, al te gevaarlijk was, dat de schepen geheel voltooid de Britsche havens verlieten, ging men het werk verdeelen, ten einde alzoo het gevaar af te wenden. ‘Men bouwde het schip in de eene en bragt al hetgeen tot de wapening en uitrusting van dat schip strekken moest, in de andere haven in gereedheid; dan liet men beide afzonderlijk op verschillende tijden, doch kort na elkander, vertrekken naar een gemeenschappelijk daartoe aangewezen punt buiten Engelsche jurisdictie. Daar gekomen voltooide men spoedig het nog niet volbragt werk, heesch de Geconfedereerde vlag, en in spijt van V.R. en foreign enlistment act, was het schip gereed en kon zijn werk van verwoesting beginnen.’ Dit had plaats o.a. met de ‘Sea King’, in October 1864, die vervolgens den meer bekenden naam van ‘Shenandoah’ aannam, en op gelijke wijze werd ook de ‘Alabama’ voltooid. Het is nu de vraag, of hetgeen in Engeland op de zoo even vermelde wijze plaats vond geoorloofd is, terwijl de uitrusting zelve van gewapende schepen, in de Britsche neutrale havens, door het Volkenregt ten sterkste wordt gewraakt. Dit laatste, ook door de foreign enlistment act verboden, wil lord Russell dan ook niet verdedigen; maar hij komt er tegen op, dat de Britsche Regering verantwoordelijk zoude zijn, wanneer een schip, oogenschijnlijk een koopvaarder, eene harer havens verlaat, en dan buiten hare jurisdictie, in een oorlogschip wordt veranderd. Aan den heer Adams schreef hij: ‘for any acts of H.M. subjects committed out of their jurisdiction and beyond their control, | |||||||||
[pagina 142]
| |||||||||
the Government of H.M. are not responsible’Ga naar voetnoot(*). Hij beroept zich op het voorbeeld van Amerika en de handelingen der Republiek tegen Spanje en Portugal, tijdens den opstand der Zuid-Amerikaansche volkplantingen zoo vóór als na 1818Ga naar voetnoot(†). Doch de Amerikaansche minister toonde, in zijne van kennis van geschiedenis en volkenregt overvloeijende antwoorden, meesterlijk aan, terwijl hij eene vergelijking instelde tusschen het gedrag van zijn vaderland gedurende den Zuid-Amerikaanschen, met dat van Engeland gedurende den thans geëindigden oorlog, dat er belangrijke verschilpunten bestaan, die niet alleen de onjuistheid van het aangehaalde voorbeeld bewijzen, maar tevens de criteria aan de hand geven, waaraan de verantwoordelijkheid van den onzijdigen Staat te onderkennen valtGa naar voetnoot(§). Het is hier de plaats niet om die belangrijke staatsstukken, waarvan de lezing niet genoeg kan worden aanbevolen, te ontleden; wij kunnen overigens naar het artikel van den heer Philipson verwijzen, die tot de conclusie komt, dat de Amerikaansche Regering zich te regt heeft beklaagd over handelingen gepleegd in strijd met de Britsche neutraliteit. Wij beämen zijne meening dat, wanneer men beide stelsels (van Engeland en Amerika) aan het Volkenregt toetsen wil, men zich los moet maken van het Amerikaansch precedent, en dat bovendien de heer Adams, al erkende hij de kracht van dat voorbeeld, zich daartegen beroepen kan op het precedent van Terceira, in 1829Ga naar voetnoot(**); daar was de Britsche Regering, omtrent de vraag der verantwoordelijkheid voor handelingen buiten hare jurisdictie gepleegd, zich evenmin gelijk gebleven als thans, volgens het gevoelen van lord Russell, de Amerikaansche Regering zulks gebleven was. ‘Het kan van het volkenregtelijk standpunt geen verschil maken, of het schip volkomen als oorlogschip toegerust de onzijdige haven verlaat, dan of, op de wijze waarop dit in Engeland is geschied, die toerusting eerst buiten neutrale jurisdictie voltooid wordt. Wordt de neutraliteit in het eerste geval geschonden, wij vinden geene vrijheid om aan te nemen, dat zij in het laatste onverlet zou blijven. Het Volkenregt gebiedt, dat de oorlogvoerende partij, die in den neutralen Staat geen bijstand mag ontvangen, zich dien evenmin zelve in het neutrale land verschaffe, en dat gebod wordt in beide gevallen gelijkelijk overschreden’Ga naar voetnoot(††). Wij kunnen van het onderwerp der onwettige uitrusting van oorlog- | |||||||||
[pagina 143]
| |||||||||
schepen in neutrale havens niet afstappen, vóór dat wij nog van de toepassing van de foreign enlistment act en het vermaarde geval der ‘Alexandra’ iets hebben gezegd. Wij meenen hiertoe te meer te moeten overgaan, omdat, - indien men de laatst gevoerde correspondentie over de questie der schadevergoeding tusschen de Britsche en Amerikaansche Regeringen uitsluit, - men zal moeten bekennen, dat in Engeland de vraag van het al dan niet geoorloofde der uitrusting van gewapende schepen voor de Separatisten minder beschouwd is met het oog op de internationale verpligtingen eener neutrale Mogendheid, dan wel op de bepalingen der foreign enlistment act. Men heeft gevraagd en breedvoerig onderzocht, of deze wet op voorkomende gevallen al dan niet van toepassing was, verder of er genoegzame bewijzen aanwezig waren voor de feiten door den heer Adams aangehaald, terwijl men eindelijk beweerde dat, in allen geval, de Regering al het mogelijke gedaan had om het uitrusten van gewapende schepen voor de Geconfedereerden te verhinderen. De interpretatie eener vreemde wet als de ‘foreign enlistment act’, waaromtrent in Engeland zelf zulk een groot verschil van meening geheerscht heeft en welligt nog bestaat, behoort natuurlijk niet tot onze bevoegdheid; wij bepalen ons tot eenige opmerkingen en de mededeeling der gevoelens van enkele Engelsche schrijvers, alsmede van de regterlijke autoriteiten. Wanneer men de uitvoerige, ja langdradige redactie nagaat van de 7de sectie der foreign enlistment actGa naar voetnoot(*), dan stemt men in met hetgeen de heer Laugel schrijft: ‘Le foreign enlistment act, en Angleterre comme en Amérique, renferme une section minutieusement conçue (section 7e dans l' acte anglais, section 3e dans le statut Américain), où le législateur n'a, reculé devant aucune répétition, devant aucune superfétation de mots, afin de laisser moins de place à l'équivoque et de mieux rendre sa pensée. Il faut fermer les yeux à l'évidence pour ne point voir, que la seule intention de fournir aux belligérans un vaisseau de guerre est déjà réputée coupable.’ Een Engelsch publicist bekent zelf: ‘I venture to think, that if a vessel of war is proved to be in course of construction, knowingly for a belligerent at war with a State, with which England is at peaceGa naar voetnoot(†), every timber and every plate of iron in her becomes part of an illegal equipment’Ga naar voetnoot(§). En na elders aangetoond te hebben, dat door het uitrusten van oorlogschepen als de Alabama en andere het onzijdig gebied veran- | |||||||||
[pagina 144]
| |||||||||
derd wordt in eene plaats, waaruit vijandelijkheden worden gepleegd, zegt hij dat ‘the language and the policy of the statute concur to prevent the ports of England from being made either directly or indirectly stations of hostility’Ga naar voetnoot(*). Doch tegenover deze, men zou zeggen, ware uitlegging der wet, staat het gevoelen van Historicus, dat de uitrusting en wapening van een oorlogschip, per se, niet is eene overtreding der foreign enlistment act, maar dat het criterium der schuld ligt in het vijandelijke der intentie, waarmede die daden geschied zijn. Hij zegt: ‘It is the equipping and arming, with intent to commit hostilities against a foreign government which constitutes the misdemeanor. The act is directed not against the cauponantes bellum, but against the belligerantes. If the evidence is not such as satisfactorily to establish the belligerent intent, there is no violation of the act’Ga naar voetnoot(†). Zou men echter niet mogen vragen of, in oorlogstijd, eene andere dan eene vijandelijke intentie denkbaar is? Men wist althans in Engeland zeer goed, dat de gebouwde ‘iron clads’ terstond hun vernielingswerk tegen de Noordelijken zouden aanvangen. En welke was de uitspraak der regterlijke autoriteiten? Deze vernemen wij uit de decisie in het geval der ‘Alexandra.’ Nadat dit te Liverpool voor de Separatisten gebouwd schip door de Regering, in de maand April 1863, in beslag genomen was, werd hierover tusschen haar en de reeders een regtsgeding voor de ‘court of exchequer’ gevoerdGa naar voetnoot(§). Gelijk men weet, volgde in Junij eene beslissing ten gunste der reeders. Niettegenstaande vrij duidelijk uit het getuigenverhoor bleek, dat de ‘Alexandra’ een oorlogschip was, gereed om zijne uitrusting aan boord te nemen en voor de marine der Zuidelijken gebouwd volgens eene met hunne agenten aangegane overeenkomst, verklaarde de jury in overeenstemming met het gevoelen van den ‘chief Baron,’ dat de foreign enlistment act niet de levering aan de oorlogvoerende partijen van een oorlogschip, wel het uitrusten en wapenen er van verbood. Aan de woorden ‘furnish, fit out, equip and arm’Ga naar voetnoot(**), werd de beteekenis gegeven, dat een schip om in de termen der wet te vallen, geheel uitgerust moest zijnGa naar voetnoot(††). Door deze uitlegging zouden dus in Engeland zonder eenige belemmering, ten behoeve der oorlogvoerende Mogendheden, oorlogschepen gebouwd en van krijgsbehoeften voorzien kunnen worden, mits de | |||||||||
[pagina 145]
| |||||||||
Engelsche reeders en kapitalisten slechts zorg droegen dat geschut en oorlogsbenoodigdheden op eenigen afstand van het maritime territoir van Groot-Brittannie aan boord worden gebragt, gelijk o.a. met de Alabama gebeurd wasGa naar voetnoot(*). Dus doende zou de foreign enlistment act óf geheel ontdoken worden, óf althans tot niets meer dienen dan om wervingen van troepen tegen te gaan. De procureur generaal (Attorney general) heeft dan ook dat gevoelen bestreden en van de regterlijke uitspraak werd appèl aangeteekend. Een nieuw regtsgeding begon voor de ‘court of exchequer’, ten einde te beslissen in hoe ver de ‘Alexandra’ onder de bepalingen viel der foreign enlistment actGa naar voetnoot(†). Eene definitieve uitspraak had ook nu niet plaats, maar de zaak werd, den 6den April 1864, in het Hoogerhuis, als opperste geregtshof, beslist ten voordeele der belanghebbendenGa naar voetnoot(§). Op die uitspraak zich beroepende schreef later een dagblad: ‘We attempted to strain the law in the case of the Alexandra and we failed; for it was then judicially declared that the building of a ship was completely distinct from her equipment and that no offence cognisable by English law was committed in building a ship designed for warlike purposes and selling her to a belligerent Power to employ her as it pleases’Ga naar voetnoot(**). Doch met meer grond schreef de Amerikaansche Minister: ‘Here was never such a comedy performed on a grave subject in the whole history of law?’ En hoe handelde eindelijk het uitvoerend Bewind? In 1861 en volgende jaren vond in Engeland geheel wat anders plaats dan in 1793 en 1855 in Amerika! De enkele kapers aan het einde der vorige eeuw, wier verdere uitrusting terstond verboden werd, waren kinderspel in vergelijking van de Alabama's, Shenandoah's en andere ‘iron clads’ die bovendien het karakter der oorlogschepen hadden, en die gedurende drie jaren gestadig in Engelsche havens zijn gebouwd en men kan zeggen, uitgerust. Even krachtig als het Bewind van Washington opgetreden was ten gunste der belligerente regten van Engeland, even zwak, weifelend, om niet te zeggen partijdig, trad het Engelsch bewind onder lord Russell op ter verdediging van Amerika's regten als oorlogvoerende partij. En terwijl men in de Vereenigde Staten terstond gehoor gevonden | |||||||||
[pagina 146]
| |||||||||
had toen men in 1855, zonder daartoe eenig regt te hebben, zich beklaagde over het onbewezen en later ongegrond bevonden feit, dat eenige kanonnen onder eene handelslading verborgen waren, hield men zich doof, of betoonde zich wrevelig tegenover de regtmatigste klagten der Amerikaansche Regering over handelingen, waarmede geene neutraliteit bestaanbaar is, die tegen alle beginselen van Volkenregt aandruischen en waartegen ook de foreign enlistment act gerigt was. Maar terwijl wij deze houding betreuren, moeten wij er bijvoegen, dat de Engelsche Regering in de laatste tijden van den Amerikaanschen burger-oorlog zich minder zwak tegenover den koopmans- en speculatiegeest der Liverpoolsche en andere reeders, der ‘runners’ der blokkades, gedragen heeft. In den aanvang namelijk schijnt het, dat de Regering weifelend was; want somtijds verklaarde lord Russell, na ingewonnen advies der regtsgeleerden van de Kroon, dat uitrusting ten oorlogeGa naar voetnoot(*) van een schip, ja zelfs het bouwen van gepantserde stoomschepen, volgens de foreign enlistment act verboden wasGa naar voetnoot(†), en zeiden de bewindslieden in het parlement dergelijke uitrustingen te willen belettenGa naar voetnoot(§); doch op andere oogenblikken werd weder beweerd, (gelijk met de Alabama) dat niet het bouwen, doch slechts de uitrusting, van gewapende schepen verboden was en dat deze niet in Engelsche havens had plaats gehad. Somtijds werden de bewijzen niet genoegzaam geacht en wanneer dan de heer Adams, na de meest overtuigende stukken te hebben overgelegd, opmerkte, dat óf de wet voldoende was óf niet, en dat de Britsche Regering, in het eerste geval, haar ten uitvoer leggen, in het andere haar verbeteren moest, antwoordde lord Russell dat, volgens het oordeel van het Kabinet, de wet voldoende was en dat al het mogelijke gedaan werd om haar ten uitvoer te leggen, doch dat het wettig bewijs (legal evidence) niet altijd kon worden verkregenGa naar voetnoot(**). Hetzelfde antwoord liet hij geven op een adres van scheepseigenaren te Liverpool, in Julij 1863, die in het belang der neutraliteit, eene wijziging verlangden der foreign enlistment actGa naar voetnoot(††). Doch ondertusschen ging het onzedelijk bedrijf voort en de vredelievende betrekkingen tusschen Groot-Britannie en de Vereenigde Staten begonnen in 1864 ernstig gevaar te loopenGa naar voetnoot(§§). Doch gelukkig nam | |||||||||
[pagina 147]
| |||||||||
toen de Regering eene meer besliste houding aan. Zij besloot twee gepantserde, voor de Geconfedereerden te Liverpool in aanbouw zijnde schepen aan te houden, nadat de heer Adams daarop twee maanden vruchteloos had aangedrongenGa naar voetnoot(*). Gelijk wij zagen, kwam de Regering in verzet tegen de uitspraak der ‘court of exchequer’ in de zaak der ‘Alexandra,’ en kort hierna nam zij twee gepanserde schepen in beslag, voor de Geconfedereerden bestemd, ofschoon zij hunne wapening nog niet aan boord hadden. Lord Russell verdedigde de handelingen van het bewind krachtig tegen lord Derby in de zitting van het Hoogerhuis van 29 April 1864Ga naar voetnoot(†). Doch bij dit alles verliezen wij niet uit het oog, 1o dat de uitspraak der ‘court of exchequer,’ bij voorkomende gevallen, zeker weêr zal worden ingeroepen, en dat door dit Damocles-zwaard het krachtig optreden der Regering verlamd, ja, op den duur onmogelijk gemaakt moet wordenGa naar voetnoot(§); 2o dat, meer dan waarschijnlijk, de vrees voor oorlog met het magtige Amerika en de onberekenbare gevolgen daarvan voor Engeland's magt en handel, aan het ter elfder ure toegeven aan de billijke eischen van de Vereenigde Staten tot drijfveer heeft verstrekt. Kleine en minder magtige Staten hebben, met het oog op het gebeurde, niet veel goeds te verwachten; want, wanneer de pligten der neutraliteit, volgens het door den schrijver in de North-American Review aangegeven denkbeeld, moeten worden afgemeten naar hetgeen Engeland geacht heeft met de onzijdigheid bestaanbaar te wezen, dan mogen die kleine Staten, wanneer zij in oorlog zijn, toezien op hetgeen in de neutrale havens geschiedt en door hen zal moeten worden geduld, terwijl, wanneer zij neutraal zijn en dergelijke uitrustingen tegen eene groote Zeemogendheid in hunne havens ook eens wenschten te mogen toelaten?.... het antwoord te geven achten wij onnoodig. Laat ons hopen, dat de ware volkenregtelijke beginselen, die wij getracht hebben uiteen te zetten, de zegepraal behalen zullen over eigenbelang en commerciëele hebzucht! De weg om tot verstandhouding hieromtrent, althans met Engeland, te geraken is niet gesloten; want de Britsche Regering schijnt niet ongezind te zijn de bestaande wetsbepalingen tot verzekering der onzijdigheid, in overleg met andere Mogendheden, te verbeterenGa naar voetnoot(**). De Vereenigde Staten zouden waarschijnlijk niet weigeren mede te werken tot vaststelling van maatregelen, waardoor de herhaling zou worden | |||||||||
[pagina 148]
| |||||||||
voorkomen van handelingen, die in den nu geëindigden oorlog tot zooveel beklag aanleiding gaven; Frankrijk heeft reeds, gelijk vermeld is, in 1861, de uitrustingen van oorlogschepen verboden, zoodat wanneer de drie magtigste Zeemogendheden der wereld het op dit stuk eens konden worden en tot het maken van vaste verbodsbepalingen, of verbetering der reeds bestaande besloten, de andere Staten van zelve zouden moeten volgen, en alzoo zou men kunnen hopen, dat aanstaande verwikkelingen voorkomen zullen worden. Het is hier om eene wederkeerige bescherming te doen, en dit leidt ons tot de tweede vraag, door ons gesteld. | |||||||||
b.Welke middelen kunnen door de onzijdige Regering worden aangewend om het bouwen en uitrusten van oorlogschepen, ten behoeve of voor rekening der oorlogvoerenden, in hare havens te voorkomen, of, zoo deze daden reeds geschied zijn, zoo veel mogelijk te verhinderen, dat zij aan de oorlogvoerende partijen nadeel berokkenen?
Wij zijn van oordeel, dat er verschillende middelen doeltreffend kunnen worden aangewend. De middelen zijn van tweeërlei aard; zij zijn deels preventief, deels repressief. Vóór dat wij ze nader vermelden, wijzen wij nog op de wenschelijkheid dat de neutrale Staten de bovengenoemde daden aan hunne onderdanen verboden, hetzij bij eene uitdrukkelijke wet, hetzij bij besluit, of bij wijze van waarschuwing op het tijdstip dat er oorlogsgevaar ontstaat. Op die wijze kan zoowel preventief, als repressief, worden gehandeld. Maar het is dan ook allernoodzakelijkst, dat aan de naleving dier wet gestreng de hand worde gehouden, en dat de verbodsbepalingen duidelijk en volledig omschreven zijn; want anders zou men met den heer Laugel kunnen zeggen: ‘Les actes de neutralité que certains pays, l'Angleterre et les Etats-Unis p.e., ont inscrits dans leurs codes ne tirent leur force et leur valeur que des principes généraux du droit des gens qu'ils sont destinés à protéger; mais si l'application et l'interprétation de ces lois conduisent à des conséquences qui soient en opposition avec ces principes, elles deviennent un embaras au lieu d'être une protection. Si l'Angleterre n'avait pas eu de foreign enlistment act, le Gouvernement Américain aurait sans doute obtenu plus facilement les justes satisfactions, qu'il a demandées au Gouvernement Anglais depuis le commencement de la guerre civile. L'action diplomatique des deux pays a sans cesse été gênée par les lenteurs et les équivoques juridiques.’ Bestaat er nu op dit stuk bij de eene of andere onzijdige Mogendheid b.v. Nederland, geene speciale wet, of schiet de bestaande wetgeving te kort, dan kan men zich tegenover algemeen erkende internationale verpligtingen niet op het stilzwijgen of gebrek der wetgeving beroepen. De onzijdige Regering moet daarin voorzien, door die wetgeving | |||||||||
[pagina 149]
| |||||||||
aan te vullen of te wijzigen, wil zij aan de oorlogvoerenden niet het regt geven om hare onzijdigheid als niet bestaande te beschouwen, zoo als met Engeland had kunnen gebeuren, hetwelk de éénige Mogendheid geweest is, die, ofschoon openlijk hare neutraliteit in Mei 1861 hebbende geproclameerd, oorlogschepen aan eene oorlogvoerende partij heeft verschaft. Maar, ook zonder speciale wet, is de Uitvoerende Magt niet ongewapend; zij kan op andere wijze hare verpligtingen vervullen. Het is zeker wenschelijk, gelijk de heer Thorbecke in 1854 aan de Regering deed opmerken, dat een onzijdig Gouvernement zich niet bij waarschuwingen bepale, wanneer het de overtreding geldt van neutraliteitspligten, maar die overtreding onder bedreiging van straf verbiedeGa naar voetnoot(*); doch wanneer er bepaalde omstandigheden mogten zijn, die den Staat beletten zoodanige strafwet uit te vaardigenGa naar voetnoot(†), dan kunnen evengemelde daden althans, bij proclamatie, waarschuwing aan de ingezetenen, of bij koninklijk besluit worden verboden. De Regering kan, krachtens hare verpligting om voor de veiligheid en onzijdigheid des Rijks te waken, krachtens hare magt, die de Franschen noemen ‘pouvoir de souveraineté et de haute tutelle’, het bouwen en uitrusten van oorlogschepen voor de oorlogvoerende partijen verbieden. Is eene waarschuwing van Regeringswege genoegzaam om het voor de ingezetenen strafbaar te maken vreemde kaperbrieven aan te nemen, soldaten of depêches van den vijand te transporteren, krijgsammunitie, ja zelfs somtijds steenkolen, aan de oorlogschepen in neutrale havens te verkoopen, deel te nemen aan geldleeningen voor de oorlogvoerenden, enz., waarom zou het bouwen van oorlogschepen in de neutrale havens voor de vijandelijke partijen niet evenzeer, bij wijze van waarschuwing of bij koninklijk besluit, verboden of strafbaar gesteld kunnen worden? Gedurende den Krim-oorlog in 1854, werd in eene menigte ordonnantiën van onzijdige Staten het uitrusten van kaperschepen, of deelneming daaraan, verbodenGa naar voetnoot(§). Doch dergelijke bepalingen vindt men, en te regt evenzeer omtrent oorlogschepen en kruisers; zoo b.v. leest men in art. 1 der Zweedsche ordonnantie, betrekkelijk de scheepvaart in tijd van oorlog, d.d. 23 April 1793: ‘Es wird verboten, an den jetzigen Kriegsunruhen Theil zu nehmen, es sey durch Ausrüstung von Kriegsschiffen oder Commis-Fährern für Rechnung irgend einer der Kriegführenden Mächte, enz’; en in de Oostenrijksche ordonnantie van 7 Augustus 1803, art. 3: ‘Défendons de même à tous nos sujets et à tous habitans de nos pays de construire, d'équiper ou de vendre, soit dans les ports, soit sur les | |||||||||
[pagina 150]
| |||||||||
rades ou côtes soumises à notre domination, aucuns bâtiments de guerre ou de commerce pour être employés par les Puissances belligérantes, sous peine d'une amende de 3000 ducats chaque fois qu'on contreviendra à cette défense; amende qui appartiendra, moitié an délateur, moitié au fisc et qui, dans le cas de l'insolvabilité du coupable, sera remplacée proportionnellement par une punition corporelle ou par celle d'un emprisonnementGa naar voetnoot(*). Reeds vroeger zagen wij, dat in 1861 de Fransche Regering aan hare onderdanen verboden heeft deel te nemen aan de uitrusting of wapening van een oorlogschip voor de krijgvoerende partijen. De bepaling der Oostenrijksche ordonnantie is echter ver daarboven te verkiezen, omdat daarin het bouwen en uitrusten zelf in de neutrale havens verboden wordt. Een dergelijk verbod zou ook m.i. mutatis mutandis, bij ons kunnen worden uitgevaardigd. Een stap althans is in dien zin door de Regering gedaan bij gelegenheid van den oorlog tusschen Spanje en Peru. In de waarschuwing van 17 Maart 1866 leest men: ‘Ook zal tegen het uitrusten hier te lande van oorlog- of gewapende schepen, ten behoeve der oorlogvoerende partijen, of de deelneming daaraan door Nederlanders, door de Regering ten strengste worden gewaakt’Ga naar voetnoot(†).
Tot de preventieve middelen, die het Volkenregt aan de hand doet om het bouwen en uitrusten van gewapende schepen in neutrale havens voor de oorlogvoerende partijen te verhinderen, brengt de heer PhilipsonGa naar voetnoot(§): a. De aanhouding van het verdachte schip, welk middel echter niet dan met groote behoedzaamheid kan worden toegepast. Het ware te wenschen geweest, dat de geachte schrijver de gronden tevens aangeduid had, waarop het regt van aanhouding berust, en hoe het ook in ons Vaderland zou kunnen worden toegepast. Men vindt namelijk, voor zoo veel de regels van het Volkenregt en de voorbeelden der Europesche Mogendheden betreft, bij de publicisten weinig of geen uitsluitsel: zij vergenoegen zich met de uitrusting der bedoelde schepen als ongeoorloofd te verklaren, den neutralen Souverein de verpligting op te leggen zulks te verhinderen, doch zij geven de middelen daartoe in zijne magt, niet op; zoo ook dringen zij aan op de algemeene verpligting van den neutralen Souverein, om zijn gebied tegen schending te verdedigen, doch onder de middelen, daartoe door hen aangegeven, treft men niet aan dat van aanhoudingGa naar voetnoot(**). Dat dit laatste echter regtmatig is, kan niet worden betwijfeld. De uitrusting van oorlogschepen | |||||||||
[pagina 151]
| |||||||||
in de neutrale havens voor de oorlogvoerende partijen is eene met de internationale verpligtingen, soms met de wetten van den Staat zelven, strijdige daad. De wet van 1818 geeft dan ook aan den President der Vereenigde Staten het regt om de onwettig in de havens der Republiek uitgeruste schepen aan te houden. Maar ook, zonder speciale wet, heeft de neutrale Souverein de bevoegdheid tot aanhouding van het verdachte schip, omdat hij zijne internationale verpligtingen nakomen, den Staat tegen oorlog behoeden moet; hij kan en moet alzoo, zoo lang het nog tijd is, verhinderen dat kwaad worde gesticht, en daartoe is aanhouding van het schip het meest geschikte middel. Zoo schrijft dan ook Hautefeuille: ‘Le seul fait de l'armement dans le port neutre, est une contravention aux lois de la nation et suffirait pour motiver l'arrestation’Ga naar voetnoot(*). Hij spreekt wel alleen van kapers, doch het argument geldt evenzeer voor oorlogschepen. In een artikel in de ‘Patrie’ van Maart 1866, leest men: ‘Les deux corvettes Péruviennes (Independencia en Hescar) ayant eté construites en Angleterre, d'où elles étaient venues à Brest, l'autorité maritime française n'a pu les retenir.’ Hieruit is dus e contario op te maken, dat, indien die schepen in Frankrijk waren gebouwd, de autoriteiten van dat land zich tot de aanhouding geregtigd zouden hebben geacht. De volkenregtelijke gewoonte, alsmede de rede schijnen dus het regt van aanhouding van het verdacht schip te wettigen, al wordt dit, zoo veel ik weet, bij de schrijvers over de wetenschap niet vermeld. Maar bovendien zou men zich, voor zoo veel Nederland betreft, even als in FrankrijkGa naar voetnoot(†) en België, kunnen beroepen op art. 84 Code Pénal aldus luidende: ‘Quiconque aura par des actions hostiles, non approuvées par le gouvernement, exposé l'Etat à une déclaration de guerre, sera puni du bannissement, et si la guerre s'en est suivie, de la déportation.’ De vervolging der aangeklaagden voor de regtbanken zou dan noodzakelijk, in verband met art. 44 Strafvordering, de in beslagneming ten gevolge hebben der gebouwde schepen, welke als bewijsstukken zouden worden beschouwd en dus doende zou het uitzeilen der schepen worden beletGa naar voetnoot(§). De Nederlandsche regering heeft dan ook, bij monde van den Minister van Financiën, in de zitting van de 2de Kamer der Staten-Generaal van 19 Mei 1866 (bij de behandeling van het wetsontwerp tot verleening der vergunning tot het tijdelijk voeren der Nederlandsche vlag) als haar gevoelen te kennen gegeven, dat art. 84 C.P. en art. 44 Strafvordering genoegzame waarborgen opleverden tegen verkeerde praktijken, ja zelfs, dat er geene speciale wet noodig was. | |||||||||
[pagina 152]
| |||||||||
Op de bevoegdheid der neutrale Regering om het verdachte schip aan te houden, bestaat echter welligt ééne uitzondering. Wanneer het schip namelijk, vóór den aanvang des oorlogs, reeds besteld was en zich nog in de neutrale haven bevindt bij het uitbreken der vijandelijkheden, dan zou het niet alleen niet kunnen worden aangehouden, maar zelfs moeten worden losgelaten, indien het reeds aangehouden was. Althans de Fransche Regering handelde aldus, bij gelegenheid van den oorlog tusschen Brazilië en Paraguay, met een in Frankrijk uitgerust gewapend schipGa naar voetnoot(*). b. Het stellen van cautie. ‘Het in neutrale haven gebouwde schip, waarbij de verdenking niet zwaarwigtig genoeg is om eene aanhouding te wettigen, moet voor een aanzienlijk bedrag cautie stellen, dat het aan geene vijandelijke operatiën tegen eene van beide oorlogvoerende partijen deel zal nemen, en soortgelijke cautie wordt vereischt bij schepen, die wapenen en krijgsammunitie aan boord hebben, geschikt om tot uitrusting van oorlogschepen te dienen. Wordt in weerwil daarvan toch door een zoodanig schip eene met de neutraliteit strijdige daad gepleegd, dan is natuurlijk het bedrag der cautie verbeurd.’ Ook zou, volgens ons gevoelen, de neutrale Souverein nog de volgende preventieve middelen kunnen aanwenden. c. De onzijdige Regering kan met de oorlogvoerende Mogendheden in overleg treden en het daarheen leiden, dat de oorlogschepen, die voor rekening dier Staten in de onzijdige havens in aanbouw mogten zijn, aldaar, tijdens den oorlog, zullen moeten blijven liggen. Zoo handelde Engeland, in 1866 tegenover Spanje, Peru en ChiliGa naar voetnoot(†). d. De onzijdige Regering kan het uitloopen der verdachte schepen beletten door een middel, hetwelk wij wat breedvoeriger moeten bespreken. Men heeft wel eens bij ons gevraagd: hoe kan het uitloopen worden belet bij gebrek aan eene speciale wet? In Nederland b.v. geeft de bestaande wetgeving wel aan de Regering de bevoegdheid om de uitklaring te weigeren aan schepen, die niet voldoen aan de eischen der wet van 26 Augustus 1822, ten opzigte van de heffing der in- en uitgaande regten en accijnsen, of aan die van de wet van 13 Augustus 1849 op de vuur-, ton- en bakengelden, van 20 Augustus 1859 op het loodswezen en van 14 Maart 1819 op de Nederlandsche zeebrieven; maar die uitklaring zou om geen andere reden wettelijk geweigerd kunnen worden. Wij antwoorden, dat dit volkomen waar is, wanneer koopvaardijschepen onze havens willen verlaten, maar dat voor oorlogschepen andere regels gelden, en het uitloopen op eene andere wijze kan worden verhinderd. Is het schip slechts een met wapenen gevuld koopvaardijschip, dan | |||||||||
[pagina 153]
| |||||||||
valt het onder de termen der aangehaalde wetten; doch zoodra het een, al is het dan ook nog niet geheel uitgerust oorlogschip is, kan van den bevelhebber het vertoonen zijner commissie worden gevorderd, terwijl verder, in verband met de verstrekking der commissie door de vreemde oorlogvoerende Regering, andere maatregelen zouden kunnen genomen worden, die, wanneer de neutrale Regeringen zich daaromtrent wilden verstaan, het onwettig uitrusten van oorlogschepen in neutrale havens zeer moeijelijk, ja veelal onmogelijk zouden maken. Oorlogschepen namelijk hebben eene commissie noodig hunner Regering, willen zij niet als zeeschuimers beschouwd en, ingeval van zeegevecht, als dusdanig behandeld worden. Wil het, in neutraal gebied, onregtmatig gebouwd of uitgerust gewapend schip vertrekken, dan moet het zijn karakter van regelmatig oorlogschip kunnen legitimeren door de commissie, waarvan de neutrale Regering de vertooning kan eischen. Kan het dat stuk niet produceren, dan heeft die Regering het regt om het schip als regteloos te beschouwen en in beslag te nemen, daar zij de uitrusting van zeeroovers-schepen in hare havens niet kan, noch mag gedoogen. Wordt evenwel eene commissie vertoond, dan zou de neutrale Regering haar als onvoldoende kunnen afwijzen, omdat zij, op grond der neutraliteits- en volkenregtelijke verpligtingen, niet kan noch wil toestaan, dat zij tot de verkrachting daarvan als gedwongen worde door eene daad der oorlogvoerende partij, ten gevolge waarvan eene op zich zelve onwettige handeling, op neutraal gebied gepleegd, door eene vreemde Regering gewettigd en aan een gewapend schip, zonder publiek karakter, de hoedanigheid van regelmatig oorlogschip gegeven worden zou. Eene onzijdige Regering zou anders aan eene vreemde het regt toekennen, om aan de onderdanen der eerste, of andere personen op haar gebied gevestigd, het middel te verschaffen om den Staat in oorlog te wikkelen. Het schip laten vertrekken, op grond dat het, ofschoon ten oorloge uitgerust, nog geen oorlogschip of kaper is, zoolang het de commissie niet heeft, welke eerst buiten neutraal gebied zal worden verstrekt, is niet alleen, een ‘faux fuyant’, het is zelfs in zekere opzigten medepligtigheid. Wij ontveinzen ons echter niet, dat het middel, waarover wij handelen, moeijelijk toe te passen is, omdat het overleggen der commissie van den bevelhebber van een oorlogschip uiterst zelden gevorderd wordtGa naar voetnoot(*). Doch er zou een ander middel zijn, hetwelk nog behoort tot het jus constituendum, waardoor men zou kunnen verhinderen, dat een in den vreemde gebouwd en uitgerust schip het karakter van regelmatig oorlogschip verkreeg door het exhiberen eener commissie, die niet gehaald en verstrekt is in het land, welks Regering het schip besteld heeft. Men mag namelijk vragen: is het genoeg, om op een in eene neutrale haven gebouwd of uitgerust schip het karakter te drukken van | |||||||||
[pagina 154]
| |||||||||
regelmatig oorlogschip, dat de commissie door de oorlogvoerende Regering bij voorbaat, als ‘in spe’, gegeven en later eerst, wanneer het schip gebouwd en de uitrusting geschied is, bij de uitzeiling vertoond of op zee (gelijk bij de ‘Alabama’ op Terceira geschiedde) gegeven worde, - of moet niet veeleer worden gevorderd, dat indien het schip als behoorlijk genationaliseerd oorlogschip eener vreemde Mogendheid zal worden beschouwd, het in de nationale wateren geweest zij en dat de commissie der vreemde oorlogvoerende Mogendheid ook eerst in haar gebied worde gehaald en aldaar afgegeven? De gepantserde gewapende schepen voor rekening der Zuidelijken in Engeland gebouwd en uitgerust, zouden vóór dat zij als oorlogschepen konden worden beschouwd, den Atlantischen Oceaan hebben moeten overtrekken en in eene Geconfedereerde haven gaan zoeken, hetgeen Laugel noemt: ‘un nom, un capitaine, un drapeau’; zij hadden aldaar vooraf moeten ‘faire la veillée des armes.’ Anders toch kan, gelijk wij reeds gezegd hebben, niet alleen eene oorlogsvloot worden gebouwd door eene Mogendheid, die er in haar gebied niet toe in staat is, maar zelfs een welberekend plan van aanval op den vijand van het neutraal gebied worden ten uitvoer gelegd. Wat zouden de Westersche Mogendheden in 1854 hebben gezegd, bijaldien Rusland, toen het niet wagen durfde de vloot van Cronstadt en Sebastopol tegen den vijand te gebruiken, gewapende schepen had laten bouwen en uitrusten in Pruissische of Nederlandsche havens, of in die van Griekenland, en die schepen, zonder ooit in Russische wateren te zijn geweest, terstond bij het uitzeilen uit de neutrale havens, als oorlogschepen waren begonnen te handelen en vijandelijkheden gepleegd of koopvaarders opgebragt hadden? Zou de bij voorbaat verstrekte commissie door Engeland en Frankrijk zijn erkend? Wij twijfelen er zeer aan. Volgens den schrijver in de North-American Review, zou zelfs de Alabama, al had dat schip zijne kanonnen en manschappen te Charleston ingenomen en zijne commissie ontvangen, toch daarom de oorspronkelijke schuld der onwettige uitrusting niet hebben afgelegd. Hij beroept zich op ‘judge Story’ in het geval der ‘Santissima Trinidad’ (the commission destroys the taint, when the vessel was sent out as a commercial adventure). Hetgeen wij dus als ‘jus constituendum’ verlangen, is wel het minst dat zou mogen worden geeischt door de oorlogvoerende partij. Na de preventieve middelen nagegaan te hebben, gaan wij thans tot de repressieve middelen over. De neutrale Souverein zou, volgens den heer Philipson, het schuldig bevonden schip kunnen verbeurd verklaren met al den aankleve van dien, geldboeten, gevangenisstraf enz. opleggen aan de bij de uitrusting betrokken personen. Indien echter de bedoelde schepen reeds het neutraal gebied verla- | |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
ten en zee gekozen hebben, ook dan nog kan de onzijdige Souverein, mijns inziens, de schadelijke gevolgen hiervan, ten minste gedeeltelijk, verhinderen of verminderen. Of de neutrale Souverein de onwettig in zijne havens uitgeruste schepen, in volle zee, zou kunnen aanhouden, komt mij minstens twijfelachtig voor. De meermalen door ons aangehaalde schrijver in de ‘North-American Review’ zegt wel: ‘On the authority of her own action against the Portuguese expedition fitted out in England and sent to Terceira, and of the decision in the case of the “Marianna Flora”, H.M. fleet might have seized the “Alabama” anywhere on the high seas.’ Welke de gronden geweest zijn in de laatstvermelde regterlijke decisie aangevoerd, weten wij niet, daar wij het werk, waarin de uitspraak te vinden isGa naar voetnoot(*), niet hebben kunnen raadplegen. Maar een beroep op het voorbeeld van Engeland in 1829 kan niet als afdoende worden aangenomen, omdat, wij zagen het reeds vroeger, het Terceira-precedent eene inconsequentie der Britsche Regering geweest is en in strijd met het ware volkenregtelijke beginsel, dat geene Mogendheid in volle zee eenige jurisdictie uitoefenen kan op vreemde schepen, of op dat niemand toebehoorend gebied, hare wetten en straffen op zulke schepen in toepassing brengen kan. Maar er zijn twee repressieve middelenGa naar voetnoot(†), die met goed gevolg kunnen worden aangewend. a. Opvordering, langs diplomatieken weg, der gemaakte prijzen. Op den algemeenen regel, volgens welken de jurisdictie over de gemaakte prijzen bij uitsluiting berust bij het oorlogvoerend land, waartoe de captor behoortGa naar voetnoot(§), bestaan enkele uitzonderingenGa naar voetnoot(**), waarvan eene het geval betreft, dat de prijzen gemaakt zijn door schepen in neutrale havens toegerustGa naar voetnoot(††). In dat geval, merkt teregt Philipson op, heeft de Staat, welks neutraliteit geschonden is, op dien grond, het regt van de prijsquestie kennis te nemen. Het prijsgerigt in den Staat des captors mag aan den voor zijn regt opkomenden onzijdige dat regt niet onthouden en moet de captuur onwettig verklaren. De oorlogvoerende Staat moet dan den prijs aan den onzijdige opleveren, die hem op zijne beurt weder aan den oorspronkelijken eigenaar teruggeeft. b. Naauw daarmede verwant is het middel van de weigering van het regt van asyl aan de onwettig uitgeruste schepen, die later in de neutrale havens mogten willen binnenkomen. Daar de onzijdige aan het door hem verleend asyl de voorwaarden hechten kan, die hij goedvindtGa naar voetnoot(§§), zoo spreekt het a fortiori van zelf, | |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
dat hij het asyl weigeren kan aan schepen, die de regten van den onzijdigen Staat miskend, de gastvrijheid geschonden en het neutraal territoir tot een vijandelijk doel gebruikt hebben. Zoo zegt dan ook Historicus: ‘I think that to deny the Florida and Alabama access to our ports, would be the legitimate and dignified manner of expressing our disapproval of the fraud which has been practised upon our neutrality.’ Eindelijk zou de neutrale Souverein c. den Staat, voor wiens rekening de schepen uitgerust zijn, verantwoordelijk kunnen stellen voor de gevolgen zijner onwettige daad en later schadevergoeding eischen ten behoeve der benadeelde partijGa naar voetnoot(*); d. Represailles kunnen nemen, ja zelfs den oorlog verklaren aan den Staat, door wiens toedoen het onzijdig gebied geschonden isGa naar voetnoot(†).
Wij hopen, op voldoende gronden, te hebben aangewezen dat het bouwen, wapenen en uitrusten van oorlogschepen, in neutrale havens, ten behoeve of voor rekening der oorlogvoerende partijen strijdig met het Volkenregt en met eene ware neutraliteit onbestaanbaar is; dat de neutrale Souverein, wil hij niet als vijand beschouwd en in den oorlog medegesleept worden, dergelijke onwettige handelingen zijner onderdanen verbieden en verhinderen moet; dat hem daartoe de middelen, preventieve en repressieve, niet ontbreken, ook zelfs bij gebrek aan eene speciale wet op dat stuk, terwijl hij zich bovendien niet op het stilzwijgen of onvolledige der wetgeving van zijn land beroepen kan tegenover de vervulling zijner neutraliteitsverpligtingen. Eene vergelijking van het gedrag van Engeland, in 1861 en later, als neutrale Mogendheid tegenover Amerika, met de gedragslijn door de Vereenigde Staten in 1794 en in den loop dezer eeuw gevolgd, toen Engeland oorlogvoerende partij was, is niet ten gunste van eerstgemelden Staat, en men kan niet alleen niet zeggen, dat Engeland de pligten der neutraliteit vervuld heeft, maar zelfs niet dat de bepalingen der ‘foreign enlistment act’ opregt en gestreng zijn toegepast, noch dat genoegzame ijver en naauwgezetheid betoond zijn in het verhinderen der onwettige handelingen. Engeland heeft aan Amerika gegronde reden van klagt gegeven en het volkenregtelijk beginsel overtreden, volgens hetwelk, indien eene Mogendheid onzijdig wil blijven, hare onderdanen onzijdig moeten blijven. Engeland heeft stilzwijgend toegegeven en verdedigd, dat zijne ingezetenen aan handelingen zich schuldig maakten tegen Amerika, die, tot op den laatsten oorlog, door de Britsche Regering, zoowel als door de Amerikaansche, als met het V.R. strijdig waren beschouwd en terwijl, bij vorige oorlogen, juist over die handelingen door Engeland bij de | |||||||||
[pagina 157]
| |||||||||
Amerikaansche Regering, soms zonder genoegzamen grond, geklaagd was, en laatstgemelde daaraan terstond gehoor en gevolg gegeven had. De beginselen door Engeland thans toegepast zijn in strijd met de volkenregtelijke gewoonten, zoowel als met de ‘recta ratio’ (reason of the thing), zoodat men ze niet als regtsgeldig tusschen de volken, veel meer als eene afwijking moet beschouwen van de ware volkenregtelijke voorschriften. Ten slotte vermelden wij nog eenige gevallen, die met ons onderwerp in verband staan. 1o. Wat moet de onzijdige Souverein doen, wanneer een schip, dat onwettig in zijne havens is uitgerust en gewapend, heeft weten te ontsnappen en later, voorzien van eene commissie der oorlogvoerende partij, in die haven vrijwillig of noodgedrongen terugkeert? Wanneer dat vaartuig een kaper is, dan moet de neutrale Souverein het schip, - dat, ofschoon van eene ‘lettre de marque’ van een' vreemd Vorst voorzien, eigendom van neutrale onderdanen gebleven is, - in beslag nemen, ontwapenen en, zoo de wetten van den Staat daartoe de bevoegdheid geven, verbeurd verklarenGa naar voetnoot(*). Wanneer echter een onwettig in neutrale havens uitgerust gewapend schip, door het ontvangen eener commissie, een regelmatig oorlogschip geworden is, dan is het twijfelachtig, of (zoolang althans geen andere bepalingen gemaakt worden ten opzigte van de wijze, waarop de commissie moet worden verleend) de neutrale Souverein, ofschoon hij zijne havens voor zulk een aldaar terugkeerend schip sluiten moet, al dan niet de bevoegdheid heeft het aan te houden, beslag er op te leggen, of zelfs verbeurd te verklaren. Volgens den schrijver in de ‘North-American Review’, zou het uitvoerend Bewind der Vereenigde Staten, op grond der wet van 1818, het regt hebben om, indien een schip als de Alabama in de havens der Republiek ware gebouwd, het aan te houden en beslag er op te leggen, wanneer het schip later eene Amerikaansche haven binnenliep, zelfs indien dit laatste ware ‘a war vessel of a foreign prince’. Bovendien bewijst hij, door aanhaling van de regterlijke decisie in casu ‘the Irresistible’, dat het verstrekken der commissie de oorspronkelijke schuld niet uitwischt, gelijk wij reeds hierboven hebben vermeld. Merkwaardig zijn de bij die gelegenheid gesproken woorden van Chief Justice Marshall: ‘If this were admitted (that the commission has deposited the fault) in such a case as this, the laws for the preservation of our neutrality would be complately eluded, so far as this enforcement depends on the restitution of prizes made in violation of them. Vessels could be complately fitted out in our ports for military operations, and then after obtaining a commission, go through the ceremony of discharging and re-enlisting their crews to become perfectly legitimate cruisers, purified from every taint contracted at the place where all their real | |||||||||
[pagina 158]
| |||||||||
force and capicity for annoyance was acquired. This would be a frandulent neutrality, disgraceful to our own Governement, and of which no nation would be the dupe.’ Historicus daarentegen is een ander gevoelen toegedaan, hetwelk hij scherpzinnig ontwikkeld heeft, onder verwijzing naar een Amerikaansch precedent van 1795Ga naar voetnoot(*). Hij zegt o.a. ‘The case of the Cassius establishes the absolute immunity of a commissioned vessel of war from the jurisdiction or authority of the courts of the Executive of a neutral Government. It prouves that the fact of the original illegal equipment within the neutral territory of such vessel does not differ the case. The neutral Government may prohibit the entry of such a vessel into its ports... the neutral Government has no right, even in the most flagrant instances, to look behind the commission (as the phrase is), or to inquire into and animadvert upon the origin of the ship... It (the case of the Cassius) establishes by a solemn and deliberate international precedent, that the commission absolutely covers the ship, and that the neutral Government even under circumstances of the greatest provocation, can pretend to exercise no authority over such a vessel.’ Men moet dan van dit geval zeggen: ‘adhuc sub judice lis est.’ 2o. Wat, wanneer zulk een onwettig in eene neutrale haven uitgerust schip komt in eene haven van een' anderen neutralen Souverein? Deze laatste kan, dunkt mij, in geen geval het schip aanhouden. Al hetgeen hij doen kan is zich te verzekeren, dat het werkelijk een oorlogschip is; dit uitgemaakt zijnde, moet hij het even als alle andere oorlogschepen toelaten, tenzij hij (hetgeen tegenwoordig niet meer geschiedt) oorlogschepen weigert te ontvangen. Zoo zijn dan ook, gedurende den Amerikaanschen burger-oorlog in 1861, de gewapende schepen der Separatisten, in Engeland gebouwd of uitgerust, en die door de later ontvangene commissie der Regering te Richmond tot oorlogschepen omgeschapen warenGa naar voetnoot(†), in de havens der overige neutrale Staten, Frankrijk, Spanje, enz., en ook in die van Nederland, toegelaten, op gelijken voet als de oorlogschepen der Noordelijken. Met de daad der onwettige uitrusting in eene vreemde neutrale haven hebben andere onzijdige Mogendheden zich niet te bemoeijen. Zij hebben slechts te vragen, of het schip thans een oorlogschip is, volgens de algemeen geldende gebruiken. 3o. Wat, wanneer een schip, dat onwettig in eene neutrale haven gebouwd, doch slechts gedeeltelijk uitgerust is, die uitrusting voltooijen wil in eene andere neutrale haven? In dit geval moet de neutrale Souverein verhinderen, dat het schip | |||||||||
[pagina 159]
| |||||||||
zijne uitrusting voltooije, voor zoo ver dit geschieden zou door in de neutrale haven, van buiten af iets te ontvangen of zich zelf trachten te bezorgen, dat strekken zou om de uitrusting ten oorloge te voltooijen of te vermeerderen. Maar hij kan niets doen tegen hetgeen aan boord van het schip geschiedt om de wapening te verbeteren of in orde te stellen. Immers wat geschiedt? Zulk een schip verzoekt in de haven binnen te komen, of loopt binnen zonder vooraf vergunning te vragen. Als koopvaardijschip, of met wapenen gevuld schip, zal het zich niet aanmelden; ook dan zou de toelating niet kunnen worden geweigerd. Het komt dus binnen en doet zich voor als oorlogschip. Wordt het eens als zoodanig toegelaten, dan moet de neutrale Souverein vooreerst zorgen, dat het zich houde aan de algemeen bekende volkenregtelijke verpligtingen, waaronder die van het niet innemen van ammunitie, vermeerderen van wapening, aannemen van matrozen. Hij kan evenwel niet verhinderen, dat men aan boord van het schip handele zoo als men verkiest, timmere, de kanonnen plaatse en wat dies meer zij. Reeds bij een gewoon koopvaardijschip zou de autoriteit der haven zich met hetgeen aan boord geschiedt niet dan in uiterst zeldzame gevallen bemoeijen: de exterritorialiteit van het oorlogschip verbiedt ook de minste inmenging, ten zij dan dat zulk een schip daden van geweld of vijandschap tegen den Staat wilde plegen. Overigens geldt omtrent oorlogsschepen de regel: ‘Quel que soit le lieu où ils se trouvent, qui que ce soit au monde, étranger au gouvernement auquel ils appartiennent, n' a le droit de s' immiscer en rien dans ce qui se passe à leur bord, et encore moins d'y pénétrer par la force’Ga naar voetnoot(*). Voorts kan de neutrale Souverein het oorlogschip doen bewaken, indien hij de tegenwoordigheid er van in zijne havens gevaarlijk acht, of het gelasten te vertrekken; doch voorzigtigheid komt hierbij te pas, want in beide gevallen zal hij zijne handelwijze moeten kunnen verdedigen tegenover den Staat, wien het schip toebehoortGa naar voetnoot(†). Maar verder kan hij niet gaan, wanneer het schip eens toegelaten is en niet handelt tegen de volkenregtelijke voorschriften. Deze beginselen zijn opgevolgd door de Nederlandsche Regering in Februarij 1866, toen het Peruaansch oorlogschip ‘Independencia’, gedeeltelijk uitgerust in Engeland, in eene onzer havens binnenkwam en korten tijd vertoefde. Wat de toelating zelve betreft, deze kan moeijelijk worden geweigerd. De neutrale Regering vraagt niet, waar of hoe een oorlogschip | |||||||||
[pagina 160]
| |||||||||
geheel of gedeeltelijk gebouwd of uitgerust is; het is genoeg, dat het schip werkelijk een oorlogschip zij. Zoo lang nu niet het hierboven vermeld desideratum, ten opzigte van de commissie, tot regt of gegewoonte zal zijn verheven, kan het schip niet worden geweerd, zoodra het zich, door het vertoonen der commissie, of door andere geldige bewijzen, als regelmatig oorlogschip legitimeert. De commissie moet als geldig worden erkend. Bij deze gelegenheid moeten wij nog opmerken, dat het vorderen dezer legitimatie, ofschoon elke onafhankelijke Staat daartoe het regt heeft, aan bezwaren onderhevig is en uiterst zelden plaats vindt. Niet alleen dat het veelal geschiedt, dat de kommandant van het schip de commissie niet bij zich heeft, maar het vragen er naar wordt dikwijls als beleedigend beschouwd. Een Fransch zeeofficier, schrijver van een door ons aangehaald werk, zegt: ‘Le pavillon et la flamme sont des indices visibles, mais on n'est tenu d'y ajouter foi que lorsqu'ils ont été appuyés d'un coup de canon. L' attestation du commandant peut-être exigible; mais les autres preuves (la commission) doivent se présumer, et, soit en pleine mer, soit aileurs, aucune Puissance étrangère n'a le droit d'en obtenir l' exhibition’Ga naar voetnoot(*). Men kan dus niet, zonder zwaarwigtige redenen, tot het eischen der vertooning van de commissie overgaan, ofschoon wij gaarne erkennen dat, in het bijzonder geval hetwelk ons bezig houdt, de neutrale Souverein wat stouter kan handelen; evenwel valt, mijns inziens, niet te ontkennen, dat wanneer de kommandant zijne verklaring heeft gedaan dat hij tot de Marine van eenen onafhankelijken Staat behoort en dat hem het bevel opgedragen is over het schip in questie, men dan hoogstens nog zoover kan gaan om van hem eenig bewijs te vorderen, dat zijn schip werkelijk tot de oorlogsmarine behoort, of een kruiser, geen kaper is. Hiertoe kunnen welligt dienen correspondentiën, of de titulatuur hem in officiele correspondentie gegeven. Maar ik zie niet in, wat meer kan worden gedaan, zonder zich aan de grootste moeijelijkheden, ja gevaar somtijds, bloot te stellen, eerst van wege het oorlogschip zelf, later van den Staat aan wien het behoort. Te meer daar, gelijk een Deensch schrijver te regt opmerkt: ‘Ces vaisseaux (de guerre) ayant tant de marques indubitables de la nation dont ils arborent le pavillon, on ne saurait s'y méprendre ou révoquer en doute leur état’Ga naar voetnoot(†). | |||||||||
c.De derde vraag, die wij ons voorstelden is: Is de onzijdige Regering verantwoordelijk voor de schade, welke, ten gevolge van de verrigtingen der oorlogschepen, of kapers, onwettig in hare havens uitgerust, door eene der vijandelijke partijen geleden is, en moet zij die schade vergoeden? | |||||||||
[pagina 161]
| |||||||||
Bij de beantwoording der volkenregtelijke questie of, ingeval ongeoorloofde daden tegen eenen Staat gepleegd zijn door onderdanen van een' vreemden Staat, die onderdanen alleen strafwaardig zijn, dan of de Staat zelf verantwoordelijk is, ‘civitasne deliquerit an cives?’Ga naar voetnoot(*) moet worden gelet op twee regels, die aldus worden omschreven door een' schrijver van het laatst der vorige eeuw: ‘Au reste, on peut remarquer ici que dans les sociétés civiles, lorsque quelqu'un des citoyens a fait du mal à quelque étranger, on s'en prend quelquefois à tout le corps de l'État, ou à celui qui en est le chef, en telle sorte que l'on peut lui déclarer la guerre pour cela; mais pour donner lieu à cette espèce d'imputation, il faut nécessairement supposer l'une de ces deux choses, ou que les Souverains ont souffert que l'on fit tort à l'étranger, ou qu'ils donnent retraite au coupable. Sur le premier cas, il faut poser pour maxime, qu'un Souverain, qui ayant connaissance des crimes de ses sujets, comme p.e. qu'ils exercent la piraterie sur les étrangers, et qui, d'ailleurs pouvant et devant l'empêcher, ne le fait pas, se rend lui-même coupable, parce qu'il a consenti à l'action mauvaise qu'il laisse commettre et fournit par conséquent un juste sujet de guerre. Les deux conditions, dont on vient de parler, je veux dire la connaissance et la tolérance du Souverain, sont absolument nécessaires et l'une ne suffit pas sans l'autre. Or, on présume qu'un Souverain sait tout ce que ses sujets font tous les jours, d'une manière ouverte et sans se cacher; pour le pouvoir d'empêcher le mal, on le présume aussi toujours, à moins que le Prince ne prouve clairement son impuissance.’ ‘L'autre manière dont un Souverain se rend coupable par rapport au crime d'autrui, c'est lorsqu'il donne une retraite au coupable et qu'il empêche ainsi qu'on le punisse’Ga naar voetnoot(†). Deze twee soorten van handelingen, waardoor een Staat zelf aansprakelijk wordt voor de daden der onderdanen, worden door Grotius en Heineccius genoemd ‘patientia’ en ‘receptus’. Slechts de eerste komt in ons geval in aanmerking, en een ander Zwitsersch schrijver, tijdgenoot van den zoo even aangehaalde, zegt daarvan nog te regt: ‘Si un Souverain, qui pourrait retenir ses sujets dans les règles de la justice et de la paix, souffre qu'ils maltraitent une nation étrangère, dans son corps ou dans ses membres, il ne fait pas moins de tort à cette nation que s'il la maltraitait lui-même’Ga naar voetnoot(§). En ofschoon men, in het algemeen, niet zeggen kan eene beleediging van eene natie te hebben ontvangen, omdat men die van een der onderdanen ontvangen heeft, zoo blijft evenwel waar wat verder gezegd wordt: ‘Si la nation ou son | |||||||||
[pagina 162]
| |||||||||
conducteur approuve et ratifie le fait du citoyen, elle en fait sa propre affaire; l'offensé doit alors regarder la nation comme le véritable auteur ou le complice de l'injure, dont peut-être le citoyen n'a été que l'instrument’Ga naar voetnoot(*). Volgens MarquardsenGa naar voetnoot(†), is de neutrale Staat dan alleen verantwoordelijk voor de daden zijner onderdanen in strijd met internationale verpligtingen gepleegd, wanneer hij ze openbaar begunstigt; doch voor het feit alleen (die blosse Thatsache des Geschehens) is de Staat niet aansprakelijk. Dit gaat wel wat ver; in dat geval ware geen grond tot klagt van Amerika tegen Engeland, in 1862 en later. Onder de gevallen, waarin eene natie verantwoordelijk is, brengt een Amerikaansch schrijver ook het gebruik van het neutraal gebied door eene der vijandelijke partijen om de andere aan te vallen, of vijandelijkheden gemakkelijk te maken: ‘A nation is responsible if it allows its neutral territory or curtilage to be used by one belligerent to attack another, and in all such cases the neutral is bound to demand and enforce satisfaction to the injured belligerent. So, if they are allowed to be used to facilitate hostilities’Ga naar voetnoot(§). Is de Regering in sommige gevallen verantwoordelijk voor de daden harer onderdanen, waardoor aan een' vreemden Staat nadeel berokkend is, dan is zij ook natuurlijk, wanneer de klagten tegen haar gegrond zijn, tot schadevergoeding aan de beleedigde of benadeelde partij verpligt. Het kan dus niet worden ontkend, dat, nademaal het bouwen en uitrusten van oorlogschepen, in neutrale havens, voor de oorlogvoerende partijen, met de verpligtingen der neutraliteit onbestaanbaar is, de onzijdige Regering, die, wetende dat dit in haar gebied geschiedt, het toelaat, in plaats van het te verhinderen, de schade daardoor aan de eene partij veroorzaakt vergoeden moet. Wij gelooven dan ook, dat de Noord-Amerikaansche Regering te regt van Engeland schadevergoeding gevorderd heeft voor de verliezen en het onmetelijk nadeel aan den handel der Republiek door de strooptogten der Alabama's, Shenandoah's, enz. veroorzaakt, zonder nog te spreken van de schade door de Regering der Unie zelve geleden. De schrijver van het scherpzinnig artikel in de ‘North-American Review’ toont aan, onder verwijzing naar de gedragslijn door de Vereenigde Staten gevolgd, 1o. dat de Alabama, Oreto, enz. uitgerust zijn in strijd met Engelands pligten en wetten, en dat de Britsche Regering niet alles gedaan heeft om zulks te verhinderen, noch om het ontsnappen der Alabama te beletten. Dit laatste is wel eene quaestio facti; ook gelooft | |||||||||
[pagina 163]
| |||||||||
de schrijver niet aan oogluiking (connivence) der Regering; maar deze had zoo lang niet moeten dralen met de aanhouding van het schip, en men had, zonder op een wettig bewijs (legal evidence) te wachten, zich met een waarschijnlijk bewijs moeten vergenoegen. ‘To perform her duty to a belligerent, England was bound to act on probable evidence, though She might justly demand trustworthy evidence before punishing her citizens.’ 2o. dat Engeland niet gedaan heeft wat het, als neutrale Mogendheid, doen moest, toen eenmaal de onwettig uitgeruste schepen ontsnapt waren. Het schuldige schip had namelijk, op de eene of andere wijze, moeten worden gestraft, hetzij door het weigeren van asyl, hetzij door teruggave der gemaakte prijzen, of eindelijk door aanhouding bij eventuele terugkomst. Doch niets hiervan is geschied; de ‘Florida’ en ‘Alabama’ zijn even vriendschappelijk behandeld als het oorlogschip der Unie ‘Niagara,’ en, nadat lord Russell zelf bekend had: ‘That the cases of the Alabama and Oreto were a scandal, and in some degree a reproach to our laws’Ga naar voetnoot(*), werden er ten opzigte van de toelating en behandeling dier schepen in Engelsche havens geen beperkende bepalingen hoegenaamd gemaakt. 3o. dat Engeland mitsdien schadevergoeding aan de Vereenigde Staten verschuldigd is, even als eerstgemelde Mogendheid dergelijke vergoeding vroeger van Amerika gevraagd en ook bekomen heeft. Deze verpligting van Engeland is ook door den heer Philipson uiteengezet in zijn belangrijk artikel in de Gids van Junij 1866. ‘Het groote argument van lord Russell,’ zegt die schrijver, ‘ter bestrijding der Britsche verantwoordelijkheid was de onmogelijkheid, waarin de Regering verkeerde, om de bewuste uitrustingen te verhinderen. Tegen dit argument, voor zoover daarmede te kennen gegeven wordt, dat op de opene zee door geene neutrale Mogendheid eenig gezag over de handelingen der oorlogvoerende partijen mag uitgeoefend worden, dat dus de voltooijing van een kaperschip op eene plaats, niet aan hare jurisdictie onderworpen, niet door haar mag worden belet, - valt niets in te brengen.’ Zoo redeneert ook HistoricusGa naar voetnoot(†), die het juridisch beginsel verdedigt, ‘that control and responsibility are terms commensurate and coinsident; the boundaries of the one form the limits of the other.’ Daar nu eene neutrale Mogendheid geen jurisdictie kan uitoefenen op een schip, hetwelk onregtmatig in hare havens uitgerust, ontsnapt is en eene commissie ontvangen heeft van eene oorlogvoerende MogendheidGa naar voetnoot(§), zoo volgt daaruit, dat ‘where there is no authority, there can be no responsibility. Authority and responsibility are correlative ideas both in policy and in law. The one cannot exist without the other.’ | |||||||||
[pagina 164]
| |||||||||
‘Maar,’ dus vervolgt Philipson, ‘graaf Russell's argument gaat verder. Het doelt even eens op de onmogelijkheid om ook, op Britsch gebied, waar het pligt was, sterkere, althans meer afdoende maatregelen ter beteugeling van het kwaad te nemen, dan waartoe door de Britsche Regering was overgegaan. In hoever dit juist is, zal uit eene vergelijking van de middelen, welke het Volkenregt te dien einde aan de hand geeft, met de door Engeland aangewende, moeten blijken.’ Die middelen worden dan nagegaan en de schrijver toont uit de diplomatieke correspondentie aan, dat Engeland in het gebruik daarvan nalatig geweest is en komt, na ontzenuwing van hetgeen door lord Russell ter verdediging was aangevoerd, tot de slotsom, dat de Britsche Regering aan die van Washington schadevergoeding verschuldigd is. Wij vereenigen ons geheel met dat betoog, naar hetwelk wij den lezer verwijzen, en onthouden ons van verdere uitweiding, daar wij de bedoelde middelen om schending van het Volkenregt te voorkomen breedvoerig besproken en vroeger reeds aangetoond hebben, hoe de Engelsche Regering gehandeld heeft. De hangende questie is zeer duidelijk door den Amerikaanschen minister te Londen in der tijd aldus geformuleerd: ‘In 1794 as well as in 1862, the claim made rests on one and the same basis, to wit, the reparation by a neutral nation of a wrong done to another nation with which it is at peace, by reason of a neglect to repress the cause of it, originating among its own citizens in its own ports’Ga naar voetnoot(*). Het ware te wenschen, dat zulk eene belangrijke questie voor goed werd uitgemaakt, met het oog op de toekomst; want, gelijk de Amerikaansche schrijver zegt, het is ‘a controvercy which, at some future time, must be settled by one of the three methods known to the law of nations, - by concession, by arbitration, or by war.’ Daarom zal iedereen, die den vrede lief heeft, zich vereenigen met de verzoening ademende verklaring van den President Johnson in zijne Boodschap van December 1865, dat de Vereenigde Staten de zaak der schadevergoeding, voor het oogenblik, niet beschouwden als van dien aard, dat zij eene oorzaak van verwijdering behoefde op te leveren tusschen Engeland en Amerika. Maar hij achtte het niettemin voor het vervolg, in het belang eener vredelievende verhouding wenschelijk, dat, als regtsquestie, de zaak in geschil eens opzettelijk werd onderzocht. Het is gelukkig geweest voor den wereldvrede en voor Engeland en Amerika in het bijzonder, dat deze questie van schadevergoeding tot geen' oorlog geleid heeft. Wij zagen het echter hoe de oorlog voor de deur gestaan heeft, en dit zal altijd te duchten zijn, wanneer eene onzijdige Mogendheid eene oorlogvoerende partij behandelt gelijk Engeland | |||||||||
[pagina 165]
| |||||||||
de groote Amerikaansche Republiek. Zulk een oorlog zou ook volkomen geregtvaardigd wezen, al moge ook worden opgemerkt door een Duitsch hoogleeraar, dat een Staat, ‘der bei gesunden Sinnen ist,’ niet bij dergelijke questiën tot dat uiterste komen zal. Theoretisch is overigens zijne meening zeer aanbevelenswaardig, dat een vreedzaam scheidsgerigt het beste middel zou zijn om de zaak uit te maken en, zoo doende, voortdurende verbittering te verhinderen. Nademaal het evenwel zeer moeijelijk is geschikte regters te vinden, zoo zou welligt in aanmerking kunnen komen het voorstel, juist bij gelegenheid der boven bedoelde questie tusschen Engeland en Amerika, door professor Lieber in de Vereenigde Staten gedaan, namelijk dat de zaak aan de beoordeeling werd toevertrouwd van eene der meest beroemde juridische faculteiten. Misschien zou reeds vóór dat de questiën zich voordeden, die tot moeijelijkheden kunnen leiden, op voordragt van Ministers van Justitie en juridische faculteiten, eene lijst van gezworenen opgemaakt kunnen worden, bestaande uit mannen, die met het volkenregt bekend zijn, en waaruit dan, bij voorkomende gevallen, onder de formele leiding van het hoofd van een' neutralen Staat als regter, de personen met de uitspraak belast, zouden gekozen worden. Hoe het zij, wanneer het geldt middelen op te sporen om den oorlog te voorkomen, dan ‘sucht man noch tastend nach friedlichen Rechtsmitteln’Ga naar voetnoot(*). De uitkomsten van het Congres van Parijs in 1856 zijn omtrent dit belangrijk punt alleronbeduidendst geweest. Volgens het in de zitting van 14 April door lord Clarendon gedaan, doch niet aangenomen, voorstel om de bepaling van art. 8 van het tractaat van vrede van 30 Maart 1856, meer algemeen te maken, zouden de Staten, ingeval van geschil, vóór dat zij tot het gebruik der wapenen overgingen, de scheidsregterlijke handeling (action médiatrice) eener bevriende Mogendheid moeten inroepen. Doch wie het 23e protocol leest, ziet duidelijk dat de meeste Mogendheden, Frankrijk en Pruissen welligt uitgezonderd, het Engelsche voorstel niet gaarne, zoo als het daar lag, wilden aannemen, zoodat men nu eindelijk zich bepaalde tot eenen wenschGa naar voetnoot(†), que les Etats entre lesquels s' élèverait un dissentiment sérieux, avant d'en appeler aux armes, eussent recours, en tant que les circonstances l' admettraient, aux bons offices d'une Puissance amieGa naar voetnoot(§). Men ziet hoe weinig het beteekent. Vooreerst moet het geschil van ernstigen aard zijn; vervolgens wordt de geheele zaak op een zand- | |||||||||
[pagina 166]
| |||||||||
grond gesteld door den tusschenzin ‘voor zoo veel de omstandigheden het zouden gedoogen’; eindelijk is de bemiddeling, door lord Clarendon voorgeslagen, verzwaktGa naar voetnoot(*) tot de goede diensten. Men houde ons deze laatste, tot ons onderwerp niet onmiddellijk in verband staande uitweiding ten goede, terwijl wij overgaan tot eene andere schier even belangrijke vraag voor eene juiste kennis der neutraliteitspligten. (Wordt vervolgd.) |
|