| |
| |
| |
Politiek overzigt.
Een vlugtige blik op het wereldtooneel bij den aanvang van 1866, meer bijzonder van een europeesch standpunt beschouwd, doet onwillekeurig de aandacht vestigen op een viertal hoofdvraagstukken, in wier verderen loop men vooral belang stelt. Het is waar, bij naauwkeurige beschouwing zou dit aantal nog zeer vermeerderen, doch al die overige onopgeloste vraagstukken zijn voor het oogenblik op den achtergrond gedrongen. Als hoofdkwestiën van den dag kunnen dan ook slechts de romeinsche, mexikaansche, hongaarsche en spaansche kwestiën beschouwd worden, welke beurtelings op het europeesch tooneel tot voor de voetlichten verschijnen. Sedert den nieuwjaarsdag was de aandacht vooral op Madrid gevestigd, alwaar Chili vergeten werd voor de gebeurtenissen op eigen grondgebied.
Het is eene treurige geschiedenis, die spaansche historie van den laatsten tijd. Telkens zien wij een nieuw ministerie aan het bestuur komen, zonder dat dit tot verbetering van den bestaanden toestand leidt. Wij zien willekeur allerwege heerschen, het finantiewezen in allertreurigsten toestand en de nationale belangen ten spel van klerikale of militaire hofintriges en kuiperijen. In 1854 bragt de muiterij te Vicalvaro den generaal O'Donnell aan het bestuur, in 1866 trachtte de generaal Prim, markies de los Castillejos, de regering op dezelfde wijze ten zijnen gunste te veranderen. Wat zal het echter aan Spanje baten of het bestuur aan dezen of aan genen eerzuchtigen generaal te beurt valt? - Immers niets; indien de grondslagen, waarop het staatgebouw rust, niet worden veranderd en verbeterd. Mogt de generaal Prim thans al de zege behalen, in de middelen door hem daartoe aangewend, ligt geen de minste waarborg voor een gunstiger toekomst van zijn vaderland. Wij zouden ook van hem waarschijnlijk slechts eenige holle proklamatiephrases en eenig klinkend woordenspel over vrijheid en vrijzinnigheid hebben te verwachten, gelijk dit tot dusverre bij de optreding van schier elk ministerie het geval was. Weldra zou ook hij misschien, even als zijn voorganger, dergelijke liberale gelegenheidspolitiek vaarwel zeggen om insgelijks den weg in te slaan, door het ministerie O'Donnell betreden.
Sommigen hebben in Prim een tweeden Garibaldi willen zien, die den droom der Iberische eenheid onder het huis van Braganza zou verwezenlijken, in welke kombinatie het door omwentelingen geteisterd Spanje eindelijk ruste kon vinden. Het is een schoone droom, maar men vergete niet dat alleen dan zulke annexiën eenigen waarborg van duurzaamheid opleveren, als zij gegrondvest zijn op het waarachtig belang der beide natiën, welke tot ééne worden vereenigd, zonder daarbij hin- | |
| |
derpalen te ontmoeten in verschil van taal, beschaving, godsdienst en zeden. Eene vereeniging van Spanje en Portugal zou echter dergelijken waarborg van duurzaamheid ten eenenmale missen. Of heeft de geschiedenis niet geleerd dat de portugesche natie steeds met weerzin onder spaansch bestuur is geweest en dat juist Portugal's achteruitgang aanvangt bij zijne vereeniging met Spanje, Portugal's herleving na de scheiding? De bevolking van ‘het België uit het zuiden’ leeft thans gelukkig onder hare konstitutionele staatsinstellingen, gaat steeds vooruit op het gebied van handel en scheepvaart, neemt eene eervolle plaats in onder de kleinere staten van ons werelddeel en zal dus ongaarne tot eene spaansche provincie worden vernederd. En bovendien, welke voordeelen zou Spanje aan Portugal kunnen bieden? - Immers volstrekt geene. Aan de omstandigheid dat men dit alles vrij algemeen in het rijk van koning Lodewijk erkent, schrijft men dan ook de oppositie toe, welke zich te Lissabon openbaarde tegen het thans afgelegd bezoek van het koninklijk echtpaar aan verschillende europesche hoven, omdat men vreesde voor eerzuchtige bedoelingen van den jeugdigen vorst. Vrij duidelijk werd bovendien nog dezer dagen in de portugesche Kamer van afgevaardigden geprotesteerd tegen elke kombinatie, welke strekken zou om aan het vaderland zijne onafhankelijkheid te doen verliezen. Koning Lodewijk heeft echter gedurende zijn zeer kort bezoek aan Madrid zich met
zeer veel politieke voorzigtigheid gedragen en overigens op de grenzen zijns lands die maatregelen doen nemen, welke bij een opstand in een naburig rijk noodzakelijk worden geacht.
Niet door eene vereeniging met Portugal, maar langs anderen weg moet de spaansche liberale partij dan ook hare beginselen zoeken te verwezenlijken. Niet met behulp van eenige muitende soldaten en kazerne-zamenzweringen, maar op meer loyale wijze moet zij den bestaanden toestand verbeteren. Wanneer hare positie in den staat krachtig genoeg geworden zal zijn om eene meerderheid te bezitten in de wetgevende vergadering, behoeft zij geen bajonetten om een progresstistisch kabinet in het leven te roepen en kan zij het hof voorloopig nog ten prooi laten aan de intriges van pater Claret en zuster Patrocinio, tot dat ook te dien opzigte eene wenschelijke hervorming zonder hevige schokken mogelijk zij.
Omtrent de lotgevallen van den generaal Prim en zijne manschappen vernamen wij tot dusverre slechts iets door ministeriële mededeelingen en regeringstelegrammen, waaraan al zeer weinig waarde is te hechten. De tegenwoordige president-minister O'Donnell, die in 1854 dezelfde rol speelde als thans de graaf van Reus, volgt dezelfde gedragslijn als ten zijnen opzigte door het toenmalig kabinet San Luis werd gevolgd. Ook gedurende de julij-maand van 1854 meldden de officiële berigten dat de opstandelingen overal uiteengejaagd en verdreven werden, terwijl eindelijk de waarheid niet langer kon verborgen blijven door den intogt der zegepralende opstandelingen te Madrid.
| |
| |
Met het oog op al de militaire ongeregeldheden had koningin Isabella in hare troonrede, bij de opening van de zitting der cortes uitgesproken, de zinsnede over ‘de trouw en krijgstucht van het leger’ wel kunnen terughouden. Overigens werden in dit stuk twee punten aangeroerd, welke gedurende den laatsten tijd de aandacht hadden bezig gehouden. Omtrent de erkenning van Italië werd door de koningin gezegd dat ‘deze hare gevoelens van diepen eerbied en van hartelijke genegenheid voor den gemeenschappelijken vader der geloovigen niet heeft kunnen verminderen, noch haar onwrikbaar voornemen verzwakken om te blijven waken voor de regten van den heiligen stoel.’ Omtrent Chili hoorde men in de troonrede verklaren dat ondanks de vredelievende gezindheid der koningin eene uitbarsting der vijandelijkheden tegen die republiek niet had kunnen ontgaan worden, daar deze ‘hardnekkig weigerde om eene eervolle voldoening te geven voor de beleedigingen, gedurende de laatste verwikkelingen met Peru der spaansche regering aangedaan.’ - Tot dusverre is echter de oorlogskans den Spanjaarden niet gunstig geweest en de geestdrift der chilische bevolking is ten gevolge van een paar krijgsvoordeelen niet weinig vermeerderd. Eene spaansche barkas met een veertigtal manschappen is bij nachtelijke overrompeling door den vijand buit gemaakt en eene chilische korvet bemagtigde een veel sterker bemand spaansch oorlogsvaartuig, de Virgen de Covadonga. Overigens wordt van het spaansch-chilisch oorlogstooneel gemeld dat de admiraal Pareja, de opperbevelhebber van de spaansche vloot in de chilische wateren, overleden is.
Heeft de spaansche regering met velerlei moeijelijkheden te worstelen, dit is ook, hoewel in veel mindere mate, het geval met de regering te Florence. In ons vorig overzigt toekenden wij reeds op dat men telken dage eene ministerie-verandering in Italië verwachtte. Deze heeft thans plaats gehad als gevolg van een in de Kamer van afgevaardigden uitgebragt votum. Het betrof de bekrachtiging van een in October door den minister Sella genomen maatregel om het kassierschap van den Staat aan de italiaansche bank op te dragen met 1 January 1866, terwijl die bank eigenlijk op 1 Februarij eerst haar wettig bestaan zou erlangen. Deze begunstiging van het bank-monopolie, waarbij de heer Sella vrij eigenmagtig te werk was gegaan, bragt reeds aanvankelijk eene hevige ontevredenheid onder de afgevaardigden te weeg. Deze vermeerderde echter vooral toen men bespeurde dat het ministerie tijd zocht te winnen om alzoo uitvoering te geven aan het Octoberbesluit en eerst daarna dit aan de goedkeuring der vertegenwoordiging te onderwerpen, in welk geval de regering zich in veel gunstiger positie zou geplaatst zien en er veel meer kans voor eene bekrachtiging bestond. Verschillende geruchten omtrent het plan van het kabinet om de Kamer van afgevaardigden te ontbinden, bleven mede niet zonder invloed op de stemming dier vergadering.
| |
| |
Onder deze omstandigheden werd het ministerieel besluit ter sprake gebragt en had een levendig debat het voorstellen van twee motiën ten gevolge. De heer Broglio stelde voor - tot redding van het ministerie voor het oogenblik - om aan het kabinet nog eenige dagen uitstel te verleenen tot het beantwoorden der interpellatiën. De heeren Valerio, Boggio en Mancini wilden de uitvoering van het besluit des ministers van finantiën schorsen en door de vergadering hare afkeuring doen uitspreken over zijne handelwijze. Na de verwerping der motie van den heer Broglio met 130 tegen 115 stemmen, was geene redding van den heer Sella meer mogelijk en werd het votum van afkeuring met eene verpletterende meerderheid uitgebragt. - Met het oog op den loop dezer kwestie was thans eene aftreding van het ministerie of eene ontbinding der Kamer van afgevaardigden onvermijdelijk. Van dit laatste schijnt echter slechts een oogenblik sprake te zijn geweest, omdat men eene heropening van den verkiezingsstrijd in den tegenwoordigen staat van zaken min wenschelijk achtte. De generaal La Marmora, die gedurende boven bedoelde stormachtige zitting in weinig parlementaire gramschap had uitgeroepen: dat het ministerie geenszins den moed zou missen om de Kamer te ontbinden, werd belast met de zamenstelling van een nieuw kabinet. Zeer lang duurde het alvorens dit tweede ministerie La Marmora gevonden was, hoewel verschillende leden van het vorig kabinet hunne portefeuilles behielden en slechts vier departementen van hoofden veranderden.
De belangrijkste portefeuille, die van finantiën, werd door den heer Scialoja aanvaard, tot dusverre lid van den senaat, vrij algemeen bekend als een talentvol staathuishoudkundige en overigens een man die zijne positie geheel en al aan eigen ijver en verdienste te danken heeft. Op twee-en-dertig-jarigen leeftijd was hij minister te Napels, na aan de turijnsche universiteit het hoogleeraarsambt te hebben bekleed. Een zeer ernstig verschil van gevoelen met den toenmaligen koning Ferdinand II in 1852 deed hem echter in ongenade vallen, terwijl hij ter naauwernood ontkwam aan de executie van een vonnis, waarbij hij tot eene gevangenisstraf van negen jaren werd veroordeeld. Sedert dien tijd was hij hoofdambtenaar aan het departement van binnenlandsche zaken te Turijn en later aan dat van finantiën, om voorts als gemagtigde van Italië over het latér onder zijne medewerking gesloten handelstraktaat met Frankrijk te onderhandelen.
De generaal Pettenengo, vroeger direkteur der militaire academie te Turijn en later militaire bevelhebber in het distrikt Genua, is den heer Petitti opgevolgd in het bestuur over het departement van oorlog. De heer Cortese gaf de portefeuille van justitie over aan den procureur-generaal bij het geregtshof te Napels, de Falco, die - tempora mutantur - in andere betrekking vroeger had medegewerkt om zijn tegenwoordigen ambtgenoot Scialoja te veroordeelen. Aan den hoogleeraar Berti eindelijk viel het departement van openbaar onderwijs
| |
| |
ten deel, terwijl hem tevens ad interim de portefeuille van koophandel en landbouw werd opgedragen.
De heeren Jacini, Angioletti en Chiaves hebben in het kabinet hunne plaatsen behouden aan het hoofd der ministeriën van openbare werken, marine en binnenlandsche zaken.
Mag men eenige waarde hechten aan de mededeelingen uit de italiaansche hoofdstad, dan zal ook het tweede ministerie La Marmora zich geenszins tegenover de volksvertegenwoordiging kunnen handhaven. Men heeft in de tegenwoordige zamenstelling van het kabinet een middel gezocht om alle partijen tevreden te stellen, en het niet onnatuurlijk gevolg daarvan is geweest dat geene enkele partij voldaan blijkt. Overigens verdient in de tegenwoordige omstandigheden wel de aandacht uit hoeveel verschillende elementen de Kamer van afgevaardigden bestaat. Er is daar geen sprake van twee of drie min of meer scherp afgeteekende partijen gelijk elders. Men ziet in de vertegenwoordiging geene ministeriële partij tegenover eene oppositie, geen liberalen tegenover konservatieven en reaktionairen, geen tories tegenover whigs en radikalen. In de italiaansche Kamer van afgevaardigden ontwaart men vooreerst eene kleine groep klerikalen, voorts de oude consorteria, vervolgens het centrum, niet bestaande uit eene ministeriële partij, maar uit verschillende fraktiën, welke voor het oogenblik de regering min of meer ondersteunen. Overigens neemt de heer Ratazzi eri zijn aanhang eene plaats in op de banken der afgevaardigden, naast de zoogenaamde piëmontesche partij, insgelijks in een aantal fraktiën verdeeld.
Behalve over de finantiële wetsontwerpen van den heer Scialoja verwacht men heftige debatten over het regeringsvoorstel om de zoogenaamde Pica-wet, naar den rapporteur aldus genoemd, weder voor een jaar te bekrachtigen, daar de voortdurende rooverijen in de provinciën dit wenschelijk doen achten. De Kamer van afgevaardigden is intusschen tot 22 Januarij geprorogeerd om de nieuwe ministers in de gelegenheid te stellen zich voor te bereiden tot den parlementairen kamp.
Onder de werkzaamheden aan het tweede ministerie La Marmora opgedragen behoort ook de nadere regeling der rente-betaling van de staatsschuld der thans tot Italië behoorende pausselijke provinciën door tusschenkomst van Frankrijk. De keizerlijke regering te Parijs schijnt aan het bankiershuis Rothschild de rente dier schuld te zullen voldoen om die gelden weder terug te ontvangen van het italiaansch gouvernement. Paus Pius IX heeft echter uitdrukkelijk verklaard dat hij niet geacht wilde worden daardoor in eenigerlei opzigt afstand te doen van zijne regten op de bij Italië ingelijfde gewesten, noch daardoor eene acte van erkenning der September-konventie te hebben gepleegd.
Opmerkelijk is echter te dien opzigte dat Pius IX bij de nieuwjaars- | |
| |
receptie van den generaal de Montebello en verdere hoofdofficieren der fransche bezetting openlijk een blijk heeft gegeven dat hij de ten uitvoer legging dier konventie niet meer betwijfelde. ‘Ik geef u - zeide de kerkvoogd - thans waarschijnlijk voor de laatste maal mijn zegen.’ - Belangrijke dagen gaat Rome zoowel als Italië te gemoet in de aanstaande september-maand, en dat de non-possumus-politiek door andere maatregelen moet vervangen worden schijnt thans ook door de pausselijke regering te worden ingezien. De generaal Kanzler houdt zich ijverig bezig om een leger te organiseren en uit verschillende landen begeven zich vrijwilligers naar Rome om aldaar dienst te nemen. Ook de nederlandsche zuidelijke provinciën leveren daartoe haar contingent even als zij zeer veel bijdragen voor een aanzienlijk geschenk in geld aan het hoofd der katholieke Kerk.
Zal 1866 voor de romeinsche kwestie een belangrijk jaar wezen, niet minder voor het mexikaansche vraagstuk. Men verwacht te Parijs daaromtrent iets te zullen vernemen uit de keizerlijke troonrede, waarmede de zittingen van senaat en wetgevend ligchaam zullen worden geopend. Intusschen werden gedurende den laatsten tijd de meest overdreven geruchten uitgestrooid. Er waren dagbladen welke de mogelijkheid stelden van allerlei zonderlinge kombinatiën tot handhaving van Maximiliaan's keizerstroon, van een verbond daartoe tusschen alle Europesche groote mogendheden behalve Pruissen en Rusland, van Mexiko's verdeeling tusschen den oostenrijkschen aartshertog en de Vereenigde Staten, kortom van de grootst mogelijke ongerijmdheden. Dat alles was echter een nieuw bewijs dat de publieke opinie de dringende noodzakelijkheid erkent om een einde te maken aan de tegenwoordige onzekerheid. Men begrijpt dat de thans bestaande toestand niet langer kan voortduren en werd in die meening niet weinig versterkt door de voorstellen, ten opzigte van Mexiko in het kongres te Washington gedaan en naar de kommissie voor buitenlandsche zaken verzonden. Zij strekken om bij den president Johnson aan te dringen op de noodige stappen tot handhaving der staatkunde van de Vereenigde Staten, welke niet toelaat dat op het vaste land van Amerika eene monarchie wordt gevestigd, alleen door europesche troepengehandhaafd. Niet onbelangrijk is met het oog op de verhouding tusschen de Unie-bevolking en Mexiko, de opinie van den generaal Grant te dien opzigte, gelijk zij ons door de amerikaansche dagbladen wordt medegedeeld. - Een nieuw amerikaansch keizerrijk, meent de generaal Grant, zal nimmer, wat er ook gebeure, iets anders zijn dan een militair rijk. De vorst aldaar zal, hoe krachtig ook zijne dynastie zich mogt vestigen, steeds een talrijk leger onder de wapenen moeten houden, ware het alleen om een materiëel blijk van magt te geven; bovendien is het soldaatje spelen voor elken
souverein eene geliefde bezigheid. Is dit alles in het algemeen waar, nog meer voor Maximiliaan, wiens troon nog niet gegrondvest is en dit misschien nog in
| |
| |
langen tijd niet zou wezen. Indien de fransche troepen dus zijn gebied ontruimen zal hij zich moeten omringen met goed gedisciplineerde soldaten van beroep. Het gevolg hiervan zal wezen dat de Unie-regering, alleen reeds als maatregel van voorzigtigheid, een leger op de grenzen zou moeten bijeentrekken, waardoor alzoo het systeem van wederkeerige bedreiging in toepassing zou worden gebragt, hetwelk de europesche mogendheden zich zelven hebben opgelegd en dat, zelfs in vredestijd, aanzienlijke uitgaven vordert. Wat nu zou het gevolg kunnen zijn van dergelijk systeem op het staatsbestuur der Unie? Dat welligt de natie zich zou laten verblinden door de schijnbare voordeelen van het militairisme in tegenoverstelling der langzame bewegingen van een vrij staatsbestuur. De konklusie van den generaal Grant is alzoo: Maximiliaan's troon moet omver geworpen worden.
Niet onbelangrijk is overigens het betoog van den generaal op zich zelf. Waar in de oude wereld zou men een generaal, een man nog wel die zijn rang, zijne populariteit, kortom alles te danken had aan den oorlog, aldus hooren te velde trekken tegen het militairisme, tegen de noodzakelijkheid en wenschelijkheid om een staand leger te bezitten? In den mond echter van den amerikaanschen burger-generaal, die straks weder tot zijne leerlooijerij terugkeert, die minachtend glimlacht over het verouderd systeem der staande legers, waardoor zooveel krachten aan de maatschappij worden onttrokken, heeft dergelijk betoog alleen iets verwonderlijks in de ooren van de bewoners der oude wereld, die zuchten onder zware budgetten van oorlog, maar zich daaraan onderwerpen. Hoe belagchelijk is dan ook niet voor den Amerikaan dat op den voorgrond treden van het militair element in Europa zelfs bij de meest vredelievende plegtigheden en feesten. Men kan zich in ons werelddeel schier geen vorst denken zonder admiraals- of generaalsuniform, welke hij zelfs niet aflegt bij het openen der zittingen van de volksvertegenwoordingen, bij het bezoeken van musea en landbouwtentoonstellingen, kortom van de meest vredelievende vergaderingen. Dat de Amerikanen zich over deze en dergelijke europesche kuriositeiten regt vrolijk maken is dan ook niet te verwonderen. - Keeren wij thans naar de fransche hoofdstad terug.
De receptie van het corps diplomatique door den keizer op nieuwjaarsdag ademde niets dan vrede en vriendschap. Napoleon III sprak over de zoo gelukkige naauwere vereeniging tusschen vorsten en volken, voorspelde met het oog op den bestaanden toestand der wereld vele dagen van vrede en voorspoed en.... Europa haalde ruimer adem, terwijl de fransche regeringsorganen weder een l'empire c'est la paix aanhieven. Belangrijk achtte men te Parijs voorts de omstandigheid dat bij de nieuwjaars-audientiën prins Napoleon weder zijne gewone plaats naast den troon had ingenomen. Men voorspelde nu ook dat hij weder het voorzitterschap in de kommissie voor de aanstaande wereldtentoonstelling zou aanvaarden, doch tot dusverre werd deze voorspelling niet verwezenlijkt.
| |
| |
Eene beweging in het quartier latin, het huwelijk van prinses Anne Murat met den hertog de Monchy, het petitionnement tegen het dekreet tot ‘limitatie’ van den jardin du Luxembourg en het finantiëel rapport van den heer Fould hielden overigens de parijsche bevolking vooral bezig. Wat dit laatste aangaat, handhaafde de minister van finantiën weder zijn ouden roem van met cijfers alles te kunnen bewijzen, ook dat de toestand der schatkist zooveel gunstiger was geworden, dank zij de aanstaande bezuiniging van zes en twintig millioen franken.
Met het oog op de aanstaande zitting van het wetgevend ligchaam hebben wij voorts nog twee regeringsbesluiten te vermelden. Het eene strekt om den termijn, gedurende welken tijd de kiezerslijsten moeten worden opgemaakt, eenige dagen te verlengen. Het andere heeft betrekking op de dagblad-verslagen der zittingen van de vertegenwoordiging. Men weet dat tot dusverre aan de dagbladen de keus werd gelaten om òf over de debatten van het wetgevend ligchaam en den senaat te zwijgen, òf de uitgebreide Moniteur-verslagen op te nemen, òf het kort verslag te plaatsen hun van regeringswege verstrekt. Schier alle provinciale organen moesten zich tot dit laatste bepalen, omdat hunne plaatsruimte niet toeliet de verslagen uit het officieel dagblad op te nemen. Thans zal echter door de regering geen kort verslag meer worden opgemaakt, zoodat de dagbladen voortaan het stilzwijgen zullen moeten bewaren. Deze maatregel zal echter ook bij verscheidene leden der meerderheid in het wetgevend ligchaam hevige afkeuring ondervinden, omdat zij ongaarne hunne redevoeringen in het vervolg zullen zien verloren gaan voor de bewoners der departementen waarin zij te huis behooren.
Het konferentie-plan der fransche regering tot opsporing van maatregelen om de verspreiding der cholera zooveel mogelijk tegen te gaan, heeft steeds met moeijelijkheden te kampen. Thans schijnt de turksche regering de wenschelijkheid te hebben betoogd om aan die konferentie geen diplomatiek karakter toe te kennen. Het wel te verwachten antwoord van den minister Drouyn ds Lhuys was echter hierop dat daarvan dan vooral zeer weinig resultaten te verwachten zouden zijn. Eene nieuwe korrespondentie is hierover aangevangen. - Men is geneigd om in deze houding van de regering te Constantinopel al wederom de politiek van Engeland te zien, hetwelk zoo gaarne allen vreemden invloed, op welk terrein ook, uit Turkije verwijderd houdt. Vooral in de tegenwoordige omstandigheden is dit het geval, nu Rusland al meer en meer zijne asiatische grenzen uitbreidt, zoodat het nog slechts vijfhonderd wersten van China en duizend wersten van de engelsche bezittingen is verwijderd, nu de hertogdommen al meer en meer teekenen van onrust vertonnen, nu in Griekenland de interventie der beschermende mogendheden noodzakelijk dreigt te worden, nu kortom weder een aantal vonken gloeijen in de nabijheid van het oostersch kruidhuis.
Wat hiervan zijn moge, de engelsche natie heeft voor het oogenblik
| |
| |
geen aandacht voor de mogelijkheid eener herleving der oostersche kwestie. Zij luistert met de meeste belangstelling naar de redenaars op de meetings, ter behandeling der hervormingen in het kiesstelsel, bespreekt de verwachte regeringsvoorstellen te dien opzigte en ziet in de eerste plaats belangstellend uit naar de troonrede, waarmede de zitting van het parlement zal worden geopend. Behalve omtrent de hervormingskwestie verwacht men van dit dokument eenige inlichting omtrent den tegenwoordigen stand der onderhandelingen over de door Washington geeischte schadevergoedingen. Ook een woord over de iersche fenianbeweging zal niet ontbreken. Ofschoon de policie te Dublin nu en dan nog eenige arrestatiën doet, eenige verborgen wapenen ontdekt of eenige uniformen met de letters T.I.R. in beslag neemt, wordt van de zamenzwering in de dagbladen schier geen gewag meer gemaakt en de zaak vooral na de laatste mededeelingen uit Washington - misschien ten onregte - geheel en als kinderspel beschouwd. Deze mededeelingen toch meldden dat het bestuur der iersche republiek, aan gene zijde van den oceaan voorloopig gekonstitueerd, reeds onderling twist had gekregen, zoodat de ‘senaat’ den president John O'Mahoney afgezet en een ander in zijne plaats aangesteld had. Twee partijen staan thans in de amerikaansche fenian-vereeniging vijandelijk tegenover elkander, want O'Mahoney en zijne aanhangers ontzeggen aan den senaat de bevoegdheid om aan den wettig gekozen president zijne plaats in het bestuur te ontnemen. Ten gevolge van deze oneenigheden is intusschen de magt der vereeniging zeer verminderd, zoodat ook geen geloof meer wordt gehecht aan de vroeger verspreide geruchten van eene aanstaande expeditie naar Canada om aldaar aan Engeland den eersten slag toe te brengen. Overigens houdt men zich in de Vereenigde Staten te zeer bezig met de kongres-beraadslagingen om aan de plannen der fenians te denken. Deze vergadering heeft echter nog geene der
hangende hoofdkwestiën in behandeling genomen. Wat den binnenlandschen toestand voorts betreft, blijkt uit een rapport van den generaal Grant omtrent zijne inspectie-reis in het zuiden, dat zich aldaar op verschillende plaatsen bij de vrijverklaarde kleurlingen het verschijnsel vertoont, hetwelk gewoonlijk in dergelijke omstandigheden valt waar te nemen. De kleurlingen gevoelen zich, bij den plotselingen overgang uit een toestand van diepe afhankelijkheid tot volledige vrijheid, niet te huis in hunne nieuwe sociale positie en maken zich van de vrijheid veelal eene allerzonderlingste voorstelling. Eenig toezigt van regeringswege gedurende den eersten tijd wordt dan ook door den heer Grant wenschelijk geacht, niet het minst met het oog op de antipathie der bewoners van het zuiden tegen hunne vroegere slaven. Dit is vooral het geval in die weinige staten, welke de afschaffing der slavernij niet hebben willen bekrachtigen, maar zich thans aan het besluit der meerderheid moeten onderwerpen.
Met belangstelling verwacht men in Europa de overlegging bij het
| |
| |
kongres te Washington van de diplomatieke korrespondentie over de mexikaansche aangelegenheden om daarin nader de houding van het bestuur der Vereenigde Staten gedurende den burgeroorlog en daarna te zien toegelicht.
De oostenrijksche regering schijnt zich nog altijd weinig te bekommeren om den aartshertog, die thans op den mexikaanschen keizerstroon is gezeten. Zelfs de vraag of Mexico jaarlijks een paar duizend man in de oostenrijksche monarchie mag aanwerven, heeft het onderwerp van eindelooze gedachtenwisseling uitgemaakt en is thans nog niet opgelost. Toch heeft men hier niet aan verholen vijandschap tegen Frankrijk te denken, want, sedert de met fransche hulp gesloten leening, heerscht tusschen de hoven te Parijs en te Weenen eene zeer vriendschappelijke betrekking, welke zich onlangs nog uitte in eene wisseling van dekoratiën voor de beide keizerlijke kroonprinsen.
Ten opzigte van het oostenrijksch finantiewezen leverde de begrooting voor 1866 weder het bewijs dat ook aan het ministerie Belcredi nog niet is mogen gelukken om het evenwigt tusschen uitgaven en inkomsten te herstellen. Toch valt reeds eenige verbetering in den finantiëlen toestand op te merken, indien men bedenkt dat het deficit in 1866 veertig millioen florijnen zal bedragen, terwijl dit in 1865 ongeveer tachtig millioen bedroeg.
Intusschen blijft het de vraag, of de cijfers der begroeting van den heer Larisch blijken zullen juist te zijn en de minister van finantiën niet het voorbeeld heeft gevolgd van den heer Plener. Deze diende eene begrooting voor 1865 in, welke een deficit beloofde van ongeveer vijf en twintig florijnen. Het Huis van afgevaardigden verminderde daarop een aantal posten, gelijk men zich herinneren zal, zoodat ten slotte het aangenomen budget volgens de grondslagen van den heer Plener slechts een tekort opleverde van 7,982,769 florijnen. Als men bedenkt dat in 1863 het deficit ongeveer honderd en twintig millioen bedroeg en in 1864 ongeveer honderd veertig millioen, was deze uitkomst allerschitterendst. Weldra bleek echter dat deze uitkomst slechts op het papier bestond, dat de grondslagen der begroeting, door welke omstandigheden dan ook, onjuist waren, dat supplementaire kredieten moesten worden aangevraagd, dat het deficit, gelijk wij zeiden, tachtig millioen bedroeg en dus, volgens de posten bij de indiening door den minister, meer dan zeven en negentig millioen florijnen. - Dit alles is men te Weenen nog niet vergeten, zoodat met niet weinig wantrouwen op de cijfers van den heer Larisch wordt gestaard. In zijn finantieel rapport aan den keizer verklaart de minister dat wantrouwen te betreuren, maar na hetgeen wij zoo even herinnerden is dit waarlijk niet ongemotiveerd.
De politieke proefneming van het ministerie Belcredi-Majlath in Hongarije blijft gunstige resultaten beloven. De afgevaardigden uit Zevenbergen en Croatië zijn thans insgelijks ter vergadering opgeroepen
| |
| |
en de zamenstelling van een adres van antwoord op de troonrede zal in de eerste plaats het onderwerp van beraadslaging in de hongaarsche vertegenwoordiging uitmaken. Daarin zullen de gevoelens der meerderheid omtrent de kwestie van een afzonderlijk Hongaarsch ministerie en omtrent de overige questions brûlantes worden nedergelegd. De verhouding tusschen den keizer en de Hongaren is intusschen zoo vriendschappelijk mogelijk, en niet minder populair dan de souverein is de keizerin geworden sedert de ontvangst der hongaarsche deputatie op 10 Januarij, welke haar tot een bezoek aan Hongarije kwam uitnoodigen. Met geestdrift werd telkens een eljen! eljen! aangeheven toen zij, omringd van de onlangs uit de hongaarsche aristokratie gekozen staatsdames, de toespraak van den kardinaal-primaat in de hongaarsche taal beantwoordde. Ook des avonds op het diner ten hove werden de leden der deputatie door den keizer en de keizerin steeds in het hongaarsch toegesproken.
In de positie van Oostenrijk ten opzigte van Italië bragten de laatste weken geen verandering. Wel leidde men uit het besluit omtrent de venetiaansche emigranten af, dat de regering te Weenen niet meer zoo scherp tegenover Victor Emmanuel staat als vroeger, en ziet men daarin weder eene zeer kleine schrede op den weg van toenadering, doch dit was slechts de eerste indruk van den keizerlijken maatregel. Bij brief aan den graaf Belcredi werd het volgende verordend. Alle regtsgedingen tegen personen, beschuldigd van ongeoorloofde emigratie uit het Lombardisch-Venetiaansch koningrijk zullen worden gestaakt; de onder sequestratie gestelde bezittingen der emigranten zullen worden terug gegeven, doch zij zelven niet hersteld in hunne burgerlijke en staatkundige regten. Alle requesten om volledige rehabilitatie zullen binnen het jaar moeten worden ingediend bij den luitenant-generaal des keizers, met overlegging van de vereischte stukken en schriftelijke beloften voor de toekomst. Deze zal hieromtrent, bij voorkomende bezwaren met het oog op de veiligheid van den Staat, advies inwinnen bij de ministers van buitenlandsche zaken en justitie, om bij verschil van opinie de eindbeslissing over te laten aan den keizer. - Men verneemt reeds uit Florence dat de aldaar vertoevende emigranten de amnestie illusoir en onaannemelijk hebben verklaard.
De Sleeswijk-holsteinsche kwestie bleef gedurende de laatste weken geheel en al verborgen in de plooijen van den mantel der diplomatie. Volgens de oostenrijksche regeringsorganen is overigens in de verwikkelingen met den frankfortschen senaat van eene zamenwerking tusschen Weenen en Berlijn geen sprake meer. De onderhandelingen omtrent eene identieke depêche aan Frankfort zijn zonder gevolg gebleven en de heeren von Mensdorff en von Bismarck zullen elk afzonderlijk een antwoord zenden aan de regering dier vrije stad, welke stukken in het archief zullen blijven rusten, zonder voor het oogenblik, naar het schijnt, tot nadere verwikkelingen aanleiding te geven.
| |
| |
Te Berlijn is intusschen de vertegenwoordiging weder bijeen gekomen, terwijl koning Wilhelm de opening der zitting aan zijn eersten minister heeft overgelaten. Als gold het de eenvoudigste en natuurlijkste zaak ter wereld werd in de ministeriële toespraak gezegd, dat ‘even als in vorige jaren de bij art. 99 der konstitutie voorgeschreven begroeting voor 1865 niet kan worden vastgesteld daar de noodige overeenstemming tusschen de beide kamers van den landdag en van deze met de kroon ontbrak. Het staatsbestuur moest dus gedurende het afgeloopen jaar weder zonder dergelijke wet worden uitgeoefend.’ Deze woorden, gelijk zij door den president-minister in de witte zaal van het koninklijk paleis werden uitgesproken, ademden de meest mogelijke minachting voor dat art. 99 der konstitutie, hetwelk de heer von Bismarck in zijn systeem slechts als een nuttelooze formaliteit beschouwen moet. Aan de vertegenwoordiging werd voorts medegedeeld dat het budget over het loopende jaar zal worden ingediend, waarop men, met het oog op de ondervinding, de ontvangsten hooger heeft kunnen stellen en alzoo de vereischte gelden uittrekken tot verhooging der bezoldiging van die klasse van ambtenaren welke het slechtst werd gesalarieerd. - Dat de begroeting voor 1866, even als die der laatste jaren, weder door het Huis van afgevaardigden zal worden verworpen, is wel niet twijfelachtig. De vraag werd echter in de liberale dagbladen gesteld, of die vergadering zich weder de moeite moest getroosten om het budget op de gewone wijze te behandelen, dan wel of men de begrooting niet en bloc kon verwerpen. Verschillende leden van het Huis van afgevaardigden betoogden evenwel de noodzakelijkheid eener grondige behandeling van het budget, zonder in aanmerking te nemen het lot der begrootingen gedurende de laatste jaren. De meerderheid schijnt zich met dit gevoelen te hebben vereenigd en zal dus weder een blijk geven van onuitputtelijk geduld te bezitten. En zoo is dan ook de
toekomst te dien opzigte met niet weinig waarschijnlijkheid te voorspellen. Men zal slechts eene herhaling zien van hetgeen nu reeds sedert vier jaren is geschied, tenzij - want aan alles komt een einde - zelfs het geduld der pruissische natie uitgeput mogt blijken.
De vrij uitvoerige openingsrede bevatte eene lijst der verschillende wetsontwerpen, welke bij de vertegenwoordiging zullen worden ingediend en eene mededeeling der koninklijke ordonnantie van 10 November, waarbij het feodaal element in het Herrenhaus nog versterkt is geworden, welk staatsligchaam thans, om met den heer von Bismarck te spreken, ‘op hechte grondslagen rust, in overeenstemming met zijne positie in het staatsorganisme, welke grondslagen niet gewijzigd kunnen worden dan bij eene wet.’ De dezer dagen overleden oudminister von Auerswald heeft alzoo nog kunnen aanschouwen hoe zijn werk werd vernietigd.
Wij lezen in het document, hetwelk ons thans bezig houdt, verder
| |
| |
dat de regering overtuigd is gebleven van de noodzakelijkheid om de legerorganisatie onveranderd te handhaven. Geene enkele koncessie wordt mogelijk gesteld en slechts deze verzachtende phrase aan het slot van het stuk aangetroffen: ‘De regering vertrouwt dat een kalm, onpartijdig en geheel objectief onderzoek der resultaten, welke de regering reeds verkregen heeft en onder medewerking der nationale vertegenwoordiging nog verder tracht te verkrijgen, tot de erkenning leiden zal dat er grootsche plannen bestaan, waaromtrent alle partijen eenstemmig kunnen wezen.’ En welke zijn nu die ‘grootsche plannen,’ waardoor de regering het Huis van afgevaardigden zoekt te verblinden? Het is de oplossing der Sleeswijk-holsteinsche kwestie in overeenstemming met de ‘billijke eischen’ van Pruissen; het is de verbinding der Baltische zee en Noordzee; het is de verbetering der haven van Kiel in het belang van de duitsche vloot. - Wij zien hier weder de bekende politiek in toepassing brengen: het afleiden van de aandacht der natie van de binnenlandsche aangelegenheden door spekulatiën op hare eerzucht. Dergelijke politiek wordt trouwens niet zelden met een gunstig resultaat bekroond en zelfs in de gelederen der pruissische afgevaardigden heeft zij reeds eenige slagtoffers gemaakt.
Natuurlijk werd in de openingsrede ook medegedeeld dat het hertogdom Lauenburg met de pruissische kroon is vereenigd. De heer Virchow heeft echter te dien opzigte reeds een scherp voorstel bij het Huis van afgevaardigden ingediend, luidende aldus: ‘Daar de annexie van het hertogdom Lauenburg bij de kroon van Pruissen, door de regering in de troonrede medegedeeld, in strijd is met de konstitutie, verklaart het Huis van afgevaardigden deze annexie van nul en geener waarde, zoolang zij niet de bekrachtiging van den Landdag van Pruissen zal hebben ontvangen.’
Overigens herinnert de troonrede aan de feestelijke receptie, den koning ten deel gevallen bij zijn bezoek aan de provinciën, welke eene halve eeuw geleden, weder met de monarchie werden vereenigd of daaraan toegevoegd. ‘Uit die ontvangst en die talrijke huldebetuigingen - zegt koning Wilhelm bij monde van den heer von Bismark - is gebleken hoe ons volk de bewustheid bezit van de groote dingen, welke God heeft gedaan ten gunste der pruissische monarchie.’ - ‘Mijne heeren - dit waren de laatste woorden des ministers - indien gij geleid wordt door het verlangen om den weg der toenadering te zoeken en dien te blijven betreden, dan zullen uwe beraadslagingen zekerlijk heilzame vruchten opleveren.’ - ‘Mogen de krachtige pogingen, welke wij reeds sedert eene reeks van jaren in het werk stellen - was Grabow's antwoord in zijne toespraak als voorzitter - eindelijk met goeden uitslag bekroond worden en mogen wij slagen in het herstellen en handhaven onzer konstitutionele regten, terwijl wij met waardigheid, zonder hartstogt en met kalme vastberadenheid ons doel trachten te bereiken. Vervuld van dit verlangen, hetwelk geheel het vaderland
| |
| |
bezielt, willen wij onze werkzaamheden tot heil en voorspoed van Pruissen aanvangen met een: leve zijne majesteit de koning!’ - Het was weder de gewone oorlogsverklaring aan het ministerie, welke na de herkiezing van den presidenten de vice-presidenten des vorigen jaars nog breedvoeriger werd herhaald.
Zoo zal te Berlijn dan weder eens de stem der vrijheid en vrijzinnigheid te midden van landsvaderlijke willekeur worden vernomen, even als men te Parijs in het wetgevend ligchaam weder den oppositie-kamp zal zien aanvangen. Belangrijker en vruchtbaarder vooral beloven echter de beraadslagingen te zijn in de italiaansche Kamer van afgevaardigden, in het engelsch parlement en in de hongaarsche vertegenwoordiging, waarop wij insgelijks in een volgend overzigt een blik zullen hebben te slaan.
Middelburg, 20 Januarij.
W.A. van Hoek.
|
|