| |
| |
| |
Politiek overzigt.
Noemt men Portugal wel eens het België van het zuiden, Moldavië-Walachije - hetwelk den schoonen droom van een Rumaansch rijk tusschen Dniester, Theiss, Karpathen, Marosch, Donau en Zwarte zee reeds voor lang had moeten opgeven - ontving in 1849 den naam van het België van den Donau. En zeker, beide vorstendommen - fier op hunne geschiedenis der 15de en 16de eeuw, den grooten worstelstrijd vermeldende tegen Hongaren, Polen en Turken - hadden, met de leerrijke historie der latere eeuwen voor zich en behoudende wat de loop der tijden van vroegere grootheid hun had gelaten, nog eene schoone rol kunnen vervullen in de nabijheid van de eertijds hun toebehoorende oevers der Zwarte zee. Lag er eene voorspelling in dien naam van het België van den Donau, deze werd echter niet verwezenlijkt; de vorstendommen moesten in velerlei opzigt den nationalen lijdensbeker schier ten bodem toe ledigen. Ook door de internationale overeenkomst van 1858 verbeterde de toestand zeer weinig. Op 18 Augustus van dat jaar werd door gevolmagtigden van Frankrijk, Engeland, Rusland, Sardinië, Oostenrijk, Pruissen en Turkije eene konventie gesloten, waarbij eene konstitutie voor de vorstendommen werd vastgesteld.
Hierbij werd de souvereiniteit van den sultan erkend, die van de vorstendommen eene schatting ontvangt en - uit de inboorlingen te verkiezen - hospodars van Moldavië en Walachije in hunne benoeming door de bevolking moet bevestigen. Voorts werd aan den sultan een niet onbelangrijken invloed toegekend op de betrekkingen der vorstendommen met buitenlandsche mogendheden, op de verdediging van hun grondgebied bij een aanval van buiten en op de handhaving der orde, in welk laatste geval echter de noodige maatregelen door hem in overleg met de kontrakterende mogendheden moesten genomen worden. Overigens echter werd aan den sultan geen regt toegekend om zich in het binnenlandsch bestuur der vorstendommen te mengen.
De belangrijke kwestie der verhouding tusschen de beide gewesten, waaromtrent te Jassy en te Bucharest groot verschil van gevoelen bestond, werd bij de konventie van 1858 aldus opgelost. Ofschoon onder bestuur van twee verschillende hospodars, zouden Moldavië en Walachije den naam dragen van Vereenigde Vorstendommen. Eene centrale permanente kommissie zou als hun orgaan zetelen in de grensstad Fokschani en de handhaving dezer nieuwe konstitutie aan haar worden opgedragen. Deze kommissie zou bestaan uit zestien leden, acht voor Moldavië en acht voor Walachije, waarvan de benoeming in beide vorstendommen voor de helft door de landdagen en voor de helft door de hospodars
| |
| |
zou geschieden. - Tevens zou te Fokschani éen hoog geregtshof en éen hof van cassatie voor beide gewesten gevestigd worden.
In 1859 hadden daarop in Moldavië en Walachije de verkiezingen plaats voor de betrekkingen van hospodar, waarvan de uitslag was dat kolonel Kusa zoowel te Jassy als te Bucharest tot hospodar werd gekozen. Turkije protesteerde tegen deze keuze, doch moest later het voorbeeld der andere mogendheden volgen en de ‘exceptionele’ vereeniging der beide hospodaraten in Alexander Johannes I erkennen. Bij een firman werden alzoo verschillende bepalingen der konventie van 1858 ‘tijdelijk’ buiten werking gesteld en daaronder ook die omtrent de centrale kommissie, zoo even genoemd. Art. 6 van dien firman bepaalde echter uitdrukkelijk dat onmiddellijk na het openvallen der betrekking van hospodar alle bepalingen der overeenkomst van 19 Augustus 1858 weder in werking zouden treden, op de wijze daarbij nader vermeld.
Het bestuur van vorst Kusa beantwoordde intusschen geenszins aan de verwachtingen, door velen daarvan gekoesterd. Vooral onder franschen invloed staande, was zijn regeringssysteem eenigzins de nabootsing van het napoleontisch stelsel, welke zelfs nu en dan in eene parodie daarvan overging. De toestand werd eindelijk zoo allertreurigst dat de waggelende hospodar-troon in zekeren februarij-nacht op zeer eenvoudige en zeer vredelievende wijze werd omvergeworpen. Eenige zamengezworenen drongen in het paleis, dwongen vorst Kusa om eene acte van afstand te onderteekenen, hielden hem eenige uren gevangen en zonden hem toen over de grenzen. Een voorloopig bewind van drie leden vormde zich, een nieuw ministerie werd benoemd, de Kamers kwamen bijeen, bragten een votum van dankbetuiging uit aan de zamengezworenen en het leger, proklameerden den graaf van Vlaanderen tot erfelijk vorst.... Kortom men stemde, besloot en handelde alsof Moldavië-Walachije een onafhankelijke staat was, alsof er noch konventie van 1858 noch souvereiniteit des sultans bestond. De turksche regering wendde zich dan ook onmiddellijk tot de beschermende mogendheden om te protesteren tegen deze schending der traktaten, de graaf van Vlaanderen weigerde de kroon, tot wier aanbieding men krachtens die internationale overeenkomsten ten eenenmale onbevoegd was, en thans zijn Frankrijk, Engeland, Rusland, Italië, Oostenrijk, Pruissen en Turkije weder te Parijs in konferentie vergaderd.
Een onafzienbaar veld van gissingen en voorspellingen is daardoor thans geopend, en de meest ingrijpende kombinatiën, waarbij men tevens omtrent het lot van Venetië en de Elbe-hertogdommen beslist, worden als niet onmogelijk voorgesteld. Wij willen echter hier al deze geruchten van den dag niet bespreken, maar alleen opmerken dat een paar officieuse fransche regeringsorganen op de wenschelijkheid hebben gewezen om de konferentie in een internationaal kongres te doen overgaan. Daaruit blijkt dat keizer Napoleon III zijn November-denkbeeld nog geenszins heeft opgegeven. In Frankrijk werd overigens vooral de
| |
| |
aandacht gewijd aan de adres-debatten in het wetgevend ligchaam. Op 19 Februarij was het ontwerp-adres ingediend, hetwelk wat de algemeene strekking aangaat, niet afweek van vorige adressen. Ook de adresberaadslagingen verschillen in hoofdzaak weinig van de vroegere. Telken jare toch worden door de oppositie de vrijheidsbeginselen verdedigd; men kent hare argumenten reeds vooraf, men weet op welke wijze de regering deze zal bestrijden. Wordt het regt van interpellatie aan de leden van het wetgevend ligchaam niet toegekend, dan zal dit langzamerhand al meer en meer eene soort van politieke Akademie worden, waarin nog slechts de belangstelling wordt opgewekt door de wijze waarop oude bekende thema's worden gevarieerd.
In de zitting van 26 Februarij opende de onvermoeide redenaar Thiers de algemeene adres-beraadslagingen met eene redevoering, welke ongeveer vier uren duurde. Het eerste gedeelte bevatte weder de ontwikkeling zijner staatsregterlijke gevoelens, gebaseerd op den tegenwoordigen toestand van Frankrijk. Wij hoorden den oud-minister weder gewagen van de noodzakelijkheid om, ‘le droit de la dynastie étant si franchement reconnu,’ ook wederkeerig het regt der fransche natie te erkennen op de beide vruchten der revolutie van 1789: gelijkheid voor de wet en volkssouvereiniteit. En nu is het niet voldoende te verklaren dat immers de dynastie op dit laatste beginsel is gegrondvest, want, ging men niet verder, dan zou daarin eene abdikatie van de zijde der natie liggen en zou men het despotisme willen doen wettigen door de fransche revolutie. De volkswil moet dan ook steeds het leidend regeringsbeginsel blijven en die publieke opinie moet zich kunnen vormen, uiten en verspreiden. - Daaruit leidde voorts de redenaar weder zijne bekende ‘libertés nécessaires’ af: individuele vrijheid, drukpersvrijheid, vrijheid bij de verkiezingen, het regt van interpellatie en de ministeriële verantwoordelijkheid.
In het tweede gedeelte zijner redevoering keurde de heer Thiers verschillende politieke daden der regering af en wel voornamelijk den oorlog in Italië, het dekreet omtrent den vrijen handel en de September-konventie, hetgeen nog tot eene rolverwisseling tusschen den ‘liberalen’ oppositie-redenaar en den Constitutionnel aanleiding gaf, welk officieus regeringsorgaan beweerde dat de heer Thiers nog altijd de advocaat der diligences tegenover de spoorwegen was.
Ten slotte keerde de redenaar weder tot zijn oorspronkelijk thema terug. Al waren al de door het gouvernement verrigte daden meesterstukken, al had de regering geene enkele fout begaan, dan zou daaruit nog geenszins volgen dat de politieke vrijheid niet noodzakelijk is. En deze vrijheid bestaat niet in deze of gene bijzondere eigenschap van de staatsinstellingen des lands. La vraie liberté - zoo drukte de heer Thiers zich uit - est celle qui met une nation en possession de ses destinées. Decentralisatie alleen is geen vrijheid, want dan zouden alle natiën uit de middeleeuwen de vrijheid hebben moeten bezitten,
| |
| |
daar de kroon haar toch van alle bijzondere aangelegenheden de regeling overliet, om alleen die der staatsaangelegenheden voor zich zelven te behouden. Vrije handel is geen vrijheid, want dan zou Turkije de vrijheid bezitten en Amerika die missen. Het algemeen stemregt zelfs is slechts een middel der vrijheid, geenszins de vrijheid zelve, want dan zou Engeland de vrijheid missen, alwaar een beperkt stemregt bestaat. Te voldoen aan de eerzucht eener natie is ook nog geen vrijheid, daarvan strekt Pruissen heden ten dage ten bewijze. Neen, er is alleen dàn ware vrijheid, indien eene natie over eigen lot en toekomst kan beslissen. Natiën loopen minder gevaar van zich te bedriegen dan bijzondere personen. De laatste begaan fouten omdat zij minder genoopt worden om het voor en tegen te overwegen en zich meer door hunne driften laten leiden, waardoor zij de natiën in de grootste rampen kunnen storten. Als definitie eener vrije natie stelde de heer Thiers: un être qui est obligé de réfléchir avant d'agir.
De graaf de la Tour beantwoordde als orgaan der meerderheid deze redevoering met de bekende argumentatie: dat het parlementair regeringstelsel geenszins despotisme uitsluit en dat dit overigens slechts dan zou kunnen worden toegepast, indien de oude staatspartijen hare tegen de dynastie gerigte voornemens lieten varen. Kurieus was vooral in den loop des heeren de la Tour's redevoering de bewering dat het keizerlijk bestuur niet despotiek was, omdat, indien dit zoo ware, de fransche natie zich daaraan niet zou onderwerpen! Zijne konklusie was overigens de zeer bekende: dat men het staatsgebouw steensgewijze moet optrekken en den keizer, ‘die zeker een der meest liberale mannen in Frankrijk is,’ geduldig moet volgen op den weg van vooruitgang, ontwikkeling en vrijheid.
In de volgende vergadering voerden de heeren la Tour du Moulin en Pamard het woord, de laatste om het ontwerp-adres nader te verdedigen, de eerste om te betoogen dat hij, hoewel niet tot de oppositie behoorende, toch op eenige hervormingen wenscht aan te dringen. De heer la Tour du Moulin behoort tot de fractie der meerderheid - de zoogenaamde Tiers-parti - welke zeer eerbiedig aandringt op een regt van initiatief voor het wetgevend ligchaam, op het stellen der drukpers onder het gemeene regt, op eene ernstige contrôle omtrent het finantiewezen en op eene wijziging in de toepassing van het regt van amendement. Indien ik mij tot den keizer durfde wenden - aldus eindigde de schrijver der in den Moniteur des communes opgenomen brieven over de constitutie - zou ik zeggen: Sire, gij hebt veel gedaan voor Frankrijk, gij kunt nog meer doen en zijne toekomst verzekeren door de vrijheid, ons in de gelegenheid stellende om eenmaal, zij het nog verre, bij de troonsbestijging van Napoleon IV onder toejuiching van de natie het leve de keizer! te doen hooren, zonder ernstige wederspraak te ontmoeten.
Na deze eenigzins gemoedelijke rede, leverde de heer Pamard, in
| |
| |
een zeer vervelend betoog, den donkeren achtergrond waarop de nu volgende gloeijende vonken van vernuft, ironie en satire te meer flikkerden. De heer Glais-Bizoin, de markies de Boissy van het wetgevend ligchaam, voerde nu het woord. Op het gebied der buitenlandsche staatkunde behandelde deze vooral het mexikaansche vraagstuk. Hij gaf daarvan een historisch resumé en wees daarbij op de houding der keizerlijke regering, gelijk wij die juist in ons vorig overzigt herinnerden. In plaats van de uitdrukking ‘kwade trouw’, gebruikte hij echter het euphemisme ‘duplicité diplomatique.’ Indien wij onder een parlementair regeringsstelsel leefden - zoo vervolgde de heer Glais-Bizoin - zou het ministerie, hetwelk de schuld droeg van de mexikaansche expeditie, gevallen zijn onder de algemeene verontwaardiging. Toch zou deze expeditie, hoe ook haar afloop moge wezen, een weldaad zijn voor het vaderland, indien zij tot les kon strekken en het gevaar aantoonen om het lot der natie toe te vertrouwen, ‘à la discrétion d'une seule volonté.’ Telkens in de rede gevallen door leden der meerderheid, ging de spreker voorts over tot het terrein der binnenlandsche politiek en beweerde daar, dat de regering geen hart had voor het volk omdat zij de thans bestaande belastingen op de eerste levensbehoeften handhaafde. Voer hervormingen in, riep de spreker, ontneem de portefeuille van finantiën aan de handen der routine om die toe te vertrouwen aan talentvolle ministers als een Gladstone of een Frère-Orban. Zijn er bij ons zulke staatslieden niet te vinden, welnu waarom zouden wij ze niet leenen bij andere mogendheden? (Gelach.) De regeringen Ieenen elkander wel generaals en ingenieurs! (Gelach.) Men volbrenge deze hervorming, dit gouvernement geve ons al onze vrijheden terug, en het zal zich grooter populariteit verwerven dan koning Hendrik, die het beloofde hoen nooit heeft gegeven.
Zoo keuvelde de heer Glais-Bizoin voort, nu eens bewerende dat het bestuur des lands aan volbloedigheid lijdt, aan de gevolgen waarvan het eerste keizerrijk is overleden, terwijl de vrijheid dagelijks aderlatingen ondergaat, en dan weder dat het tegenwoordig drukperssysteem alle onderdrukkingsmaatregelen van de meest absolute regeringen van vroeger verre overtreft. Wij kunnen hier den heer Glais-Bezoin niet verder volgen tot aan het ‘ce n'est pas là de la politique, c'est de la pasquinade’ van den minister Rouher, welke onparlementaire uiting de algemeene adres-beraadslagingen met eene onparlementaire scène deed besluiten. Wij willen echter nog een enkel citaat van dien spreker aanhalen, hetwelk naar onze meening zeer juist het standpunt der regering tegenover de oppositie karakteriseert. Bevinden wij ons niet in den toestand, - zeide de heer Glais-Bezoin - welke herinnert aan de dagen, waarin een kardinaal onverschillig glimlachte: ‘Laissez-les chanter, ils paieront!’
Toch gelooven wij dat in Frankrijk de oppositie voortdurend veld wint, al zien wij slechts eene oratorische bloem in Prévost-Paradol's
| |
| |
bewering bij zijne receptie in de Akademie: dat die vergadering in hem een blijk van sympathie had willen geven aan de vrije uiting der gedachte. Hoe de invloed der oppositie in het wetgevend ligchaam toeneemt, bleek vooral bij de paragraafsgewijze behandeling van het ontwerp-adres. Behalve verschillende andere traditionele amendementen had de oppositie omtrent het vraagstuk der Elbe-hertogdommen een amendement voorgesteld, waarin werd gezegd, dat Frankrijk moest protesteren tegen overeenkomsten, waarbij geweld over het lot der volken beslist. Een uitvoerig debat had hierover plaats. Bij monde van den heer André verklaarde de adres-kommissie dat zij het onnoodig had geacht om het vraagstuk van Sleeswijk-Holstein in het ontwerp-adres te behandelen, daar de troonrede zich daaromtrent reeds op voldoende wijze had uitgesproken. De heer Thiers repliceerde hierop, even geestig als scherp, dat de adres-kommissie derhalve aldus redeneerde: wij keuren de in de troonrede omtrent deze kwestie aangegeven politiek goed en dus bewaren wij daarover het stilzwijgen. Indien men echter dergelijk systeem wil volgen, dan zou de meerderheid van deze vergadering in haar adres bijna niets te zeggen hebben, want omtrent vier vijfde gedeelte der kwestiën keurt zij de politiek der troonrede goed.
Het resultaat van dit debat was, dat de adres-kommissie zelf toestemde in de bijvoeging van een door haar op te stellen additionele paragraaf, welke in de volgende vergadering werd aangenomen met 252 tegen 14 stemmen en aldus luidde: ‘Wij schenken onze goedkeuring aan de door uwe Majesteit omtrent Duitschland gevolgde politiek. Die politiek van onzijdigheid, waarbij Frankrijk zich echter niet onverschillig betoont voor den loop der gebeurtenissen, is in overeenstemming met onze belangen.’ - Het oppositie-amendement was natuurlijk eerst verworpen.
Een ander bewijs van den langzaam toenemenden invloed der oppositie - van het gutta cavat lapidem non vi sed saepe cadendo - leverde de houding op van 36 leden der meerderheid. Deze hadden een amendement ingediend, waarbij eerbiedig werd aangedrongen op vermeerdering van vrijheid, waarvan mogelijkheid en doelmatigheid door eene vijfjarige proefneming werd aangetoond. Nadat een oppositieamendement van dezelfde strekking in de zitting van 17 Maart met 238 tegen 17 stemmen was verworpen, kwam het amendement van den zoogenaamden tiers-parti op de daaropvolgende vergadering in behandeling. De uitslag van den strijd was natuurlijk niet twijfelachtig: het amendement der 36 werd met 206 tegen 63 stemmen verworpen.
In Pruissen is men weder tot den toestand teruggekeerd, welke der regering van den heer von Bismarck het aangenaamst moet zijn. Aan de volksvertegenwoordiging werd het stilzwijgen opgelegd, ook de natie blijft nog zwijgen, en hetgeen anders bij de wet moet worden vastgesteld wordt thans op veel eenvoudiger wijze bij koninklijk besluit in- | |
| |
gevoerd. Omtrent het tegenwoordig regeringssysteem blijft overigens de liefelijkste harmonie tusschen de leden van het kabinet heerschen en alle geruchten omtrent het tegendeel bleken tot dusverre onjuist. Mag men geloof hechten aan de verzekeringen van enkele Berlijnsche dagbladen, dan zou dit echter niet het geval zijn op het terrein der buitenlandsche politiek en wel met name omtrent de kwestie van Sleeswijk-Holstein. De tegenover Oostenrijk aan te nemen houding schijnt tot zeer ernstige diskussiën in de pruissische regeringskringen aanleiding te geven, en terwijl de heer von Bismarck a verbis ad verbera zou wenschen te komen, verlangen andere officiële en officieuse raadslieden der kroon den weg van dergelijke avontuurlijke politiek niet te betreden. Weenen en Berlijn staan intusschen zeer scherp tegenover elkander en de duitsche dagbladen zijn opgevuld met allerlei oorlogzuchtige geruchten en berigten. De president-minister te Berlijn, in de napoleontische school gevormd, moge zich echter, alvorens om Sleeswijk-Holstein tegen Oostenrijk het zwaard te trekken, de les van den franschen fabeldichter herinneren. Vooral ook op politiek terrein geniet, bij een twist tusschen twee dieven, dikwijls een derde al het voordeel. De rol van La Fontaine's ezel wordt overigens uitmuntend vervuld door de bevolking van de hertogdommen, welke, ziende door den bril der Sleeswijk-Holsteinsche ridderschap, in Pruissen en Oostenrijk hare ‘bevrijders’ meende te aanschouwen.
Met forschen tred gaat intusschen de pruissische gouverneur van Sleeswijk op den ingeslagen weg voort. Onlangs is in dit hertogdom bij koninklijk besluit een nieuw misdrijf gecrëeerd. Allen - zoo wordt daarbij onder meer gezegd - die zich schuldig maken aan pogingen om, in strijd met de overeenkomsten van Weenen en Gastein, een ander souverein gezag in de hertogdommen te vestigen, zullen gestraft worden met eene gevangenisstraf voor den tijd van vijf tot tien jaren. Indien twee of meer personen daartoe het voornemen hebben opgevat, zonder dat daaraan nog eenig begin van uitvoering is gegeven, of tot dergelijke onderneming door woord of schrift openlijk hebben aangespoord, zullen zij gestraft worden, de eersten met eene gevangenisstraf voor den tijd van twee tot vijf jaren, de laatsten met eene gevangenistraf voor den tijd van drie maanden tot vijf jaren. - Tegenover dit stelsel van bestuur in het pruissisch Sleeswijk, staat het zeer gematigd bestuur van den generaal von Gablentz in oostenrijksch Holstein, eene politiek, welke de ergernis der holsteinsche pruissischgezinde ridderschap en de woede der organen van het kabinet von Bismarck in niet geringe mate opwekt. De vervanging van het oostenrijksch ministerie von Schmerling-Mensdorff door het kabinet Belcredi-Mensdorff heeft dan ook voor Pruissen geenszins de vruchten opgeleverd, welke sommigen daarvan verwachtten. Het oostenrijksch gouvernement blijft zich overigens ijverig bezig houden met de hongaarsche kwestie. Het debat tusschen de kroon en de Kamer van vertegenwoordigers te Pesth werd gedurende
| |
| |
de laatste weken van beide zijden con amore voortgezet. Op de troonrede volgde een adres van antwoord, op dit adres van antwoord een keizerlijk-koninklijk rescript, op dit keizerlijk-koninklijk rescript een tweede adres van antwoord.... doch op den weg der verzoening volgde men slechts zeer weinig. Keizer Frans Jozef keerde naar zijne hoofdstad terug, vrij misnoegd over zijne hongaarsche onderdanen, die steeds spraken over eene afscheiding van de monarchie, over een onafhankelijk ministerie en bovenal over de noodzakelijke erkenning der konstitutie van 1848 - eene volledige negatie der monarchie - later te wijzigen met het oog op de gemeenschappelijke belangen. De Hongaren bleven hierbij volharden ondanks alle keizerlijk-koninklijke vleijereien of feestelijk gunstbetoon. Wel hebben zij steeds eljen's over voor de dynastie, wel roepen zij nog steeds hun historisch moriamur pro rege nostro, maar zij weigeren om van het eenmaal gekozen standpunt af te wijken. Men dreigt hen met een terugkeer tot het absolutisme, maar de Hongaren antwoorden bij monde van hunne vertegenwoordigers, dat eertijds het kleine Nederland niet aarzelde om de dijken, welke het tegen de golven der zee beveiligden, door te steken en alzoo den kamp te strijden tegen Spanje ter handhaving zijner onafhankelijkheid. Nederland wist dat het water altijd nog wegloopt, maar dat vreemde overheersching blijft. Zoo ook met Hongarije. Het absolutisme zal eindelijk verdwijnen, maar eene eenmaal ten offer gebragte onafhankelijkheid komt nimmer terug.
Waar de Hongaren echter hun tegenwoordigen toestand verkiezen te vergelijken met dien van Nederland in den tachtigjarigen oorlog, daar miskennen zij al op zeer zonderlinge wijze de waarlijk eerlijke en opregte politiek van keizer Frans Jozef. De heer Deak, die thans zulk een verbazenden invloed bezit op zijne landgenooten, zou dan ook, naar veler oordeel, grooter dienst bewijzen aan zijn vaderland door zijne eischen te matigen, dan door de halsttarrige handhaving zijner beginselen van historisch regt, van zijne Rechtscontinuität en van zijne non-possumus-politiek.
Zelfs Rome begint met die politiek te transigeren en gaat ijverig voort met de organisatie van het pausselijk leger, want in de volgende maand zullen wederom een paar fransche regementen het grondgebied van Pius IX verlaten. Ondanks de opbrengst van den St. Petruspenning en de vrij aanzienlijke geschenken in geld, den paus in den laatsten tijd toegezonden, schijnt echter de pausselijke schatkist nog altijd in weinig schitterenden toestand te verkeeren.
Dit is insgelijks het geval met de schatkist van het koningrijk Italië, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot de verwezenlijking van het vaderlandslievend denkbeeld aan eene nationale vereeniging te stichten tot delging der staatsschuld. Deze vereeniging wordt door de italiaansche dagbladen vrij algemeen ondersteund en in verschillende steden zijn de daartoe benoemde kommissiën met vrucht werkzaam. Reeds is voor
| |
| |
vrij aanzienlijke sommen ingeschreven en eene tirade in de redevoering van den heer Thiers, die beweerde dat de Italianen hunne schulden niet eens kunnen betalen, heeft de geestdrift voor die vereeniging nog doen toenemen.
De positie van het ministerie La Marmora-Scialoja is intusschen verbeterd door een votum van vertrouwen der Kamer van afgevaardigden. Dit werd echter slechts met 181 tegen 150 stemmen aangenomen en nog wel onder uitdrukkelijke reserve van het oordeel omtrent het finantieel systeem van het ministerie, hetwelk nog altijd uit de in te dienen wetsontwerpen nader moet blijken. Redenen voor groote tevredenheid heeft alzoo het ministerie niet, te minder ook nog daar de ledige plaatsen in de Kamer van afgevaardigden voor het grootste gedeelte door oppositie-leden zijn ingenomen. Daaronder behoort ook Mazzini, te Messina tot vertegenwoordiger gekozen. Sommigen beweren nu dat de regering te Florence de tegen dezen staatsman uitgesproken ter dood veroordeeling als wapen zal bezigen om zich tegen de geldigheid zijner verkiezing te verzetten. Dit is echter niet waarschijnlijk, daar het italiaansch gouvernement de ten laste van verschillende afgevaardigden in vroeger dagen uitgesproken vonnissen steeds heeft geïgnoreerd. Het gaat met dergelijke, vóór de afkondiging der italiaansche konstitutie, uitgesproken veroordeelingen wegens politieke misdrijven als in Spanje, alwaar het niet vreemd is dat senatoren en generaals in dienst van koningin Isabella twee of drie doodvonnissen ten hunnen laste hebben, zonder dat zij bevreesd behoeven te zijn voor exekutie. De politieke verjaringstermijn is in Spanje zeer kort. Onlangs is ook de generaal Prim veroordeeld om te worden gefusilleerd. - De markies de los Castillejos bevindt zich thans te Londen.
Aldaar was de bevolking gedurende de laatste dagen geheel vervuld met het regeringsontwerp tot wijziging van het kiesstelsel. Alle andere kwestiën traden daarvoor op den achtergrond en noch de Februarijrevolutie te Bucharest, noch de ongunstige stand van den politieken barometer in Duitschland, noch het dempen van Jozef Karam's opstand in Syrië, noch de iersche fenian-beweging trok onder deze omstandigheden bijzonder de aandacht. Het nieuwe ministerie, wel genoopt om de regeringstheorie van het ‘neem rust en wees dankbaar’ vaarwel te zeggen, had eindelijk op 12 Maart de lang verwachte reform-bill ingediend. Hierbij werd de census der kiesgeregtigdheid voor de verschillende cathegoriën, waarin de engelsche wetgeving de bevolking verdeelt, verlaagd, zoodat, volgens berekening van den heer Gladstone, 376,000 nieuwe kiezers ter stembus zullen kunnen komen. - De radikale en liberale partijen in het Lagerhuis zullen, ofschoon niet tevreden met het regerinsontwerp, dit ondersteunen, doch de behoudende fraktie der whigs en de tories zullen al hunne krachten te velde brengen om de tweede lezing op 12 April te beletten.
Ook bij onze belgische naburen is van regeringswege een wetsont- | |
| |
werp ter hervorming van het kiesstelsel ingediend, nadat reeds eenigen tijd geleden van den heer Guillery een dergelijk veel radikaler wetsvoorstel was uitgegaan, waarbij aan allen die kunnen lezen en schrijven het kiesregt voor provinciale raden en gemeentebesturen werd toegekend. Bij het regerings-ontwerp wordt onder de thans bestaande voorwaarden om kiezer voor leden der Kamer te kunnen zijn de 21-jarige leeftijd als voldoende gesteld en overigens insgelijks voor de kiesgeregtigheid ten opzigte van provinciale raden en gemeentebesturen niet meer uitsluitend het geld als basis aangenomen, maar ook de capaciteit, voorvloeijende uit genoten onderrigt in eene inrigting van middelbaar onderwijs gedurende drie jaren minstens. De liberale partij is echter evenmin ingenomen met het ontwerp van den heer Guillery als met dat van het ministerie.
Het eerste, ook reeds in de bureaux der Kamer afgekeurd, ‘gaat te ver’ en het regerings-ontwerp gaat niet ver genoeg. Het eerste zou leiden tot een algemeen stemregt, het laatste sluit, in strijd met de bewering van het kabinet, de arbeidende klasse geheel en al uit, daar toch deze die inrigtingen van middelbaar onderwijs niet bezoekt en niet bezoeken kan, maar slechts eenigen tijd doorbrengt op de lagere school en zich eerst later door zelf-onderrigt meer ontwikkelt. Belangrijke diskussiën worden over beide wets-ontwerpen in de belgische Kamer verwacht.
Waar wij ten slotte onzen blik wenden naar de Vereenigde Staten, zien wij aldaar de verdere ontwikkeling van het staatkundig conflict tusschen de uitvoerende magt en eene groote partij in de volksvertegenwoordiging omtrent de rekonstruktie van het Zuiden. De president heeft zelfs reeds van zijne bevoegdheid, hem bij de konstitutie verleend, gebruik gemaakt en het in het kongres aangenomen wetsontwerp, houdende wijzigingen in de Freedmen's Bureau Bill aan den senaat teruggezonden. Gedurende den burgeroorlog was een bijzonder departement in het leven geroepen ter bescherming der vrij verklaarde kleurlingen en bij bovenbedoeld wetsontwerp waren de gevoelens gehuldigd van de ultra-abolitionisten, welke de kleurlingen nog meer wilden onttrekken aan de jurisdiktie der staten, waartoe zij behoorden. Deze wijziging was in den senaat voorgesteld en met 37 tegen 10 stemmen aangenomen, terwijl zij ook in de Kamer van afgevaardigden met 137 tegen 33 stemmen werd bekrachtigd. De weigering nu van den president om dit ontwerp tot wet te verheffen werd bij geleidende memorie uitvoerig toegelicht. Hij verklaarde daarbij even als de meerderheid van het kongres de vrijgelatenen het volle genot hunner vrijheid en bezittingen te willen waarborgen, maar niet een wetsontwerp te kunnen bekrachtigen in strijd met de konstitutie. Bij het hem aangeboden ontwerp toch wordt in de zuidelijke staten eene magt gevestigd, enkel en alleen afhankelijk van het uitvoerend bewind; dergelijk militair bestuur zal hebben te beslissen in het hoogste
| |
| |
ressort over alle zaken waarin kleurlingen zijn betrokken. - Hierbij dus worden de uitdrukkelijke bepalingen der konstitutie ten eenenmale geschonden, welke steeds de regtspraak van gezworenen voorschrijft, tenzij in tijden van oorlog of opstand, welke laatste thans geeindigd is. Behalve dit hoofdbezwaar ontwikkelde de heer Johnson nog een aantal andere grieven tegen het wetsvoorstel, welke zich in dit denkbeeld laten zamenvatten: dat de kleurlingen te zeer zouden geplaatst worden onder de hoede van den staat, en onder toezigt der regering, hetgeen hunne vrijheid, werkzaamheid en energie zou verminderen. - En ziedaar weder een der grootsche ideën op den voorgrond treden, waardoor Amerika en de Amerikanen zich onderscheiden van de bewoners der oude wereld. Geen staatsvoogdij aan de eene zijde, geene onmondige kinderen aan de andere zijde, maar tegenover een zoo weinig mogelijk pressie uitoefenend bestuur individuen, die zich zelfstandig ontwikkelen, die mederegeren en niet geregeerd worden, die het help u zelven in alle omstandigheden in toepassing brengen.
Eene poging om het wets-ontwerp, ondanks het veto van den president tot wet te verheffen, bleef echter niet achter. In den senaat werd dit voorstel gedaan, hetwelk volgens de bepaling der konstitutie, twee derde gedeelte van het aantal uitgebragte stemmen op zich moest vereenigen. Van de 48 tegenwoordige leden moesten alzoo 32 daartoe hunne stem geven; het voorstel erlangde echter slechts 30 stemmen tegen 18 en was dus verworpen. Een bewijs echter dat de aanhangers van den president wel begrepen dat de overwinning op 20 Februarij zeer twijfelachtig zou wezen, zag men in de snelle reis van het senaatslid Reverdy Johnson, die, om bij de stemming tegenwoordig te kunnen zijn, op een enkelen locomotief naar Washington kwam snellen, veertig mijlen in een-en-veertig minuten aflegde en ten drie uur ter vergadering kwam, terwijl de stemming ten vijf uur plaats had.
Wat overigens de publieke opinie aangaat omtrent het bestaand geschil tusschen het kongres en den president, deze heeft zich op verschillende meetings reeds geheel en al ten gunste der politiek van den heer Johnson uitgesproken. Meer en meer blijkt voorts dat de grondoorzaak van het konflikt in een verschil van opinie omtrent de gevoelens van het zuiden ten opzigte der unie bestaat. De heer Johnson meent dat de zuidelijke staten zich, na het einde van den strijd, zullen onderwerpen aan de omstandigheden en hunne beloften van getrouwheid aan de konstitutie handhaven; eene groote partij in het noorden meent daarentegen dat de ‘rebellen’ weder de eerste gelegenheid zullen aangrijpen om op te staan.
Eene niet onbelangrijke plaats werd nog in de geschiedenis van den dag ingenomen door de redevoering van den bekenden historicus Bancroft, uitgesproken bij de plegtige officiële herdenking der nagedachtenis van Abraham Lincoln. De vroegere vertegenwoordiger der Vereenigde
| |
| |
Staten bij het engelsche hof nam deze gelegenheid te baat om zeer scherp, en welligt ook op min gepaste wijze, zijne politieke gevoelens uit te spreken. Hij noemde keizer Maximiliaan van Mexiko den oostenrijkschen avonturier en maakte eene vergelijking tusschen Lincoln en Palmerston, al zeer weinig vleijend voor Engeland. Het gevolg daarvan was een protest van den oostenrijkschen ambassadeur, wegens de beleediging - niet den keizer van Mexiko, maar - den broeder des keizers van Oostenrijk aangedaan. De engelsche vertegenwoordiger weigerde deel te nemen aan het officieel diner, waartoe ook de heer Bancroft was uitgenoodigd. In andere omstandigheden zou de ambassadeur van het fiere Albion welligt een krachtiger toon hebben aangeslagen, waar hij uitgenoodigd was ter bijwoning eener officiële plegtigheid om aldaar zijn land te hooren beleedigen, maar met het oog op de houding door de regering te Washington tegenover de fenians aan te nemen, achtte welligt de engelsche diplomaat het beter zich niet te gevoelig te betoonen. Het bestuur der fenians toch zou, volgens verzekering van sommige amerikaansche dagbladen, thans eindelijk het plan om een inval in Canada te doen, binnen korten tijd widen verwezenlijken.
In Ierland worden intusschen de arrestatiën van fenians voortgezet en reeds meer dan één leider der iersche zamenzwering bevindt zich in hechtenis. De tegenwoordige toestand moge eindelijk het engelsche parlement van de noodzakelijkheid overtuigen om niet langer ‘met grappen en kortswijl zich van de behandeling der iersche grieven af te maken.’
Middelburg, 20 Maart.
W.A. van Hoek.
|
|