| |
Politiek overzigt.
Ons vorig overzigt vingen wij aan met de vermelding van een aanslag op het leven des russischen keizers. Ook ditmaal moeten wij weder gewag maken van eene poging om door een sluipmoord invloed uit te oefenen op de politieke gesteldheid des lands. De voormalige russische student Karakoff, die getracht had den czaar te dooden, werd waanzinnig geacht, en hij die de euveldaad had verhoed, een zekere pettenmaker Komissaroff, niet alleen door den keizer in den adelstand verheven, maar door het volk zoo toegejuicht en gevierd, als slechts zelden een burger van zijne medeburgers ten deel valt. Waar hij zich in het publiek vertoonde ontving hij de hulde der Russen, en niet enkel in toejuichingen en luidruchtige bewijzen van dank- | |
| |
baarheid, maar ook in meer materielen vorm. Een merkwaardig en voor de Russen vereerend verschijnsel tevens is het dat men den moordenaar vergat en zich slechts bezig hield met hem die den moord heeft belet.
Geheel anders is het lot van den stiefzoon van den republikeinschen uitgewekene Karl Blind, die eene poging aanwendde om Pruissens eersten minister, den beruchten graaf von Bismarck van het leven te berooven. In den namiddag van den 7den Mei werd de eerste minister, toen hij van eene conferentie met den koning terug keerde, in de Linden-allee te Berlijn aangevallen door een jong mensch, die de vijf schoten van een revolver op hem loste, maar zonder hem zelfs te wonden. Oogenblikkelijk werd hij in hechtenis genomen omdat juist eene militaire wacht voorbijtrok, anders had men hem vermoedelijk laten ontsnappen.
De vrienden van den pruissischen minister verspreidden het gerucht, dat hij zelf den moordenaar had gegrepen, wat later bleek onwaar te zijn, en er waren er die hem nog eene serenade bragten, om hunne blijdschap te betoonen over zijn behoud. De moordenaar bragt zich denzelfden nacht om het leven en het treurig drama nam, wat de feiten betreft, daarmede een einde. Maar in zijn hart dacht menigeen na over die dweepzieke daad van den jongeling, die op deze wijze Pruissen en Europa had willen bevrijden van den man, die hoofdoorzaak is van den tegenwoordigen hagchelijken toestand.
Sedert ons vorig overzigt is daarin weinig verandering gekomen. Althans geene verandering ten goede. De aanvankelijke en aarzelende krijgstoerustingen, die men van beide zijden ontkende en onder allerlei voorwendsels verklaarde, hebben eene geduchte en niet meer te miskennen uitbreiding ontvangen. In Pruissen zijn achtervolgens alle legerkorpsen mobiel gemaakt; Oostenrijk heeft zijn geheele leger op de been gebragt en alle vestingen in Silezië en noordelijk Italië in staat van verdediging gesteld, ja reeds Mantua geïnundeerd. Alle magazijnen zoowel pruissische als oostenrijksche zijn van voorraad voorzien; de ambulances georganiseerd; het verkeer op de grenzen is onder streng toezigt gesteld; kortom de twee groote duitsche mogendheden, die tot dusverre slechts een strijd op het papier voerden, hebben zich uitgerust om door de wapenen het pleit te beslechten. Pruissen beschikt nu over een half millioen soldaten; Oostenrijk over even zoo veel, die het echter heeft moeten verdeelen, omdat het niet enkel door zijn ouden bondgenoot, maar ook door zijn ouden en natuurlijken vijand bedreigd wordt.
Gaandeweg toch heeft ook Italië zich ten oorlog voorbereid. Reeds terstond nadat de kans ontstond dat het tusschen Pruissen en Oostenrijk tot eene botsing zou komen, werd het gerucht verspreid, dat tusschen eerstgenoemde mogendheid en Italië een tractaat was gesloten. Even als schier elk ander gerucht werd ook dit onmiddellijk ge- | |
| |
volgd door een officieëel dementi; de gouvernementen zijn in onze dagen zeer mild met zulke officiëele ontkenningen, zoo mild zelfs dat men er volstrekt geene waarde meer aan hecht. Men bleef dan ook geloof slaan aan het tractaat, en zoo men misschien voorbarig geweest is door te spreken van het sluiten eener overeenkomst, dat de bewering niet in strijd was met de bedoeling en het voornemen der beide gouvernementen bleek genoeg, toen den 12den Mei werkelijk eene overeenkomst werd aangegaan. Wel is waar kent men ook hiervan den inhoud niet woordelijk, maar men weet toch de hoofdstrekking: Pruissen en Italië verbinden zich, vooreerst om geen afzonderlijke vredesverdragen aan te gaan, en in de tweede plaats om den krijg niet te staken voor Venetië aan Italië en een even groot gedeelte van het Oostenrijksch grondgebied aan Pruissen is ten deel gevallen.
De eerzucht van Koning Willem zal dus niet eens meer bevredigd zijn met de uitbreiding van zijn rijk door de inlijving der hertogdommen. Hij beoogt thans meer. Maar de duitsche staten zijn Pruissens overmoed sinds lang moede. De bismarcksche politiek ten opzigte van het binnen- en buitenland heeft alle midden- en kleine staten van Pruissen vervreemd en toen de twee mogendheden zoo lijnregt tegen elkander overstonden, vatten bijna allen zonder uitzondering voor Oostenrijk partij. Aan het hoofd van die middenstaten plaatste zich Saksen, dat reeds van den tijd der bondsexecutie tegen Denemarken af, grieven tegen Pruissen had en welks eerste minister, von Beust, de ziel is van de coalitie, die sinds lang tegen Pruissen bestaat. Even als Oostenrijk heeft zich dan ook Saksen op een ernstigen oorlog voorbereid, maar de andere staten, die aanvankelijk als één man tegen Pruissen schenen te zullen oprukken, schijnen nu langzamerhand zich te willen terugtrekken, en beginnen te spreken van eene gewapende neutraliteit. De overgang is geleidelijk en wie meende dat plotseling een millioen Duitschers zich aan de zijde van Oostenrijk scharen zouden, beginnen zelfs nu eenigermate beducht te worden, dat dit millioen, stap voor stap zich naar de andere zijde zal begeven.
Verwonderen kan dit niet. Er is zóó iets onnatuurlijks in het denkbeeld dat Beijeren, Wurtembergers, Badensers, Hessen, Hanoveranen, ja zelfs Saksers, zonen allen van het groote Duitsche vaderland, zoo lang bezongen en verheerlijkt, tegenover de Pruissen hunne broeders, in het veld zullen gebragt worden als bondgenooten van Oostenrijk met zijne Hongaren, Czechen, Italianen, Croaten en Slavoniërs, de natuurlijke vijanden van het ‘Duitschdom’ - dat zulk een krijg bijna eene onmogelijkheid moet worden geacht. Reeds de volksgeest is daarvan het bewijs. Nooit schaarden natiën met zooveel tegenstand zich om de krijgsbanieren; met weêrzin en tegenkanting worden de korpsen voltallig gemaakt. Allerwege gaat de kreet op: ‘gij wilt ons toch niet tot een broedermoord dwingen!’ en terwijl vroeger de wakkere Duitscher zijne krijgsliederen zong en met geestdrift en vaderlandsliefde de wape- | |
| |
nen greep om voor haardsteden en altaren te strijden of de beleedigde eer te wreken, heerscht nu alom eene sombere stemming; men gehoorzaamt met tegenzin en men klampt zich wanhopig vast aan de geringste kans dat de nootlottige oorlog zal voorkomen worden.
Velen hebben de hoop gevestigd op de middenstaten, wier gevolmagtigden reeds herhaaldelijk bijeenkwamen om te beraadslagen over den weg, dien zij gemeenschappelijk te bewandelen hadden. En werkelijk willen deze nog ter elfder ure eene bemiddeling tot stand brengen of, zoo zij al niet in staat zijn om den oorlog tusschen de beide groote duitsche mogendheden te voorkomen, toch de overige staten van Duitschland te bewegen om er niet aan deel te nemen. Zij hebben daartoe eene poging gedaan in de zitting van den Bondsdag op 19 Mei, waarin namens de te Bamberg gehouden vergadering van afgevaardigden van middenstaten is voorgesteld dat alle staten van den Bond, die hunne krijgsmagt tot eene grootere sterkte dan den voet van vrede hebben uitgebreid of voornemens zijn krijgstoerustingen te maken, uit te noodigen om in de eerstvolgende Bondsvergadering te verklaren of en, zoo ja, onder welke voorwaarden zij bereid zijn om gelijktijdig, op een onderling in de Bondsvergadering vast te stellen tijdstip hunne strijdkrachten weder op den voet van vrede terug te brengen. Bij de omschrijving der motie tot dit voorstel werd gewezen op de vredelievende verklaringen van Oostenrijk en Saksen, zoowel als op de verklaring van Pruissen dat zijne krijgstoerustingen alleen een defensief doel hebben. Hierbij werd tevens verklaard dat de positie van Pruissen met betrekking tot het europeesch evenwigt geen inbreuk kan maken op de verpligtingen van deze mogendheid ten opzigte van den Bond. Wat het voorstel van Pruissen tot Bondshervorming betreft, de commissie van negen leden, in wier handen het gesteld is, heeft geadviseerd aan Pruissen mededeeling van het programma der punten van hervorming te vragen, inzonderheid van de wijze, waarop het duitsch parlement zou verkozen worden.
Officieus zijn door Pruissen reeds eenige punten aangegeven als: het verkrijgen van eene gemeenschappelijke duitsche wetgeving voor het Tolverbond, het handels- en personenverkeer, het domicilie, de procesvoering, de patenten, de bescherming van den handel, de consulaten, de oprigting eener duitsche vloot, de bescherming der kusten en de krijgswetten van den Bond enz. De officieuse bladen, die deze punten mededeelen, voegden er bij, dat zoo de andere staten zich onwillig betoonden om daartoe mede te werken, Pruissen tot de duitsche natie zelve zich wenden zou. Von Bismarck zou dus eigenmagtig een parlement bijeen roepen en hij kondigt dit voornemen aan op hetzelfde oogenblik, dat de koning zijn eigen parlement naar huis zendt! want de reeds zoo lang verwachte ontbinding der Kamers heeft den 9den Mei bij koninklijk besluit plaats gehad.
Van den Bond sprekende maken wij hier ook ter loops gewag van het voorstel door Nederland in de zitting van 19 Mei gedaan om Lim- | |
| |
burg van zijne betrekkingen tot den Bond te ontslaan: over dit voorstel zal echter eerst later worden beraadslaagd en beslist. Wij stippen het hier slechts aan, om er later meer in bijzonderheden over te spreken.
Meer nog dan op de bemiddeling van den Bond, hebben zij, die nog altijd op het behoud van den vrede hopen, het oog gevestigd op de onzijdige mogendheden.
Vandaar dan ook dat de geruchten in de tweede helft van Mei verspreid dat een diplomatiek congres bijeen zou komen om de hangende kwestiën te beslissen, zooveel weerklank en zooveel geloof vonden. Met beide handen greep men dat denkbeeld aan, dat door Frankrijk, Engeland, en Rusland geopperd, ook door Pruissen en Italië werd goedgekeurd. Die goedkeuring werd zelfs zonder aarzelen verleend, toen het programma bekend was, waarop als de hoofdpunten voorkwamen de beslissing van de Sleeswijk-Holsteinsche en Venetiaansche kwestiën en de Bondshervorming. Vanwaar die spoedige toetreding? Hoe kan Pruissen goedvinden dat de Bondshervorming, eene zuiver duitsche zaak, met medewerking van niet-duitsche mogendheden zou worden beslist? Wat meer zegt, hoe kan Pruissen toestemmen in eene beslissing van het Sleeswijk-holsteinsche vraagstuk, door niet-duitsche mogendheden, nadat het zich zoo ten stelligste reeds verklaard heeft tegen eene beslissing door den Bond? Hoe kan Italië zich vereenigen met het voorstel om de Venetiaansche aangelegenheden nog door een congres te laten behandelen, nadat het zoo bepaald zijn voornemen aan den dag heeft gelegd om Venetië italiaansch te maken?
Geen ander antwoord is mogelijk dan dat beide mogendheden overtuigd zijn van de weigering van Oostenrijk om tot een congres toe te treden, waarvan het programma insloot dat men beslissen zou over zijn grondgebied. Het bezit van Venetië, feitelijk en regtens - althans krachtens tractaten - is geene twijfelachtige, onzekere zaak, en de eer van Oostenrijk gedoogt niet dat het als zoodanig beschouwd en tot een onderwerp van discussie wordt gemaakt. En werkelijk heeft het gouvernement van keizer Frans Jozef officieel aan Engeland, Frankrijk en Rusland geweigerd om aan de diplomatieke onderhandelingen deel te nemen. Thans, heet het, zal al de verantwoordelijkheid van den oorlog op Oostenrijks rekening komen.
In gemoede echter zal elk toestemmen dat Oostenrijk niet anders kan en mag handelen, en die zoogenaamde bezorgdheid der groote mogendheden om den vrede te behouden is niet anders dan eene komedie pour acquît de conscience, ten einde den schijn te vermijden, dat zij den oorlog gewild hebben. Althans op dit oogenblik, met het nu voorgestelde programma, kan men die beweerde interventie niet anders beschouwen. Misschien zullen de voorstellen gewijzigd worden en door wederzijdsche concessiën toch dat congres tot stand komen, maar ook dan blijft de vraag, wat met mogelijkheid eene diplomatieke conferentie in den gegeven stand van zaken zal kunnen veranderen?
| |
| |
Nadat men de zaken zóóver heeft laten komen, kan eene wisseling van nota's en van voorstellen en contra-voorstellen weinig meer te weeg brengen. Nu eenmaal het zwaard getrokken is, kan het niet meer in de schede worden gestoken zonder dat er bloed gestort is.
Zoo ten minste oordeelt men in Italië. Mogt de oorlog in Duitschland impopulair wezen en ook de Oostenrijkers weinig genegen zijn om ter wille van de Elbe-hertogdommen krijg te voeren, in Italië is hij welkom. Daar grijpt jong en oud de wapenen, en over geheel het schiereiland worden er corpsen vrijwilligers georganiseerd, aan wier hoofd Garibaldi zich stellen zal. Het gouvernement heeft echter het aantal vrijwilligers beperkt, opdat deze niet magtiger zouden worden dan het leger, en in plaats van te gehoorzamen, weldra gebieden zouden. Tevens oefent de regering toezigt uit op de benoemingen tot officiersrangen, en is ieder, die de epauletten ontvangt, verpligt, den eed van trouw aan koning Victor Emanuel te zweren. Zij neemt dus blijkbaar alle maatregelen, die zij nemen kan om te voorkomen, dat, is eenmaal het doel van den oorlog bereikt, de troepen verder zouden gaan, en ook datgene zouden willen verkrijgen, wat eene voorzigtige staatkunde tot dusverre moet uitsluiten: de tijd dat Rome de hoofdplaats van Italië worden zal, is in de oogen der regering nog niet daar. Voor Venetië schijnt echter het oogenblik daar, en met groote meerderheid heeft de italiaansche Kamer de regering gemagtigd, zoodanige uitgaven te doen als in de tegenwoordige omstandigheden vereischt werden.
Zoo hierdoor eene nieuwe bres wordt gemaakt in de finantiën van het jeugdige koningrijk, het middel om in de kosten van het staatsbestuur en de rentebetaling voor de nationale schuld te voorzien, is thans voor een gedeelte door de vertegenwoordiging goedgekeurd. Zij heeft zich vereenigd met eene belasting op de rente, haar door het gouvernement voorgesteld. De wijze echter waarop dit besluit genomen is, met eene meerderheid van slechts vier stemmen (145 tegen 141) en onder voorwaarde dat de wet slechts de laatste zes maanden van het loopende jaar in werking zal zijn, heeft den minister van finantiën genoopt zijn ontslag bij den koning te vragen, wat hem echter niet is verleend. Ook van andere wijzigingen in het personeel van het italiaansche kabinet en de italiaansche diplomatie is er sprake. Wanneer namelijk de koning zich aan het hoofd des legers heeft gesteld en zijn hoofdkwartier te San Micheli gevestigd heeft, zal als chef van den generalen staf Lamarmora hem ter zijde staan. Ten gevolge daarvan zal het kabinet moeten aangevuld worden. Ricasoli zal president-minister worden, terwijl Mordini en Crispi de linkerzijde, Depretis het centrum der kamer in het nieuwe kabinet vertegenwoordigen zullen. Ook Visconti-Venosta zal als minister optreden.
Maar niettegenstaande in Italië alles zich op een oorlog voorbereidt, en een leger van 400,000 man, de vrijwilligers mede gere- | |
| |
kend, onder de wapenen staat; terwijl allen den krijg verwachten en wenschen, en de gemeentebesturen premiën uitloven voor dappere daden, en pensioenen, en onderstand voor de nagelaten betrekkingen der gesneuvelden, wordt alles vermeden, wat de ontknooping der gebeurtenis verhaasten kan. Waarom aarzelt men? Waarom huivert men, om het bevel tot aanval, of althans het uitbarsten van de vijandelijkheden uit te lokken? Waarom talmen die strijdlustige gouvernementen om elkander den oorlog te verklaren, dien zij onvermijdelijk achten?
Wij zullen niet beweren dat het antwoord voor de hand ligt, maar naar het antwoord zoekende, stuit men al spoedig op de vraag: Wat zal Frankrijk doen? Frankrijk, de militaire mogendheid bij uitnemendheid, dat het soldaat zijn tot een métier heeft verlaagd, in plaats van er een burgerpligt van te maken, Frankrijk heeft tot dusverre niet openbaar gemaakt, welke rigting het volgen zou, wanneer de krijg in Duitschland uitbrak. Zal het zich scharen aan de zijde van Italië om, nu in bondgenootschap met Pruissen, het werk te voltooijen dat door zijne hulp aangevangen en der voltooijing nabij is gebragt? Zal het zijne magt leenen om ook Venetië italiaansch te maken? Of zal het van de gelegenheid gebruik maken om, nu eenmaal Duitschland aan binnenlandsche verwikkelingen ter prooi is, zijn geliefkoosd denkbeeld ten uit voer te brengen en aan Frankrijk zijne natuurlijke grenzen te geven?
Het orakel, dat velen in keizer Napoleon III zien, heeft gesproken. Bij gelegenheid van een bezoek te Auxerre op 8 Mei, beantwoordde de keizer met enkele zinsneden de toespraak van den maire, en verklaarde daarbij dat hij, met Frankrijk, een afschuw had van de tractaten van 1815. Die uitdrukking scheen de eerste bliksemflits die uit het bewolkte zwerk schiet en het naderende onweder aankondigt. De keizer van Frankrijk heeft een afschuw van de tractaten - beteekende niet anders dan dat hij de kansen, die thans aangeboden waren om met de wapenen in de hand den toestand, uit die tractaten geboren, te wijzigen, ondersteunen zou; dat hij deel zou nemen aan dezen oorlog, waarbij het grondgebied in het spel was hetwelk door het congres van 1815 aan de mogendheden was toegekend. Men verwachtte niet anders dan een plotseling optreden van Frankrijk als partij in den duitsch-italiaanschen krijg, en de geruststellende verzekeringen van de officiële en officieuse bladen vonden bij niemand geloof. Nogtans was er eene zeer verklaarbare oorzaak voor die uitdrukking te vinden.
Weinige dagen te voren, den 3den Mei, bij de behandeling eener wetsvoordragt betreffende het contingent, in de Kamer van afgevaardigden, had de heer Thiers de politiek der regering bestreden en met nadruk geëischt, dat Frankrijk Pruissen tot rede zou brengen, en Italië niet steunen zou. Thiers had op de eerbiediging en handhaving der tractaten aangedrongen, en dat onder de regering van keizer Napoleon, geheel en al ter zijde stellende, dat de tractaten ondanks en tegen Frankrijk waren gesloten! Zijne rede had veler bijval verworven; de
| |
| |
Kamer verdiende dus eene openlijke teregtwijzing, en deze diende de keizer haar toe, de eerste maal dat hij weder in het publiek sprak.
Zoo als wij zeiden, wilde men echter volstrekt die woorden van Napoleon in verband brengen met Frankrijks politiek tegenover het buitenland, en men gewaagde reeds van de orders die gegeven waren om het leger tot een oorlog uit te rusten. Tot dusverre heeft nog niets van dien aard plaats gehad; alleen in het zuid-oosten is een observatieleger georganiseerd, daar een staat als Frankrijk op alle eventualiteiten moet gewapend zijn. Het licht dat men evenwel in deze hoopte te ontvangen door eene interpellatie in de Kamer, is niet verstrekt. Wel had de heer Olivier zijn voornemen aangekondigd om de regering ophelderingen te vragen omtrent hare gedragslijn ten aanzien van het buitenland, maar toen in de zitting van den 3den, ieder vol verlangen zijne rede te gemoet zag, zweeg hij, na de uitnoodiging van den heer Rouher aan de Kamer om het duitsch geschil niet tot een onderwerp van beraadslaging te maken.
Men heeft aan die uitnoodiging voldaan en aan Frankrijks stilzwijgen is het thans voor een groot deel toe te schrijven, dat de staat van spanning voortduurt.
Die spanning is oorzaak geweest dat de kwestie der Donau-vorstendommen bijna onopgemerkt beslist is. Na de bloedelooze revolutie, waardoor aan de regering van prins Couza een einde was gemaakt, hebben de Rumeniërs zich onmiddellijk bezig gehouden met de verkiezing van zijn opvolger. De graaf van Vlaanderen was de aangewezen persoon, maar nadat deze geweigerd had den scepter te aanvaarden, zocht men, zonder zich te laten ontmoedigen, een anderen telg van het een of ander vorstenhuis, die geneigd zou wezen, als vasal van de Porte, de Donau-vorstendommen te regeren. Men besloot daartoe en ging tot de verkiezing over, zonder zich in het minst te bekommeren om de besluiten, die de diplomatieke conferentie tusschen gevolmagtigden van de beschermende mogendheden te Parijs zouden nemen. Voor die conferentie bestonden er twee hoofdpunten, of Moldavië vereenigd zou blijven met Wallachije, gelijk bij de optreding van prins Couza, voor zoo lang deze regeren zou, was goedgevonden, en of de Rumeniërs een buitenlandsch prins dan wel een landzaat tot hospodar zouden moeten verkiezen. Het volk heeft echter de beslissing van de diplomatie niet afgewacht. Eerst scheen het wel dat er verdeeldheid bestond omtrent de keuze. In Jassy, de hoofdplaats van Moldavië, verzette zich de geestelijkheid tegen de vereeniging der beide vorstendommen en den kandidaat door Wallachije verlangd; maar de meerderheid verkoos toch denzelfden kandidaat, Karel prins van Hohenzollern, en deze werd door de wetgevende magt, in de zitting van den 14den Mei met 111 van de 115 stemmen tot hospodar der vereenigde vorstendommen geproclameerd. Maar zoowel Turkije als de conferentie hebben zich tegen hem verklaard, op grond vooral dat de vereeniging der beide
| |
| |
vorstendommen niet vooraf is beslist en goedgekeurd. Turkije heeft reeds zijne troepen naar Wallachije gezonden om zijn protest door geweld van wapenen te handhaven. De prins van Hohenzollern schijnt echter niet gezind zich de opgedragen kroon te laten onthouden: hij is reeds op rumenisch grondgebied aangekomen en zal zijne regering inwijden met een oorlog. In zooverre blijft hij bij zijn vak: als kapitein der pruissische dragonders heeft hij zich tot dusverre slechts met den oorlog bezig gehouden. De vraag zal thans wezen, of hij ook voor staatszaken talent heeft. Niemand betwist dit, daar niemand hem kent, en de opgeschroefde proclamatie, waarin het voorloopig bewind zijne kandidatuur heeft aanbevolen, slechts groote woorden bevat omtrent zijne afkomst en vermaagschapping, maar geenerlei waarborg dat hij geschikt zal wezen voor de hem opgedragen taak.
Mogt de kwestie der Donau-vorstendommen minder opgemerkt worden dan het geval zou zijn geweest, wanneer de gebeurtenissen in Duitschland niet van zoo overwegend belang waren, Europa is toch niet ten eenenmale ongevoelig voor hetgeen buiten Duitschland omging.
Er is een feit volbragt dat overal de verontwaardiging gaande heeft gemaakt, en dat een onuitwischbare smet werpt op de natie die het gepleegd heeft. Den 31sten Maart heeft Spanje de bloeijendste en rijkste stad van Chili, Valparaiso, gebombardeerd, niettegenstaande die havenplaats geheel open lag, door niets verdedigd werd, en, voor een groot gedeelte bewoond wordt door onderdanen van europesche staten. De spaansche admiraal had in last om tot dat bombardement over te gaan wanneer het gouvernement van Chili de voor lang gestelde eischen van Spanje niet inwilligde. Chili verklaarde niet te kunnen toegeven voor het met de andere Zuid-amerikaansche staten, waarmede het een bondgenootschap had gesloten, daarover had geraadpleegd. Die tijd van raadpleging had het echter reeds sedert vele maanden gehad; en eer het nu weder eene conferentie met gevolmagtigden van andere staten gehouden kon hebben, zouden er weken voorbijgaan. De spaansche admiraal weigerde daarom dat uitstel te verleenen en herhaalde zijne bedreiging. De consuls van alle natiën die te Valparaiso den handelstand vormen, dienden bij den vlootvoogd protest in; maar hij was onverbiddelijk. Ook de bevelvoerders van het engelsche en van het amerikaansche eskader trachtten hem te bewegen om zijne bedreiging niet ten uitvoer te brengen, maar hij beriep zich op zijne instructiën, en, nadat hij een behoorlijken termijn had verleend om de koopmansgoederen in veiligheid te brengen, bombardeerde hij op genoemden dag gedurende eenige uren de weerlooze stad. Een misverstand was aanleiding, dat de europesche handelaren niet geloofden aan het volvoeren van de bedreiging. Toen namelijk de Chilianen het voornemen aan den dag gelegd hadden om door torpedos de spaansche schepen te vernielen, had de engelsche bevelhebber verklaard, dat, bijaldien de spaansche vloot dan onmiddellijk tot een bombardement overging, hij tot bescherming van
| |
| |
de engelsche onderdanen tusschen beiden zou komen. Dit was echter een geheel ander geval, dan wanneer de spaansche admiraal, naar de wetten van den oorlog het bombardement vooraf aankondigde en een termijn tot berging van goederen stelde, gelijk hij thans had gedaan. Eene tusschenkomst van het engelsche of amerikaansche eskader zou dan ook in dit geval gelijk gestaan hebben met eene oorlogsverklaring, en hoe noode ook, moesten beide vlootvoogden het aanzien dat de bezittingen hunner landgenooten werden vernietigd. De waarheid dwong evenwel te erkennen, dat de spaansche bevelhebber zooveel mogelijk zorg droeg alleen de openbare gebouwen der Chilianen te treffen. Hij heeft aan de menschelijkheid toegegeven, zooveel zijn pligt hem dit veroorloofde; de schande daalt geheel op het Spaansche gouvernement, en teregt zeggen de consuls in hun protest: ‘Valparaiso zal weder uit zijne asch herrijzen, maar niets kan de smet uitwisschen, waarmede Spanje door deze daad zich zelf heeft bezoedeld.’
In gelijken zin heeft zich ook de heer Layard in het engelsche parlement verklaard, waar dit bombardement aanleiding gegeven heeft tot eene interpellatie en weder de sluimerende aandacht der leden heeft opgewekt. Na de actie door de parlementaire hervormingswet tot uitbreiding van het kiesregt veroorzaakt, is eene reactie gevolgd die zelfs niet werd afgebroken door de indiening eener tweede voordragt het kiesstelsel betreffende, waarbij eene andere verdeeling van de parlementszetels werd voorgesteld. Bijna zonder discussie heeft deze wet reeds de tweede lezing ondergaan en het laat zich niet aanzien dat tegen de derde lezing bezwaren ontstaan zullen.
Behalve deze feiten van algemeen belang, kenmerkten zich de laatste vier weken door groote finantiele moeijelijkheden, door het uitzigt op een oorlog te weeg gebragt. De effecten daalden op schrikbarende wijze, waardoor een stilstand in de zaken veroorzaakt werd en verscheiden aanzienlijke bankiershuizen hunne betalingen moesten staken. In Engeland, Italië, Pruissen en Oostenrijk zijn om aan dien toestand te gemoet te komen van regeringswege maatregelen genomen. De banken zijn tot uitgave van meer papieren geld gemagtigd; er is papieren geld in omloop gebragt; hulpkassen zijn opgerigt, en de wettelijke beperkingen omtrent den interest opgeheven. Maar zoo die maatregelen al tijdelijk baat geven, de oorzaak nemen zij niet weg, en nog tal van jaren zal Europa de noodlottige gevolgen ondervinden van de rampzalige eerzucht van Pruissens boozen geest, den graaf von Bismarck-Schönhausen.
G.K.
|
|