Hoog gemeen aan de kaak der historie.
Iets over Mirabeau, voornamelijk betreffende zijne gevangenneming te Amsterdam, door Dr. Engelbregt. Middelburg, van Benthem en Jutting. 1865.
‘Wij houden ons overtuigd, dat vele lezers gereedelijk erkennen zullen, hoe de onvervalschte geschiedenis somwijlen voorvallen genoeg oplevert, die, wat rijkdom van avonturen en zoo meer van dien aard betreft, wel in belangrijkheid kunnen opwegen tegen den grooten hoop van alle soortgelijke min of meer poëtische verdichtselen; alhoewel wij met bescheidenheid blijven wenschen, door het schrijven dezer bladzijden altijd iets meer te hebben verbreid, dan juist de bevestiging dier waarheid alleen.’ - Met deze woorden besluit Dr. Engelbregt zijne hoogstbelangrijke monographie over eene episode uit het leven van een der beruchtste mannen uit een berucht tijdperk, de laatste helft der vorige eeuw, Gabriël Honoré, graaf de Mirabeau.
De stelling in de bovenaangehaalde woorden, waarvoor de geschiedenis zoo menig bewijs levert, wordt in het werk bevestigd. Wat de schrijver daaraan toevoegt zal men even zoo bewaarheid vinden. Het is een boekje dat te denken geeft, vol ernstige waarschuwing, een school van menschenkennis, een kansel waar feiten prediken, waar dezer beteekenis en zamenhang klaarder aan het licht treedt, dan in menig betoog, waarin men op de logika dier feiten wijst. - Het is eene schets van dien tijd, een familietafereeltje uit Frankrijks groote wereld, niet onder de zeldzaamheden behoorende, doch, God betere 't, welk eene schets! - Men waadt er door een poel van egoïsme, van lust, van geboortetrots en gemeenheid, terwijl men daarin naauwelijks een enkel nobel karakter ontmoet, dat ons met zoo veel slechtheid en onverstand een weinig verzoent. Wij hebben daarbij het oog op den bailli, broeder van den vicomte, die de man is van de waarheid en de welwillendheid, die dit misschien werd en bleef, omdat hij vroeg genoeg die bedorven zedelijke atmospheer met de zeelucht verwisselde. Bij hem is nog probiteit, heldere blik, de moed der zelfverloochening, adel van ziel als van geboorte. Doch du reste....
Wij willen daarmede niet gezegd hebben, dat er niets goeds is aan de familie Mirabeau, of wie daartoe behoorden. Zijn wij - om met een later schrijver te spreken, als de bergen waarop de wijnstok groeit, die aan hunne zonnige zuidzijde een edel gewas voortbrengen, aan den guren noorderkant een product, dat bijna niet te drinken is, echte Krätzer; de familie Mirabeau had die zonnige zijde wel karig bepoot, terwijl er van het wrange plenty was.
Men zie maar even den adeltrots, dien dunk van de familie en van zijne positie te midden van deze, bij den ouden markies. Zijn broeder