| |
Vertalingen en herdrukken.
Hannah Thurston of de emancipatie der vrouw - Roman uit het Amerikaansche leven, door Bayard Taylor. Deventer, A. ter Gunne, 1865.
Men noemt de 19e eeuw eene eeuw van twijfel en onzekerheid. Het ‘waarom’ zweeft op aller lippen en ijverig wordt gezocht naar de oplossing van raadselen, waarvoor vroeger het algemeem hart noch oor had. Dat waarom klinkt niet alleen luide dáár waar het verschijnselen geldt, welke men uiterlijk kan waarnemen en tasten, welke men kan zien en hooren; maar ook in het rijk der hypothesen, bij al wat het zieleleven betreft, den oorsprong, het doel van zijn en de bestemming van den mensch, doet zich het ‘waarom’ gelden. De zekerheid moge daar minder zijn, het licht schaarsch en weinig helder; toch zal ook daar de telkens terugkeerende vraag ‘waarom’ en het antwoord daarop door de besten en edelsten onder de menschen gegeven, zoo geen zekerheid, toch rust en kalmte te weeg brengen en bij levenslust, stervensmoed kunnen schenken.
Is het wonder, dat daar waar zooveel twijfel heerscht en waar zelfs de fundamenten, van hetgeen zij die ons voorgingen, voor waarachtig hielden, geschud worden, ook de vraag over de lippen kwam, of de vrouw wel die plaats in de maatschappij inneemt, welke haar toekomt?
De Vereenigde Staten van Noord-Amerika, het land waar het beginsel der vrijheid van het individu op groote schaal wordt toegepast; waar de drukpers vrij en het regt van vereeniging onschendbaar is, waar het geschreven en gesproken woord onbelemmerd zijn weg kan gaan en binnen geen grenzen wordt beperkt; dat was ook het land waar het belangrijke vraagstuk van de emancipatie der vrouw in deze eeuw weder ter sprake werd gebragt.
Meetings werden gehouden waarop in hartstogtelijke taal door vrouwen, de vrijheid voor hare zusters geeischt werd; waarop van onderdrukking en achteruitstelling gesproken en de banden door natuur en maatschappij der vrouw aangelegd als onnut en knellend werden voorgesteld; men eischte in alles gelijk gesteld te worden met den man. Waarom zoude de vrouw niet even geschikt zijn om de diepte der abstracte wetenschap te peilen; waarom zoude ook zij niet in staat zijn de wonderen van den sterrenhemel te doorgronden, en in de geheimen van het laboratorium van een Lavoisier of Berzelius door te dringen; waarom werd haar het stemregt onthouden, waarom mogt ook zij geen invloed uitoefenen op de regering van haar vaderland; waarom in één woord werd zij in
| |
| |
het staatsleven en bij de beoefening der wetenschap als de mindere van den man beschouwd?
Opgewondenheid en overdrijving heerschten in hooge mate bij die vergaderingen, waar de regten der vrouw, menigmaal met onmiskenbaar talent en innige overtuiging, werden verdedigd. Men stapelde, medegesleept door ijver voor de zaak, paradox op paradox; zeer dikwijls was de thesis waarvan men uitging valsch en daardoor de geheele redenering onjuist. Toch bewezen de toejuichingen welke de spreekster verwierf en de betuigingen van bijval, welke haar van alle kanten toestroomden, dat zij indruk gemaakt had en velen haar zucht naar vrijheid deelden en gereed waren om de knellende banden door natuur en maatschappij der vrouw aangelegd af te schudden.
De zucht naar emancipatie won veld. De verloochening der natuurwetten; de geheele miskenning van het physiologisch en psychologisch verschil dat tusschen man en vrouw bestaat; de opstand tegen de bestaande maatschappij, waren zoo vele oorzaken van overdrijving en mistasting. Daardoor werd ook hier weêr de goede vrucht bedorven, welke eene verstandige en gematigde beweging had kunnen voortbrengen. Overdrijving maakt de ernstigste zaak belagchelijk.
De vrijheid, welke men eischte, grensde aan bandeloosheid. De gedaanteverwisseling der bevallige en zachtzinnige vrouw in eene amazone; der verstandige en beminnenswaardige moeder in eene onverdragelijke savante; der stille, bedeesde vrouw in een Elisabeth van Engeland of een Catharina van Rusland vond weinig bijval.
Dit belagchelijk streven bragt de emancipatie der vrouw, hoewel ten onregte, in discrediet. Want men moge te ver gegaan zijn en de grenzen door natuur en wetenschap gesteld overschreden hebben, de emancipatie der vrouw blijft daarom niettemin een der gewigtigste socialistische vraagstukken van onzen tijd.
De vrouw heeft regt op meer ontwikkeling en ruimer gelegenheid om zich zelve een stand in de maatschappij te kunnen verschaffen overeenkomstig haar aanleg en karakter.
Veel werd haar tot heden onthouden, wat haar regtmatig toekomt. Zij heeft gelijke aanspraak op ontwikkeling van den geest, en is daarvoor even vatbaar als de man, hoewel op verschillend gebied en in verschillende rigting. Zij heeft regt om te eischen dat men haar in staat stelle zich door arbeid een onafhankelijk bestaan te verschaffen en door dien arbeid werkzaam te zijn aan eigen ontwikkeling en te beantwoorden aan hare bestemming als mensch. Maar zij moet nimmer vergeten dat haar gebied van werkzaamheid wel naast maar niet in dat van den man gelegen is. Verschillend zijn de krachten in ieder gebied vereischt om met vrucht werkzaam te zijn. Alleen daar, waar ieder op zijn gebied en naar het talent hem geschonken werkzaam blijft, ontstaat een harmonisch geheel. De waarde van den arbeid wordt niet beoordeeld naar de grootte van het talent, maar wel naar de wijze waarop men met dat talent gewoekerd heeft.
Iets goeds is uit de vroeger heerschende overdrijving voortgekomen. De belangstelling is opgewekt, de waarde van het vraagstuk erkend en de pogingen om tot eene juiste oplossing te geraken zijn vermenigvuldigd.
De beweging voornamelijk in Amerika ontstaan vond weerklank in het Westen. Langzamerhand is men tot juistere denkbeelden gekomen en de ‘erste deutsche Frauentag’ gehouden te Leipzig den 15 Oct. van het vorige jaar, heeft zich gekenmerkt door waarheid en gematigdheid. Wij willen hier uit ‘Unsere Tage. Blicke aus der Zeit in die Zeit’ het een en ander omtrent ‘der erste deutsche Frauentag’ overnemen.
Deze poging ter bevordering van de emancipatie der vrouw vond niet dien bijval welken zij verdiende. Het aantal mannen, die de vergadering bijwoonden, was gering en het waren overdrevene eischen en onpraktische wenken, waarmede
| |
| |
dezen voor den dag kwamen. Gunstig onderscheidden zich de vrouwen door haar gematigdheid en haar juisten blik. Haar aantal bedroeg tusschen de 50 en 60.
Het juiste standpunt van hetgeen de vrouw beoogde werd meer door een rede van mejufvrouw Schmidt, onderwijzeresse te Leipzig, bij de opening uitgesproken dan door het hoogdravende programma van den heer Korn ‘ein ehemaliger Ungarischer Honved Hauptmann’ welke zich als beschermheer der regten van de vrouw opgeworpen had, uitgedrukt.
Mejufvrouw Schmidt ontwikkelde in eene uitgebreide rede, welke in geen enkel opzigt te kort deed aan de vrouwelijke waarde, het regt der vrouw om zich uit den toestand van onmondigheid, waarin zij tot heden verkeerde, te verheffen. Deze hervorming moet voor het grootste deel door de vrouw tot stand gebragt worden. Haar te huis blijve steeds het gebied waar zij het meest moet schitteren, maar zij moet het vermogen bezitten om het werken en streven van den man op het gebied van den geest te kunnen volgen, zij moet daarin belang kunnen stellen en hem daarbij kunnen steunen. Het is geen abstracte wetenschap welke daarvoor vereischt wordt, maar een gezond oordeel en een verstand dat niet beneveld wordt door vooroordeel. Harmonie te brengen tusschen het leven in en buiten het te huis moet het streven der vrouw worden. Daartoe is ontwikkeling van den geest der vrouw een noodzakelijk bestanddeel. Maar ook zij, welke ongehuwd blijven en de moedervreugde derven hebben het regt om opleiding voor den arbeid te vorderen. Ledigheid is des duivels oorkussen, terwijl arbeid zelfstandigheid en zedelijke kracht schenkt, waardoor de bestaande gebreken, ijdelheid, praalzucht en anderen zullen verdwijnen, zoodra men de vrouw in staat stelt om de nietigheid daarvan in te zien. Alleen het bewustzijn, dat het een goede zaak was, welke men voorstond, had deze vergadering, na zwaren strijd tegen ingewortelde gewoonten, in het leven geroepen.
Dwaling was niet alleen mogelijk, maar waarschijnlijk; maar de rijpe vruchten van het onderling streven zouden niet achterwege blijven, wanneer men moedig en onbevreesd bleef volharden.
Het veelomvattende, hoogdravende en onpraktische programma van den heer Korn viel door de praktischen geest van de daar vereenigde vrouwen.
Het doel der vereeniging werd vastgesteld: ‘de vereeniging van duitsche vrouwen beschouwt het als een dringende behoefte om den arbeid der vrouwen van alle knellende banden, door het veroordeel aangelegd, te bevrijden; zij wil dit doel bereiken niet alleen door vrouwenvereenigingen en de drukpers maar voornamelijk door het tot stand brengen van geld-associatiën, industrie-scholen voor meisjes, tentoonstellingen van vrouwelijken arbeid, het oprigten van gestichten waar vrouwen een onderkomen kunnen vinden en het bevorderen van voor vrouwen doelmatige wetenschappelijke opleiding.’
De vereeniging werd in dien geest geconstitueerd en haar grondwet vastgesteld. Deze grondwet luidt als volgt:
1o. | Het doel der vrouwen-vereeniging is, met vereenigde krachten werkzaam te zijn, zoo ter verkrijging van meerdere ontwikkeling voorde vrouw, als tot het vrij maken van den arbeid, geschikt voor vrouwen, van alle beperkende banden. |
2o. | Gehuwde en ongehuwde vrouwen, welke meerderjarig zijn, kunnen, wanneer zij daartoe het verlangen kenbaar maken, lid der vereeniging worden tegen een entrée van ½ thaler en een jaarlijksche bijdrage van 2 thaler. Niet meerderjarige vrouwen kunnen tegen eene jaarlijksche bijdrage van 1 thaler als hoorderessen toegelaten worden. Zij hebben echter geen stemregt. Mannen, welke in de vereeniging belang stellen en dit met der daad toonen, kunnen door het bestuur als eerelid worden voorgedragen. Zij kunnen een raadgevende stem uitbrengen. Het eerelidmaatschap kan ook opgedragen worden aan vrouwen, die zich ten opzigte der vereeniging verdienstelijk hebben gemaakt, als ook aan die
|
| |
| |
| vrouwen, in het buitenland, welke naam gemaakt hebben door het verdedigen der regten van de vrouw. |
3o. | De inkomsten bestaan:
a. | Uit de jaarlijksche bijdragen der leden; |
b. | Uit vrijwillige bijdragen der mannen; |
c. | Uit de opbrengst van lezingen, concerten, loterijen. |
|
4o. | Daar, waar de leden talrijk zijn, zal het wenschelijk wezen plaatselijke vereenigingen te vormen, welke in naauw verband moeten blijven met het hoofdbestuur. |
5o. | De leiding is toevertrouwd aan een voorzitster, welke ieder jaar aftreedt maar herkiesbaar is. Vijf leden staan haar ter zijde om de loopende zaken te regelen. Mannelijke eereleden kunnen geroepen worden om raad te geven. Voor belangrijke aangelegenheden wordt deze commissie met tien daartoe aangewezen buitenleden vermeerderd. Ook andere dan de aangewezen leden kunnen geroepen worden. Jaarlijks wordt het bestuur op nieuw samengesteld en gekozen. |
6o. | Wanneer het eenigzins mogelijk is wordt ieder jaar door de voorzitster eene algemeene vergadering belegd; de plaats, waar deze te houden, wisselt jaarlijks af. De plaatselijke vereenigingen zijn verpligt zich daar te doen vertegenwoordigen; ieder lid is geregtigd die vergaderingen bij te wonen. |
7o. | Herziening van deze statuten kan, zoo het noodig wordt geoordeeld, op iedere algemeene vergadering voorgesteld worden. Twee derde der aanwezige stemmen worden tot het aannemen der verandering vereischt. |
Men kan niet ontkennen, dat deze statuten door beknoptheid en zaakrijkheid uitmunten.
Daarna werd bepaald dat als orgaan der vereeniging de door den heer Korn uitgegevene ‘Algemeine Frauenzeitung’ zou aangenomen worden, maar daar de vereeniging daarvoor eene ondersteuning aan dat blad van 150 thaler toestond, verkreeg zij het regt om er invloed op uit te oefenen. De bekende schrijfster mevr. Louise Otto-Peters en mej. Jenny Heinrich, redactrice der Bazar, werden in de redactie van de ‘allgemeine Frauenzeitung’ opgenomen. De goede verstandhouding tusschen de vereeniging en den heer Korn heeft niet lang bestaan. De Frauenzeitung heeft opgehouden het orgaan der vereeniging te zijn. De bovengenoemde vrouwen hebben een eigen blad ‘Neue Bahnen’ in het leven geroepen.
‘Der erste deutsche Frauentag’ heeft drie dagen geduurd.
Het woord waarmede de praktische onderwijzeresse Schmidt de beraadslagingen sloot bevat vele behartigingswaardige wenken. Zij drukte haren vurigen wensch uit dat het werk der vereeniging vrucht mogt dragen; gering mogt het aantal der aanwezigen zijn, zij waren allen doordrongen van de waarheid dat uit het schijnbaar nietige iets groots kon voortkomen. Zij eischte voor haar zaak een regtvaardig en mild oordeel van alle mannen en vooral van hen die als schrijvers invloed oefenden op het oordeel van het algemeen; zij gaf daarbij als haar wensch te kennen dat de vereeniging gevrijwaard mogt blijven van bestreden te worden door satiriek geschrijf of carricaturen; want dit wapen mogten de vrouwen niet gebruiken.
Verder zeggen ‘Unsere Tage’: ‘Eenparig is het oordeel dat door de weinigen, welke deze vergadering bijwoonden daarover werd uitgebragt. Even ongewoon als het was dat het bestuur uit vrouwen bestond, even verrassend was de uitkomst. De leiding was streng en bepaald. De voorzitster, mevr. Louise Otto-Peters waakte er voor dat het parlementair karakter der vergadering bewaard bleef. Het door mevr. Dux-Uhlig samengesteld proces-verbaal droeg de algemeene goedkeuring der daar aanwezige mannen weg. Het meest in het oog vallend was de wijze waarop de spreeksters zich van haar taak kweten. Kortheid en bondigheid
| |
| |
waren het kenmerk harer redevoeringen; velen toonden eene buitengewone geschiktheid om in het openbaar te spreken en waren daarbij meester van de taal.
De praktische geest der vrouwen heeft zich bij deze eerste zwakke poging, om hare belangen gemeenschappelijk en in het openbaar te behandelen, gehandhaafd; zij hielden steeds het doel voor oogen dat zij beoogden en verwierpen daarbij alle inblazingen der ijdelheid.
Wat zij zoo dikwijls in het huisselijk leven toonen, dat zij zich naar de omstandigheden weten te schikken, hebben zij bij deze gelegenheid gestand gedaan en voornamelijk hebben zij toen bewezen dat zij zeer zeker geregtigd zijn om haar eigen zaak te verdedigen en te regelen.’
Deze woorden uit ‘Unsere Tage’ vonden we bemoedigend voor de zaak der emancipatie van de vrouw. Daarom halen we ze hier aan.
Ook de letterkunde begeeft zich op een meer praktisch gebied. Zij die de werken van Jules Simon gelezen hebben en het werkje, ‘Ueber die Erziehung des Weibes für seinen Beruf’ van den waardigen volksvertegenwoordiger in Pruissen, professor Rudolf Virchow kennen, zullen dit gereedelijk toestemmen. Ook het werk van Bayard Taylor geeft hiervan getuigenis.
Men kan in dit werk veel vinden wat eenig begrip zal geven van den omvang van het vraagstuk der emancipatie van de vrouw. Het denkbeeld dat de schrijver daaraan hecht is een waar en praktisch denkbeeld. Zijn strijd tegen overdrijving wordt met innige overtuiging en alle krachtsinspanning gevoerd. Eenvoudig is het kader waarin zijne denkbeelden vervat zijn. Het is kennelijk meer zijn doel geweest om te overtuigen dan om te boeijen en meê te slepen.
Is uw smaak voor het eenvoudige en ware door het lezen der overspannen en prikkelende realistische fransche litteratuur van den dag bedorven, dan raden we u aan Hannah Thurston niet te lezen. Wij willen u door dezen raad voor verveling vrijwaren.
Maar hebt ge nog oog en hart voor het ‘Alltagsleben’; stelt ge nog belang in hetgeen ge dagelijks in uwen kring kunt zien en waarnemen; zijt ge nog overtuigd dat ieder menschenleven, hoe eenvoudig ook, vele bladzijden bevat wel waard gekend en gelezen te worden, dan raden wij u de lezing van Hannah Thurston aan.
Ge zult dan met belangstelling het psychologisch proces volgen dat Hannah, de geëmancipeerde, tot juistere denkbeelden en meer waarheid brengt. Ge zult de vrouw, die vele gaven van verstand en hart bezat, maar alleen dwaalde door een verkeerd begrip van vrijheid en afhankelijkheid, lief krijgen; en ge zult u verheugen dat ze tot het begrip komt, dat het schoonste sieraad der vrouw bestaat in een opofferende en vertrouwende liefde, dat het rijk waar zij moet heerschen haar te huis is en dat het opvoeden harer kinderen de verhevene roeping is waaraan zij al hare krachten moet wijden.
Het is een beeld uit het amerikaansche leven gegrepen; het zijn andere zeden en gewoonten dan waaraan wij in het Westen gewoon zijn. Dit moet men onder het lezen niet vergeten. Men heeft daardoor het genot een blik te slaan in het amerikaansche volksleven, en voor zooverre we hierover kunnen oordeelen gelooven we dat het een juiste blik is.
Niet alleen Hannah maar ook de nevenfiguren zijn fiks geteekend. Dat dit zoo is zult ge toestemmen wanneer ge kennis maakt met de zoo echt mannelijke figuur van Woodbury; met mrs. Babb, de zorgdragende vrouw, welke onder ruwe vormen een liefdevol hart verbergt; met de moeder van Hannah, eene kwakeresse, welke aan veel geloof een groote mate van gezond verstand paart en bij wier heengaan naar betere gewesten ons de waarachtige stervensmoed treft, verheven in zijn geloof en groot in zijn kracht.
Het zijn niet de éénige beelden welke naar het leven geteekend zijn. Ge zult er meer ontmoeten wanneer ge Hannah Thurston leest.
| |
| |
De vertaler heeft zich vrij wel van zijn taak gekweten.
Beter dan vele zijner collega's. Er komen wel in deze vertaling vreemd samengestelde woorden voor, welke alle Nederlandsch karakter missen; de bouw der zinnen is niet altijd even onberispelijk, maar over het geheel laat de vertaling zich goed lezen.
We raden u aan de bewijsstukken hiervoor zelve te zoeken. Ge kunt ze vinden wanneer ge de vertaling van het werk van Bayard Taylor leest.
Maar waarschijnlijk zal de inhoud u het zoeken doen vergeten en zult ge tevreden zijn met wat men u geeft.
W.
| |
De vier Georges. Voorlezingen van W.M. Thackeray. Te Steenwijk, bij Hovens Gréve. 1865.
Ik kan den lezer niet beter op de hoogte brengen van dit merkwaardige boek dan door eenige regels uit de voorrede van den vertaler over te nemen. ‘Het zijn, zegt hij, vier voorlezingen, door den grooten engelschen humorist, eenige jaren geleden, in Engeland en Amerika voor een ontwikkelden kring van hoorders gehouden. De IV Georges zijn de vier voorlaatste koningen van Engeland. [Hier vergeet de vertaler dat er ook nog vóór koningin Victoria een koning Willem IV geweest is]. Hun personen, omgeven van hun familiën en hofhoudingen, hun leven, hun daden, de maatschappelijke toestand en het volksleven in Engeland, zoo verre zij daarmede in aanraking kwamen, daarop invloed hadden of er door beheerscht werden, worden hier op een keurige, geestige wijze geteekend; terwijl er tevens naar buiten van den zedelijken en maatschappelijken toestand van andere gewesten in Europa gewag wordt gemaakt, voor zoo verre die met Engeland door zijn koningen in aanraking komen.
Iets meer degelijks kon de schrijver ons moeijelijk in korter bestek aanbieden; daar wij hier zoo beknopt en toch tevens zoo volledig een overzigt krijgen van de omstandigheden, die gedurende dat tijdperk den landaard van zijn volk gevormd en gewijzigd hebben en tevens menigen gewigtigen blik op Europa, gedurende een reeks van jaren, die onzen tijd voorafgaan en waaruit deze ontstaan is.
Een zijner voornaamste verdiensten is het aanschouwelijke der voorstelling.
Vrij en onpartijdig is het oordeel van den schrijver, ook waar hij als Engelschman over zijn koningen spreekt; terwijl hij over 't geheel vrij geleidelijk het programma opvolgt, reeds in den aanvang door hem gegeven: “'t was mijn voornemen de gewoonten en het leven der oude wereld te schetsen en eenige weinige uren onderhoudend te spreken over de oude zamenleving.”’
Met dit oordeel van den vertaler kan ik mij volkomen vereenigen, en ik wensch dus dat dit boek in veler handen moge komen, gretig gelezen en zelfs bestudeerd worden, daar men er omtrent de zeden en gewoonten van het dikwijls zoo hoog geroemde voorgeslacht meer kan leeren dan uit lijvige, uitvoerige, historische werken.
‘Een gemakkelijke manier van recenseren,’ zegt ligt iemand, die in zijn easy-chair uitgestrekt, met een fijne manilla sigaar tusschen de lippen, zich verwaardigt de Tijdspiegel even te doorbladeren en zelfs een blik te slaan in de rubriek Vertalingen en herdrukken. ‘Zoo'n brok uit een voorrede over te schrijven, dat kan iedereen wel, en behoort er niets meer toe om een criticus te zijn, parbleu! dan kan ik dat baantje ook wel waarnemen.’ Ik twijfel er geen oogenblik aan, mijn waarde heer! maar wat schade hebt gij er bij, dat ik u de woorden van een ander, in mijn oog zeer bevoegd, beoordeelaar mededeel? Is het u niet om het even of ik, - R -, dan wel of Q, zoo als de vertaler zich teekent, u zegt wat in het boek te vinden is? Beiden zijn wij voor u onbekende grootheden, nu wint gij er dit nog bij, dat R † Q deze voorlezingen prijzen, en gij dus, naar den wèl- | |
| |
bekenden regel dat vier oogen meer zien dan twee, een dubbelen waarborg hebt voor de voortreffelijkheid van het u aanbevolen werk. Intusschen verlangt gij, dat ik er nog iets van mij zelven toe voeg, ik ga aan uwen wensch voldoen. Maar dan zijt gij ook zedelijk verpligt mij tot den einde te volgen, en, uit beleefdheid de spieren van uw mond in bedwang te houden wanneer die eenige neiging mogten verraden om aan uw overbuurman een blik op uw gehemelte of zelfs tot in de diepste diepte van uwe keelholte te gunnen.
Kent gij de Virginiërs? - ‘Virgilius?’ - Pardon! ik zeide de Virginiërs, ‘O! Virginie? Ja wel, Paul et Virginie. Ik heb 't in mijn jeugd gelezen. Een lief, sentimenteel boekje, dat ik evenwel, naar den preutschen aard van het tegenwoordig geslacht, aan jonge dames naauwlijks...’ - Neen, nogmaals pardon! De Virginiërs zeide ik, dien voortreffelijken roman van Thackeray, zoo meesterlijk vertaald door Dr. Lindo, een klassiek werk, dat in uwe bibliotheek niet ontbreken mogt. Niet? nu dan recommandeer ik u ten sterkste het nog te lezen en te herlezen, al is het een jaar of vier oud. Aan dit romantische werk sluiten zich deze voorlezingen ten naauwste aan. Met even photographische naauwkeurigheid als van Lennep dit in zijn Klaasje Zevenster omtrent de toestanden ten onzent in het tweede vierde deel dezer eeuw gedaan heeft, heeft Thackeray in zijn Virginiërs de zeden en gewoonten der Engelschen en Amerikanen bij het uitbreken van den Amerikaanschen oorlog geteekend. In de voorlezingen die wij thans voor ons hebben breidt hij het veld zijner beschouwingen nog meer uit. Hij schetst Engeland, het Engelsche hof, het Engelsche volk gedurende de regeringen van vier vorsten uit het Brunswijksche huis. Maar hij doet dit op zijn eigenaardige, luimige, echt satyrieke wijze. Niets van dat drooge, harde, houterige dat men zoo ligt aan het denkbeeld van voorlezingen of verhandelingen hecht. Van het begin tot het einde boeit de schrijver u onweerstaanbaar. En terwijl gij meent u slechts vermaakt te hebben, hebt gij veel geleerd, veel voor uw verstand maar ook veel voor uw hart. De éénige schaduwzijde, die deze manier van de zaken te behandelen heeft, is, dat er een aantal toespelingen in voorkomen, die voor den buitenlandschen lezer of hoorder niet zoo dadelijk verstaanbaar zijn. Dit ongerief heeft echter de vertaler grootendeels weggenomen
door eenige goede aanteekeningen en bijvoegselen in zijn voorrede. Dit voorberigt moet ik u derhalve in uw eigen belang raden niet ongelezen te laten.
Nogmaals dus, en nu proprio Marte, beveel ik dit werk, het laatste helaas! van den genialen auteur, dat onze pers zal opleveren, ten dringendste aan. Het is meer dan een roman, en toch even boeijend als een goed geschreven roman. Vrij wat nuttiger dan al de bombast van Misérables of Travailleurs de la mer.
De vertaler heeft zich van zijn lang niet gemakkelijke taak goed gekweten. Er zijn weinig auteurs moeijelijker in een andere taal over te brengen dan Thackeray. Daarom ubi plura nitent etc. Toch moet ik op een paar kleinigheden opmerkzaam maken. Op bl. 85 lees ik: de kapellaan is een beul over gesmolten boter. Dit zal een Hollandsche lezer niet ligt begrijpen; de zin is: de kapellaan is niet gemakkelijk als de saus niet goed is klaar gemaakt. Bl. 100 staat: Hij (George) schrikte toen hij zijn huisselijke kleine bruid zag. In het Engelsch waarschijnlijk: his homely little bride d.i. zijn kleine bruid, die alles behalve schoon was. Eindelijk valt mijn oog op eene uitdrukking op bl. 146: een lierzang van Virgilius, dit zal wel Horatius moeten zijn of welligt zal voor lierzang een ander woord moeten gesteld worden, daar bij mijn weten ten minste Virgilius nooit odes gedicht heeft.
Maar aan elken lier- of lofzang komt een einde. Dus, mijnheer! nu geef ik u verlof om naar hartelust te ‘geeuwen en te gapen;’ 't zal u thans niet meer ‘leelijk staan.’
- R -
| |
| |
| |
Margaretha's geheim en zijne gunstige gevolgen. Door Carey Broek, schrijfster van ‘Herinneringen of de stem eener ontslapen moeder.’ Naar het Engelsch door Tryfosa. Amsterdam, W.H. Kirberger.
Wat is Margaretha's geheim en waarom heeft het die gunstige gevolgen? Hoe komt het, dat een eenvoudig dorpsmeisje zoo grooten invloed uitoefent op menschen die zich ver boven haar verheven achten? Margaretha is godsdienstig; haar gevoelig hart heeft behoefte aan liefde en steun, vooral na het verlies van haar innig geliefde moeder. Uit haar bijhel leert zij, waar zij vinden kan, wat zij zoo ijverig zocht; haren Heer leert zij daar kennen, aan hem klemt zij zich vast, hem poogt zij na te volgen, en kracht tot al wat goed en edel is put zij uit haar vast geloof aan zijne hulp. Als elke edele ziel werkt zij gunstig op wie haar omringen: eerst bij haar stiefmoeder, dan bij vele anderen wekt zij het sluimerend godsdienstig gevoel op.
Er is waarheid in de voorstelling van Miss Carey Brock, een waarheid, die wij gaarne huldigen, al is de rigting der schrijfster de onze niet: haar heldin is regtzinnig, maar van een regtzinnigheid, wie liefde het hoogste is; het bijbelwoord heeft zij op de lippen, maar den Christusgeest in het hart; ondanks haar bekrompen begrippen, waarvan zoo menig duister woord getuigt, is ze lief en eenvoudig; innig vroom is ze in spijt van haar gebrekkige theologie, en gaarne vergeven wij 't een goede christin, dat ze slecht theologant is.
Minder genegen tot vergeven zijn wij, wanneer zij haar misbakken theologie als zielespijs aan kinderen voorzet, en de onbegrijpelijke bloedtheologie, die een vrolijken knaap wordt ingestampt, valt wat veel in den smaak onzer piëtistische bewaarscholen, waar op de meest onpaedagogische manier de vijf- en zesjarige krullebollen warm gemaakt worden met extract van verouderde dogmatiek - wat dan christelijk onderwijs heet en nationaal er bij.
Exclusief is de rigting der schrijfster, dat weten we; de godsdienst is uitsluitend het eigendom van orthodoxen en piëtisten, en ze vergeet zichzelve de vraag te doen, uit welk beginsel de brave jufvrouw Appleby of de eerlijke Karel Woodfort handelde, alvorens hij door een zware ziekte werd ‘bekeerd.’
Maar daar heeft men ons al lang aan gewend.
Tryfosa wenne zich aan minder stroeven, meer hollandschen stijl: haar lezeressen zullen er haar dankbaar voor zijn.
K.
|
|