De Tijdspiegel. Jaargang 23
(1866)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 698]
| |
Staatkunde en geschiedenis.Eene vreemde plant, met zorg op onzen bodem overgebracht.Handboek der aardrijkskunde, bewerkt naar Ernst von Seydlitz, door dr. J. Dornseiffen en J. Kuyper. Derde druk. Gorinchem J. Noorduyn en Zn. 1865.‘Iets over aardrijkskunde’ - zal menig lezer van dit Tijdschrift zeggen - ‘dat kunnen we dus overslaan.’ 't Zou me toch spijten, indien ge deze weinige regelen niet met een blik wildet verwaardigen. En dat alleen - omdat ze over aardrijkskunde handelen. Het is helaas maar al te waar, dat de aardrijkskunde bij ons zoo wat even veel in tel is als..... Gij zult de rest al aangevuld hebben. Zelfs onder onze meest beschaafde standen zijn ze met lantaarnen te zoeken, die eenigermate op de hoogte dezer wetenschap staan. Ik heb mannen ontmoet met heldere hoofden, en alles behalve ontbloot van kennis, die van de beteekenis en den omvang der geographie zelfs geen flauw begrip hadden. En onze handelaren dan? Mijnheer X. is azijn-fabriekant. Hij weet dat hij zijne rozijnen van Smyrna of van Samos krijgt. Hij kan u ook wel zeggen waar die stad en dat eiland zoo wat liggen. Maar waarom juist dit product van daar en niet van Tobolsk of van New-Foundland wordt uitgevoerd, dit begrijpt hij eigenlijk evenmin als een stokdoove de verrukking van het publiek bij een obligaat van Joachim. Mijnheer Y. is makelaar in koffie, misschien ook van de familie van Droogstoppel. De koffie komt van Java, en Java is een eiland waar zwarte menschen wonen, en dat heel ver ligt, want het beste schip heeft toch wel drie maanden reis. Doch welke gedeelten van Java zoo uitnemend geschikt zijn voor de koffiecultuur en waarom, daarvan verstaat hij eigenlijk even veel als gij en ik van de hiëroglyphen. Velen zullen veeleer, op gezag van een anti-kerkelijken Donquichot | |
[pagina 699]
| |
aannemen dat de moderne theologie eene onzinnigheid is en hare volgelingen met blindheid geslagen zijn, dan zich door mij laten overtuigen, dat de geographie eene wetenschap is, die in belang en in praktische resultaten - dit voor de utiliteitsmannen! - bij geene andere behoeft achtertestaan. Nu moet ik tot mijn leedwezen toestemmen, dat ze nog al eenige gronden kunnen aanvoeren voor hunne verachting van de aardrijkskunde. ‘Ze wordt immers door niemand geteld!’ - zeggen ze. - ‘Het gouvernement negeert haar! Aan onze hoogescholen is er geen enkele leerstoel voor uwe zoo hoog geroemde wetenschap!’ Het is maar al te waar! De dagen van een Cornelis Houtman en Olivier van Noordt, van Barends en Heemskerk, van Blaeu en die in de 17e eeuw zijn voetspoor volgden zijn voorbij. Duitschers en Engelschen, Franschen en Amerikanen trotseeren de gevaren der IJszeeën in het Noorden en Zuiden, dringen door in het hart van Azië en tot in de binnenlanden van Afrika. Maar in het gedenkboek van de groote mannen onzer eeuw, zoek ik op de bladzijde, die beschreven is met de namen van von Humboldt en Ross, Speke en Barth, om van anderen te zwijgen, vruchteloos naar Nederlanders. Zal de wet op het hooger onderwijs, waarnaar wij hongeren en dorsten sints jaren en dagen, eindelijk de geographie in hare eere handhaven, en door de oprichting van een leerstoel in de land- en volkenkunde haar releveren, gelijk er voor de vergelijkende taalstudie eene nieuwe toekomst is geopend, door de benoeming van Dr. Kern tot hoogleeraar te Leiden? Wij willen het hopen, vooral omdat bij het middelbaar onderwijs aan de geographie eene niet onaanzienlijke plaats is ingeruimd. De toepassing van de wet van 1863 leert, dat men haar niet langer alleen beschouwd wil hebben als eene hulpwetenschap der historie, maar als eene wetenschap op zich zelve. Aan het in werking treden dezer wet, aan de oprichting van zoo vele burgerscholen schrijf ik het toe, dat het Handboek van Ernst von Seydlitz, een naam die een goeden klank heeft op geographiesch gebied, binnen zoo korten tijd een derden druk beleefde. Anders zou het een onverklaarbaar verschijnsel zijn. Nu is het een gunstig teeken des tijds. Het doet ons van een volgend geslacht iets beters wachten. Men kan het betreuren, dat we hier al weder met eene vertaling te doen hebben. In de laatste jaren verschenen vertalingen van de Handboeken van Pütz, von Sydow enz. Een uitgever heeft zich zelfs aan eene slechte vertaling van het groote werk van von Klöden gewaagd. Wie leverde iets oorspronkelijks? Winkler Prins mag hier genoemd worden. Zijn boek heeft gebreken, het voldoet nog lang niet aan alle eischen, voor een Handboek daalt het te zeer af in | |
[pagina 700]
| |
kleine details. Dit alles moge waar zijn, maar 't is toch een ster in den nacht, het blijft een werk van groote verdiensten, en de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen heeft getoond, dat zij haar naam nog dragen mag, toen zij dit boek uitgaf. Wanneer zal het tweede deel komen? Overigens bewijst het gemis van oorspronkelijke werken, het voorzien in de bestaande behoefte, die steeds dringender wordt gevoeld, door de vertaling van vreemde produkten, dat de geographische studie nog altijd voor het minst in een kwijnenden toestand verkeert. Wat nu de Nederduitsche vertaling van von Seydlitz' Handboek betreft, deze was aan te goede handen toevertrouwd, om niet iets goeds te mogen verwachten. De vertaling laat niets te wenschen over. Hoewel het geene vertaling is. Het werk van den Duitschen geograaph is zelfstandig, en met volledige kennis van zaken, voor Nederlanders bewerkt. Daarbij is deze derde druk wezenlijk vermeerderd, verbeterd en bijgewerkt. Ik ben niet onverdeeld ingenomen met de wijze waarop von Seydlitz over het algemeen de stof verdeelt, die hij te behandelen heeft, en met de methode die hij daarbij volgt. Doch zoo men het oorspronkelijk werk in dezen geest had willen wijzigen, dan zou de vertaling eene geheele omwerking hebben moeten zijn, die met het schrijven van een oorspronkelijk werk gelijk had gestaan, iets wat de heeren Dornseiffen en Kuyper echter blijkbaar niet hebben bedoeld. Men mag dus uit dit standpunt hun arbeid niet beoordeelen. Voor onze jeugd beveelt dit Handboek zich boven anderen aan, èn omdat bij alle vreemde namen de juiste uitspraak wordt aangegeven, iets waarop in den regel volstrekt geen acht wordt geslagen, èn omdat, tot toelichting der natuurkundige beschrijving, een tal van kaartjes in den tekst zijn ingevoegd. Nu zijn die kaartjes zeker niet alle bijzonder duidelijk, ze munten waarlijk niet uit door schoonheid van teekening. Maar hoe gebrekkig ook, tot recht verstand van den tekst kunnen ze veel bijdragen, vooral met het oog op de slechte atlassen, waarmede de meeste jongens nog altijd voortsukkelen. Zou 't niet mogelijk zijn voor onze scholen een klein goedkoop natuurkundig schoolatlasje uit te geven, zooals er in Engeland op de scholen worden gebruiktGa naar voetnoot(*)? Ik kan niet nalaten bij deze gelegenheid gewag te maken van eene belangrijke schrede, die men in Duitschland al weder voorwaarts heeft gedaan op 't gebied der cartographie. Voor de teekening van het terrein, inzonderheid van het zooveel mogelijk plastisch weêrgeven van hoog- en laagvlakten, bergen en dalen, volgde men veelal de methode van Lehmann, namelijk de orthographische horizontaal-projectie. Deze methode liet nog al iets te wenschen overig. Van daar dat anderen het voetspoor der Franschen volgden en door lichte partijen en slagschaduwen | |
[pagina 701]
| |
de meerdere of mindere verheffingen van den bodem duidelijker lieten uitkomen. Maar de photographie, die reeds aan zoovele wetenschappen eene belangrijke dienst heeft bewezen, heeft ook voor de cartographie een nieuwen weg geopend. Wij bezitten thans photo-lithographiesche kaarten, door Korn te Berlijn vervaardigd naar de uitnemende en met de uiterste zorg bewerkte reliefs van den onderwijzer Raaz te Berlijn. Men kan zich voorstellen welk een nut zulke kaarten bij het onderwijs zullen bewijzen. Ze hebben één gebrek. Terwijl de bergen en dalen er prachtig op te voorschijn komen, valt het onderscheid tusschen hoog- en laagvlakten niet of zeer weinig in het oog. Maar ook dit gebrek zal men ras verhelpen. Eerlang zullen onze handboeken naar ik hoop geïllustreerd worden door photo-lithographiën, naar kleinere reliefs van afzonderlijke deelen van eenig land genomen. Zoo even sprak ik van onze jeugd. Maar waarlijk dit Handboek zou ook wel een goed figuur maken op menigen kantoorlessenaar, en op zoovele boekenplankjes in de huiskamer. Het is zoo geene lectuur aan den theetafel, maar toch waarlijk niet minder nuttig en onmisbaar. Stichtelijke lectuur is het ook al niet, maar wie het te gebruiken weet kan er meer stichting uit halen, dan uit menig zalvend boekske, dat zich onder dien titel aanmeldt. 't Mag niet zoo onderhoudend zijn als bijv. de romans van Mühlbach of de verhalen van Aimard, maar zeker meer waar en minder smaak bedervend. Waarom schaamt men zich zulke boeken voor de hand te plaatsen, zoodat men ze maar voor 't grijpen heeft, om tot vraagbaak te dienen, al ware het slechts bij de lezing van eene eenvoudige courant! Mercator. |
|