Men vergete niet dat de nu heerschende rigting eene nieuwe is.
Zoo dikwijls de menschheid in eene nieuwe rigting voortbewogen werd streefde zij in den beginne het doel voorbij.
Er moet iets goeds voortkomen uit den geest van onderzoek; uit die telkens herhaalde vraag ‘waarom?’ Want er wordt veel kennis en ontwikkeling vereischt om de krachten der natuur te onderwerpen en te dwingen in de dienstbaarheid der menschheid te treden.
Dit gelukt niet zonder nadenken en studie.
Groot zijn reeds de gevolgen dier uitvindingen ook tot het verder brengen der menschheid op de baan der ontwikkeling geweest. Ons slaven en zwoegen zal onzen kinderen ten goede komen. De invloed van de stof op het gebied van den geest zal in omvang verminderen, en de studiën vereischt om in het rijk van de stof te heerschen zullen den geest verruimen en oorzaak zijn dat het edele in den mensch niet verloren ga.
Tot dat edele behoort de gave en het gevoel voor de poëzie.
Hij, die in bezielde zangen zijne gedachten kan weergeven en weet uit te spreken wat de edelsten onder de menschen gevoelen, behoort tot de bevoorregten op deze aarde.
Velen wanen zich geroepen, maar weinigen zijn uitverkorenen. Moet men op dat veld koorn en kaf scheiden, dan blijkt de oogst gering, maar de hoedanigheid uitnemend.
Opmerkelijk is het dat men in iedere geschiedenis der letterkunde tijdperken van ontwikkeling en bloei terug vindt. Dan zijn er velen welke de dichtergave de hunne mogen noemen, en de gedenkteekeenen der taal, dan opgerigt, blijven eerbiedwekkend en grootsch.
Maar die tijdperken worden dikwijls gevolgd en vooraf gegaan door anderen welke zich kenmerken door volstrekte armoede. Dichters vindt men dan niet, rijmelaars velen. Het middelmatige zit ten troon en uitbundige lof heeft de tijdgenoot over voor het broddelwerk zijner eeuw.
Denk slechts aan de geschiedenis onzer eigene letterkunde.
Roept u de 17de eeuw voor den geest, de eeuw van Joost van den Vondel, en verplaatst u daarna in de 18de eeuw, de eeuw der slaafsche navolging, toen een zekere Feitema dertig jaren besteedde aan eene berijmde vertaling van den Telemachus en twintig jaren aan eene navolging der Henriade.
Een menschenleven besteed aan vertalen en rijmelarij! En die man werd door zijne tijdgenooten toegejuicht.
Wat zullen zij, die na ons komen, getuigen van onze eeuw?
Welke plaats zullen naar hunne schatting Bilderdijk en Da Costa innemen; - hoe zullen zij Tollens beoordeelen; - zullen zij even als wij de Genestet lief hebben en bewonderen; - zullen zij velen van hen, die wij bovenaan plaatsten doen dalen en vergeten?
Wie zal het ons zeggen!
Aan bouwstoffen tot het optrekken van het gebouw der kritiek zal het hun niet ontbreken.