zoo verschillend gewijzigd, en zoo sterk geteekend zijn, dat hunne namen, hoe vreemd soms ook klinkende, in aller geheugen gegrift en als het ware staande typen geworden zijn. Een oogenblik hebben wij gedacht dat het genie van Dickens aan het tanen was, namelijk toen hij de Tale of two cities en Hard times uitgegeven had, maar daarna heeft hij in zijn Little Dorrit en zijn Great expectations, en vooral in dit laatste werk weder zulk een vlugt genomen, dat wij ze gerust naast zijn beste uit vroegeren tijd zetten, en durven verklaren dat Our mutual friend zijn David Copperfield, tot nu toe voor zijn meesterstuk gehouden, op zijdestreeft, ja mogelijk nog overtreft.
Wat het genot van de tweede lezing van dezen laatsten roman zoo verrukkelijk maakt, is dat er schijnbaar een geheim bestaat, dat van den beginne af iedereen gemakkelijk doorgrondt, en waardoor hij dus geneigd is te spotten met den schrijver die dit niet beter weet te verbergen, maar dat er werkelijk tevens een ander geheim is, waarvan niemand het minste denkbeeld heeft noch kan hebben, en dat men eerst bij het slot geheel doorziet. Hierover maakt de schrijver zelf zich in zijn narede vrolijk, en hij heeft er het volle regt toe. Maar wanneer men nu dit gèheim weet, en nog eenmaal het boek ter hand vat, ziet men als een tooverlicht opgaan over het geheele verhaal, en gevoelt men dat al wat men vroeger wel voor wat heel geheimzinnig en wonderbaarlijk hield, zich oplost in de zuiverste harmonie, en de onbegrijpelijke virtuositeit van den maestro in het helderst daglicht stelt.
Al de voortreffelijke eigenschappen van den auteur komen in dit boek weder schitterend uit. Zijn strenge zedelijkheid, zijn eerbied voor godsdienst met afkeer van alle ostentatie, zijn warme liefde voor den medemensch en zijn edele zucht om het lot der armen te verbeteren, zijn weêrzin tegen al wat humbug en canst heet, even als tegen de vooroordeelen van sommige klassen der Engelsche maatschappij, staan hier sterk op den voorgrond. Maar ook zijn eigenaardige stijl, zijn - misschien wel eens wat al te gekunstelde - maar altijd oorspronkelijke taal, zijn humor, die u dan eens tranen ontlokt en dan weder in luid gelach doet uitbarsten, ge vindt het hier alles en in hooge mate. In Engeland vooral moet dit boek dunkt mij furore maken, en even als Pecksniff, Mark Tapley en Jarndyce typen geworden zijn, wier namen telkens bij Engelsche schrijvers terug gevonden worden, zullen Podsnap en Veneering ook leven, zoolang er merchant-princes en parvenus zijn.
Zullen we nu het genot van den lezer bederven door het geven van een dor geraamte van het hoogst belangrijke verhaal? Wij zullen er ons wel voor wachten, ons herinnerende met hoeveel kracht wij ons verzet hebben tegen de pogingen van welmeenende vrienden en vriendinnen, die ons het eind van Klaasje Zevenster wilden doen kennen. Maar tot allen die iets goeds, iets degelijks, iets voortreffelijks willen lezen, zeggen wij: Leest dit boek, en alle vrienden van Dickens - en zij zijn vele hier te lande - roepen wij met volle overtuiging toe: Weest verzekerd dat het u gaan zal als ons, en dat uw bewondering voor dezen vorst der romanschrijvers door deze lektuur zoo mogelijk nog stijgen zal.
Wij verheugen ons telkens, als de vertaling van een werk van Dickens in goede handen valt. Waagden zich vroeger de Boudewijn's en consorten aan deze vertolking, thans gevoelen de uitgevers dat het pligt is, bij het werk van zulk een schrijver keurig te zijn.
Our mutual friend is aan eene bij uitstek bekwame hand toevertrouwd geworden. Indien mevr. Westrheene eene Amazone was, wij zouden zeggen: zij heeft haar sporen verdiend. Nu vergenoege zij zich met den lof, dat zij getrouw, naauwkeurig en somtijds op onmiskenbaar geniale wijs vertaalt. Bij sommige spreekwijzen en spraakwendingen, die bij uitnemendheid moeijelijk in een andere taal zijn over te brengen, hebben wij haar werkelijk bewonderd. Want wij hebben, ook tot onze leering, het oorspronkelijke met de vertaling naauwkeurig vergeleken. Maar juist omdat wij zoo