De Tijdspiegel. Jaargang 23
(1866)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 559]
| |
Is de Javaan rijp voor onderwijs?De toestand en de behoeften van het onderwijs bij de volken van Neêrlands Oost-Indie, door S.E. Harthoorn, Schrijver van ‘de Evangelische zending in Oost-Java’ en van ‘Oude grieven’ enz. Opgedragen aan Dr. A. Pierson. Haarlem, A.C. Kruseman, 1865.Het boek dat wij hier aankondigen zal zeer welkom wezen aan de bestrijders van onderwijs en Christendom op Java, aan de vrienden en voorstanders van het tegenwoordig beheer onzer O.I. bezittingen. Een beter toegerust wapen-arsenaal, ter bestrijding van hervorming en betere beginselen van bestuur, is in lang niet geleverd. Zij die beweren, dat de Indische volken en meer speciaal de Javanen, weinig vatbaarheid hebben voor een hooger geestesleven, voor beschaving en zedelijke veredeling, door middel van onderwijs, vinden in dit boek overvloedige stof tot staving dier stellingen, waarvan ongetwijfeld ijverig gebruik zal gemaakt worden. ‘De Indiërs zijn onverschillig voor het onderwijs, zij gevoelen er geene behoefte aan, zij verlangen er niet naar, het is hun door de regering opgedrongen en door strafbepalingen gehandhaafd moeten worden, maar de aanzienlijke sommen die er gedurende twee eeuwen aan te koste zijn gelegd, hebben geen vrucht gedragen.’ Ziedaar in het kort de grondstellingen van dit geschrift, gestaafd door geschiedenis en feiten, met blijkbare zorg opgedolven en verzameld, door een bezadigd man, dien men als kundig en bevoegd schrijver over het behandeld onderwerp, niet zal kunnen terug wijzen. Welk een treurig resultaat voor de vrienden en voorstanders van den vooruitgang! Hunne overtuiging, dat geen volk door de Voorzienigheid is bestemd om te blijven staan op den lagen trap van ontwikkeling, waarop het zich bevindt, maar integendeel, dat ieder redelijk wezen met den aanleg en de geschiktheid is bedeeld voor hoogere volmaking, is door het onderzoek en de nasporingen van den heer Harthoorn gebleken een hersenschim te wezen; al wat men daartoe, met zoo veel ijver en volharding beproefde, is nutteloos geweest, de bewijzen zijn overvloedig en regtvaardigen volkomen de beginselen die ons leiden, om de Javanen ten onzen voordeele te exploiteren. Meer dan werkmachines kunnen noch willen zij worden, want de gelegenheid hun aangeboden, om zich te verheffen, hebben zij met onverschilligheid begroet en met weerzin ontvangen, waarvan de tegenwerking getuigt allerwege ondervonden, die niet dan teleurstelling ten gevolge had! Laat dus af, vrienden der menschheid, van beschaving en Christendom, dáár op Java moogt ge niets verwachten, ijdel was uw pogen | |
[pagina 560]
| |
om er het Evangelie wortel te doen schieten, het was zaaijen op een steenrots. Ge zult dus wèl doen, met den strijd te staken en u te laten overtuigen, dat uwe tegenpartij méér practisch en rationeel, niet verder bemoeijelijkt behoort te worden, ‘in de toepasssing van weldaden, waarvoor die stompzinnige volken de minste vatbaarheid blijken te bezitten, en die zulke milde vruchten voor onze schatkist dragen, daardoor alleen kan men ze behoeden voor luiheid en andere ondeugden waarin ze vervallen zouden,’ als wij ophielden, de, voor zedelijke middelen zoo ongevoelige Javanen met den rotting te dwingen tot kultuur- en heerendiensten om niet, ten onzen behoeve. Die zegeningen mogen we hun niet onthouden zoolang ze niet meer rijpheid betoonen voor onze westersche denkbeelden van onderwijs en beschaving, voor de kennis, dat de arbeid beloond moet worden naarmate van ieders vlijt en bekwaamheid; het zal ligt nog een paar eeuwen kunnen duren, eer ze die rijpheid verkrijgen; indien wij er maar zorg voor dragen hun geen ander, geen beter en méér onderwijs te geven, dan tot heden, zal het ook geene andere vruchten afwerpen, en ons batig slot zal nog voor vele jaren verzekerd zijn! Wie iets anders wil ‘moet wel krankzinnig zijn’, zeide de heer Wintgens in 's lands raadzaal, en het onderwerpelijk geschrift stelt hem (schijnbaar) in het gelijk, bewijzen kan hij in menigte er uit putten! Onze schrijver heeft de bouwstof te over geleverd, maar zeker niet met het doel, om er op die wijze gebruik van te zien maken, dit kan zijn oogmerk niet zijn geweest. In zijne verwachtingen te leur gesteld aangaande de vruchten van het onderwijs, is hij blijkbaar ontmoedigd en te ver gegaan in zijne ontkenning van de vatbaarheid der Indische volken voor hoogere ontwikkeling en miskent hij zelfs de verblijdende uitkomsten hier en daar verkregen; zoo zegt hij op bladz. 202 in de noot: ‘De tegenwoordige opleiding van inlandsche geneesheeren is onpractisch en onvruchtbaar. Daarover in bijzonderheden te treden treft geen doel. Immers zoo lang het lager onderwijs niet behoorlijk is geregeld, zoo lang valt er aan geen doeltreffende inrigting van het onderwijs voor geneesheeren te denken.’ Dat het lager onderwijs nog niet behoorlijk geregeld is, erkent de heer Harthoorn volmondig; de geheele tweede afdeeling van zijn werk (53 bladz.) strekt tot betoog van het onvoldoende, ondoelmatige en hoogst gebrekkige van het tot dus verre gegeven onderwijs, 't geen wij volkomen beamen, terwijl wij hem dankbaar zijn, dat hij den vinger op de wond gelegd, dit zoo grondig onderzocht en gestaafd heeft. Maar mag men nu op grond dat zulk een verkeerd onderwijs niet de gehoopte vruchten droeg, en geene algemeene belangstelling opwekte, besluiten tot de onvatbaarheid en onverschilligheid van den Indiaan, is dit niet wat al te sterk? Eerst dan, wanneer de hinderpalen weggeruimd, goede onderwijzers gevormd, het onderwijs behoorlijk geregeld en gedurende een reeks van jaren met volharding en consequentie geleid is, | |
[pagina 561]
| |
eerst dan zal men over de vatbaarheid van den inlander en zijne belangstelling in hoogere beschaving in billijkheid kunnen oordeelen, en het lijdt geen twijfel of men zal zich dan in geheel andere uitkomsten mogen verblijden, daar de intellectuele aanleg der Javanen althans niet beneden de lagere volksklasse alhier staat: wie dit ontkent is niet vrij van vooringenomenheid en overdrijving! Dat de tegenwoordige opleiding van inlandsche geneesheeren onpractisch en ondoelmatig zou wezen, en het niet doeltreffend zou zijn daarover in bijzonderheden te treden, zoo als de S. zegt, is eene apodictische uitspraak die wel degelijk in bijzonderheden gestaafd had dienen te worden, om het gevoelen en de getuigenis van anderen te verzwakken, die er een geheel ander oordeel over vellen, die van meening zijn dat juist door deze opleiding is bewezen, dat de Javanen het in beschaving ver zullen kunnen brengen, wanneer er doelmatig en met opregten ernst de hand aan wordt gelegd. Eene korte schets van deze geneeskundige school, hare geschiedenis en uitkomsten moge ten bewijze strekken. Toen Dr. Bosch in 1847 het voorstel deed, om twee scholen te Batavia op te rigten, ten einde inlandsche mannen en vrouwen tot praktische genees-, heel- en verloskundigen, ten dienste der bevolking, te doen opleiden, gingen er van vele zijden stemmen op tegen zulk eene ongehoorde nieuwigheid, tegen ‘het dwaze en onuitvoerbare plan, dat niet gelukken kon’; de Indianen zouden er geen lust toe hebben en er niet voor te vinden zijn, bovendien ontbrak het hun ten eenenmale aan aanleg, vatbaarheid en verstandelijke ontwikkeling voor dergelijke studiën; dit beweeren werd door vele hoofdambtenaren met klem en gezag volgehouden, terwijl daarentegen alle regenten en aanzienlijke hoofden het plan toejuichten en er hunne ingenomenheid mede betuigden, erkennende dat aan zulk eene opleiding groote behoefte bestond, belovende haar met kracht te zullen steunen. En daarin hebben zij tot heden woord gehouden, ofschoon zij wisten en hier en daar ondervonden, dat vele residenten de zaak ongenegen waren en tegenwerkten, als een middel dat tot beschaving van den inlander kon leiden, waarvan zij niets dan nadeel en gevaar voor ons gezag voorspelden. Dit verminderde evenwel de belangstelling der regenten niet, zij droegen er zorg voor, dat het de beide scholen nooit aan leerlingen ontbrak, zij waren het, die de geëxamineerden bij hun terugkeer met eigen middelen steunden en in bescherming namen tegen de kleingeestige, willekeurige aanmatiging en verdrukking van sommige residenten, die het niet velen konden, dat de zaak tegen hun raad en advies - anders van overwegend gezag - toch tot stand gekomen was, en zich nu wilden wreken en de zaak bederven door den lust er toe bij de aspiranten uit te dooven. In weerwil van al die tegenwerking en den weerzin van vele ambtenaren, werden de voorstellen van den chef der geneeskundige dienst goedgekeurd en gearresteerd bij Gouvernements-besluit van 2 Januarij 1849, | |
[pagina 562]
| |
No. 22. - Dr. P. Bleeker werd met de directie en het onderwijs belast, en reeds in 1852 konden zes élèves (Javanen), na bij het examen voldoende blijken van bekwaamheid voor het beoogde doel gegeven te hebben, ontslagen en naar hunne provinciën terug gezonden worden, om er als doctor Djawa (een niet geheel passende titel) werkzaam te wezen. En meermalen hebben we gelezen dat ze goede diensten bewezen. Om niet uitvoerig te worden zullen we slechts wijzen op het laatste berigt, in het Batav. Handelsblad van 31 December 1864, No. 33. Wij lezen daar van Ternate dat er vele menschen stierven aan koorts en buikloop: doctors Djawa werden met geneesmiddelen derwaarts gezonden, zij behandelden vele zieken, waarvan bijna allen genazen’Ga naar voetnoot(*). En toch verzekert ons Harthoorn: ‘dat de opleiding dezer inlandsche geneeskundigen onpractisch en onvruchtbaar is’! Maar heeft hij zich daarvan wel door eigen aanschouwing en een onpartijdig onderzoek overtuigd? Dit valt te betwijfelen, meermalen hebben wij, met deskundigen en in andere wetenschappen opgeleide mannen, die scholen bezocht en eenparig den hoogsten lof moeten toekennen aan het uitmuntend doelmatig onderwijs van Dr. Bleeker en aan de vatbaarheid en de belangrijke vorderingen zijner inlandsche leerlingen, in zoo korten tijd. Die instelling bestaat nu sedert 15 jaren en hare resultaten zijn van dien aard, dat bij Gouvernements-besluit van 25 November 1864, No. 36 het getal élèves van 30 tot 50 vermeerderd en het traktement van de doctors Djawa van f 25 tot f 50 in de maand is verhoogd. En nu laten wij ieder oordeelen of het Gouvernement tot deze uitbreiding besloten, zich zulke aanzienlijke geldelijke uitgaven zou getroost hebben, indien er maar eenige twijfel had bestaan aangaande het onpractische en ‘onvruchtbare der opleiding’? En dit besluit is niet geprovoceerd door den oprigter, noch door Dr. Bleeker, die er belang bij konden hebben, om deze instelling in het leven te behouden en te doen bloeijen, maar wel door een geheel onzijdig persoon, namelijk door Dr. Wassink, die geen belang of aanleiding had, om haar te verheffen en uit te breiden indien ze niet beantwoordde aan het doel, en dat zeker niet zou gedaan hebben uit liefde of louter ten gevalle van zijn ambtsvoorganger. Het waren de blijkbare goede uitkomsten alleen, die er hem toe bewogen. Laat ons nu nog Dr. Bleeker, als in dezen meest bevoegd, ter zake hooren: Toen in Maart j.l. de toestand van het lager onderwijs voor inlanders, bij het Indisch genootschap zou behandeld worden, werd hij ver- | |
[pagina 563]
| |
hinderd de vergadering bij te wonen. In zijn brief aan den president van het genootschap d.d. 2 Maart 1865 daarvan kennis gevende, wijst hij eerst op de mate van tekortkoming door de Regering en natie, ten aanzien van het onderwijs en in het voldoen aan haar verpligtingen ten opzigte van bevolkingen, wier exploitatie jaarlijks millioenen in de schatkist brengt, zonder dat haar daarvoor eenig billijk deel in den vorm van onderwijs wordt terug betaald. Na dit met cijfers gestaafd te hebben zegt hij verder: ‘Wij hebben veel goed te maken, daarom verlangt hij krachtige uitbreiding van een deugdelijk lager onderwijs, toegankelijk voor iedereen, om zoo te komen tot een meer uitgebreid en hooger onderwijs. Ik wensch dit, - zegt hij - in de eerste plaats omdat ik het acht te zijn een duren pligt van Nederland, ook in kennis en beschaving aan Indië terug te geven wat het er in andere vormen van heeft genoten en nog geniet; en in de tweede plaats omdat Nederland er zou zaaijen op een vruchtbaren bodem van intellectuele vatbaarheid! Ik aarzel niet den aanleg voor verstandelijke en wetenschappelijke ontwikkeling der verschillende volken van ons Indië uitmuntend te noemen. De ruime ondervinding reeds opgedaan in verschillende rigtingen van menschelijke kennis, heeft dien uitmuntenden aanleg boven allen twijfel verheven en persoonlijk heb ik het voorrecht gehad mij daarvan de overtuigen, gedurende de reeks van jaren, dat ik inlanders van de meest verschillende deelen van Indië, in verschillende wetenschappen heb onderwezen. ‘Behalve dat Nederland een pligt zou vervullen, zou het de voldoening kunnen smaken, dat zijne poging om de inlandsche bevolkingen uit haren staat van onkunde op te heffen, met den meest gunstigen uitslag werden bekroond.’ Ziedaar wel het meest krachtige protest tegen de bewering van den heer Harthoorn, niet maar steunende op illusiën, theorie of geliefde stellingen, maar geleverd door een man van ondervinding, die zelf een reeks van jaren onderwijs gaf en daarvan zulke goede vruchten zag, dat hij de verzekering durft geven dat onze poging om de inlandsche bevolking uit haar staat van onkunde op te heffen, met den meest gunstigen uitslag zal bekroond worden! Wel jammer dat Dr. Bleeker niet tegenwoordig kon zijn in het Indisch genootschap toen dáár ten aanhoore van onzen schrijver, deze gewigtige aangelegenheid werd behandeld; zeer zeker zou deze eene duchtige teregtwijzing hebben ontvangen ook in de ‘bijzonderheden’, van deze autoriteit, die zoo geheel te huis is op dat gebied, waarop hij zich zoo verdienstelijk maakte. Ter eere van den heer H. kunnen we hier echter bijvoegen, dat hij niet - zoo als helaas dikwerf het geval is - zijne uitgedrukte meening, ter wille der consequentie, in hare volle kracht heeft vastgehouden. ‘Het zou mij spijten’, zeide hij dien avond, ‘indien men uit hetgeen ik mededeelde - eene korte resumtie van zijn boek - den indruk ont- | |
[pagina 564]
| |
ving, dat ik wanhoop aan de ontwikkeling van den Javaan. Integendeel ik ben overtuigd dat indien op oordeelkundige wijze, naar een vast stelsel en met een vaste hand aan zijne ontwikkeling de hand wordt geslagen, wij op geen onvruchtbaren akker werken zullen’. Met dit gewijzigd gevoelen, kunnen wij ons geheel vereenigen: wordt er voldaan aan de door hem gestelde voorwaarden, dan zijn wij, op grond van veeljarige ondervinding overtuigd, dat het onderwijs bij de Javanen een vruchtbaren akker zal vinden. Niet alleen de leerlingen van Dr. Bleeker, de reeds in de praktijk werkzame doctors Djawa bewijzen dit, maar ook de vrouwen die te Batavia in de verloskunde onderwezen worden. Wij stellen gaarne ter beschikking der redactie van dit maandschrift, ter kennisneming van belangstellenden, eenige geschriften afkomstig van Javaansche vrouwen, die nog geene twee jaren in het verlosk. instituut hadden doorgebragt, en die bij hare opname geen letterschrift kenden, die tot daartoe niet dan huisselijke bezigheden en die van den landbouw hadden verrigt: geschriften die, in taal en stijl, handelende over verloskundige onderwerpen, menige vroedvrouw onder ons zouden beschamen, bij de vergelijking. Overigens is het geschrift van den heer H. zoo rijk aan juiste praktische opmerkingen, gegevens en wenken, dat wij het allen die deze aangelegenheid ter harte nemen ernstig aanbevelen. Men late zich van de lezing niet terug houden door den kwaden reuk, waarin men den persoon des schrijvers poogt te brengen! Dit schijnt toch niemand te kunnen ontgaan, die andere denkbeelden openbaart dan die door de openbare meening zijn goedgekeurd, of die in strijd zijn met het voordeel en eigenbelang der menigte, of van sommigen die gaarne het verkeerde in bescherming nemen en willen behouden. De insinuatie tegen den schrijver, door geestdrijvers uitgestrooid die, in hunne illusiën teleurgesteld, zich niet christelijker weten te wreken, dan hem een ontevredene te noemen, die door het Zendelinggenootschap ontslagen, uit wraak dit en nog een ander boek schreef, zal wel op de bevooroordeelde menigte invloed hebben, maar niet op verstandige lieden, wie het alléén om waarheid te doen is. Wij verheugen ons in de verschijning van dit op deze wijze gewraakte werk waarvoor wij en ieder die het opregt meent met een zuiver, niet kerkelijk, Christendom en onderwijs onder de de Javanen, den S. warmen dank verschuldigd zijn, al moesten wij ook zijne hoofdstelling weêrspreken en bestrijden. |
|