De Tijdspiegel. Jaargang 23
(1866)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een oud sprookje in nieuwen dos.Asschepoester. Een sprookje uit de oude doos, op rijm gebragt door J.P. Heije. Met Hoogduitsche vertaling, door Mw. Henriette Heinze-Berg. Ets-Photogrammen door Hein J. Burgers. Photo-lithographie van A. Kroon, volgens de vinding van Mr. E.J. Asser. Amsterdam, J.H. & G. van Heteren.Wat al namen op één titelblad! En toch, de voornaamste ontbreekt nog: de naam van den oorspronkelijken dichter der liefelijke sage; maar die naam moest wel ontbreken: de sage heeft geen vader dan den volksgeest, en Asschepoester is een echt kind van den germaanschen volksgeest, geboren in den grijzen voortijd, toen er van geschiedenis geen zweem nog bestond, een verleden, waarop welligt alleen de vergelijkende taalstudie eenig schemerlicht werpen kan. Een tweeling is Asschepoester: ze had vóór eeuwen nog een broeder, een mannelijken verschoppeling; die ook dragend en duldend overwon. Er is een degelijke kern, er is echt humaans in een stam, die de Asschepoester dichtte, en voor het christendom was daar de grond wèlbereid, als het wees op den nederige van harte, wiens leus was: heerlijkheid door kruis. Er is een zekere voornaamheid van heel verstandige menschen die minachtend neêrziet op die sprookjes uit de oude doos; maar verstandig zijn die menschen alleen in eigen oog. De denkende mensch leent gaarne het oor aan de fluisterende sage, omdat zij getuigenis aflegt van den geest der vaderen, omdat zij een licht werpt in de geheimzinnige schuilhoeken van het menschelijk gemoed; de dichterlijke mensch leent gaarne het oor aan haar zangen, dewijl haar stem verbleekte trekken en lang verzwonden gestalten weêr doet opdoemen voor zijn geest, en hij een wijle zich weêr wiegelen mag op den stroom van aandoeningen, aan een bron ontweid, die al zoolang scheen verdroogd. En wie de kinderen liefheeft, wie het weet dat elk kind, niet door bastaard-beschaving verwrongen en aan zijn natuurlijke sfeer ontrukt, de periode doorleeft, waarin de geest meêdenkt, meêgevoelt met het dichterlijk voorgeslacht, wie de kinderen liefheeft, hij leidt hun verbeelding, hij vormt hun hart door de sprookjes, zoo rijk van tooi, zoo diep van zin, zoo edel van geest. Denker en dichter en kindervriend, allen zullen den wakkeren Heije danken, die, na een werkzaam leven nog kinderzin genoeg behield om 't sprookje uit de oude doos voor onze kleinen, als zijn bescheidehheid spreekt, op rijm te brengen. Een drieledig doel had hij daarbij op 't oog; 't éérste was: ‘Asschepoester zelve te vervormen tot een geheel Nederlandsch kind, en haar, nevens haar Fransch voorbeeld (Perrault), en haar Hoogduitsch evenbeeldje (Grimm), eene geheel eigenaardige gestalte te doen zijn: - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitdrukking van den geest en het gemoed van onzen Land- en Volks-aard.’ Is dat doel bereikt? Het fransche voorbeeld hebben wij ter hand genomen, en aan onze hollandsche Asschepoester geven wij de voorkeur boven Perrault's Cendrillon. Bij Perrault speelt de stiefmoeder een hoofdrol; Heije brengt haar niet op het tooneel. Goed gezien, meenen wij: niet alleen, wijl het vooroordeel tegen stiefmoeders geen voedsel behoeft en de zware taak van menige tweede moeder niet verzwaard mag worden door het zaad des wantrouwens in het kinderhart uit te strooijen, maar ook, omdat aan 't kind geen juist begrip van een stiefmoeder gegeven kan, en zijn vraag ontwijkend beantwoord moet worden. Een stiefmoeder, die haar man geheel beheerscht - er was niet veel kinderzin in Perrault, toen hij zulk een figuur ging schetsen. Er zijn meer fouten tegen de goede paedagogische beginselen op te merken, waarvoor Heije zich wist te wachten: ‘Une autre que Cendrillon les aurait coiffées de travers: mais elle était si bonne, et elle les coiffa parfaitement bien.’ Moet men dan aan 't kind reeds leeren, dat het goede uitzondering, dat lage wraakzucht regel is? De petemoei komt bij Perrault uit de lucht vallen. Maar ons hoofdbezwaar tegen zijn Cendrillon is die eeuwig terugkeerende fransche amour: ‘On apporta une fort belle collation, dont le jeune prince ne mangea point, tant il était occupé à la considerer:’ een verliefde kwast; - ‘Le fils du roi.... ne cessa de lui conter des douceurs:’ een fransche cour-maker; - ‘Assurément il était bien amoureux de la belle princesse: een wanhopige maankijker. In 's hemels naam, is dat kinderkost? Bij Heije daarentegen: ‘Maar’ vraagt ge! ‘Wáarom of dan toch
De prins zoo treurde?’
't Was, omdat
Hij ook een zuster had gehad,
Een allerliefst princesje;
Nog
Niet lang geleden stierf ze;
En Hij,
Die altijd vrolijk was, en blij',
Had sints gemijmerd en getreurd! -
Men had hem wel wat opgebeurd.
Door feest en maal en danspartij,
Maar.... sints hij nu, verleden week,
Op 't bal, onze Asschepoester zag,
(Die sprekend op zijn zuster 'leek!)
Had hij geen rust meer, nacht of dag:
‘Zoo'n zuster’ riep hij telken keer:
Zoo'n lieve zuster wil ik weêr!
En geeft ge mij zoo'n zuster niet,
Dan sterf ik zeker van verdriet!’
Of wij dan in onze preutschheid het woord van de Grimm's vergeten hebben: ‘Wir suchen für ein Erziehungsbuch nicht jene Rein- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heit, die durch ein ängstliches Ausscheiden dessen, was Bezug auf gewisse Zustände und Verhältnisse hat, wie sie täglich vorkommen und auf keine Weise verborgen bleiben können, erlangt wirdt, und wobei man zugleich in der Täuschung ist, dass was in einem gedruckten Buche ausführbar, es auch im wirklichem Leben sei’? Wij antwoorden, dat dezelfde Gebroeders Grimm later toch een bloemlezing hebben uitgegeven, ‘wobei zugleich die Bedenklichkeit derer berücksichtigt ist, welche nicht jedes Stück der grösseren Sammlung für Kinder angemessen halten.’ Ons bezwaar tegen Perrault komt ook niet uit nuffigheid voort: we willen alleen niet, dat men kinderen onverteerbare kost opdissche: en de geslachtsliefde - bij Fransche kinderen kan 't anders zijn, die drinken de amour al met de moeder-..,. zegge minnemelk in - ligt buiten den kring der bevatting van het kind, van ons hollandsch kind. Om gestolen te worden is de meesterlijke wending van Heije, als hij op bovenstaande regels volgen laat: De Koning en de Koningin
Die hadden hem wel graag zijn zin
Gegeven -
Maar.... in dezen nood
Een kleiner zusje koopen......
(Teeken me dien kostelijken ooijevaar eens na met een zusje onder zijn' rechtervleugel.) Dat
Zou weinig baten:
Want ge vat,
Hoe lang 't moest duren, éer ze gróot
Kon wezen:
Ach! en in dien tijd
Was mooglijk dan de Prins al dood...
En waren ze hun erfzoon kwijt!
Dát vat het kind, en met dien prins voelt het meê. Elk aan zijn rigting getrouw, vertelt Perrault, dat Cendrillon haar zusters ‘maria dès le jour même à deux grands seigneurs de la cour’, terwijl 't bij Heije is: .... Asschepoester hief ze omhoog,
En riep (met tranen in het oog):
‘Wat spreekt ge van vergeving... wat...
Och! 'k heb u altijd liefgehad;
Nu hebt ge 't mij dus ook... niet waar?
Kom' - pak' me maar, en zoen' me maar,
Ik heb zoo làng er naar verlangd!...’
Ook met Grimm's Aschenputtel hebben we Heije's uitgave vergeleken; het beroemde broederpaar had echter een ander doel dan onze volksdichter: zij wilden getrouw wedergeven, wat zij uit den mond des volks hadden opgevangen, Heije daarentegen had het bepaalde plan om de gegeven stof zelfstandig te verwerken. De booze stiefmoeder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
speelt ook bij Grimm haar rol; ook daar wordt de prins verliefd, maar 't is degelijke duitsche liefde voor de Braut, geen fransche saletjonkers-amourette. Is de fee bij Perrault een petemoei, die alle aanschouwelijkheid mist (waar woont ze, hoe ziet ze er uit? vraagt het kind te vergeefs), verwantschap is hier tusschen Grimm en Heije; terwijl deze de karig bedeelde zich 't brood uit den mond laat sparen om een arme oude te verkwikken, die dan, deze deugd ten loon, in een weldadige fee zich herschept, is 't bij Grimm de liefde voor de gestorven moeder, die der vrome dochter ten zegen wordt: een rijsje heeft ze op 't graf van haar moeder geplant, dat, door haar tranen bevochtigd, een boom geworden is, en als ze onder dien boom roept: ‘Bäumchen, rüttel dich und schüttel dich
Wirf Gold und Silber über mich’,
zweeft er een vogel boven dien boom, die haar toewerpt wat zij begeert. Een groote rol spelen bij Grimm de vogels: als Aschenputtel de erwten uit de asch moet lezen, waarin de boosaardige stiefmoeder ze neêrwierp, roept ze: ‘Ihr zahmen Täubchen, ihr Turteltäubchen, all ihr Vöglein unter dem Himmel, kommt und helft mir lesen, ‘die guten ins Töpfchen,
die schlechten ins Kröpfchen’,
en haar roepstem vindt gehoor. Ook de valsche zusters, die, met verminkten voet (opdat het muiltje er maar aan passen zou) beurtelings als bruid worden weggevoerd, worden door twee duifjes verraden: ‘Rucke di guck, rucke di guck,
Blut ist im Schuck:
Der Schuck ist zu klein,
Die rechte Braut sitzt noch daheim’,
en weêr zijn het de duiven, die beide zusters straks de oogen uitpikken: allen trekken, voor de mythologie der oude, voor de symboliek der latere Germanen lang niet onverschillig, en waaraan we boven 't ‘onzigtbaar woord’ van Heije de voorkeur geven: laat die duiven spreken voor kinderen, laat ze hun de tolken zijn van reine geesten. 't Is schier de éénige opmerking, die we bij de lezing en herlezing van 't lieve sprookje maakten. De lieve hollandsche meid heeft ons hart gestolen: er is zooveel zelfverloochening in haar, zonder dat ze er zich op te goed doet, zonder dat ze 't weet; er is zooveel frischheid en natuurlijkheid in haar deugd, zooveel innigs in haar liefde; in één woord, er is zooveel zielenadel, zooveel rein gevoel, zooveel echt christelijk (wij schamen ons het woord nog niet) beginsel uitgedrukt in elken trek, 't is zoo'n juweelig kind, dat Asschepoestertje, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat we keurigen band en zeldzame plaatjes er aan wagen en 't prachtboek onze kleine in handen geven: beduimeld zal 't worden, zeker, maar gelezen en herlezen ook. Zeldzame plaatjes - zeiden we: de uitgave ‘beoogt wijders, eene belangrijke Nederlandsche vinding (het photo-lithographisch afdrukken van Etsen op Glas) - hier voor de éerste maal artistisch toegepast - niet slechts in ons land, maar ook in het Buitenland, te doen kennen en regt te doen weêrvaren.’ Deze omschrijving werpt reeds eenig licht op het geheimzinnige ‘Ets-photogrammen.’ Nog meer licht zochten en vonden wij bij het ‘Tijdschrift voor photographie’Ga naar voetnoot(*): ‘Allen,’ lezen we daar, ‘die het talent van teekenen bezitten, kunnen hunne schetsen op de volgende eenvoudige wijze vervaardigen, en zoodoende voor altijd onveranderd bewaren, terwijl de photographie of de photo-lithographie de middelen aan de hand geeft om deze teekeningen, zooveel men wil, te vermenigvuldigen. De uitkomsten gelijken volkomen op etsen. Men overdekt daartoe een glas met eene laag Oost-Indische inkt, zoo dun mogelijk, echter dik genoeg om geen licht door te laten. In deze laag teekent men met eene fijne stift, bijv. eene graveerstift, een punt van een pennemes of eene naald enz. Met een weinig oefening kan men spoedig daarin de noodige fijnheid en tevens de gevorderde kracht brengen. Door vervolgens het procedé van de photographie tot het maken van positieve afdrukken op papier toe te passen, kan men zelf photographische afdrukken van deze teekeningen vervaardigen. De negatieven die men op deze wijze verkrijgt, eigenen zich tevens zeer voor photo-lithographie, zoodat bij eene meer algemeene bekendheid met deze toepassing, het mogelijk zou zijn, in zeer korten tijd, van eene op dergelijke wijze vervaardigde schets honderden exemplaren te drukken.’ Wij hebben den moed, in een' tijd waarin iedereen alles weet, te bekennen, dat wij eerst door deze regelen geleerd hebben, wat Ets-photogrammen zijn. Onze oppervlakkige kennis van de beeldende kunsten verbiedt ons hier elke beslissende uitspraak; voor niet meer dan een dilettanten-woord neme men dus de verklaring, dat de talrijke illustraties in dezen prachtband ‘volkomen etsen gelijken’ en een waardig sieraad zijn van den keurigen bundel. Mogen inlandsche en vreemde kunstkenners dit oordeel bevestigen, en Nederland eer hebben van zijn nieuwe vinding. Ook op het buitenland heeft men bij deze uitgave bepaald het oog: ‘bovenàl wil men trachten’ daar onze Neêrduitsche poëzy te doen kennen en waardeeren. ‘Meestal zat zij (in verhouding tot hare hooghartige Duitsche, Engelsche en Fransche zusteren) tot nog toe, als een Asschepoestertje, eenzaam aan den kleinen Hollandschen keukenhaard! - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thans: nu een goede Fee haar ook met Hoogduitsche vingertopjes aan deuren en harten leerde aankloppen, - en vriendelijke geesten haar zoo keurig aankleedden - mag ze misschien de troonzaal des Europeschen Kunstlevens binnentreden.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Q.D.B.V.De ‘goede Fee’ Henriette Heinze-Berg heeft een goeden aanslag in haar ‘Hoogduitsche vingertopjes.’ Wilt ge een proeve van haar vertaling?
Den wakkeren Heije gunnen we, dat zijn Fee hem zoo getrouw blijve als de Toovernimf aan 't lieve Asschepoestertje, en zij ook bij de prachtuitgave van zijn overige sprookjes haar al kostelijker gaven over hem uitstorte. - S - |