De Tijdspiegel. Jaargang 23
(1866)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 565]
| |||||||
Het middelbaar onderwijs in Frankrijk.
| |||||||
[pagina 566]
| |||||||
redenen genomen, alle invloed van den staat op het onderrigt der vrije scholen zelve - behalve toezigt en eventueel het regt van straffen - vallen weg. In het andere geval daarentegen is het natuuriijk dat de staat, de instellingen aan welke hij het regt van onderwijzen overdraagt, allerlei, om verschillende redenen raadzaam geachte, bepalingen stelt en dat ééne zedelijke en wetenschappelijke leiding het ensemble aller inrigtingen van openbaar onderwijs houdt en beweegt. De staat dus of ieder staatsburger, ziedaar het alternatief, dat over het gansche karakter der wet moet beslissen. En nu zoekt ge te vergeefs zoowel bij Villemain in zijn Exposé des motifs als in het door den hertog de Broglie opgemaakte Rapport naar een duidelijke uiteenzetting van den aard, de afleiding en uitbreiding van het regt, waardoor de vrijheid van onderwijs bij een vrij volk een noodzakelijkheid wordt. De Broglies woorden schijnen te doelen op ‘een regt van den staat dat kan overgedragen worden.’ - Cousin, de vastberaden verdediger der Un., sprak in de vergadering der Pairs op stelligen toon vóór de magt van den staat, zonder zich om de regten des huisvaders te bekommeren. ‘Maar gij vergeet de regten van den vader des huisgezins!’ - zal men mij toeroepen. - ‘Neen, Mijneheeren, slechts wil ik daaraan die van het kind, die van den staat niet opofferen. Het regt van den vader is groot, zeer groot; maar hoe aanzienlijk het zijn moge, het is niet absoluut, niet onbegrensd; bovendien beweer ik, dat het niet kan overgedragen worden. De vader is in zijn huis opvoeder, zooals hij daar wetgever, zooals hij daar in sommige gevallen priester is. - - Als hij echter zijn kind uit het heiligdom der ouderlijke woning weg neemt om het naar eene school te zenden, als hij het daar aan vreemde handen overgeeft, dan geeft hij aan een ander niet eene volmagt gelijk aan de zijne, niet eene van dezelfde soort. De natuurlijke magt des vaders is niet geheel aanwezig in de school waarheen hij zijn kind bragt, want deze school is ook voor andere kinderen bestemd. Hier houdt het privaatterrein op en begint dat van den staat.’ - Tegen Cousins redenering kan ingebragt worden, dat hij overal slechts het regt van den openbaren opvoeder bestrijdt en niet het regt van den huisvader om vrij een opvoeder voor zijne kinderen te kiezen. Dat dit regt echter zijne kracht verliest daar, waar meerdere huisvaders zich voor het onderrigt hunner kinderen vereenigen (en als zulk eene associatie kan men zeker eene openbare school ook beschouwen), dat bij eene associatie van dezen aard de staat meer, dan bij eenige andere associatie wier strekking werd goedgekeurd, moet ingrijpen; - of de staat zich meer dan het toezigt en eventueel het regt van straffen mag aanmatigen; - dit zijn punten die noch Cousin noch eenig ander redenaar behoorlijk heeft uitgemaakt. Een ander, hoogst uitstekend lid des studieraads, Graaf Rossi, beantwoordde de vraag in nagenoeg tegengestelden zin, doordien hij in zijne beschouwingen uitging van de stelling, dat het vermogen om te | |||||||
[pagina 567]
| |||||||
onderwijzen eene openbare vrijheid is. ‘Welke is, Mijneheeren, de vraag, de éénige vraag die gij te beantwoorden hebt? Het is eene dier vragen die gij reeds verscheidene malen hebt beantwoord: immers het is niet de eerste maal dat gij te onderzoeken hebt, onder welke waarborgen eene openbare vrijheid kan worden uitgeoefend: in alle wetten die gij over de drukpersvrijheid hebt gegeven, hebt gij een vraagstuk van denzelfden aard moeten oplossen.’ Men kan gemakkelijk bevroeden aan welken kant bij dezen strijd van beginselen de verdedigers der geestelijkheid stonden. De absolute vrijheid in de praktijk verlangende, moesten zij deze eerst theoretisch betoogen, en geen die hunne grondstellingen duidelijker formuleerde dan de Montalembert. ‘Uwe wet - zoo sprak hij vol vuur tot den minister - uwe wet is van 't begin tot het einde de sanctie van die leer welke de vrijheid slechts als een verlof van den kant der regering, niet als een natuurlijk regt der maatschappij beschouwt. De memorie van toelichting is, even als de wet, vol van deze verderfelijke theorie. Voor wie zoo denkt, is slavernij het algemeen regt, vrijheid eene uitzondering, een privilegie dat als het ware vergoelijkt worden moet. Ik beweer dat in een vrij land het tegengestelde beginsel den grondslag aller wetten moet uitmaken, dat de beperking, de inmenging der regering moet betoogd en als noodzakelijk bewezen moet worden. - - Nooit, sedert het Christendom de wereld hervormde, heeft men, zelfs in de meest absolute rijken, aan zulk een overmagtig, eigendunkelijk ingrijpen des staats in de openbare opvoeding gedacht. Deze verderfelijke leer steunt in het verleden slechts op het gezag van eenen Minos, een' Lycurgus en een' Robespierre, dat heet op de fabel, op het heidendom en op iets dat erger is dan het heidendom.’ - - Hij beroept zich op zijne beurt op krachtige autoriteiten, op de Assemblée Constituante en Talleyrands Exposé, op Chaptal en Benjamin-Constant. Hoe waar de Montalembert mogt hebben gesproken, het was duidelijk dat, in den verwrongen staatkundigen en maatschappelijken toestand van Frankrijk, met de vrijheid zooals de Julijrevolutie die allengs in de wetgeving had aangenomen - eene vrijheid die ook in drukpers en godsdienst met tal van voorwaarden en waarborgen was belast - alleen de gematigde meening vangraaf Rossi vereenigbaar was. Ik zal Villemains ontwerp niet ontleden, maar alleen vermelden dat zijn strekking was zooveel mogelijk de bezwaren der geestelijkheid tegen de Universiteit te verhelpen en door een gewigtige concessie aan de kleine seminariën de welwillendheid der regering te toonen. Met de ervaringen van 1841 te rade gaande, meende Villemain een middelweg te moeten inslaan, nl. het ter keuze van elken bisschop te laten of hij voor zijne seminariën den staat der specialiteit, zonder de algemeene regten en verpligtingen, dan welden algemeenen, maar dan ook met de algemeene bezwaren, wilde kiezen. Tevens had hij den kweekelingen der seminariën, die aan 't eind van | |||||||
[pagina 568]
| |||||||
hunnen schoolcursus eenen tegenzin kregen in den geestelijken stand; eene gunst toegedacht, die, ware zij aangenomen, het eerste voorstel geheel zou hebben vernietigd. De wet nl. wilde ‘ook den seminariën, die voorgaven geestelijke scholen te blijven, toestaan om de helft hunner kweekelingen aan te bieden voor het burgerlijk baccalaureaat.’ Hoe strijdig dit artikel was met den geest en de strekking der geheele wet toonde voldingend de Broglie aan: 't ontwerp werd mitsdien gewijzigd en liet voortaan 3 soorten van seminariën toe:
Na een krachtige verdediging van den baron Barante maakte Victor Cousin zich als geducht tegenstander op, en terwijl hij het dilemma van specialiteit of algemeen regt op de strengste en onverbiddelijkste wijze vasthield, wees hij van dit absolute standpunt des ministers inconsequentie onloochenbaar aan. Een vlug overzigt genomen hebbende van den vroegeren toestand der seminariën, grijpt hij aldus de hun toegedachte inwilliging aan: ‘Wat maakt het uit - zegt men - of de kleine seminariën min of meer uitgestrekte privilegies genieten, daar hunne kweekelingen toch slechts na een moeijelijk examen bacheliers worden kunnen? - Hoort mijn antwoord. Gij zegt ‘wat doet de herkomst ter zake?’ - Zeer fraai, maar weest consequent. Als de herkomst des éénen onverschillig is, sluit dan ook de oogen voor die des anderen. Verklaart dan, dat leerlingen uit allerlei scholen, geïnspecteerde of niet geïnspecteerde, met gegradueerde of ongeëxamineerde leeraars, met chefs die het brevet de capacité bezitten of niet, in één woord, dat zij, onverschillig van waar, zich kunnen aanmelden voor 't baccalaureaat. Dit systeem is zeer eenvoudig: het ontslaat van allerlei soort van onderzoek naar de antecedenten der candidaten. Herinnert u echter de geheele discussie over het certificat d'études gevoerd. Toen beweerde men dat het baccalaureaat niet eens zekerheid aangaande de kunde van den candidaat kan geven, en volstrekt geen waarborg aanbiedt voor den geest dien hij sedert lang heeft ingezogen. En thans, nu er spraak is van candidaten die uit geestelijke scholen komen, predikt men den edelsten tegenzin tegen elke nasporing aangaande de herkomst en pronkt men met een onverwacht liberalismus. | |||||||
[pagina 569]
| |||||||
Één van beide: laat óf dit liberalisme de geheele wereld ten zegen strekken, óf het is slechts een sluijer, waaronder tamelijk duidelijk de bedoeling heenschemert, om den kleinen seminariën een privilegie toe te staan. Tweede grond voor 't ontwerp. ‘Hebt ge geen deernis met het lot dier jongelieden, die met de innigste overtuiging een seminarie binnentraden, maar die na het eind hunner studiën 't gevoel voor die roeping verliezen en nu van alle carrières worden weggedreven? - Ik beken, Mijneheeren, dat ik zeer weinig deernis gevoel. Ik geloof namelijk niet aan dat plotseling verdwijnen van een vroeger zoo bestendige roeping, hetwelk plaats heeft juist op den dag na het eindigen van hun laatste schooljaar. Die zoogenaamde roepingen waren niet eens inbeeldingen: het was zuivere verdichting, een comedie, die men nog bovendien vrij opentlijk speelt. Ik heb veel prospectussen van kleine seminariën in handen gehad, waarin de opvoeding veel wereldscher was dan in onze colléges, waar men zeer vroeg schermen en dansen leerde, oefeningen die als voorbereiding voor de groote seminariën blijkbaar weinig nut bezitten. Eenige leden. ‘Dat is overdrijving!’ Cousin. ‘Het stond in 't prospectus. Ik kan lezen. Ik heb het gelezen. Hoeveel familiën heb ik niet gekend, die hunne kinderen louter om den fijnen toon in een seminarie, bvb. in dat van Parijs, deden, en dat wel met het zeer onverholen doel om ze dan in de diplomatie of het leger te laten gaan. - - Daar kunnen ook eenigen, wier roeping werkelijk veranderde, onder loopen; maar dat zijn uitzonderingen en met den besten wil van de wereld kan men zulk een ongeval niet in een voordeel veranderen. De wetten worden niet voor de uitzonderingen gemaakt, maar voor de gewone gevallen.’ Dan toont de spreker aan, hoe noodlottig het privilegie voor de leekenscholen zijn zou. ‘Uw plan met deze wet is geweest tegenover ons groote stelsel van openbare scholen particuliere scholen te stellen wier leven en ziel de vrijheid zijn zou. Gij hebt ze van de Universiteit geemancipeerd... Maar de vrijheid die gij haar geeft, is de vrijheid om te sterven, en bij 't ontvangen der wet zullen ze kunnen uitroepen te morituri salutant! want gij grijpt haar levensbeginsel zelf aan, als gij naast haar begunstigde inrigtingen plaatst, die, als zij, voor 't baccalaureaat voorbereiden en schier geen der oude en nieuwe lasten met de overige scholen dragen. Daar zij het onderwijs veel goedkooper en schier om niet kunnen geven, zullen zij - het lijdt geen twijfel - een groot deel der jeugd tot zich trekken. De eerste uitwerking der wet zal zijn 't verval der meeste vrije scholen.’ In het schitterendste deel zijner rede zet dan Cousin uiteen, hoe luttel voordeel de Kerk van Frankrijk zelve bij die halve secularisatie der seminariën hebben zou, en hoe weinig zij ook met haar eigen krachten voor 't beoogde plan zou zijn berekend. Zij had immers in vroeger | |||||||
[pagina 570]
| |||||||
tijden, toen de ongeordende geestelijkheid vrij wat talrijker en geleerder was dan thans, het onderwijs toch uitsluitend aan de monnikenorden overgelaten. De geleerde monnikenorden echter waren verdwenen. Het Oratorium en de Benedictijnen bestonden niet meer, en Lacordaires pogingen ten spijt bleven de Dominicanen bij alle geestbezweringen dood. ‘Laten wij open spreken - zoo vaart hij voort - er is nog slechts ééne orde aan welke de geestelijkheid 't gewenschte onderwijsregt zou kunnen toevertrouwen. De Jezuïten zijn den welverdienden dood niet gestorven: zij zijn met geweld geslagen, en juist daarom niet gedood. Zij zijn alvermogend in Italië: bedenkt dit wel, wetgevers van Frankrijk; zij heerschen in Napels en Piëmont, en in Rome zelf heeft Tamburini nooit meer invloed gehad dan tegenwoordig hun generaal. - - Voorzeker de Jezuïten zijn volkomen bereid het openbaar onderwijs te aanvaarden. Wij zien immers met welk eene behendigheid, met welk eene energie, met welk eene volharding zij de geestelijkheid opwekken en de bisschoppen drijven dat deze hen onder den bescheiden naam van hulppriesters zullen verlangen. Maar Frankrijk wil de Jezuïten niet: de volksmeening, dat is, het staatsbelang in zijn instinctieven, populairen vorm, stoot ze ván zich. - - De Jezuïten zijn de oorzaak van al de opschudding; al het andere bvb. de onderwijsvrijheid is slechts spel en schijn, eene phantasmagorie die het beroemde genootschap heeft uitgevonden. - - De kleine seminariën tot colléges te maken heet de Jezuïten binnenhalen. Ziedaar de waarheid. Waagt het nu haar in 't aangezigt te zien en beslist dan.’ Voor wien het niet is weggelegd Internationale Congressen bij te wonen, mogen deze fragmenten van schitterende welsprekendheid aansporen tot de lezing van den Moniteur van 1844. Hij zal daarin een gedeeltelijke vergoeding vinden. 't Is of zich de bloem der Fransche rhetorica van 't Parlementaire tijdvak, in de kamers der Pairs en der Deputés, groepeert om het wetsontwerp van Villemain. Ook Thiers staat daar met zijn volle talent, in zijn ware gedaante. Den geestigen oud-minister werd in de kamer der afgevaardigden de taak van verslaggever opgedragen, en hij kweet zich daarvan op eigenaardige, schitterende wijze. Thiers staat in de onderwijsquaestie op hetzelfde standpunt als Cousin onder de Pairs: hij is van de politieke notabiliteiten welligt degene die, bij alle roemen en pralen met liberale phrases, het minst smaak en zin in de vrijheid, het meest lust aan een geweldig, almagtig optreden der staatsmagt vindt. Hij is per se een warm verdediger der Universiteit: zij beantwoordt geheel aan zijnen zin en geest: ook in haar wordt veel vertooning gemaakt van de ideeën der revolutie en van de vrijheid, ofschoon aan de vrije ontwikkeling geene plaats gegund, maar elke opwelling van onafhankelijkheid onder 't gewigt van 't centraalbeheer wordt verstikt. ‘Onder alle ambten in eene beschaafde maatschappij - dit is ook Thiers' beginsel dat hij uitwerkt - is het onderwijzen der jeugd het moeijelijkste, het gewig- | |||||||
[pagina 571]
| |||||||
tigste, datgene, hetwelk de Regering slechts met de grootste, naauwlettendste zorgvuldigheid aan anderen mag opdragen.’ De staat heeft de vrijheid in eigendom: wat hij daarvan afstaat is een gunst: de opvoeding is een staatszaak, de taak van onderwijzen kan een liberale regering onder zekere voorwaarden afstaan: maar ook hier is het de staat ‘qui délègue un emploi.’ - - Het kan zijn dat de Thiers van 1865 in gemoede veranderd, dat hij thans opregt is; maar de Thiers van '44 zou een uitstekend staatsman geweest zijn in het tegenwoordige Frankrijk, in Pruisen of Keur-HessenGa naar voetnoot(*). - Genoeg, zijn rapport, al bewijst het, hoe weinig verstand dikwijls groote diplomaten van schoolzaken hebben, verwierf eene algemeene toejuiching der députés, deed, zoodoende, de geestelijkheid inbinden en gaf de regering de gedragslijn aan, die zij tegenover deze volgen moest. De Jezuïten hadden zich intusschen de rekkelijkheid der regering ten nutte gemaakt ter snelle stichting van een groot aantal noviciaten, waarvan er binnen kort 27, vooral in den Elzas, in Vlaanderen, Picardië en de midden-provinciën verrezen. Het Parijsche Jezuïtenhuis verdubbelde zijne werkzaamheid en maakte daar ook geen geheim meer van: de godsdienstoefeningen in de Jezuïten-kapel werden meer en meer bekend: in sommige kringen was het reeds ton daar de mis te hooren en te biechten. Terwijl kort te voren nog slechts één der P.P.R.R., de kanselredenaar Ravignan, de geheele orde officiëel vertegenwoordigde, traden nu ook andere broeders op den voorgrond, kortom het genootschap der Rue des Postes beschouwde zich als regtens geconstitueerd. Niet lang echter zouden zij zich over den herbloei hunner scholen verblijden. Het onwelkome proces van hunnen kassier droeg er toe bij om hunnen vooruitgang aan 't publiek te onthullen op hetzelfde oogenblik dat, na het gebeurde in Zwitserland, het staatsbelang medebragt hen den lang gevulden beker der afschuw te doen ledigen. De regering zag in, dat de gevaarlijke congregatie moest ophouden belanghebbende in 't hangend geschil te wezen. Met geweld echter en alleen door politiek gezag gesteund, wilde zij de oplossing niet beproeven. Veeleer kon zij, met de eenstemmige verklaring der députés in de hand, te Rome zelf door onderhandelingen hopen te erlangen wat zij bij wijze van burgerlijke wet ongaarne zelve nam. Het is bekend, dat het aan Rossi na korten arbeid gelukte, den vorigen paus te bewegen om den pater generaal der Jezuïten de ontbinding der Fransche congregatie, om des kerkelijken vredes wil, dringend aan te raden. De monniken zijn als individuen in 't land gebleven, maar hunne broederschappen en noviciaten zijn verstoord. Deze maatregel hielp, al was het ook gedeeltelijk, ter eene zijde; tevens zocht de re- | |||||||
[pagina 572]
| |||||||
gering aan den anderen kant een steen des aanstoots weg te ruimen door de boven geschetste hervorming van den hoogen studieraad. De Salvandy, door Villemains krankte 1 Febr. 1845 aan 't ministerie van openbaar onderwijs geroepen, verrigtte hiermede een waar onteigeningswerk dat het aanleggen van den nieuwen onderwijsweg moest voorafgaan. Hoog staat graaf de Salvandy bij Hahn, die hem persoonlijk kende en door hem aan inlichtingen en bescheiden geholpen werd, aangeschreven omdat hij bij zijne komst aan 't bestuur ‘een verstandigen, klaren, vasten wil en een verlichten geest van billijkheid medebragt.’ Op alle punten was zijn bestuur bedrijvig en rijk in verbeteringen, die de Universiteit moesten in staat stellen om de concurrentie, welke de vrijheid haar brengen zou, met moed en vertrouwen te wagen. De Salvandy liet zijn gemoedelijke zorg zoowel over de zedelijke en godsdienstige als over de wetenschappelijke belangen der staatsinrigtingen gaan: hij nam de gegronde klagten over de onbekwaamheid en den slecht bezoldigden staat der maîtres d'études in ernstige overweging en peinsde op middelen om hierin te voorzien; hij bevredigde eene behoefte die er in de laatste jaren gevoeld werd door uitbreiding van 't onderwijs der exacte wetenschappen, opdat deze leemte niet door de private speculatie, tot schade der wetenschap en van 't algemeen belang, werd geëxploiteerd. Zijne veelzijdige roerigheid is hem door de oude vlaggevoerders verweten als een ligtzinnig ondermijnen van de grondslagen der Universiteit. Doch men had lang genoeg eene doodende bestendigheid gehuldigd, om thans eens lustig aan het suffe ligchaam te kunnen schudden, zonder vrees dat het eensklaps tot eene overgroote bewegelijkheid zou overgaan.
Inmiddels was buiten Frankrijk eene gebeurtenis voorgevallen, die op het gedrag der Fransche geestelijkheid niet zonder invloed kon blijven. Pius IX had den pauselijken zetel beklommen en hij bragt mede een geest van gematigdheid, vrijzinnigheid en wijsheid zoo als, tot schade van 't katholicisme, maar al te zelden op den stoel van Petrus was aanschouwd. Deze wijsheid heeft zich vooreerst, wel is waar, slechts in 't wereldlijk beheer van den Kerkelijken Staat getoond; maar de geest die zigtbaar werd, liet ook op kerkelijk gebied alles goeds verwachten en moest al aanstonds den prelaten die tot het overdrijven der geestelijke regten ten koste van 't burgerlijk gezag geneigd waren, ten breidel strekken. Het was niet te vreezen dat Pius IX, die in zijn eigen land de lang gewenschte scheiding van 't geestelijk en wereldlijk zwaard met kracht en moed doorzette, die onbekommerd om het morren en ernstig dreigen der kerkelijke partij, aan de burgerlijke vrijheid dagelijks nieuwe regten verleende, het was niet te vreezen, dat hij elders de overmoedige houding derzelfde partij zou billijken of aanmoedigen. Men durfde de hoop koesteren dat de heilige Vader niet | |||||||
[pagina 573]
| |||||||
alleen in zijn eigen staat maar ook in de verdere katholieke wereld naar den palm des vredestichters dingen, dat hij, zooveel dit mogelijk was, het katholicisme met den modernen staat, met de beschaving der 19de eeuw zou trachten te verzoenen. Te meer kon men dat hopen in Frankrijk, met wier regering en diplomatie de kerkvoogd innig vertrouwd, op wier zedelijken, misschien zelfs stoffelijken bijstand hij, bij zijne hervormingsplannen, rekenen kon.... Hoeveel verwachtingen wij eerlang in rook hebben zien verdwijnen, ontegenzeggelijk heeft 's pausen eerste optreden veel tot bedaring der clericale opgewondenheid bijgedragen en de Salvandy achtte eindelijk den 12den April 1847 het tijdstip gunstig om het lang aangekondigde wetsontwerp te geven. Het was ‘een welgemeend, conscientieus werk, een vrucht der eerlijkste pogingen om de partijen te verzoenen zonder eenig beginsel, eenig regt op te offeren.’ In geen document sedert Guizots memorie van 1836 is aan alle groote elementen die in 't openbaar onderwijs betrokken zijn, het huisgezin, den staat, de godsdienst, zoo duidelijk en tevens zoo voorzigtig regt geschied als in de Salvandys Exposé des motifs. De Kamer der afgevaardigden benoemde eene commissie van 9 leden om verslag uit te brengen over 't ontwerp. Onder hen was ook Thiers, maar thans niet meer het hoogste woord voerend: rapporteur was LiadièresGa naar voetnoot(*). Den 24sten Julij 1847 werd het rapport uitgebragt, een model van klare en naauwgezette ver- | |||||||
[pagina 574]
| |||||||
slaggeving, dat 27 volle kolommen van den Moniteur beslaat. - Hier slechts enkele punten. ‘Wij moeten het werk van Napoléon voltooijen (zegt de Salvandy). Naast de krachtige regeling van het staatsbewind moet in het onderwijs, gelijk in alle andere aangelegenheden, de vrijheid eerlijk en nadrukkelijk worden gevestigd. Uit eene in naam der vrijheid ondemomene revolutie zou geen vrijheid zijn te voorschijn getreden, zoo zich Frankrijk niet beijverd had op alle instellingen, die het van het keizerschap erfde, het zegel zijns nieuwen geestes te drukken.’ - - De graadbepalingen zijn ongeveer als bij Villemain. - De eisch van tot geen verboden orde te behooren blijft onder anderen vorm gehandhaafd. En art. 31 laat de seminariën vrij voorbereiden voor 't baccalaureaat, mits de minister van eeredienst getuige dat het seminarie hetwelk den candidaat aflevert het wettig scholierental niet heeft overschreden, dat de candidaat daar werkelijk geleerd en minstens den cursus der rhétorique heeft afgeloopen. - Genoeg, een gunstigen indruk maakte ook officiëel het ontwerp door den gemoedelijken ernst dien het ademt, en opvallend om hare zwaarmoedigheid zijn, aan den avond vóór de revolutie, de profetische zinsneden waarmede de Salvandy besluit: ‘Onze maatschappij sluit vele problemen in zich. De banden, die eertijds de verschillende standen zamen hielden, zijn verscheurd, de eenheid van 't moderne bestuur en de materiëele kracht kunnen hare plaats niet vervangen. Wat moeten wij daarvoor zoeken? En waarom zouden wij de roepstem wederstaan van dat gedeelte der maatschappij, dat van 't vrije onderwijs een bijzondere kracht tot heeling van alle kwaad verwacht? - Ééne zaak is gewis: onvoorziene gebeurtenissen hebben getoond hoe dringend noodig het is op een groot deel der bevolking van stad en land zedelijk te werken, om haar gehoorzaamheid, welwillendheid en achting in te boezemen. Maar veel is er ook te doen, om den hoogeren standen die gevoelens van welwillendheid en broederlijke bezorgdheid voor den naaste in te prenten, welke voor veel omkeeringen bewaren, gevoelens die ook de revolutie en philosophie wel als hare grondbeginselen verkondigen, maar die tot dus ver de godsdienst alleen in staat was krachtig te verbreiden. Verblijden we ons dan over de constitutioneele noodzakelijkheid die ons drijft, der godsdienst door de onderwijsvrijheid een ruimen werkkring te geven. En mogt ook deze proeve niet alles opleveren wat sommigen hopen, de regering zal zich ten minste met het bewustzijn troosten een grooten pligt te hebben vervuld, als zij tot vredestichting zal hebben medegewerkt na eenen strijd die de maatschappelijke krachten verdeelde en splitste, terwijl een onbevangen blik op nog hangende bezwaren eensgezindheid gebood.’
Wel spelde de drukkende atmospheer den schranderen staatsman gevaren; maar zulk een haastige losbarsting had hij zeker niet be- | |||||||
[pagina 575]
| |||||||
vroed. Zijn wetsontwerp van April '47 beleefde de volgende lente niet: beide, ontwerp en ontwerper, gingen in den Februarij-storm van '48 onder. In de ‘Annales du Parlement Français’ staat de Salvandy's werk aangeteekend als No. 10 der ‘Projets non discutés de la chambre des députés’, en de democratische raagbol der Februarij-revolutie heeft met het kunstig weefsel der Fransche staatsmannen ook die staatsmannen zelve, goede en kwade, weggevaagd. Gelijk de bliksem in den opgeschoten boom, viel een dier catastrophes waarop de Salvandy zinspeelde op 't staatsorganisme: Charte, vrijheid, bewindvoerders verdwenen onmidellijk of ras. Dit zijn gebeurlijkheden die het Fransche volk treffen, even als aardschokken den vulcanischen bodem van Quito. Het losse, onnadenkende karakter des volks, dat haakt naar afwisseling en avontuurlijkheden, brengt mede dat de wagen van het fransche staatsbestuur van tijd tot tijd delireert. Maar kan men de dagen van despotisme, die het thans weêr beleeft, beschouwen als boete, als straftijd voor dolle galoppades op politiek terrein - een terrein waar de telganger van 't gezond verstand steeds in eere en bestemd bleef om aan de pigri caballi der reactie en aan de rood republikeinsche hengsten de maat, den pasgang te leeren; - na dien tijd zal Frankrijk, zooals vroeger, wel weêr opluiken en, 't geledene als een benaauwden droom beschouwend, terugkeeren tot het punt waar het in 1847 zijn drukpers-, godsdienst- en parlementaire vrijheid, zijn Charte en art. 69, liggen liet. Moed dus gehouden, ook al lag de akker der vrijheid reeds 15 jaren braak! Frankrijk is een zonderling land: het heeft, naar het schijnt, tegen constitutioneele brooddronkenheid, waaraan het lijdt, van tijd tot tijd aan vasten en een waterkuur behoefte, en het onderwerpt zich daaraan, gelijk wij zien, voorbeeldig. Toch is er een opklaring der hoofden, een langzame ontwarring der denkbeelden, er is een wel zigzagsgewijze maar toch duidelijke voortgang merkbaar, eene opklimming in de beschouwingen sedert Talleyrand over het onderwijs geleverd. En de ideeën die Frankrijk eenmaal vond en als goudkorrels uit het zand los woelde - niet voor zich alleen maar veeleer voor anderen - zij gaan niet te loor, ook in Frankrijk niet: dat leert ons de geschiedenis van zijn onderwijs. Slechts één ding ontbreekt aan dat vlugge maar vlugtige, aan dat fiere maar thans toch in dubbelen zin geknevelde volk: de ouden noemden het mores. Zijn volk ‘mores leeren’ heet hetgeen Napoléon thans doet; maar moge Napoléon de providentieele Magister morum zijn, het zijn de mores niet die wij bedoelen. Als de oude Atheners wisten wel de Franschen lang vóór hem wat goed was, maar zij deden het niet. Karakter, wilskracht ten goede is het wat hun ontbreekt, en deze deugd kan slechts in den schoot des huisgezins, in den reinen kring van 't familie-leven ontbloeijen. (Wordt vervolgd). |
|