| |
Indische typen.
Door W.A. van Rees.
V.
Een Oud-Indisch officier.
XV.
De boeginesche bevolking van Riouw verdreven. - Station aan de Djambi-rivier. - Poland levert een zeeslag. - Zijn tegenwoordigheid van geest bij een tweede ontmoeting met de zeeroovers. - Terugkeer naar Malakka.
Toen het koppengeld betaald was, liet Krieger appèl slaan, bestemde een kleine afdeeling om het fort te bewaken en rukte met de rest der bezetting naar het strand. Op vier gewapende sloepen die daar gereed lagen, werden nog 25 bajonetten ingescheept; en toen ook de overste Lucas, de majoor Krieger en de Fiskaal aan boord van de kleinste
| |
| |
sloep waren gegaan, ging het gezamenlijk de rivier op, de troepen onder Leclerq langs den oever. Een halve mijl binnenslands lag een steenen fortje der Boeginezen. Een schot uit den drieponder van de barkas werd niet beantwoord; toen naderde een verkenningspatrouille en vond de versterking verlaten. Negen stukken geschut, een groote voorraad buskruid, koper, lijnwaad, peper en gambier viel in onze handen. Leclerq plaatste een wacht in het fort, liet den boegineschen kampong in brand steken, en daarna de troepen op den anderen oever overgaan waar de chinesche kampong lag. Daar was de kapitein der Chinezen majoor Krieger reeds te gemoet gegaan om hem met de overwinning geluk te wenschen. Angstig als altijd, had men zich onzijdig gehouden en den kampong gebarrikadeerd. Krieger vernam hier, dat verscheidene boeginesche praauwen in de baai ten anker lagen; waar de vijand zich thans ophield, wist niemand. Vijf boeginesche kampongs, die achtereenvolgens bezocht werden, vond men ontruimd en werden ten vure gedoemd; tien volgeladen handelspraauwen, daarna in de baai gevonden, naar ‘de boom’ geboegseerd. Nadat het geschut en alle voorwerpen van waarde uit de versterking naar het fort waren overgebragt, liet Krieger de muren springen en met den grond gelijk maken.
Weinige dagen later vernam men, dat alle Boeginezen naar Singapora de wijk hadden genomen. Een commissie derwaarts gezonden om hen tot terugkeer te bewegen, kwam onverrigterzake terug; de Boeginezen hadden genoeg van een bestuur, dat hunne hoofden vermoordde en een slagting onder hen aanrigtte, toen zij dien moord niet ongewroken lieten; van een bestuur, dat daarna hunne bezittingen vernielde en hun dus het verblijf op Riouw onmogelijk maakte. Honderde nijvere onderdanen, die de welvaart en den bloei van het eiland zoozeer bevorderden, waren voor de nederlandsche kolonie verloren en vonden bescherming onder de engelsche vlag. Königsdorffer, Leclerq, Frank en Hageman ontvingen de Willemsorde 4e klasse, Vermeulen, Krieger de 3e klasse, terwijl zes maanden later de buitgelden onder de troepen verdeeld werden. Welke straf aan Themmen werd opgelegd, vernam Poland niet: hij ontmoette hem later als kapitein te Makassar, waar hij overleed. Evenzoo bleven Poland de belooningen der marine onbekend.
De ontvangst te Malakka, werwaarts Krieger na afloop der expeditie met de troepen terugkeerde, was luisterrijk; de geheele kompagnie werd door den gouverneur feestelijk onthaald. Doch naauwelijks weêr aan het gewone garnizoensleven gewend, werd Poland op zekeren morgen - toen de korvet de Arend, kapitein-luitenant t.z. Blommendaal, daags te voren op de reede was gekomen, - op het rapport geroepen.
‘Sergeant Poland, sprak de majoor, gij gaat weêr op expeditie. Gij kiest twaalf man van de kompagnie uit en scheept u daarmeê morgen om negen uur in, aan boord van de brik Marianne. Gij krijgt voor drie maanden vivres mede en een goeden voorraad patronen. Eerst moet ge te zamen met de korvet de Arend op de zeeroovers kruisen; daarna
| |
| |
aan de Djambi-rivier post vatten, om te beletten dat er oorlogsmaterialen, zout, rijst of wat ook ingevoerd wordt, en om elke praauw aan te houden die de Djambi-rivier afzakt. Tracht u te verstaan met kapitein Sinta Maria; laat goed uitkijken, nacht en dag twee schildwachten met geladen geweer op dek; zorg dat de harmonie tusschen de soldaten en matrozen bewaard blijft en houd u goed.’
's Anderendaags kozen de Arend en de Marianne het ruime sop en kruisten op de zeeroovers. Nu en dan zagen ze verdachte vaartuigen op een grooten afstand, nooit van nabij. Na een vruchtelooze jagt op een paar praauwen, die tusschen de eilanden wisten te ontsnappen, werd het anker aan de monding der Djambi geworpen. De kommandant van de Arend hield zich drie dagen onledig met peilingen, bepaalde toen dat hij over een maand terug zou komen, en liet de Marianne alleen achter. Een vrolijk verblijf was het inderdaad niet, dáár voor die zonnige, ongastvrije kust, waar niets te zien was als eenige klippen en zandbanken. Moeara-kompeh bestond toen nog niet; de hoofdplaats Djambi lag vijf dagen roeijens de rivier op, Palembang zestig mijl verwijderd. Beide rijken waren met ons in oorlog; in het jaar 1819 had een militaire magt te Palembang het hoofd gestooten en thans werd er ten tweeden male een expeditie geformeerd, die door den luitenant-generaal de Kock zelf zou aangevoerd worden. Poland maakte van den dag een nacht, om zelf uit te kijken als het donker was. Tot uitspanning voer hij soms met een paar man in een sloep naar de digtstbijgelegen zandbank om oesters en mosselen te vangen, terwijl de matrozen zich met visschen onledig hielden. Reeds waren er op die wijze eenige dagen in de grootste eentoonigheid voorbijgegaan, toen op zekeren morgen acht groote driemastpraauwen uit zee opkwamen, die kapitein Sinta Maria voor lingganesche rooversvaartuigen herkende. Onmiddellijk laat deze het anker ligten, de zeilen bijzetten, de stukken laden, en pistolen, sabels en pieken aan de equipage uitreiken. Poland plaatst zijne manschappen aan stuur- en bakboord langs de verschansing, en herinnert hun dat, als zij zich niet goed houden, zij toch niet levend uit de handen der roovers komen, dat het met hen altijd een strijd op leven of dood is. Men telt twee-en-vijftig koppen en acht vierponders aan boord van de Marianne; men schat zich sterk genoeg om acht
rooverspraauwen het hoofd te bieden. Naderbij komende, hijscht de vijand gelijktijdig de vlaggen aan alle masten, slaat op de gongs, heft het krijgsgeschrei aan, en opent het vuur uit kanonnen en lilla's. Kapitein Sinta Maria laat nu ook, onder een ‘hoera, leve de koning!’, vlag en wimpel hijschen en vraagt aan Poland:
‘Wat dunkt u, sergeant, zal ik eens met de 4ponders antwoorden?’
‘Ik zou liever wachten tot de praauwen onder schot zijn.’
‘Gij hebt gelijk.’
Gelukkig is de bries aangewakkerd en de Marianne gaat nu met volle zeilen regelregt op de flotille af.
| |
| |
‘Stuurboord, vuur!’ kommandeert Sinta Maria.
Vier kanonnen branden los, en op twee praauwen valt een mast over boord. Hoera!
Dadelijk worden de stukken herladen; elk kanon met een kogel en een blikken doos. De Marianne bevindt zich nu midden in de vijandelijke flotille en zendt regts en links hare projectielen op de naastbijzijnde praauwen. Zij zelve is het mikpunt van al de vaartuigen; de kogels snorren er om heen. Poland heeft het geweervuur nog niet geopend; hij begrijpt dat dit weinig uitwerking zal hebben zoo lang de brik in rookwolken gehuld is. Er kan ook anders gemanoeuvreerd worden.
‘Kapitein! zegt hij, als we gindsche praauw, die onder den wind ligt, eens een ribbestoot gaven?’
‘Geen kwaad denkbeeld, sergeant!’ antwoordt Sinta Maria en geeft den roerganger order om regt op die praauw aan te sturen.
‘Nu opgepast, jongens! ieder kiest zijn man’, roept Poland.
Met een geweldigen schok krijgt de praauw, waarop met volle zeilen wordt geloopen, nog het raserend vuur van de Marianne en is zoo ontramponeerd, dat zij geen deel meer aan den strijd kan nemen. De vreugde aan boord der brik is groot. Sinta Maria tracht nu, dezelfde taktiek volgende, een andere praauw aan te zeilen; deze weet den schok te ontwijken, doch krijgt de volle laag. Ieder oogenblik dat het gevecht langer duurt, voelt men de geestdrift meer ontwaken. De Marianne luistert naauw naar elke beweging van het roerrad; zij zeilt goed, en stoort zich weinig aan de kogels die door hare zeilen vliegen. Met bevallige wendingen beweegt ze zich tusschen de flotille, kiest een praauw uit en werpt er zich met al haar gewigt op. Twee praauwen hebben den aanval niet kunnen wederstaan en zijn eenige seconden later in de diepte gezonken. Het angstgeschreeuw der roovers is overstemd door het hoera der equipage; zij die zich door zwemmen trachten te redden, worden door de kogels van Poland's soldaten onder de golven geduwd.
Twee uren heeft het gevecht reeds geduurd, één praauw het strijdperk verlaten; de vijf overigen, meest allen te veel gehavend om nog van de zeilen gebruik te kunnen maken, grijpen nu naar de lange riemen, vlugten naar de ondiepe kust buiten bereik der brik, en verdwijnen de een na de andere uit het gezigt.
Aan boord van de Marianne wordt gejuicht. De vreugde over de overwinning doet de vermoeijenis vergeten. Kapitein Sinta Maria laat echter nu het anker vallen, een oorlam uitgeven, en zoo goed mogelijk in de geleden schade voor an De zeilen waren met kogels doorboord; in het grootzeil alleen telde men drie-en-twintig gaten; men had slechts drie gewonden, van Poland's soldaten was er geen enkele gedeerd. Toen de Marianne 's avonds hare gewone plaats aan de monding der rivier weder had ingenomen, bereidde Poland van den rantsoen-arak met tamarinde en suiker een lekkere punsch, dronk die ter eere van den geleverden
| |
| |
zeeslag met Sinta Maria en de equipage, en beloofde zijne manschappen bij terugkeer te Malakka, van hun braaf gedrag melding te zullen maken.
Een volle maand ging voorbij, en nog kwam de korvet de Arend niet opdagen. De vivres-voorraad verminderde zienderoog en spoedig zou er gebrek aan drinkwater zijn. Sinta Maria kwam derhalve met Poland overeen hun verblijf nog tien dagen te rekken en dan naar Banka te zeilen. Twee dagen later zag men een schoener de Djambi-rivier afkomen, en ontwaarde door den kijker dat zij een zwarte vlag voerde met drie witte halvemanen in het midden. Aanstonds liet Sinta Maria de zeilen losmaken, het anker op en neêr halen en alles voor het gevecht gereed maken. Digterbij komende, verwisselde de schoener zijn vlag met een engelsche. Aan boord van de Marianne werd de nederlandsche geheschen, maar daar men een krijgslist duchtte, bleef ieder op zijn post. Omstreeks acht uur 's avonds was de schoener vlak achter de Marianne gekomen, praaide haar in het engelsch en noodigde den kapitein uit om over te komen. Sinta Maria weigerde, doch verzocht den Engelschman bij hem aan boord te komen. Twee engelsche officieren kwamen toen over, werden door Sinta Maria aan de valreep ontvangen en in de kajuit geleid. Zij vertelden eenigen tijd te Djambi gelegen te hebben om handel te drijven (stellig in kanonnen en buskruid, meende de kapitein). Van het gevecht der Marianne met de lingganesche vloot hadden zij gehoord, en teekenden nu den naam op van Poland, dien zij complimenteerden over zijn dapper gedrag en geluk wenschten met de overwinning. Te Palembang, beweerden zij, zouden de Hollanders het evenwel verliezen. De sultan had de geheele bevolking en alle hoofden te wapen geroepen, de rivier met sterke bentings, zwaar geschut, en drijvende batterijen ontoegankelijk gemaakt. Poland antwoordde, dat de Hollanders, leden zij al een enkele maal een nederlaag, op den duur onverwinlijk waren en ditmaal hunne maatregelen beter zouden nemen. Hij vergiste zich niet, want spoedig werd te Palembang een groote overwinning behaald, het éénige belangrijke gevecht waaraan tot zijn innig
leedwezen, Poland geen deel nam gedurende zijn veertigjarige dienst in den archipel.
Vier mijlen van de standplaats der Marianne lag een klein eiland dat goed drinkwater opleverde, maar door klippen en koraalbanken moeijelijk te genaken was. Toen er nog slechts voor twee dagen water in voorraad was, stelde Poland voor, een poging te doen om zich daar van water te voorzien, voordat men naar Banka stevende. Kapitein Sinta Maria gaf, na eenige zwarigheden gemaakt te hebben, toe, en zeilde derwaarts. Een sloep met eenige gewapende natrozen en soldaten en zes ledige watervaten gaat onder leiding van Poland naar het eiland. Na een uur roeijens bereikt hij de kreek waar de bron te vinden is. Op het punt van aan wal te stappen, hoort hij eensklaps op de gongs slaan en ziet uit een andere kreek drie rooverspraauwen met dubbele rijen riemen voor den dag komen, met plan hem af te snijden. Zonder een oogenblik te
| |
| |
verliezen gelast Poland dat de matrozen met alle kracht terugroeijen, dat alleen de twee beste schutters vuren en de drie andere manschappen laden zullen. Geruimen tijd blijft hij met de praauwen op dezelfde hoogte, maar daar zij zich nu verdeelen, kan hij ze onmogelijk ontkomen. Toch den moed niet opgegeven. Ziet, Sinta Maria komt hun reeds te gemoet, waagt zich misschien te digt bij de koraalklippen. ‘Tusschen de praauwen door gestuurd,’ roept hij; ‘regt op de Marianne aangehouden!’ Inderdaad, er blijft niet anders over dan zich door te slaan.
De kogels, die met dozijnen op de sloep afgeschoten worden en reeds twee man getroffen hebben, doen het water opspatten; met de lansen zelfs pogen de roovers de sloep tot zich te halen, zoo digt, zoo rakelings vliegt zij voorbij. Maar de nood heeft den matrozen reuzenkrachten geschonken; de sloep is het gevaar ontkomen en bevindt zich weldra onder bescherming van de 4ponders der Marianne, waardoor de roovers naar het eiland worden teruggedreven. Aan de tegenwoordigheid van geest van Poland heeft men zijn behoud te danken; twee honderd zeventien patronen zijn door de soldaten verschoten.
Niet afgeschrikt door de mislukte poging om water te krijgen, zendt Sinta Maria drie gewapende sloepen aan wal en blijft met de brik zoo digt mogelijk aan den wal onder zeil. Ditmaal wagen de zeeroovers zich niet meer buiten de kreek en gelukt het Poland de watervaten te vullen. Daarna wordt koers gezet naar Banka, waar men vijf dagen later aankomt, en na eenig oponthoud naar Malakka zeilt.
Ruim drie maanden na haar vertrek, laat de Marianne het anker ter reede van Malakka vallen. Dáár had het gerucht geloopen dat de brik met man en muis vergaan was. Toen Poland zich dus aanmeldde, was de verwondering van Krieger niet gering. Hij had het geheele detachement reeds afgeschreven, liet Poland zijne avonturen vertellen, wenschte hem geluk met zijn behoud, en gelastte hem een schriftelijk rapport van zijne ontmoetingen op te maken.
| |
XVI.
Middel tegen de cholera. - Hoe Poland zich op nieuw voor zes jaren aan de dienst verbindt en met zijn handgeld leeft. - Het regenfeest. - Overplaatsing naar Batavia en bevordering tot sergeant-majoor.
Te Malakka rigtte de cholera verschrikkelijke verwoestingen aan. Inlanders en Chinezen stierven bij honderden; ook Poland werd er door aangetast, maar had het geluk te herstellen. In het algemeen deden zich onder de Europeanen de minste ziekte-gevallen voor, omdat deze - zoo meende Poland althans - ‘het vleesch behoorlijk onder de pekel hielden.’ De brandewijn-flesch speelde een groote rol in die dagen en stond bij iedereen nacht en dag op tafel. Kwam een
| |
| |
onder-officier eenige orders aan zijn officier overbrengen, dan was de eerste vraag altijd:
‘Hebt ge ook buikpijn, sergeant? - Niet? Zorg dan dat ge 't niet krijgt en drink eerst een glas.’
In stede van twee maal, werd toen vier maal daags een oorlam uitgegeven. Vooraf moest echter ieder soldaat op last van den dokter tien peperkorrels slikken; die daaraan niet voldeed, hem werd de oorlam geweigerd. Het gevolg hiervan was, dat het geheele garnizoen bijna altijd in meer of min beschonken toestand verkeerde en dat voor menigeen, die vroeger nog zekere matigheid behartigde, het gebruik van sterken drank een behoefte werd.
In October 1821 was de tijd van dienst van nagenoeg alle manschappen der 3de kompagnie verstreken. Daar de meesten goede, hollandsche soldaten waren en de suppletie-troepen in den laatsten tijd uit vreemdelingen van het slechtste gehalte bestonden, was er Krieger veel aan gelegen zijne oude soldaten op nieuw voor een zestal jaren aan de dienst te verbinden. Zie hier op welke wijze hij te werk ging.
Op zekeren morgen bevindt zich Poland met drie-en-vijftig onder-officieren en soldaten, wier diensttijd is verschenen, bij den majoor op het rapport en wordt uitgenoodigd in huis te treden. In de voorzaal staat een groote tafel vol met wijnflesschen en glazen. Nadat er ingeschonken is, neemt Krieger een glas en spreekt zijne gasten toe:
‘'t Is nu zes jaren geleden, mannen! dat gij dienst voor de Kolonie naamt. Die zes jaren hebt ge trouw gediend; ik ben er getuige van geweest. Ik heb gezien dat ge u zoowel in het garnizoen als in het veld weet te gedragen, zoo als 't flinke, brave soldaten betaamt. Ik heb eer met u ingelegd. Uit naam van den Koning dank ik u voor de bewezen diensten en stel u voor op de gezondheid van onzen geliefden Vorst te drinken. Leve de Koning! hiep-hiep-hiep, hoera!!’
De muzijk begon het Wilhelmus te spelen, het hoera werd herhaald, de glazen werden geledigd en dadelijk weêr gevuld, nog eens uitgedronken en weêr gevuld.
‘Ik geloof niet, dat er één onder u is, die “genoeg van de dienst heeft;” ik ben er zeker van, dat ieder zich op nieuw zal engageren. Kom aan, jongens! Wie teekent er nog voor zes jaartjes? Honderd gulden handgeld en een-en-twintig gulden voor twee vernieuwingen die ge niet noodig hebt; want kleêren heeft ieder genoeg, dàt weet ik. Ik geef acht dagen vrij van dienst, om eens regt vrolijk te leven.’
Er werd nog eens gedronken, en toen teekende ieder zijn naam op een lijst die tot dat einde gereed was gelegd.
‘Zie zoo, mannen!’ zeide Krieger, ‘nu kunt ge naar huis gaan. Om drie uur van middag zal u het handgeld uitbetaald worden.’
Met het muzijkkorps aan het hoofd, trok men zingende naar de ka- | |
| |
serne en ontving daar in harde munt zooveel hollandsche guldens, dat de zakdoek en chakot tot berging gebruikt moesten worden.
Vrij van dienst, volop geld - welk een leven in 't vooruitzigt! Juist werd van het fransch koopvaardijschip l' Espérance, dat sedert eenige weken op de reede lag, en waarvan de kapitein, stuurman en halve equipage aan de cholera waren bezweken, de lading door de weeskamer voor spotprijzen verkocht. Voor achttien spaansche matten kocht Poland een pijp van drie honderd flesschen en liet die bij een portugesche famille brengen waar hij zijn bivak opsloeg. De gasten kwamen toen van zelfs, en dag en nacht vierde men feest; over dag werd er gegeten en gedronken, 's avonds en 's nachts op de muzijk van violen en tambourins met de lieve portugesche meisjes gedanst; geen contradansen of quadrilles, maar colonnes, lange colonnes die uren duurden; de heeren met castagnetten tusschen vinger en duim, de dames met zakdoeken in beide handen, die ze o! zoo bevallig wisten heen en weêr te zwaaijen.
Na drie dagen was het vat ledig en het regenfeest zou juist beginnen. Met een paar makkers koopt Poland een tweede vat, want het geld moet toch op, en de gelegenheid is zoo schoon om zich te vermaken.
Wat het regenfeest beduidde? Wel, lang geleden gebeurde het eens, dat de drooge moesson negen maanden duurde; sints menschen geheugenis was er nog nooit zoo'n gebrek aan water geweest. Putten, bronnen en beken droogden langzamerhand op, en honderde menschen stierven van dorst. Toen de nood het hoogste was, begon het eindelijk - acht dagen voor vasten-avond - tegen het middaguur te stortregenen, en regende het drie dagen achter elkander door. Bij dien overvloed van water kende de vreugde der inwoners geen palen en ontaardde in brooddronkenheid; met wellust plaste men in het water, spaarde zich zelf noch anderen, en maakte er onwillekeurig een feest van om ieder die nog droog was, met water te begieten. Sedert dien tijd werd het de gewoonte de verjaring van die reddende regenbui te vieren. Een aantal jongelieden, voorzien met een voorraad water in bakken, emmers en spuiten, gaan achter een korps muzijkanten de plaats rond en begieten ieder dien zij tegen komen of die voor zijn woning staat; de gouverneur en de officieren zijn zelfs van die dooppartij niet verschoond. De pret eindigt 's avonds met dansen; 't is een waar volksfeest, dat ditmaal - nu er zoo veel geld en zoo veel wijn te krijgen is - met ongewone pracht wordt gevierd.
In den loop van het jaar 1822 kwam de oorlogsbrik Irene, kapt. luit. Buschkes, van Java met de tijding dat de majoor Krieger verlof naar Nederland had gekregen, dat de luitenant Leclerq tot kapitein was bevorderd, en dat de 2de luitenant Haijes met het kader der 3de kompagnie naar Batavia moest vertrekken. Na een voorspoedige reis met de Irene landde Poland te Batavia aan en werd ingedeeld bij
| |
| |
de 3de kompagnie, 2de bataillon der 18de afdeeling, gekommandeerd door kolonel Bisschoff. De kompagnie bestond bijna geheel uit Belgen, Franschen en Duitschers: de kompagnies-kommandant de Graaf was een Belg, de 1e luitenant heette Kruseman, de 2e luitenant Haijes. Poland werd weêr met de instructie der rekruten belast en voor zijn ijver driemaal beloond met prijzen, - een zilver horlogie, een dito couvert en een excercitie-reglement in prachtband - die toen ter tijd elk half jaar aan de beste instructeurs werden uitgereikt. Onder een aantal nieuwelingen, die onlangs uit Europa waren aangekomen, zag hij eens een Franschman dien hij vroeger had ontmoet, waar en onder welke omstandigheden kon hij zich echter niet herinneren. De Franschman verklaarde de eer niet te hebben den sergeant te kennen. Eindelijk herkende Poland zijn vroegeren pijpermeester Joseph, die hem aan boord van de Cesar zoo onharmhartig op de knokkels geslagen en hem altijd ‘vil Hollandais’ en ‘canaille’ genoemd had.
‘Nu is het mijn beurt,’ sprak Poland, zich de mishandelingen herinnerende; ‘niet met de fluit, maar met den laadstok zal ik uw knokkels stuk slaan bij elke fout die ge maakt.’
Beducht voor wraak, liep Joseph 's avonds weg en poogde te deserteren. Poland zag hem althans nooit terug.
Eenige maanden later werd Poland bij de 6de kompagnie geplaatst. In dien tijd was het een eer bij de flank-kompagnie te staan; men mogt dan den knevel laten groeijen en ontving drie duiten daags toelage voor knevelwas. De flankeurs droegen groene epauletten, de korporaals hadden er nog een paar gouden streepjes in, en de onder-officieren gouden tongen. Gedroeg zich een flankeur slecht, dan werd hij gedegradeerd tot fuselier en met 25 rietslagen naar een center-kompagnie teruggestuurd. De commissaris-generaal du Bus de Ghisignies, - door de soldaten de koperen-gouverneur genoemd, omdat het koperen muntstelsel door hem ingevoerd werd - trok later die indemniteit voor knevelwas in. Door de afschaffing van het muzijkkorps, waaruit de stafmuzijk gevormd werd, van de sappeurs die met hunne lederen schootsvellen en blinkende gereedschappen het sieraad van het regiment uitmaakten, werd de militaire geest gevoelig geknakt. Soldaten als Poland waren even gehecht aan het uiterlijk voorkomen van het korps waarbij zij dienden, als aan de onderscheidingen en belooningen die hun eerzucht en ijver prikkelden. Toen men Poland in Maart 1823 in het hospitaal - waar hij als dyssenterist verpleegd werd - geluk kwam wenschen met zijne benoeming tot sergeant-majoor bij de 3de kompagnie, was hij met die benoeming niets ingenomen; want behalve dat hij overtuigd was van zijne ongeschiktheid tot het voeren van administratie, deed het hem leed zijne fraaije epauletten en zijn knevel vaarwel te moeten zeggen. Uit het hospitaal komende, verscheen hij als sergeant op het rapport bij den kolonel Bisschoff en verzocht in dien rang bij de flankeur-kompagnie te mogen
| |
| |
blijven, voorgevende te weinig ervaren te zijn in het lezen en schrijven om als sergeant-majoor te kunnen voldoen.
‘Dan moet ge 't maar leeren’, antwoordde hem evenwel de regimentskommandant. ‘Ge hebt een vluggen kop en een fourier tot secretaris. Deugt die niet, dan zal ik u een ander geven.’
Poland was nu wel verpligt te gehoorzamen; hij keerde naar de kaserne terug, liet zich - niet zonder een zucht - den knevel afscheren, ontdeed zich van de epauletten, zette de sergeant-majoors-strepen op, en begaf zich naar zijn nieuwen kompagnies-kommandant, kapitein Bauer.
‘Zoo, sergeant-majoor’, sprak deze, ‘zijt ge daar. Ik heb om u gevraagd; gij kent de kompagnie, en moet maar goed discipline houden onder de vreemdelingen die er sedert bij gekomen zijn. Ge laat den fourier maar pennen, geeft niet te veel geld in handen van den menagemeester en houdt de leening altijd onder u.’
In het geheel niet op zijn gemak in den beginne, als er op het rapport met het potlood orders opgeschreven moesten worden, leerde Poland zich evenwel spoedig in zijn nieuwen werkkring schikken. Dagelijks werkte hij een uur op het bureau van den kwartiermeester van der Does, om onder leiding van den sergeant Röverkamp zich in de administratie te oefenen. De fourier hield inmiddels de kompagnies-administratie in orde. 't Was iemand met heel fatsoenlijke manieren, die fourier; een duitsche baron, die voorgaf officier geweest te zijn en in een duel een kameraad doodgestoken te hebben; eigenlijk een knoopendraaijer, dien Poland instinktmatig niet lijden mogt. Wat Poland het meest hinderde, was dat de fourier dagelijks per huurwagen naar Batavia reed en over het geheel verteringen maakte, die zijn traktement verre overtroffen. Ongemerkt zijne handelingen nagaande, ontdekte Poland eindelijk dat de fourier een behendige dief was, die met den chineeschen geweermaker knoeide, die water bij den arak schonk en een zak peper in het vat hing om den arak op kracht te houden, en die in de morgenschemering valsche oorlammaatjes met dubbelen bodem gebruikte. Van zijn ontrouw overtuigd, werd de baron gedegradeerd, met rietslagen afgestraft, de cocarde afgenomen en bij de depôt-kompagnie geplaatst. Om dadelijk iemand in de plaats te hebben, wierp Poland het oog op een soldaat die zich Bruin liet noemen, en onlangs van Palembang was gekomen, waar hij beschuldigd werd van aan het hoofd gestaan te hebben van een komplot. Wonderlijker man had men nimmer gezien; geen soldaat begreep hem; hij sprak zelden of nooit, had het uiterlijk van iemand die een kwaad geweten met zich ronddraagt, maar was van alle markten te huis. Poland liet hem bij zich komen en vroeg of hij genegen was de administratie bij te houden, in welk geval hij er op rekenen kon spoedig fourier te worden. ‘Ja wel, waarom niet!’ antwoordde Bruin zonder iets in de uitdrukking van zijn stuursch
gelaat te veranderen, ging daarna aan de
| |
| |
schrijftafel zitten en maakte het achterstallige werk bij. Acht dagen later werd hij korporaal en spoedig daarop fourier. Bruin overleed eenige jaren later als kapitein-kwartiermeester te Tapanoli op Sumatra's westkust, voor dat er eenig licht was verspreid over zijn vroegere, geheimzinnige loopbaan.
Wij zullen eenige bladzijden van Poland's handschrift overslaan, die niet voor al onze lezers even belangrijk zijn, ons echter den toestand van het Indisch leger en het eerlijke, ronde en ruwe soldatenkarakter van Poland met juistheid schetsen.
Dat onze held, als kind verwaarloosd, als jongeling en man in een tamelijk bedorven atmospheer levende, geen fijnere manieren in den onder-officiersstand aanleerde, moet ons niet verwonderen; de meeste officieren zelfs, waarmede Poland in aanraking kwam, waren onbeschaafd. Maar dat hij het hart op de regte plaats bleef dragen, dat zijn ijver voor de dienst niet verflaauwde; dat onder zoo vele eerloozen en pligtverzakers, zijn gevoel van eer en pligt niet leed; dat de schoonste krijgsmans deugden: goed begrip van krijgstucht, gehechtheid aan zijn vaandel, liefde voor zijn vorst, sterk bij hem ontwikkeld waren en hij daardoor in zijn kring den waren militairen geest wist op te wekken en te bevorderen, dit alles verdiende lof. Wij willen onze oogen niet sluiten voor zijne gebreken, noch hem hooger plaatsen dan hij verdiende. Poland leefde, zoo als toenmaals bijna algemeen geleefd werd. Door de expedities en het verblijf op buitenposten, waar gebrek en overvloed elkander afwisselden, ook door de cholera, was hij aan het gebruik van sterken drank gewoon geraakt. De matigheid was zijn deugd niet meer, en gedurig gewaagt hij op luchtigen toon van uitspattingen, die hem natuurlijk, ons evenwel afkeuringswaardig voorkomen. Even luchtig spreekt hij over de geboorte van een dochter, bij een javaansche vrouw verwekt, en van het doopmaal bij die gelegenheid met veel luister gevierd. 't Was ook niet te verwachten dat hij iets kwaads in een natuurlijke verbindtenis zou zoeken!
(Wordt vervolgd.)
|
|