De Tijdspiegel. Jaargang 23
(1866)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 105]
| |||||||||
Godgeleerdheid en onderwijs.Renan als geschiedschrijver.Les Apôtres, par Ernest Renan, membre de l' institut. Paris, 1866.I.‘Je serai satisfait si, après avoir écrit la vie de Jésus, il m'est donné de raconter comme je l' entends l' histoire des apôtres’. Zoo schreef voor 3 jaren de auteur van het bekende Vie de Jésus. En dat hij ten deele het genot heeft mogen smaken, waarvan wij hem hier hooren gewagen, 't bleek uit de verschijning van zijn nieuw werk hier boven vermeld, voor weinige weken in 't licht gekomen. Ten deele zeggen we: immers de histoire des apôtres, welke hij hoopte te leveren, zou, naar het plan, dat hij toen koesterde, zich uitstrekken tot het jaar 100 en derhalve, zoo als hij zelf zegt, ook eene beschrijving bevatten van het leven van Paulus; maar zijn jongste boek gaat niet verder dan het jaar 45, het jaar, waarop, volgens hem, waarschijnlijk de eerste zendingreis van den Heiden-Apostel moet gesteld worden. Toch heeft hij dit werk genoemd: les Apôtres en hij zelf geeft dit als reden op: ‘Parce qu'il (het genoemde boek) expose la période d'action commune, durant laquelle la petite famille créée par Jésus marche de concert, et est groupée moralement autour d' un point unique, Jérusalem’. Wij willen hier niet in het onderzoek treden, of hij daarmede dien titel genoegzaam heeft gerechtvaardigd, maar liever opmerken dat Paulus ook door hem niet op gelijke lijn met de twaalve wordt geplaatst. ‘Bien qu'il’ - zoo hooren wij hem toch verklaren - ‘se soit donné, à partir d' une certaine époque, le titre d' apôtre, Paul ne l' était pas au même titre que les Douze; c'est un ouvrier de la deuxième heure et presque un intrus. - Il ne faut le comparer ni à Jésus, ni même aux disciples immédiats de ce dernier. Paul n' a pas vu Jésus; il n' a pas | |||||||||
[pagina 106]
| |||||||||
goûté l'ambroisie de la prédication galiléenne. Or, l' homme le plus médiocre qui avait eu sa part de la manne céleste était, par cela même, supérieur à celui qui n'en avait senti que l'arrière-goût. - Le vrai fondateur du christianisme, c'est Jésus. Les premières places ensuite doivent être réservées à ces grands et obscurs compagnons de Jésus, à ces amies passionnées et fidèles, qui crurent en lui en dépit de la mort.’ Maar al strekken de grenzen van Renans boek zich niet verder uit, men moet echter toestemmen: 't is een allerbelangrijkst gedeelte der geschiedenis van het christendom, hetwelk hij daarin behandelt. De schrijver heeft dit zelf ook gevoeld. En om er den lezer van te overtuigen en hem tevens met den omvang en den inhoud van dit werk nu reeds iets nader hekend te maken, willen we Renan hier weêr ze!ven sprekend invoeren. ‘Le premier livre’ - zoo hooren we hem zeggen in den aanvang van dit zijn boek - ‘de notre Histoire des Origines du christianisme a conduit les événements jusqu'à la mort et à l'ensevelissement de Jésus. Il faut maintenant reprendre les choses au point où nous les avons laissées, c'est-à-dire au samedi 4 avril de l'an 33. Ce sera encore durant quelque temps une sorte de continuation de la vie de Jésus. Après les mois de joyeuse ivresse, pendant lesquels le grand fondateur posa les bases d'un ordre nouveau pour l'humanité, ces années-ci furent les plus décisives dans l'histoire du monde. C'est encore Jésus qui, par le feu sacré dont il a déposé l'étincelle au coeur de quelques amis, crée des institutions de la plus haute originalité, remue, transforme les âmes, imprime à tout son cachet divin. Nous avons à montrer comment, sous cette influence toujours agissante et victorieuse de la mort, s'établit la foi à la résurrection, à l'influence du Saint-Esprit, au don des langues, au pouvoir de l'Église. Nous exposerons l'organisation de l'Église de Jérusalem, ses premières épreuves, ses premières conquêtes, les plus anciennes missions qui sortirent de son sein. Nous suivrons le christianisme dans ses progrès rapides en Syrie jusqu' à Antioche, où se forme une seconde capitale, plus importante en un sens que Jérusalem, et destinée à la supplanter. Dans ce centre nouveau, où les païens convertis forment la majorité, nous verrons le christianisme se séparer définitivement du judaïsme et recevoir un nom; nous verrons surtout naître la grande idée de missions lointaines, destinées à porter le nom de Jésus dans le monde des gentils. Nous nous arrêterons au moment solennel où Paul, Barnabé, Jean-Marc partent pour l'exécution de ce grand dessein. Alors, nous interromprons notre récit pour jeter un coup d'oeil sur le monde que les hardis missionnaires entreprennent de convertir. Nous essayerons de nous rendre compte de l'état intellectuel, politique, moral, religieux, social de l'empire romain vers l'an 45, date probable du départ de saint Paul pour sa première mission’. Hieruit blijkt - en dit drong ons te meer het af te schrijven - | |||||||||
[pagina 107]
| |||||||||
dat Renan niet zonder alle besef van het gewicht zijner taak haar heeft aanvaard. Nu is het echter de vraag: hoe is zij door hem volvoerd? Heeft hij haar volbracht met dien ernst, met die nauwgezetheid, welke zij eischte? Is het hem werkelijk gelukt zulk een voorstelling te geven van de periode der geschiedenis van het christendom, die zijn boek omvat, dat wij daarmede vrede kunnen hebben? Aan de beantwoording van deze en andere vragen zullen de volgende bladzijden gewijd zijn. Uitgenoodigd door de Redactie van dit Tijdschrift om daarin eene beoordeeling van Renans jongste geschrift te leveren, hebben wij daaraan te gereeder gehoor gegeven, omdat wij in ditzelfde Tijdschrift ook een kritiek op zijn Vie de Jésus geleverd hebben. Wij zullen het echter niet zoo uitvoerig bespreken, als we dat zijn Leven van Jezus deden. Veel zouden wij dan toch moeten herhalen wat wij vroeger reeds zeiden. Maar we hopen niet minder onpartijdig te zijn, dan we dat ten minste hebben trachten te wezen, toen wij Renan daagden voor de rechtbank van zijn eigen beginselen. En opdat men geloove, dat het ons ernst is met deze verklaring, verzoeken wij den lezer wel in 't oog te houden, dat, waar we op dit of dat in Renans boek, hetwelk lof verdient, minder uitvoerig de aandacht vestigen, dan dit had kunnen geschieden, dit is voortgevloeid uit het doel, dat we ons hebben voorgesteld. Wij gaan hier Renans boek beschouwen uit een bepaald oogpunt. Zoo beoordeelen wij het niet als voortbrengsel der ‘kunst’ en het is ons niet te doen om het aesthetisch genot, dat het kan opleveren, te doen waardeeren. Zoo vragen we niet wat stichtelijke gedeelten het bevat. Wij gaan over Renan alleen als historiograaf, en over zijn boek slechts als een geschiedkundig werk ons oordeel uitspreken. Ons hoofddoel is hetzelfde waarop we reeds de aandacht hebben gevestigd: aan te wijzen of we al dan niet recht hebben Renan's voorstelling van de Apostelen tot de onze te maken.
Bij de beoordeeling van een geschiedkundig werk hebben we, dunkt ons, vooral deze drie vragen te doen:
| |||||||||
[pagina 108]
| |||||||||
Wat rangschikt de schrijver onder de bronnen, waaruit door hem moet geput worden?Ons antwoord op deze vraag kan kort zijn. In zijne inleidingGa naar voetnoot(*) op dit boek, waarin hij vooral handelt over zijne bronnen, zegt hij zelf daaromtrent: ‘Au premier coup d'oeil, les documents, pour la période qu'embrasse ce volume, sont rares et tout à fait insuffisants. Les témoignages directs se réduisent aux premiers chapitres des Actes des Apôtres, chapitres dont la valeur historique donne lieu à de graves objections. Mais la lumière que projettent sur cet intervalle obscur les derniers chapitres des Évangiles et surtout les épîtres de saint Paul, dissipe quelque peu les ténèbres’. Derhalve bronnen zijn hem: de 1e kapittels van de Handelingen der Apostelen, de laatste hoofdstukken der Evangeliën en de brieven van Paulus. Ook ziet men hieruit dat hij de eerste rechtstreeksche getuigenissen noemt in onderscheiding van de overigen. Waarom hij dit heeft gedaan en met wat recht is ons niet duidelijk geworden. Later komt hij hier dan ook niet op terug en zegt eenvoudig een paar bladzijden verder: ‘Pour la connaissance des faits décisifs qui se passèrent dans les premiers jours après la mort de Jésus, les documents sont les derniers chapitres des Évangiles, contenant le récit des apparitions du Christ ressuscité’; terwijl hij iets verder de Handelingen der Apostelen slechts noemt ‘le document le plus important pour l' histoire que nous avons à raconter’. Maar kan het nu worden gebillijkt dat hij die bronnen alleen vermeldde? Uit zijn boek zelf blijkt dat de schrijver van meerdere heeft gebruik gemaakt, o.a. van de oud christelijke literatuur. We doen dan ook hier dezelfde vraag, die wij in betrekking tot zijn Vie de Jésus hebben geuit: of hij ook deze niet onder zijne bronnen had moeten rangschikken? En 't verwondert ons te meer dat het niet is geschied, daar wij hem zelven hooren zeggen: ‘Un écrit ancien peut servir à faire connaître, d'abord l' époque même où il a été composé, en second lieu l' époque qui a précédé sa composition. Tout écrit suggère, en effet, des inductions rétrospectives sur l' état de la société d' où il est sorti.’ En waarom heeft hij bij de vermelding zijner bronnen geen gewag gemaakt van Fl. Josephus, dien hij zoo vaak aanhaalt en dien hij ook in zijn Vie de Jésus als bron voor de Biographie van den stichter des Christendoms opgaf? Geheel verontschuldigen kan de schrijver zich niet met te zeggen: dat boven zijne Introduction staat critique des documents originaux. Doch 't zou een verontschuldiging wezen, en wij willen hierover niet | |||||||||
[pagina 109]
| |||||||||
verder uitweiden - en evenmin onderzoeken of hij ook op de lijst zijner bronnen nog andere had moeten plaatsen, daar het toch de hoofdkwestie is: of hij een genoegzaam aantal bronnen heeft gebruikt? In dit opzicht verdient hij geenszins berisping en in plaats hiervan kunnen wij zelfs tot zijn lof getuigen dat hij een copieus gebruik heeft gemaakt van de ongewijde schrijvers tot toelichting van het tijdvak, hetwelk door hem wordt beschreven.
Langer hebben wij stil te staan bij de vraag: | |||||||||
Welke historische waarde kent hij aan die bronnen toe?Ook dit heeft hij, wat namelijk de bronnen aangaat, die wij hem hebben hooren opgeven, zelf aangewezen. A. Eerst spreekt hij over de laatste hoofdstukken der Evangeliën. Want deze zijn, zooals we reeds vernamen, volgens hem, de bronnen voor de kennis der beslissende feiten, die in de eerste dagen na Jezus' dood plaats grepen. Wat nu zijn oordeel daaromtrent betreft, hij geeft duidelijk genoeg te kennen dat zijne beschouwing dezer bronnen dezelfde is als die, welke hij in zijn Vie de Jésus heeft blootgelegd. Tevens merkt hij op hoe gelukkig het is, dat wij hier een contrôle bezitten, die bij het leven van Jezus maar al te dikwijls gemist werd. Hij bedoelt 1 Cor. XV: 5-8. Een contrôle - dit voegt hij er bij - welke 3 bijzonderheden vaststelt: ‘1: la réalité des apparitiohs, 2: la longue durée des apparitions, contrairement au récit des Évangiles synoptiques, 3: la variété des lieux où eurent lieu ces apparitions, contrairement à Marc et à Luc.’ Waarop hij dit laat volgen: ‘L'étude de ce texte fondamental, jointe à beaucoup d'autres raisons, nous confirme dans les vues que nous avous énoncées sur la relation réciproque des synoptiques et du quatrième Évangile. En ce qui concerne le récit de la résurrection et des apparitions, le quatrième Évangile garde cette supériorité qu'il a pour tout le reste de la vie de Jésus.’ Maar, zoo vraagt men misschien, welke is die superioriteit, die wij hem hier aan het 4de Evangelie hooren toekennen? En hoedanig was zijne beschouwing van de synoptici in zijn leven van Jezus blootgelegd? Laat ons herinneren wat wij bij ons verslag van Renan's 1e boek opmerkten, dat namelijk, volgens 't geen hij daarin beweerde, het meeste vertrouwen verdient wat de woorden betreft, het Evangelie van Mattheüs, ten opzichte van de feiten uit Jezus' leven, dat van Markus; met betrekking tot het zoogenaamde plan van Jezus' leven en menig verhaal, vooral de lijdensgeschiedenis, dat van Johannes, en dat het minst geloofwaardig op zich zelf is dat van Lukas, ofschoon aan geen | |||||||||
[pagina 110]
| |||||||||
van deze Evangeliën op zich zelf, ook niet in de genoemde opzichten, geloof kan worden geschonken. Overeenkomstig nu hiermede hooren wij den schrijver in zijn Apôtres, wat in 't bijzonder betreft de superioriteit door hem aan het 4de Evangelie toegekend, nog dit zeggen: ‘si l'on veut trouver un récit suivi, logique, permettant de conjecturer avec vraisemblance ce qui se cacha derrière les illusions, c'est là qu'il faut le chercher.’ En derhalve is Renan aan het 4de Evangelie dezelfde historische waarde blijven toekennen, die hij er vroeger aan toeschreef? En hij blijft beweren dat het 4de Evangelie werkelijk historische bestanddeelen bevat? En dat, ofschoon hij moet erkennen: ‘L'usage que j'en’ (te weten van het 4de Evangelie) ai fait dans ma Vie de Jésus est le point sur lequel les critiques éclairés m'ont adressé le plus d'objections’. Maar wat kan hij dan tot zijne verdediging op dit punt aanvoeren? Men zal dit helaas! slechts kunnen vernemen, wanneer men zich een herziene en verbeterde uitgave van zijn Vie de Jésus, die, naar zijne verzekering, eerstdaags zal verschijnenGa naar voetnoot(*), aanschaft; want daarin zal hij zich rechtvaardigen. Waarom heeft hij het echter niet reeds hier gedaan? Had dit niet moeten geschieden? Is die verwijzing naar die nieuwe uitgave van zijn Leven van Jezus echt wetenschappelijk? We moeten ons nu maar, tot zoo lang deze editie in 't licht is verschenen, vergenoegen met de onderstelling: het is mogelijk dat Renan gelijk heeft. Armzalige troost voorzeker! Het zou ongetwijfeld niet minder onwetenschappelijk zijn, indien wij ontkenden dat het recht aan de zijde van Renan kan zijn - maar toch, voor en aleer hij zijn beschouwing van het 4de Evangelie niet beter heeft gerechtvaardigd, dan hij het in zijn Vie de Jésus heeft gedaan, weigeren wij hem op dit punt onzen bijval te schenken. Daar wij later gelegenheid zullen hebben om aan te wijzen wat uit dit onveranderde gevoelen aangaande het 4de Evangelie is voortgevloeid, gaan wij nu over tot de mededeeling van hetgeen door hem gezegd is betreffende de Handelingen der Apostelen. B. Over deze bron is hij het uitvoerigst. Voor hij de aandacht vestigt op de historische waarde van dit boek des Nieuwen Testaments, spreekt hij echter eerst nog over het karakter van dit geschrift. a. Aangaande dat karakter nu zegt hij het volgende. Hij begint met de opmerking dat dit boek ontwijfelbaar van denzelfden auteur afkomstig is als het 3de Evangelie, en dat het eerste de voortzetting is van het laatste; terwijl hij verder beweert dat wel niet met dezelfde zekerheid, maar dan toch als zeer waarschijnlijk mag worden aangenomen, dat die schrijver een leerling is geweest van Paulus, dien hij op een groot gedeelte van zijne reizen heeft vergezeld. Dit laatste tracht hij ook te bewijzen. Het zwaartepunt van dit betoog | |||||||||
[pagina 111]
| |||||||||
is gelegen in het bekende wij, 't welk op vele plaatsen, te beginnen metHoofdst. XVI: 10 in het boek der Handelingen wordt aangetroffen. Hierdoor toch wordt te kennen gegeven, dat de schrijver zich in het gezelschap van Paulus bevond en deel uitmaakte van de ‘troupe apostolique qui entourait Paul.’ Blijkbaar is bovendien het boek der Handelingen in zijn geheel van ééne hand; zoodat niet kan worden ondersteld dat de inhoud van Handelingen XVI: 10 en vervolgens door den laatsten redacteur der Handelingen gecopieerd is uit een ouder geschrift, hetwelk afkomstig zou zijn van een discipel van Paulus, b.v. van Timotheus en 't welk door dien auteur der Handelingen in zijn boek zou zijn ingelascht, maar wel moet worden aangenomen dat hij, die het geheel verhaalt geen ander is dan hij die wij op de aangehaalde plaatsen zegt. Hierbij komt dat de handschriften en de overlevering het 3de Evangelie, welks schrijver dezelfde is als die der Handelingen, aan Lukanus of Lukas toeschrijven en wij dezen onder de medearbeiders van Paulus ontmoeten (Koloss. IV: 14; Philem. 24; 2 Tim. IV: 11); terwijl zich niet laat denken dat men een naam als Lukas of Lukanus, die zeldzaam was onder de Christenen, als een valschen naam boven de Handelingen zal geplaatst hebben. En dan moet hier nog bij worden gevoegd dat de verhaler, door wien het aangehaalde wij wordt gebezigd blijkbaar een Macedoniër, een inwoner van FilippiGa naar voetnoot(*) wasGa naar voetnoot(†); iets wat met den overigen inhoud van de Handelingen zeer goed overeenkomtGa naar voetnoot(§). Hiermede meenen wij 't geen van zijn argument de meeste bewijskracht bezit te hebben weêrgegeven. | |||||||||
[pagina 112]
| |||||||||
Nu willen wij hem gaarne toegeven, dat de auteur van het 3de Evangelie en die der Handelingen dezelfde is; maar tegen de stelling dat wij daarbij aan een reisgenoot en leerling van Paulus hebben te denken, bestaan bij ons zoo gewichtige bezwaren, dat we hem dit geenszins kunnen toestemmen. Om ons zelven op dit punt te rechtvaardigen, zouden wij nu, met het oog op hetgeen we Renan aangaande de handschriften en de overlevering hoorden beweren, kunnen opmerken: dat de opschriften boven de boeken van het Nieuwe Testament, welke in die handschriften voorkomen, kennelijk niet van de schrijvers dier boeken afkomstig zijn (iets wat Renan wellicht ook niet bedoeld heeft)Ga naar voetnoot(*); dat eerst bij Irenaeus (einde van de 2de eeuw) Lukas als schrijver voorkomt en dat we zeer omzichtig moeten zijn met de getuigenissen van dezen kerkvader. Maar wij willen dit niet bijzonder laten gelden. Want wij hebben gewichtiger bezwaren. Renan heeft ook moeten erkennen dat er bedenkingen, die niet onbeduidend zijn, tegen zijne bewering kunnen worden ingebracht. Hij maakt zelf met dezulken bekend en vestigt de aandacht op meer dan ééne bijzonderheid, waaruit schijnt te blijken, dat de schrijver der Handelingen geenszins een discipel of reisgenoot van Paulus kan geweest zijn. Hij had hier nog meer bij kunnen voegen; maar toch bewijst reeds wat hij heeft gezegd, naar ons oordeel, voldoende, dat we aan geen leerling of tochtgenoot van Paulus mogen denkenGa naar voetnoot(†). En om den lezer | |||||||||
[pagina 113]
| |||||||||
te doen gevoelen dat we met deze verklaring in ons recht zijn, willen wij het volgende opmerken. Renan zegt, dat de schrijver van de Handelingen vermijdt aan Paulus den titel van Apostel te geven. Nu valt het ook niet te ontkennen dat Paulus slechts Hoofdstuk XIV: 4, 14 door hem Apostel wordt geheeten en wel tegelijk met Barnabas, wiens naam nog wel vooraan wordt geplaatst, en dat Paulus door hem eerder aan de twaalve wordt tegenovergesteld, dan met hen op gelijke lijn geplaatst (vgl. IX: 27, XV: 2, 4, 22, 23, 25, XVI: 4). Met het oog hierop vragen wij dan ook: hoe laat zich zoo iets denken in een leerling en metgezel van Paulus, dien wij uit zijne brieven kennen als zoo naijverig op zijn titel als Apostel (zie o.a. Gal. I: 1, I Cor. IX: 1, 2)? - Renan spreekt van een ‘fausser gravement la biographie de Paul’, als waaraan de schrijver van de Handelingen zich heeft schuldig gemaakt; en we zullen later gelegenheid hebben om te doen blijken dat hij werkelijk Paulus geheel anders heeft voorgesteld, dan die hij in der daad wasGa naar voetnoot(*). Des vragen wij ook bij vernieuwing: laat zich dit denken in een leerling en tochgenoot van den Apostel? - Renan zegt dat de auteur der Handelingen onnauwkeurig is, weglaat hetgeen bij een leerling van Paulus met recht verwacht werd en dat hij op de meest verrassende wijze achterwege houdt wat van het hoogste gewicht isGa naar voetnoot(†). En we kunnen ook dit niet ontkennen. Nergens spreekt hij, zooals Renan te recht opmerkt, van Paulus' brieven. Later wordt door Renan uitvoerig aangetoond dat de schrijver aan Paulus een reis te veel heeft toegekendGa naar voetnoot(§). Over Paulus' verblijf in Galatië spreekt hij hoofdstuk XVI: 6, alsof de Apostel daar geheel zonder vrucht ware werkzaam geweest; terwijl juist daarheen door Paulus de brief is geschreven, waarin het beginsel zoo sterk op den voorgrond treedt: wij zijn niet onder de wet, en waarin hij juist zoo krachtig zijne onafhankelijkheid van die vóór hem Apostelen waren handhaaft. Van Petrus' bestraffing door Paulus te Antiochië, Gal. II: 11 en verv, vermeld, wordt met geen woord gerept, ofschoon in de Handelingen meermalen van het verblijf van Paulus in die stad gewag wordt gemaakt. Daarom vragen wij | |||||||||
[pagina 114]
| |||||||||
al weder: laat zich dit denken in een leerling of reisgenoot van Paulus? Wij voor ons kunnen niet anders dan die vraag ontkennend beantwoorden. Naar ons gevoelen - en we zullen bij hetgeen we reeds hebben gezegd, later nog meer in 't midden brengen, hetwelk voor deze onze meening pleitGa naar voetnoot(*) - behoort de schrijver van de Handelingen tot een veel later tijdperk dan Apostel Paulus. Hij is een man van de 2de eeuw. Hij schreef kennelijk zijn boek om de twee partijen, die in de Kerk waren ontstaan en die men de paulinische en de petrinische noemt, met elkander te verzoenen. Van daar ook dat gelijk maken van Paulus aan Petrus en van den laatste aan den eerste, dat wij bij hem aantreffenGa naar voetnoot(†). De toestand van de Kerk, zooals wij ze leeren kennen uit de brieven van Paulus, is een geheel andere dan zoo als hij ze voorsteltGa naar voetnoot(§). Hij schreef in een tijd toen de groote strijd, die in Paulus' dagen werd gestreden, reeds zijn felheid had verloren. Aan verzoening kon gedacht worden. Men had er behoefte aan. En in het belang van dat streven heeft hij zijn boek opgesteldGa naar voetnoot(**). Maar, hooren we hier vragen, hoe dan met dat wij? Het valt niet moeijelijk in te zien dat, zoo de zwarigheid hierin gelegen vervalt, het overige, door Renan aangevoerd, ons niet behoeft te verhinderen om den schrijver van de Handelingen als iemand van later tijd dan Paulus te beschouwen. Maar hoe met dat wij?Ga naar voetnoot(††) Renan erkent zelf dat men zich aan de kracht van dat bewijs zou kunnen onttrekken, door namelijk de toevlucht te nemen tot de onderstelling, waarvan we reeds hierboven gewaagden: dat de passages, waarin dat ‘wij’ wordt aangetroffen, door den laatsten redacteur zijn afgeschreven uit een geschrift van ouder dagteekening, uit oorspronkelijke gedenkschriften van een discipel van Paulus, b.v. van Timotheus, en door tevens aan te nemen dat de redacteur door onachtzaamheid zou vergeten hebben dat ‘wij’ door den naam van den verhaler te doen vervangen. Hij noemt dit de eenige uitweg, om de kracht van dat ‘wij’ te | |||||||||
[pagina 115]
| |||||||||
ontkomen. Er is echter nog een andere. Men zou ook kunnen onderstellen, dat de redacteur met opzet dat ‘wij’ in zijn boek heeft gelaten, om te meer den schijn aan te nemen van, ten minste voor een gedeelte, een oor- en ooggetuige te zijn van hetgeen door hem verhaald wordt, en derhalve tot Paulus' tochtgenooten te behooren. Durft men dat niet aannemen, dan vragen wij: wat verhindert ons tot die onachtzaamheid, waarvan Renan spreekt, te besluiten? Renan zegt dat de aard van het boek der Handelingen ons dit verbiedt. Maar heeft dan de Schrijver niet blijken gegeven van zulk een onoplettendheid? Staat dan niet wat wij Hoofdst. XXI: 10 lezen geschreven, alsof XI: 28 niet was voorafgegaan? Heeft hij dan niet in de verschillende verhalen van Paulus' ‘bekeering’ de tegenstrijdigheden onveranderd gelaten, welke daarin voorkomen?Ga naar voetnoot(*) Maar nu doet zich een andere zwarigheid op. Aangenomen, dat ‘wij’ heeft de redacteur laten staan en het is overgenomen uit een bericht van een ooggetuige. Dan is van dezen ook afkomstig het verhaal Handelingen XXI: 17 vervolg. En zoo ergens, dan wordt hier Paulus geheel anders voorgesteld dan die hij werkelijk was. Uit zijne brieven ten minste kennen wij hem als den krachtigen ijveraar voor het beginsel: wij zijn niet onder de wet; wij zijn vrij van de wet. We hooren hem zelven den Galatiërs toeroepen: zie, ik Paulus zeg u, dat, zoo gij u besnijden laat, Christus u niets baten zal. Staat vast in de vrijheid, waarmede Christus ons heeft vrijgemaakt, en laat u niet weder onder het juk der dienstbaarheid brengenGa naar voetnoot(†). En diezelfde Paulus - dit wordt in het aangehaalde gedeelte der Handelingen verzekerd - zou, ten einde de beschuldiging te logenstraffen: dat hij de Joden onder de heidenen afval leerde van Mozes, zeggende dat zij de kinderen niet moeten besnijden, noch naar de gebruiken wandelenGa naar voetnoot(§), en te toonen dat hij ook zelf wandelde als een onderhouder der wetGa naar voetnoot(**), aan het Narizeërschap van 4 mannen deelgenomen, en daartoe de kosten van de bij de wetGa naar voetnoot(††) voor de Narizëers bepaalde offers gedragen hebben! Ook wordt daar in de Handelingen het zoo voorgesteld, alsof slechts bij de Joden en bij niemand der Christenen te Jeruzalem tegen Paulus' beschouwing van de wet bezwaar bestond. Jakobus en de ouderlingen te Jeruzalem komen voor als lui, die het met Pau- | |||||||||
[pagina 116]
| |||||||||
lus volkomen eens zijnGa naar voetnoot(§§). En we weten het toch beterGa naar voetnoot(***)? Zoodat wij hier dan een voorstelling der Jeruzalemsche gemeente aantreffen, die voortgevloeid moet zijn òf uit onbekendheid met haar òf uit het opzettelijke streven om haar in een onjuist licht te plaatsen. Kan nu - zoo vragen wij - een verhaal, waarmede het zoo gesteld is, van de hand zijn van een metgezel van Paulus, die zelf in Jeruzalem zou zijn geweest, dáár met hem onder de Christenen zou vertoefd hebbenGa naar voetnoot(*), de verhouding tusschen Paulus en die Christenen moet hebben gekend, en een vriend zal geweest zijn van den Apostel? Maar daarom ook blijft er niets anders over dan aan te nemen dat het bedoelde ‘wij’ of is overgenomen uit een verhaal van een ooggetuige afkomstig, maar hetwelk door den redacteur der Handelingen, naar het doel, dat hij met zijne redactie beoogde, is veranderd, of dat het door hem is ontleend aan een bericht, hetwelk, in weerwil van het ‘wij’, hetwelk er in voorkwam, niet door een ooggetuige is opgesteld, of door hem is ter neêr geschreven, zonder dat hij het in eenige bron aantrof, ten einde het voorkomen aan te nemen, alsof hij zelf een ooggetuige wasGa naar voetnoot(†). Hoe dit echter zij, dit staat, dunkt mij, vast: wij mogen, ook wat betreft het gedeelte der Handelingen, dat aanvangt met XVI: 10 aan geen bericht van een ooggetuige denken.
Waar Renan op het karakter van de Handelingen de aandacht vestigt, spreekt hij ook over den tijd, waarop dit boek des Nieuwen Testaments zou zijn vervaardigd. Veel van 't geen hij hier zegt vervalt bij de aanname dat wij aan een schrijver van veel later dagen dan Renan zich dien voorstelt, te denken hebben. Kunnen we ons derhalve hiermede niet vereenigen, we sympathiseeren echter volkomen met hem, waar hij zegt, met het oog op het verschil, hetwelk tusschen het 3de evangelie en de Handelingen betrek- | |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
kelijk het tijdstip, waarop Jezus zou ten hemel gevaren zijnGa naar voetnoot(§), bestaat, dat wij in de voorstelling, die we in de Handelingen aantreffen, de legende meer ontwikkeld vinden, en dat dit is ontstaan uit de behoefte om aan de verschillende verschijningen van Jezus een plaats te geven en van Jezus' leven na zijne verrijzenis een volledig en logisch verhaal te leveren. Wij vragen echter, waarom de schrijver, in weerwil van hetgeen hij hier zelf zegt, zich zoo twijfelachtig uitlaat omtrent de juistheid van het gevoelen: dat de redacteur van het 3de evangelie en die der Handelingen eerst tot deze nieuwe voorstelling, die we in zijn tweede boek ontmoeten, is gekomen in een tijd, die verloopen is tusschen de redactie der twee boeken. Mij dunkt, niets is duidelijker, ook al nemen we met Renan aan - iets wat hij, onzes inziens, volstrekt niet heeft bewezen - dat de schrijver van die boeken terzelfder tijd het plan voor het geheel ontwierp. En daaruit volgt ook, dat er tusschen de redactie dier twee geschriften nog al eenige tijd moet verloopen zijn. Wij vinden daarom ook te meer bezwaar om met Renan den datum van de Handelingen reeds omstreeks het jaar 80 te stellen. Uit hetgeen wij hebben opgemerkt, kan reeds eenigermate blijken hoedanig het oordeel is van den schrijver over b. de historische waarde van het boek in kwestie. En wanneer men nu, buiten het aangehaalde, nog in aanmerking neemt, dat Renan den schrijver der Handelingen plaatst onder den invloed van de Kerk van Rome, van het politiek en hiërarchisch karakter aan haar eigen; dat de goede Lukas, zooals hij hem noemt, door hem de eerste van die ‘narrateurs complaisants’ wordt geheeten, welke zich de meening opdrongen dat alles in de Kerk op evangelische wijze toeging; en dat hij ook dit aangaande hem zegt, dat hij, te trouw om Paulus te veroordeelen, te orthodox om zich niet te willen schikken naar de bovendrijvende opinie, alle verschil in de leer heeft uitgewischt om slechts het gemeenschappelijk doel, door al de groote stichters, waarvan hij spreekt, nagejaagd, te doen uitkomen - dan zal men reeds beseffen, dat die waarde, door hem aan het boek der Handelingen toegekend, niet zeer groot is. Hij begint dan ook, waar hij afzonderlijk over die waarde spreekt, met de opmerking, dat een schrijver, die door zijn stelsel in zulk een gemoedsgesteldheid verkeert, als waarop we hier hoven de aandacht vestigden, wel 't minst van allen in staat is, om de zaken zoo terug te geven, als zij inderdaad hebben plaats gegrepen; waarop hij dan laat volgen, dat het den schrijver volstrekt niet om historische trouw is te doen geweest, dat deze voor hem iets geheel onverschilligs was, en dat hij slechts heeft willen stichten. Hij heeft dat, volgens Renan, ook nauwelijks kunnen verbergen. Immers uit Lukas I: 4 blijkt, dat hij schreef ‘pour que’ - om hier Renans eigen woorden | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
weêr te bezigen - Théophile reconnaisse la vérité de ce que ses catéchistes lui ont appris.’ En daaruit zien we, naar zijne bewering, dat er toen reeds een aangenomen systeem moet hebben bestaan van kerkelijke geschiedenis, die officieel onderwezen werd, en wier bestek, even als dat van de evangelische geschiedenis zelve, vermoedelijk reeds was bepaald. Hoe dit hieruit blijkt is ons niet duideijk geworden, en dat daaruit die gevolgtrekking moet worden afgeleid, tot welke wij Renan zagen besluiten, kunnen we ook niet toestemmen, al konden we ook met hem aannemen, dat de voorrede van het 3de evangelie (I: 1-4) reeds geschreven werd met het oog op het boek der Handelingen. Doch Renan heeft het er in gezien; terwijl hij aldus zich verder over de Handelingen uitlaat: ‘Le caractère dominant des Actes, comme celui du troisième Évangile, est une piété tendre, une vive sympathie pour les gentilsGa naar voetnoot(*), un esprit conciliant, une préoccupation extrême du surnaturel, l' amour des petits et des humbles, un grand sentiment démocratique ou plutôt la persuasion que le peuple est naturellement chrétien, que ce sont les grands qui l' empêchent de suivre ses bons instincts (Act., II, 47; IV, 33; V, 13, 26. cf. Luc, XXIV, 19-20), une idée exaltée du pouvoir de l' Église et de ses chefs, un goût très-remarquable pour la vie en commun (Act., II, 44-45; IV, 34 et suiv.; V, 1 et suiv). Les procédés de composition sont également les mêmes dans les deux ouvrages, de telle sorte que nous sommes à l' égard de l' histoire des apôtres comme nous serions à l' égard de l' histoire évangélique, si, pour esquisser cette dernière histoire, nous n'avions qu'un seul texte, l' Évangile de Luc.’ Ja! wat de eerste hoofdstukken betreft, de historische waarde van dit gedeelte der Handelingen staat bij hem nog lager aangeschreven dan die van het 3de Evangelie. Op de vraag toch: of wij, indien wij de Handelingen met het werk van een ander schrijver konden vergelijken, eveneens als we dat het 3de evangelie met de twee andere synoptische kunnen doen, ook niet in het eerstgenoemde boek gebreken zouden aantreffen van dezelde soort als die, welke wij in het 3de evangelie ontmoetenGa naar voetnoot(§)? antwoordt hij: ‘Les Actes, dans leurs premiers chapitres, nous paraîtraient même sans doute inférieurs au troisième Évangile; car ces chapitres ont probablement été composés avec des documents moins nombreux et moins universellement acceptés.’ Die eerste hoofdstukken, waarvan we daar spraken, zijn de 12 eerste. Renan onderscheidt dan ook, wat de historische waarde betreft, de Handelingen in 2 deelen. Maar ook dat gedeelte, 't welk de laatste kapittels behelst, moet in 2 soorten gesplitst worden, te weten in die, waar | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
de schrijver datgene verhaalt, waarvan hij zelf ooggetuige was, en die, waar hij bericht wat hij van anderen heeft gehoord. Nogtans - dit voegt hij er bij - is het gezag van den schrijver ook in dit laatste opzicht groot. Men heeft toch, wat hij daar ons mededeelt, te danken aan 't geen Paulus in gemeenzame gesprekken hem had gezegd. En tegen het eind is het verhaal gekenmerkt door een verwonderenswaardige nauwkeurigheid. Maar de laatste bladzijden van de Handelingen zijn de éénige volkomen historische, die wij over den oorsprong van het christendom bezitten, en de eerste zijn de minst betrouwbare van het gansche Nieuwe Testament. In deze is de schrijver nog partijdiger dan in het 3de evangelie - een partijdigheid, welke blijkt uit zijn systeem van 40 dagen; zijn verhaal aangaande de hemelvaart, ‘fermant par une sorte d'enlèvement final et de solennité théâtrale la vie fantastique de Jésus’; de wijze, waarop hij de uitstorting des Heiligen Geestes en de miraculeuse predikingen verhaalt; zijne opvatting van de gave der talen, die zoo van die van Paulus verschilt (1 Cor., XII-XIV. Vergl. Marc., XVI, 17 en zelfs Handelingen., II, 4, 13; X, 46; XI, 15; XIX, 6). En hieruit zien we ook - zegt hij - dat de schrijver tot een later tijdperk behoort, een tijdperk, waarin de legende reeds tot zeer groote rijpheid gekomen en in zeker opzicht in al hare deelen afgerond was. Terwijl hij hierop laat volgen: ‘Tout ce passe chez lui avec une mise en scène étrange et un grand déploiement de merveilleux. Il faut se rappeler que l' auteur écrit un demi-siècle après les événements, loin du pays où ils se sont passés, sur des faits qu'il n'a pas vus, que son maître n'a pas vus davantage, d' après des traditions en partie fabuleuses ou transfigurées. Non seulement Luc est d'une autre génération que les premiers fondateurs du christianisme; mais il est d'un autre monde; il est helléniste, très-peu juif, presque étranger à Jérusalem et aux secrets de la vie juive; il n'a pas touché la primitive société chrétienne; à peine en a-t-il connu les derniers représentants. On sent dans les miracles qu'il raconte plutôt des inventions a priori que des faits transformés; les miracles de Pierre et ceux de Paul forment deux séries qui se répondent (Comparez Act., III, 2 et suiv. à XIV, 8 et suiv.; IX, 36 et suiv.; à XX, 9 et suiv.; V, 1 et suiv à XIII, 9 et suiv. V, 15-16 à XIX, 12; XII, 7 et suiv. à XVI, 26 et suiv; X, 44 à XIX, 6). Ses personnages se ressemblent; Pierre ne diffère en rien de Paul, ni Paul de Pierre. Les discours qu'il met dans la bouche de ses héros, quoique habilement appropriés aux circonstances, sont tous du même style et appartiennent à l'auteur plutôt qu'à ceux aux quels il les attribue. On y trouve même des impossibilitésGa naar voetnoot(*). Les | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
Actes, en un mot, sont une histoire dogmatique, arrangée pour appuyer les doctrines orthodoxes du temps ou enculquer les idées qui souriaient le plus à la piété de l'auteur. Ajoutons qu'il ne pouvait en être autrement. On ne connaît l' origine de chaque religion que par les récits des croyants. Il n'y a que le sceptique qui écrive l' histoire ad narrandum.’ Het heeft ons moeite gekost dit alles zonder eenige aanmerking weêr te geven. Hoe getuigt het weêr van den oncritischen geest, als ik mij zoo mag uitdrukken, waarvan Renan gedurig blijken geeft. De eerste bladzijden van de Handelingen zijn - zegt hij - de minst betrouwbare van het geheele Nieuwe Testament, en de laatste ook daarom zoo hoog te waardeeren, omdat daar berichten in voorkomen, die de schrijver te danken had aan Paulus' verhaal van 't geen hem zelven wedervaren was. Maar heeft dan zijn leermeester hem aangaande Stephanus, Paulus' eigen ‘bekeering,’ welke op die eerste bladzijden voorkomenGa naar voetnoot(*) geen mededeeling gedaan? De schrijver der Handelingen leefde, volgens hem, in een tijdperk, waarin de legende zeer ontwikkeld was en in al hare deelen in zeker opzicht reeds afgerond; hij behoorde tot een ander geslacht dan dat van de eerste stichters des christendoms, ja! tot een geheel andere wereld; hij was bijna een vreemdeling te Jeruzalem en onbekend met de geheimenissen van het joodsche leven; hij is niet in aanraking gekomen met de primitive christelijke maatschappij en heeft hare laatste vertegenwoordigers nauwelijks gekend. En diezelfde schrijver heeft te Jeruzalem vertoefd met Paulus, te midden van Jacobus en de andere Christenen aldaar en hij heeft geschreven c. 80! Hoe laat zich dan met elkander rijmen? De allerlaatste bladzijden zijn de éénige volkomen historische over den oorsprong van het christendom; maar wordt dan daarin niet juist dat fausser gravement la biographie de Paul, waarvan we hem vroeger hoorden spreken, gevonden? Als Renan zich aldus over den auteur der Handelingen heeft uitgelaten, levert hij nader het bewijs voor de juistheid van deze zijne beschouwing; waarbij hij echter - volgens zijne gewoonte om met de eene hand terug te nemen wat hij met de andere had gegeven - het gezag, aan het laatste gedeelte van dit Nieuw-Testamentisch geschrift pas toegekend, weder aanmerkelijk wegneemt. Immers dat bewijs bestaat hierin, dat hij de Handelingen vergelijkt met de brieven van Paulus, vooral den brief aan de Galaten. Die brieven toch - zegt hij - verdienen, voor zoo ver zij van de Handelingen verschillen, ontegenzeggelijk de voorkeurGa naar voetnoot(†). En waar nu | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
Renan die vergelijking maakt, daar toont hij niet alleen aan dat de schrijver in de 12 eerste hoofdstukken, maar ook dat hij in de laatste met de brieven in strijd isGa naar voetnoot(*). aa. Dit laatste blijkt reeds uit hetgeen hij zegt in den aanvang van deze zijne vergelijking der Handelingen met Paulus' brieven. Hij vestigt daar namelijk de aandacht op het verschil tusschen Handelingen IX: 19-30 en XXII: 17-20 en Galaten I: 11-24. Volgens de Handelingen toch zou Paulus, na het gebeurde op den weg naar Damascus, te Jeruzalem zijn gekomen op een tijdstip, waarop men nauwelijks iets wist van zijne bekeering, en aldaar aan de Apostelen zijn voorgesteld; zou hij met dezen en de geloovigen op den vertrouwelijksten voet hebben omgegaan, openlijk tegen de Hellenistische Joden zijn opgetreden, en een zamenspanning van dezen in vereeniging met een goddelijke openbaring hem bewogen hebben Jeruzalem te verlaten. Maar in de Galaten zegt Paulus, om zijne onafhankelijkheid van de twaalve te doen blijken en tot bewijs dat hij van Jezus zelven zijn leer en zijne zending heeft erlangd, dat hij na zijne bekeering vermeed iemand om raad te vragen en te gaan naar Jeruzalem tot hen, die vóór hem Apostelen waren; dat hij, uit eigen beweging, zonder door iemand gezonden te zijn, in Arabië is gaan prediken; dat hij wel is waar 3 jaren later naar Jeruzalem reisde, om met Cephas kennis te maken, en dat hij 15 dagen bij dezen is gebleven, maar dat hij geen ander Apostel zag dan Jacobus, den broeder des Heeren, zoodat zijn aangezicht aan de gemeenten van Judea onbekend was. Hieruit blijkt duidelijk - dit besluit trekt hij er uit - het streven om Paulus geheel anders voor te stellen, dan hij werkelijk was. - ‘L' effort’ - zoo hooren wij hem zeggen - ‘pour adoucir les aspérités du rude apôtre, pour le présenter comme le colloborateur des Douze, travaillant à Jérusalem de concert avec eux, paraît ici avec évidence. On fait de Jérusalem sa capitale et son point de départ; on veut que sa doctrine soit tellement identique à celle des apôtres, qu'il ait pu en quelque sorte les remplacer dans la prédication; on réduit son premier apostolat aux synagogues de Damas; on veut qu'il ait été disciple et auditeur, ce qu'il ne fut jamais (c'est lui qui le déclare avec serment. Lire surtout les chap. I et II de l' épître aux Galates); on resserre le temps entre sa conversion et son premier voyage à Jérusalem; on allonge son séjour dan cette ville; on l'y fait prêcher à la satisfaction générale; on soutient qu'il a vécu intimement avec tous les apôtres, quoique lui-même assure qu'il n'en a vu que deux; on montre les frères de Jérusalem veillant sur lui, tandis que Paul déclare que son visage | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
leur est inconnu.’ En dan is toch die schrijver een leerling van Paulus! bb. Ditzelfde streven om Paulus in een verhouding tot de apostelen en tot Jeruzalem te brengen, die volgens zijne brieven niet heeft bestaan, heeft dienzelfden schrijver van de Handelingen - dit wordt door Renan verder opgemerkt, waar hij zijne vergelijking voortzet - ook verleid om aan Paulus een reis te veel toe te kennen. Dit geschiedt Hoofdstuk XI: 30 en XII: 25. Welke reis, zooals blijkt uit Gal. I: 18 en II: 1, niet kan hebben plaats gehad. En dat Renan hier niet te veel zegt, is, dunkt mij, door hem zonneklaar bewezen en ieder, die nog meent dat de Handelingen met den brief aan de Galaten in volkomen harmonie zijn, raden we aan te lezen wat door hem hier is opgemerkt. Dit kan hem van het tegendeel overtuigen. Maar toch diezelfde Renan neemt aan dat de auteur der Handelingen een leerling van Paulus is geweest! cc. EindelijkGa naar voetnoot(*) vestigt hij, wat de meermalen genoemde vergelijking betreft, de aandacht op het verschil, hetwelk tusschen die plaatsen in de Handelingen (XV) en den brief aan de Galaten (II) is op te merken, waar van de zaak der besnijdenis wordt gesproken; welker onderlinge vergelijking, volgens hem, vooral licht verspreidt over de vraag naar de historische waarde der Handelingen. Reeds is de aanleiding tot de reis van Paulus in de Handelingen vermeld niet dezelfde als die, welke in den brief aan de Galaten wordt opgegeven. Volgens het eerste geschrift toch vloeide zij voort uit de zending van Paulus en Barnabas, die het gevolg was van 't geen sommige broeders uit Jeruzalem beweerden; volgens het laatste daarentegen was die tocht geheel vrijwillig, ja zelfs ten gevolge van een openbaring ondernomen. De Handelingen gewagen van eene plechtige overeenstemming; de brief aan de Galaten van kwalijk verborgen toorn en uiterste gevoeligheid. De Handelingen maken melding van een concilie; de brief aan de Galaten daarentegen weet daar niets van. In de Handelingen legt zich op die vergadering nauwelijks eenig verschil van gevoelen aan den dag; Petrus spreekt zoo als men het van Paulus zou hebben verwacht; Jacobus weet er slechts een zeer lichte beperking bij te voegen; Paulus spreekt niet en 't is niet noodig, daar Petrus reeds zijn leer heeft verkondigd; het gevoelen van de broeders uit Judea wordt door niemand ondersteund. In den brief aan de Galaten daarentegen openbaren zich onderscheidene meeningen, die blijven bestaan, terwijl men elkander niets toegeeft, dan alleen om den vorm. Volgens de Handelingen zijn er mannen die aanzien genieten; volgens de Galaten wil Paulus niets weten van dat aanzien. Hij spreekt slechts met bitterheid van de zoodanigen en Petrus weêrstaat hij in 't aangezicht.Ga naar voetnoot(†) En dan is toch de schrijver der Handelingen een leerling van Paulus geweest! | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
Als Renan op dit verschil de aandacht heeft gevestigd, wijst hij ook nader aan, welke van deze twee laatste voorstellingen en waarom zij de voorkeur verdient. Naar zijn oordeel is het verhaal van de Handelingen nauwelijks waarschijnlijk. Doch hooren wij hem zelven. ‘Le récit’ - zegt hij - ‘des Actes est à peine vraisemblable, puisque, d'après ce récit, le concile a pour occasion une dispute dont on ne voit plus de trace dès que le concile est réuni. Les deux orateurs y tiennent des discours en opposition avec ce que nous savons par ailleurs de leur rôle. Le décret que le concile est censé avoir porté est sûrement une fiction. Si ce décret, dont Jacques aurait fixé la rédaction, avait été réellement promulgué, pourquoi ces traces du bon et timide Pierre devant les gens envoyés par Jacques? Pour quoi se cache-t-il? Lui et les chrétiens d' Antioche agissaient en pleine conformité avec le décret dont les termes auraient été arrêtés par Jacques lui-même. L' affaire de la circonsision eut lieu vers 51. Quelques années après, vers l' an 56, la querelle que le décret aurait terminée est plus vive que jamais. L' Église de Galatie est troublée par de nouveaux émissaires du parti juif de Jérusalem (Comp. Act., XV, 1; Gal., I, 7; II, 12). Paul répond à cette nouvelle attaque de ses ennemis par sa foudroyante épître. Si le décret rapporté Act., XV, avait quelque réalité, Paul avait un moyen bien simple de metre fin au débat, c'était de le citer. Or, tout ce qu'il dit suppose la non-existence de ce décret. En 57, Paul, écrivant aux Corinthiens, ignore le même décret et même en viole les prescriptions. Le décret ordonne de s' abstenir des viandes immolées aux idoles. Paul, au contraire, est d'avis qu'on peut très-bien manger de ces viandes si cela ne scandalise personne, mais qu'il faut s' en abstenir dans le cas où cela ferait du scandale (1 Cor., VIII:4, 9; X:25-29). En 58, enfin, lors du dernier voyage de Paul à Jérusalem, Jacques est plus obstiné que jamais (Act., XXI:20 et suiv.)’Ga naar voetnoot(*). We roepen hier al weêr onwillekeurig uit: en dan was toch de schrijver van de Handeligen een leerling van Paulus! Maar - zoo heeft men wellicht reeds gevraagd - bezit dan het 1e gedeelte der Handelingen (I-XII) volgens Renan volstrekt geen historische waarde? Op die vraag moeten wij antwoorden: hij kent daaraan toch wel eenig gezag toe. Naar zijn gevoelen namelijk zijn de personen, die er in voorkomen: b.v. de kamerling van Candace, de hoofdman Cornelius, de diaken | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
Stephanus en de vrome Tabitha geenszins verdichtGa naar voetnoot(*) - ofschoon hij, zoo als hij tevens opmerkt, Ananias en Saffira wel gaarne zou willen opofferen. En in strijd, ja! totaal in strijd met het vroeger beweerde hooren wij hem eenige regelen verder zeggen: enkele gedeelten in het 1e gedeelte der Handelingen bezitten een waarde, die door allen wordt erkend en behelzen authentieke gedenkschriften, die de laatste redacteur bij wijze van uittreksel in zijn boek heeft opgenomen. Ja! het 12de kapittel inzonderheid is van zeer goede gehalte, en schijnt afkomstig te zijn van Johannes-Markus.
Dat naar het oordeel van Renan een boek als dat der Handelingen, vooral de 12 eerste hoofdstukken, met groote omzichtigheid moet gebruikt worden, gevoelt ieder na hetgeen we gezegd hebben. In die overtuiging kan de lezer nog versterkt worden, als hij de aandacht wil schenken aan hetgeen wij ter beantwoording van de vraag naar het gebruik door den schrijver van zijne bronnen gemaakt zullen zeggen. Doch hieraan en aan 't geen wij nog bovendien hebben op te merken zal een volgend artikel gewijd zijn.
Olst, Juni 1866.
H.E. Stenfert Kroese. |
|