| |
| |
| |
Staatkunde en geschiedenis.
Politiek overzigt.
In meer dan één opzigt ligt er, ook op politiek gebied, iets ernstigs en plegtigs over de laatste dagen des jaars uitgespreid. Het is alsof de nabijheid van een nieuwen mijlpaal op den breeden weg der volken tot zeker weemoedig nadenken stemt, waarbij men onwillekeurig met de gedachte in het verleden blijft toeven. Men beschouwt die laatste, meestal sombere en nevelachtige dagen als een rustpunt, terwijl de hangende kwestiën onafgedaan blijven en de toekomst met hare gebeurnissen nog ver verwijderd schijnt, hoewel men zich toch bij de eerste schrede voorbij dien mijlpaal als eensklaps in deze toekomst verplaatst ziet. Vooral de laatste dagen van dit jaar, waarin schier geheel Europa met belangstelling wijlde bij het ziekbed en sterfbed van den Nestor der souvereinen van ons werelddeel, wezen in de eerste plaats naar het verleden.
Als onwillekeurig doorbladerde men het levensboek des grijzen konings en daarbij ontrolde zich weder voor onzen geest de geschiedenis der laatst verloopen halve eeuw. Men herinnerde zich den jeugdigen hertog van Saksen Coburg Saalfeld, op zeventienjarigen leeftijd generaal, en Napoleon I omringd van al de historische figuren dier dagen trad op den voorgrond. Leopold's tweede bezoek aan de fransche hoofdstad in de gelederen der geallieerden riep den ondergang der zon van Austerlitz in het geheugen terug en wederom kwamen ons Elba, de honderd dagen en St. Helena voor den geest. En onwillekeurig vereenigden wij in onze gedachte St. Helena en Claremont; Claremont, alwaar Leopold, hertog van Kendall, ‘rival trois fois’ van den toenmaligen prins van Oranje, de weinige maanden van zijn huwelijk met prinses Charlotte doorbragt - thans de verblijfplaats van het geslacht Orleans! St. Helena, het oord der ballingschap van een lid uit het ‘voor altijd van den franschen troon vervallen verklaard huis Bonaparte’ - door een december 1851 opgevolgd! Zonderlinge warreling en wisseling!
| |
| |
En wij bladeren verder in dat levensboek. Wij zien het rustelooze Griekenland het voorwerp van Europa's sympathie, wij zien hertog Leopold een oogenblik tot koning uitgeroepen.... om ons eensklaps voor den geest te zien tooveren de opgevulde schouwburgzaal te Brussel alwaar Pietro en Masaniello hun duo zingen:
Amour sacré de la patrie,
Rends nous l'andace et la fierté,
A mon pays je dois la vie,
En hoe bonte groep figuren zweeft ons thans niet voorbij! Het toen zoo verblijdend ‘voorwaarts!’ klinkt ons als op nieuw in de ooren en gaarne herdenken wij die dagen, zij het ook niet vervuld met de koortsachtige opgewondenheid waarmede men die doorleefde. Ook de noodzakelijk partijdige beoordeeling van den ‘prins der blaauwkielen’ met zijne fransche hulptroepen en fransche gemalin heeft voor meer onpartijdigheid plaats gemaakt. Zonder van verontwaardiging te gloeijen, volgen wij de langzame wording van het naburig konstitutioneel koningrijk. Met eerbied en achting slaan wij de pogingen van koning Leopold gade om het onafhankelijk bestaan van België te grondvesten en tegen de stormen der toekomst te beveiligen, terwijl zijne persoonlijkheid daarbij een zeer grooten en gewaardeerden invloed op de Europesche aangelegenheden kon uitoefenen.
Verloor België in deze laatste maand des jaars een vorst, die zich steeds als eerlijk man en als schrander souverein heeft betoond; Europa verloor in koning Leopold een talentvol raadgever en geacht bemiddelaar.
Gelukkig voor onze naburen echter dat hunne onafhankelijkheid niet berust op het leven van een enkel persoon. L'état c'est moi, was de uitspraak van Lodewijk XIV en deze geeft ook nog in sommige rijken van onze dagen eene verklaring van het bestaand bestuur. In den mond van een Napoleon III kon dergelijke uitboezeming - hoe gaarne hij aan Frankrijk het tegendeel zoekt diets te maken - uitmuntend te huis behooren. Ten opzigte van Leopold I is zij geheel onjuist.
Daar ginds te Laeken ligt de bijna vijf-en-zeventigjarige vorst op zijne stervenssponde. Behalve verschillende hooge staatsambtenaren en den graaf van Vlaanderen, zien wij daar ook den hertog en de hertogin van Braband. Een der geneesheeren slaat den stervende gade en terwijl de laatste polsslag door hem is waargenomen, zegt hij tot den hertog van Braband: ‘le roi est mort, Sire.’ - En daarbuiten klinkt in adressen, manifesten en toespraken het konstitutioneel: le Roi est mort, vive le Roi!
Toch was het, terwijl men elk oogenblik het sterven van koning Leopold in Europa te gemoet zag, alsof ook werkelijk het ‘l'état c'est moi’ op hem toepasselijk moest worden geacht en alsof het koningrijk België met zijn eersten vorst ten grave dreigde te dalen. Vooral de fransche dagbladen droomden van eene ‘belgische kwestie’ en spraken
| |
| |
over eene aanstaande verdeeling van het belgisch grondgebied. Reeds onlangs, naar aanleiding der brochure van den heer Dechamps, maakten wij van dergelijke sombere voorspellingen gewag en meenden toen te mogen aannemen dat de toestand van Europa daartoe nog niet immoreel genoeg was. Hoe weinig waarde toch in den laatsten tijd werd gehecht aan traktaten, verbonden en overeenkomsten, hoe dreigend ook de tegenwoordige staatkunde is voor het leven der kleinere rijken: zelfs Frankrijk zou niet bij magte zijn om zonder eenig voorwendsel aan België zijne plaats in de rij der onafhankelijke mogendheden te ontnemen. Voor dit laatste zou alleen dàn de mogelijkheid bestaan, indien de twee in België tegenover elkander staande partijen in ernstige botsing kwamen en te midden van binnenlandsche onlusten een van beide het vaderland wilde verraden door Napoleon's hulp in te roepen. Hiervoor moge België bewaard blijven, want dan ware het verloren; de stelling toch dat Pruissen en Engeland uit eigenbelang de onafhankelijkheid van België met de wapenen zouden handhaven, is in de tegenwoordige omstandigheden niet zoo verdedigbaar meer als vroeger. Pruissen zou wel op eene andere wijze tevreden kunnen gesteld worden en de politiek van Engeland schijnt langzamerhand ten opzigte van het vaste land eene belangrijke wijziging te hebben ondergaan.
Aanvankelijk bleef België bij het overlijden van Leopold I en de troonsbestijging van Leopold II eene kalme en waardige houding bewaren. Zelfs de klerikale dagbladen en de overigens zoo weerbarstige Antwerpsche oppositie-organen rigtten de ernstige vermaning tot de natie om eendragtig en vaderlandslievend zich te scharen rondom den troon van den nieuwen vorst. Bovendien is voor het oogenblik bij den pas gesloten grafkelder een wapenstilstand tusschen klerikalen en liberalen gesloten, in afwachting van de dingen die komen zullen. In de toespraak door koning Leopold II na zijne eedsaflegging voor de volksvertegenwoordiging gehouden, gaf hij reeds dadelijk te kennen welke houding hij te dien opzigte zou aannemen. ‘Ma mission constitutionnelle - zeide hij - me range en dehors des luttes d'opinions, laissant au pays lui-même à décider entre elles.’ Aangrijpend was voorts, vooral onder de tegenwoordige omstandigheden, de indruk, gemaakt door deze woorden des konings, welke hij staande en met ontblooten hoofde uitsprak: ‘Dans ma pensée, l'avenir de la Belgique s'est toujours confondu avec le mien; et toujours je l'ai considéré avec cette confiance qu'inspire le droit d'une nation libre, honnête et courageuse, qui veut son independance, qui a su la conquérer et s'en montrer digne, qui saura la garder.’ Daverende toejuichingen vielen aan de koninklijke toespraak ten deel. Men scheen te willen vergeten hoe weinig waarde te hechten is aan dergelijke vorstenwoorden op zich zelven, omdat België vertrouwt dat de daden van den zoon des overleden konings die woorden niet zullen logenstraffen.
De plegtige begrafenis van het stoffelijk overschot des eersten ko- | |
| |
nings van België en de troonsbestijging van Leopold II werden door verschillende vorstelijke personen uit Europa bijgewoond. Schier alle mogendheden hadden overigens bijzondere vertegenwoordigers naar Brussel gezonden, ook Frankrijk. Reeds te voren was door Napoleon III een zeer hoffelijk telegram aan den hertog van Braband gezonden, en ofschoon de daarin opgemerkte beschermende toon ietwat hinderde, was men toch in België daarmede zeer tevreden.
Zeer goeden indruk maakte ook de houding van het fransche hof te Compiègne bij de ontvangst op 11 december van het doodsberigt uit de belgische hoofdstad. De hoffeesten werden nog dienzelfden dag geschorst en in rouwbetoon bleef men ook in andere opzigten niet achter. De terugkeer van keizer Napoleon naar Parijs had daarop weldra plaats.
Aldaar hield men zich gedurende de laatste weken bezig met verschillende vraagstukken en gebeurtenissen. De geschiedenis van den dag had als naar gewoonte weder eenige dagblad-waarschuwingen op te teekenen. Voorts was er weder een oogenblik sprake van eene verzoening tusschen prins Napoleon en den keizer, vooral toen men vernam dat eerstgenoemde te Toulon was aangekomen. In plaats echter van naar Parijs door te reizen, gelijk men verwachtte, sloeg de prins weder den weg in naar Zwitserland. Overigens was het keizerlijk dekreet tot ‘limitatie’ van den jardin du Luxembourg, dat mysterieus heiligdom des jeux et des amours du quartier latin, het onderwerp van de gesprekken der Parijzenaars. Sommigen vergaven den keizer minder dat hij thans ongeveer de helft van die wandelplaats tot vernietiging doemde en eenige honderde boomen wilde doen omhakken, dan dat hij eenmaal den boom der vrijheid had doen vallen. Een aantal petitiën zijn dan ook aan den senaat gerigt om bedoeld dekreet strijdig met de konstitutie te verklaren, op grond dat die tuin als staatsdomein moet worden beschouwd en alleen door de vertegenwoorging bij eene ‘wet’ kan worden gelimiteerd. Misschien ontvangt dat staatsligchaam wel een wenk om te voldoen aan het verlangen der publieke opinie:
.......... Ce sont-là jeux de prince:
On respecte un moulin, on vole une province.
Belangrijker waren de kwestiën op buitenlandsch gebied, welke den blik in meer dan één opzigt naar de nieuwe wereld deden rigten. Chili, Mexiko en de Vereenigde Staten leverden rijke stof tot overdenking en bespreking.
Van de spaansch-chilische verwikkelingen gewaagden wij reeds in ons vorig overzigt met een enkel woord. Wij meenden toen dat men hier weder te denken had aan de gewone exploitatie-politiek van Spanje ten opzigte der zuid-amerikaansche republieken. Die meening is se- | |
| |
dert nader bevestigd geworden en wel na de lezing van dokumenten, welke zeker niet van partijdigheid ten gunste van Chili kunnen verdacht worden. Wij bedoelen de diplomatieke stukken uit de ministeriële bureaux van den heer Burmudez de Castro, waarin met groote woordenrijkheid Spanje's houding tegenover Chili wordt verdedigd.
Om den sleutel te vinden voor de tegenwoordige verwikkelingen zou men echter moeten teruggaan tot de jaren, waarin de spaansche koloniën in Amerika zich vrij verklaarden. Sedert dien tijd heeft de regering te Madrid zich blijkbaar steeds zeer moeijelijk kunnen gewennen om hare vroegere koloniën als onafhankelijke staten te beschouwen. Zoowel de verwikkelingen met Ecuador als later die met Mexiko, met Peru en thans met Chili waren daarvan het gevolg, daar Spanje van de amerikaansche republieken altijd bijzondere voorregten voor zijne handelsvloot wilde erlangen en overigens steeds aan die onafhankelijke staten zeker protektoraat opdringen, hetwelk deze zich niet wilden laten welgevallen. Gedurende de behandeling der spaanschperuaansche kwestie, waarbij de regering te Lima, door hare bondgenooten verlaten, zich moest onderwerpen aan den wil van de regering te Madrid, hebben wij de kurieuse eischen medegedeeld, welke door den buitengewonen spaanschen gevolmagtigde, den heer Salazar y Mazarredo, aan het gouvernement te Lima waren gesteld.
Nadat nu Peru in de spaansche schatkist meer dan acht millioen gulden had gestort, nam de admiraal Pareja tegenover Chili de rol van den admiraal Pinson tegenover Peru op zich en, daar dergelijke buitengewone inkomsten zeer aangenaam waren, wist men spoedig eenige grieven tegenover Chili te vinden. Chili was niet neutraal genoeg geweest in de spaansch-peruaansche kwestie, door steenkolen tot krijgskontrabande te verklaren. Te Santiago waren bij een volksoploop beleedigende kreten tegen Spanje aangeheven. Een chilisch dagblad had zich zeer oneerbiedig over de spaansche regering uitgelaten. Eene weigering om op grond van dergelijke feiten voldoening te geven aan het ministerie O'Donnel werd gevolgd door eene oorlogsverklaring, waarbij de admiraal Pareja begon met het blokkeren der havens van hili onder bedreiging van een bombardement der stad Valparaiso.
Niet te verwonderen was het dat onder de chilische bevolking eene onbeschrijfelijke verontwaardiging losbarsste en zich eene algemeene geestdrift voor den oorlog tegen Spanje vertoonde. De regering, aldus ondersteund, zag zich dan ook in staat om met een leger van vijftig duizend man, waaronder de nationale garde en vele vrijwilligers, krachtige maatregelen te nemen tot verdediging der kusten. Overigens werd een verzoek om hulp naar Washington gezonden, terwijl de generaal Canseco, na de verdrijving van den president Pezet door de revolutionaire partij tot hoofd der republiek Peru geproklameerd, zijne vloot ter ondersteuning aanbood.
Ook in Europa - wij teekenden dit reeds op in een vorig opstel -
| |
| |
bragt de houding der regering te Madrid eene groote verontwaardiging te weeg, minder omdat men voor Chili zooveel sympathie koestert - de woelige republieken in Zuid-Amerika bezitten deze in vrij geringe mate - dan wel omdat men te Londen, te Parijs en te Berlijn de nadeelen inzag, welke uit een oorlog met Chili voor den handel zouden voortvloeijen. Sedert de spaansche regering echter de toezegging deed dat de handel der onzijdige mogendheden zoo veel mogelijk zou worden ontzien, verflaauwde dan ook die verontwaardiging over deze nieuwe excentriciteit van Spanje. Terwijl onlangs eenige spaansche oorlogsschepen met drie duizend man landingstroepen aan boord het eskader van den admiraal Pareja gingen versterken, schijnen de onderhandelingen tusschen Londen en Parijs over een gemeenschappelijk vertoog bij het hof te Madrid steeds voort te duren en in de fransche hoofdstad worden de mededeelingen omtrent den loop daarvan nog altijd met eenige belangstelling ontvangen.
In meerdere mate is dit nog het geval met mededeelingen omtrent Mexico en de Vereenigde Staten. Dat de keizerlijke regering steeds het voornemen heeft om het keizerrijk van Maximiliaan door hare troepen te doen ontruimen, wordt van verschillende zijden gemeld. De vraag, met wier beantwoording men zich bezig houdt, blijft echter wanneer en op welke wijze zal die ontruiming plaats hebben zonder dat bij den treurigen toestand in Mexiko het bestuur aldaar zijn onmiddellijken val moet vreezen? Voorts vraagt men zich af, of het kongres der Vereenigde Staten, thans te Washington vergaderd, den tijd en de wijze van ontruiming aan Napoleon III zal willen overlaten. In verschillende opzigten verlangde men dan ook kennis te nemen van de boodschap, waarmede de president Andrew Johnson op den eersten maandag in december de zitting van het kongres had geopend, waarin, gelijk later bleek, geene afgevaardigden der zuidelijke staten werden toegelaten. Aan eene kommissie, bestaande uit vijftien leden, waarvan zes uit den Senaat en negen uit de Kamer van afgevaardigden, is echter opgedragen om voorstellen te doen omtrent de toelating van de vertegenwoordigers uit die zuidelijke staten, welke dit, met het oog op hun tegenwoordigen toestand, verdienen.
De boodschap van den president was zeer uitvoerig. Na eene betuiging van dankbaarheid aan de Voorzienigheid voor de aan den staat verleende bescherming en na hulde te hebben gebragt aan de nagedachtenis van Abraham Lincoln, uitte de heer Johnson in het breede zijn gevoelen omtrent de verschillende vraagstukken, welke aan de orde zijn. Zoo besprak hij onder meer andere kwestiën de rekonstruktie der Unie, het verleenen van stemregt aan de vier millioen inwoners, thans tot de vrijheid geroepen, de bekende bij Engeland's regering ingestelde eischen tot schadevergoeding en de politiek, welke de europesche mogendheden ten opzigte der amerikaansche aangelegenheden moeten betrachten.
| |
| |
In verband met het eerstgenoemde punt en met het oog op het regt der regering te Washington om den opstand te onderdrukken, werd een geschiedkundig betoog geleverd, ten bewijze dat de heiligheid en onschendbaarheid der konstitutie, het werk der natie zelve, moest worden gehandhaafd, terwijl aan eene gevoelde behoefte tot wijziging, door die konstitutie voorzien, op zeer eenvoudige wijze kan worden voldaan. Terwijl nu een einde was gemaakt aan den wederstand der staten, welke zich hadden trachten af te scheiden, was het de vraag, op welke wijze men met die staten moest handelen. Het systeem om deze als overwonnen landen te beschouwen werd door den president hoogst nadeelig en verderfelijk geacht. Dergelijk stelsel zou groote verbittering tusschen overwonnenen en overwinnaars hebben doen ontstaan, zou een militair bestuur hebben vereischt met de daaraan verbonden ontzaggelijke uitgaven, en overigens geheel in strijd zijn geweest met het beginsel, volgens hetwelk men de handelwijze der zuidelijke staten hebbe te beoordeelen. Langzamerhand moeten deze door zachte maatregelen tot den vorigen toestand worden teruggebragt en in dezen geest had de president verschillende besluiten genomen. In de afschaffing der slavernij zag hij overigens het middel om de eenheid te bevorderen en den vroeger bestaan hebbenden naijver, de tweedragt van voorheen te doen ophouden.
Ten opzigte der hoogst belangrijke kwestie omtrent het verleenen van stemregt aan de kleurlingen, welke, volgens de ernstige aanbeveling van den president, met kalmte en zonder hartstogtelijkheid behoorde behandeld te worden, gaf de heer Johnson mede vrij duidelijk zijn gevoelen te kennen. De oplossing van dit vraagstuk behoort aan iederen staat afzonderlijk te worden overgelaten, terwijl intusschen aan de vrijverklaarden bescherming in hun persoon en goederen moet worden verleend. Door de kwestie in dien zin op te lossen bleef men getrouw aan den geest der konstitutie, terwijl een besluit van den president te dien opzigte geheel en al in strijd zou geweest zijn met de grondwettige bepalingen der Vereenigde Staten. In het breede werden overigens de voordeelen aangetoond, welke uit de afschaffing der slavernij, die ingrijpende verandering in de sociale toestanden, waarbij het ‘monopolie van den arbeid’ werd opgeheven, zouden voortvloeijen.
Bij het bespreken der betrekkingen met buitenlandsche mogendheden werd de goede verstandhouding met China gememoreerd, werd gewag gemaakt van de vriendschapsbetrekkingen met Rusland, nog versterkt door het bestaande plan om dit rijk door over Asië loopende telegraaflijnen met de Vereenigde Staten te verbinden, en werd eindelijk een woord gewijd aan de harmonie met de braziliaansche regering. Eerst hierna werden de verwikkelingen met Engeland behandeld. Hierbij bezigde de president eenige scherpe woorden, scherp met het oog op den gematigden en kalmen toon waarin de geheele boodschap gesteld is, over de houding door de regering te Londen gedurende den burgeroorlog
| |
| |
aangenomen en over de wijze waarop zij zich in de kaper-kwestie heeft zoeken te regtvaardigen. De verdediging van Engeland tegenover de door Washington gestelde eischen tot schadevergoeding wordt door hem als ten eenenmale onhoudbaar voor de regtbank der natiën bschouwd. Overigens gaf de heer Johnson te kennen dat bij dit vraagstuk niet de geldkwestie op den voorgrond stond, maar dat de Vereenigde Staten slechts de handhaving wenschten van de volkenregterlijke beginselen, de grondslagen van vrede en regtvaardigheid, waarop in het vervolg de vriendschap tusschen beide mogendheden behoort te rusten.
Ten slotte werden eenige zeer algemeene opmerkingen geuit over de noodzakelijkheid dat, waar de Vereenigde Staten steeds het beginsel van non-interventie tegenover Europa hebben gehandhaafd en zullen handhaven, van dat beginsel ook door de europesche mogendheden niet worde afgeweken. Wordt Mexico in geheel het stuk niet met name genoemd, de zinspeling hierop is toch vrij duidelijk, en eenigzins dreigend met het oog op de toekomst is de verklaring: dat de president niet kan voorzien noch voor het oogenblik wil onderzoeken welke omstandigheden zich zouden kunnen voordoen, waarin de Vereenigde Staten zich moesten verdedigen tegen handelingen, welke van vijandschap getuigden ten opzigte van den republikeinschen vorm van bestuur. De zinspeling is te duidelijker omdat onmiddellijk hierop gezegd wordt dat de korrespondentie tusschen de Vereenigde Staten en Frankrijk over de kwestiën waarover eene gedachtenwisseling heeft plaats gehad, zal worden overgelegd.
Dat de boodschap van president Johnson een zeer goeden indruk maakte in Europa, vooral na de vroeger zoo onheilspellende geruchten daaromtrent, was niet te verwonderen. Toch zal men de kongres-beraadslagingen moeten afwachten alvorens een blik te kunnen slaan in de politiek, welke ten opzigte der binnenlandsche en buitenlandsche vraagstukken zal worden gevolgd, want, gelijk ook hier en daar in de boodschap wordt gezegd of bedoeld: de vertegenwoordigers van het volk zullen daaromtrent hebben te beslissen. En men weet dat omtrent verschillende belangrijke punten een groot verschil van gevoelen bestaat tusschen het bestuur te Washington en leden der vertegenwoordiging. Dit schijnt ook door eenige fransche dagbladen, vooral met het oog op de mexikaansche kwestie, te worden ingezien.
Eenige dagen voor de aankomst der pakketboot uit New-York, welke mededeelingen omtrent de eerste kongres-zitting aanbragt, was te Parijs de amerikaansche generaal Schofield aangekomen, een der hoofdofficieren von Sherman bij zijne beroemd geworden expeditie dwars door het vijandelijk land, waardoor de laatste slag werd toegebragt aan het reeds waggelend gevaarte der konfederatie. Allerlei geruchten omtrent eene hem opgedragen officieuse zending bij het fransche hof betrekkelijk de mexikaansche aangelegenheden waren aan zijne komst reeds voorafgegaan en dagelijks verdiepte zich voorts de parijsche dagbladpers in gissingen
| |
| |
omtrent de oorzaak van zijn bezoek aan de hoofdstad. Tot dusverre vernam men te dien opzigte echter niets zekers en moesten de dagbladen zich vergenoegen met de vermelding van een toast, door den generaal uitgebragt op een banket ter zijner eer door de te Parijs gevestigde Amerikanen gegeven. Hieruit was echter omtrent de vraag, waarin men zooveel belang stelde, niets op te maken. De toespraak bevatte slechts een resumé van den tegenwoordigen binnenlandschen toestand der Vereenigde Staten, om te eindigen met den wensch dat de vriendschap tusschen zijn vaderland en Frankrijk mogt voortduren en vermeerderen. Vooral ook met het oog op dien tegenwoordigen toestand is de lezing en herlezing van Johnson's boodschap zeer aan te bevelen. Zoo lazen wij, met verbazing en eerbiedige bewondering voor de nieuwe wereld, de officiële mededeelingen omtrent de militaire magt en het finantiewezen. Op 1 Mei 1865 bestond het leger uit meer dan een millioen manschappen. Thans is dit reeds verminderd tot 800.000 man, en het departement van oorlog te Washington stelt voor om het leger terug te brengen tot op 50.000 man. De staatsschuld bedroeg op 31 October dezes jaars 2.740.054.750 dollars en volgens berekening van het departement van finantiën zal de afbetaling daarvan kunnen plaats hebben binnen een termijn van dertig jaren. ‘Gelijk wij de wereld hebben verbaasd - zegt de president - door een einde te maken aan den burgeroorlog, hetgeen men onmogelijk achtte, zoo zullen wij ook, naar mijne overtuiging, de voortreffelijkheid onzer staatsinstellingen doen zien door de spoedige en getrouwe afbetaling van onze nationale obligatiën.’
Voor ons, bewoners der oude wereld, heeft de oplossing van het ontzaggelijk leger der Vereenigde Staten in de burgermaatschappij iets tooverachtigs. Omtrent dit punt zij dan ook eene enkele aanhaling gedaan uit de zeer lezenswaardige mededeelingen van eenige talentvolle engelsche parlements-leden, journalisten en industriëlen, die onlangs eene reis deden naar de Vereenigde Staten om aldaar persoonlijk den tegenwoordigen toestand te leeren kennen. ‘Al de afgedankte soldaten - zeide sir Morton Peto, na zijne terugkomst uit Amerika, in eene zeer uitgebreide redevoering te Bristol - kunnen weder eene plaats vinden in de burgermaatschappij. Een enkel voorbeeld zij u daaromtrent medegedeeld. Te Chicago bragt ik een bezoek aan de groote drukkerij van den heer Wilson, die gedurende eenige jaren gezantschaps-secretaris te Londen is geweest. Met dezen over den burgeroorlog sprekende, deelde hij mij mede dat zeven-en-veertig zijner zetters in krijgsdienst waren geweest. ‘Deze hier, zeide de heer Wilson, was majoor, die ginds was kapitein, daar staat een vroegere luitenant.’ Al deze lieden nu waren even bedaard aan het werk alsof zij nooit hunne letterkasten hadden verlaten. En wat hebt gij gedaan, vroeg ik, toen al die mannen u verlieten? ‘Och, was het antwoord, ik verbond mij schriftelijk om hen bij hunne terugkomst weder te plaatsen.’
| |
| |
Uit dergelijke feiten blijkt eenmaal te meer hoe juist de uitspraak van den generaal Schofield was in zijne toespraak: dat Europa van de Vereenigde Staten veel kan leeren. - Welligt beweerde het dagblad van den heer Ganesco niet ten onregte dat in het algemeen bij eene vergelijking tusschen de oude en de nieuwe wereld, het bekende: ‘la légalité nous tue’ kan veranderd worden in: la routine tue notre vieille Europe!
Niet minder dan te Parijs had men te Londen met belangstelling de boodschap van president Johnson te gemoet gezien. Deze stond echter in het oog van de meerderheid der natie op den achtergrond bij de feiten welke op Jamaïca hadden plaats gehad. Meer en meer toch scheen gebleken te zijn dat het bestuur van den gouverneur Eyre zich aan de afschuwelijkste wreedheden had schuldig gemaakt, en talrijke zeer bezochte meetings, zoo wel te Londen als elders, stelden adressen op aan de regering, verzoekende strenge maatregelen in het belang van Engeland's reputatie. Het ministerie Russell heeft thans aan de volksstem gehoor gegeven en eene commissie van onderzoek naar Jamaïca gezonden. Het voorzitterschap daarvan is opgedragen aan sir Henry Storks, tot dusverre gouverneur van Malta, die tevens voorloopig de betrekking van den heer Eyre bekleeden zal om aldus de noodige magt uit te oefenen tegenover misschien onwillige plaatselijke besturen. Door dezen maatregel heeft men eenige kans dat deze enquête meer voldoende resultaten zal opleveren dan gewoonlijk het geval is. Vergeten wij intusschen ten opzigte van het gebeurde op Jamaïca niet om op te teekenen dat de meerderheid der vertegenwoordiging aldaar, volgens de engelsche dagbladen, hare goedkeuring heeft gehecht aan de houding van den heer Eyre gedurende den opstand en de ‘strenge’ maatregelen door hem genomen. De uitslag van het onderzoek zal dus nader moeten doen zien of de volksmanifestatie in Engeland gegrond was en of de heftige aanvallen door de dagbladen tegen den gouverneur gerigt op ware feiten steunden.
De fenian-beweging is voor het oogenblik vergeten. Onlangs werd zij echter nog een oogenblik besproken bij gelegenheid der ontvlugting en spoorlooze verdwijning van den gearresteerden James Stephens uit de gevangenis te Dublin. Uit de omstandigheden waaronder deze plaats had bleek dat hij daarin ondersteund en bijgestaan was geworden door gevangenbewaarders, zoodat de alarmisten zegevierend konden wijzen op de ‘uitgebreide vertakkingen,’ welke het fenianisme in Ierland bezat. Daarvan is echter tot dusverre nog niets naders gebleken en de in hechtenis genomen fenians zijn inmiddels veroordeeld tot de bij de wet bepaalde straffen, zonder dat dit tot eenige ongeregeldheden aanleiding gaf. Er waren echter in de iersche hoofdstad de noodige maatregelen genomen om aan volksoploopen het hoofd te bieden, terwijl ook in den laatsten tijd de havenforten dier stad in staat van tegenweer zijn gebragt met het oog op alle verrassingen van buiten.
| |
| |
De minister Russell heeft intusschen door de keuze van twee nieuwe leden des bestuurs, zij het ook in meer ondergeschikte betrekkingen, een blijk gegeven dat ook hij de noodzakelijkheid eener uitbreiding van het kiesregt inziet. Terwijl toch de zoogenaamde radikalen de heeren Lowe en Horsman in de administratie vreesden te zien plaats nemen, en zij beide als tegenstanders eener hervorming van het kiesstelsel kenden, heeft lord Russell die vrees gelogenstraft door zich te wenden tot de heeren Goschen en Forster. De laatste gaf reeds weinige dagen na zijne benoeming tot onder-secretaris van het departement van koloniën, in eene te Bradfort uitgesproken redevoering, het bewijs dat bij hem althans deze nieuwe betrekking geene wijziging in zijne gevoelens had te weeg gebragt. Ook lord Russell zelf verklaarde zich, meer openlijk dan tot dusverre het geval was, tot voorstander der gewenschte hervorming, bij de ontvangst eener deputatie, welke hem een daartoe strekkend adres kwam aanbieden. Hij gaf daarbij echter niet onduidelijk te kennen, dat men thans dergelijk wetsontwerp van de zijde der regering nog niet moest verwachten, omdat hij daarbij ondersteund wilde worden door krachtige manifestatiën van de zijde der natie. Een aantal meetings waren van deze verklaring reeds het gevolg, en in dezen stand van zaken zal men de radikalen weldra in het parlement het actori incumbit probatio zien omkeeren en tot de whigs en tories zeggen: bewijst gij ons dat de arbeidende klassen niet geschikt zijn om de regten te waardeeren en uit te oefenen, waarop zij aanspraak hebben en welke wij hun willen toekennen.
Een zeer gunstigen indruk maakte overigens in Engeland het berigt dat koningin Victoria zelve de aanstaande parlementszitting zal openen, waarbij echter eenige wijziging in het ceremonieel zal worden gebragt.
De mededeelingen uit Italië blijven heen wijzen naar eene verandering van ministerie, en men verwacht dat de kwestie omtrent het to be or not to be van het kabinet La Marmora, zoo niet vroeger, dan toch zeker zal worden beslist bij de behandeling der finantiële wetten. Intusschen tracht het ministerie zijne positie eenigzins te verbeteren. Als eene poging daartoe beschouwt men de benoeming van den turijnschen advocaat Chiaves tot minister van binnenlandsche zaken, welk departement tot dusverre ad interim door den minister van openbaar onderwijs werd bestuurd. De heer Chiaves heeft in der tijd tegen de September-conventie gestemd, behoort tot de zoogenaamde piemontesche partij en maakt dus een vrij wonderlijk figuur in het tegenwoordig kabinet. Indien de heer La Marmora hierdoor slechts de oppositie der Piemontezen kan vernietigen, dan heeft hij echter zijn doel voor het oogenblik bereikt. Terwijl in de Kamer van afgevaardigden het lid der gematigde partij Mari, de vriend van Ricasoli, tot voorzitter is gekozen, terwijl de diplomatieke correspondentie met vreemde mogendheden, gelijk zulks in Frankrijk en En- | |
| |
geland geschiedt, is overgelegd, terwijl het ministerie eene wet op de geestelijke goederen heeft ingediend, wacht men met belangstelling de wetsontwerpen af, welke nader tot regeling van het finantiewezen zullen worden ingediend. Het gewone wapen tot bestrijding der deficitten is eene leening, maar de voorwaarden waarop Italië leeningen sluiten kan, worden telkens meer en meer bezwarend. Verschillende mogendheden toch hebben in den laatsten tijd dien weg ingeslagen. Terwijl Turkije twaalf percent betaalt, mogt Oostenrijk zich gelukkig achten om, met behulp der fransche regering, eene leening tegen acht percent te kunnen sluiten. Ook te Madrid - alwaar het ministerie O'Donnell, ondanks den gunstigen afloop der laatste verkiezingen ten gevolge van de onthoudingspolitiek der progressistische partij, tegenover de natie zeer zwak
is gebleven - spreekt men van eene leening. De Kamer van afgevaardigden te Florence zal onder zulke omstandigheden dus wel en ernstig hebben te overwegen of men thans al-wederom tot het sluiten eener leening zal overgaan. Van eene op finantieel gebied afdoende legervermindering schijnt intusschen geen de minste sprake te zijn. Men wenscht gereed te willen blijven om op elk oogenblik gewapend te kunnen optreden en volgt de les van den markies de Massa in zijn te Compiègne opgevoerde ‘Revue’:
Ayez toujours un canon dans la poche,
On ne sait pas ce qui peut arriver.
En vooral Oostenrijk hoort dit niet zonder ongerustheid aan, want men gevoelt te Weenen meer en meer, dat de oplossing van het Venetiaansche vraagstuk slechts eene kwestie van tijd is. Voorloopig wijdt men echter de aandacht aan Hongarije en aan de verwikkelingen, welke de proefneming van keizer Frans Jozef deed geboren worden. Zonder de besluiten der verschillende Oostenrijksche landdagen ten opzigte der schorsing van Februarij-patent en October-diploma te willen nagaan, zij in het algemeen opgemerkt, dat in die vergaderingen, waarin het duitsche element de meerderheid uitmaakte, heftige protesten tegen den maatregel des keizers werden vernomen. In de niet-duitsche landen daarentegen werd het Septemher-besluit zeer toegejuicht. Kortom, de algemeene toestand, welken wij reeds vroeger schetsten, heeft zich gedurende de laatste weken slechts eenigzins scherper afgeteekend. Onder deze omstandigheden werd op 14 December de zitting van den Hongaarschen landdag geopend, ten wiens gevalle voornamelijk de ‘tijdelijke vernietiging van het konstitutioneel leven’, gelijk de duitsche partij het September-patent kwalificeert, plaats had. In de troonrede, bij die gelegenheid uitgesproken, werd de pragmatieke sanctie als grondslag voor de regeling der hangende kwestiën gesteld, waarbij Hongarije's autonomie werd erkend, doch een on verbreekbare band aangenomen tusschen al de landen der monarchie. In de eerste plaats werd voorts aangedrongen op eene regeling der wederkeerige verhouding van
| |
| |
de verschillende landen der Hongaarsche kroon. In verband hiermede werden het geschorst Februarij-patent en October-diploma aan de goedkeuring der vergadering onderworpen, terwijl haar wel de bevoegdheid werd verleend om wijzigingen voor te stellen, doch slechts voor zoo verre daarbij de voorwaarden van het bestaan des keizerrijks niet werden miskend. Overigens werd de noodzakelijkheid betoogd eener herziening der wetten van 1848. Na de regeling dezer vraagstukken zou de krooning van den keizer als koning van Hongarije plaats hebben.
Met een ernstig woord over de groote verantwoordelijkheid welke op de vergadering rust, en eene uiting van vertrouwen in haar tot voltooijing van het aangevangen werk, werd de toespraak besloten, welke te Pesth een zeer goeden indruk heeft gemaakt. Zelfs die hongaarsche dagbladen, welke de verlangde herziening der wetten van '48 afkeurden, erkenden dat aan Hongarije vele en belangrijke koncessiën werden gedaan en deden een beroep op de vertegenwoordiging tot eendragtige zamenwerking ter bereiking van het gewenschte doel. - Voor zooverre wij dan ook aan deze en dergelijke verschijnselen eenige waarde kunnen hechten, belooft de eerste stap op den weg tot verzoening met Hongarije een niet ongunstig resultaat. Het volgende jaar zal ons ook daaromtrent nader moeten inlichten. Vooral ook voor Oostenrijk zal echter het weldra ter aarde bestelde jaar 1865 een lijksteen dragen met het opschrift: Expectans judicium.
En hiermede - ten slotte vermeldende dat in Zweden de regeringsontwerpen tot wijziging der constitutie door de vier standen, na veel oppositie van de ridderschap en geestelijkheid, zijn aangenomen - leggen wij de pen weder voor ditmaal neder. Zoo getrouw mogelijk hebben wij gedurende het afgeloopen jaar de geschiedenis van den dag in hoofdtrekken trachten te schetsen. En toch welligt werden wij niet zelden misleid, òf ten gevolge van den verren afstand waarop wij verwijderd waren van hetgeen onze aandacht trok, òf door het bedriegelijk licht waarin zich toestanden en personen aan ons vertoonden, òf ten gevolge van onjuiste voorstellingen der feiten in de mededeelingen, welke wij moesten raadplegen. Bij onze maandelijksche overzigten schrijven wij echter onder den indruk van het oogenblik en daaromtrent moge, ook in velerlei ander opzigt, gelden: notre plume n'a pas le temps d'attendre l'inspiration.
Middelburg, 20 December.
W.A. van Hoek.
|
|