De Tijdspiegel. Jaargang 23
(1866)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijHet middelbaar onderwijs in Frankrijk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Napoléons zucht naar eenheid en alleenheerschappij ligt tevens in deze stichting verwezentlijkt. Niemand heeft regt te onderwijzen. De universiteit alleen geeft onderwijs. Zij werkt in een bepaalde rigting, op één doel. Die rigting, dat doel bepaalt hij. Officiëel luidt dit aldus: ‘Z.M. - zoo laat Fourcroy zich namens den keizer hooren - heeft de Universiteit als eene corporatie gesticht, omdat eene corporatie nooit uitsterft, omdat in haar de organisatie en geest zich voortplanten. De hoofden en leeraren onzer lycées zijn geachte ambtenaren: zij staan met opgeheven hoofd als gelijken tegenover de ouders hunner kweekelingen. Zij behoeven hunne beginselen niet te verloochenen om personen of omstandigheden, zij behoeven geene treurige concessiën te doen en kunnen mitsdien al het goede werken waartoe zij geroepen zijn. - - Z.M. wil eene corporatie wier leer niet is blootgesteld aan elke koorts der mode, die steeds voortgaat ook daar waar de regering slaapt, wier beheer en statuten zoo nationaal zullen worden, dat niemand er ligtvaardig de hand aan durft slaan. ‘Wanneer deze hoop wordt vervuld, denkt Z.M. in dit staatsligchaam zelf een bolwerk tegen de verderfelijke theorieën van den algemeenen tuimelgeest te vinden.’
Voorzeker gaven de tijdsomstandigheden aanleiding tot dit monopolieGa naar voetnoot(*). Orde was er in de eerste plaats, orde boven alles noodig. Om te behouden, moest worden verzameld. Met krachtige hand de altaren oprigtende en de scholen ontsluitend, wilde hij dat de priester blijmoedig zijn heiligdom binnentreden en een nieuw geslacht van leeraren de faculteiten, lycées en colléges zou bevolken. De Universiteit alzoo is een complex van alle hooger, middelbaar en lager onderwijs, gegeven in facultés, lycées, colléges, institutions, pensions en écoles primaires. Hoofd van dit ligchaam is le Grand-maître de l'université. Hij beheert het geheel; persoonlijke aangelegenheden, benoemingen, voor zoover zij niet van een vergelijkend examen afhangen, regelt hij; hij geeft vergunning tot het openen van scholen; hem wordt rekening en verantwoording gedaan van 't beheer aller inrigtingen alsmede opgaaf van den toestand van het onderwijs op elke school. Hem terzijde staat de Hooge Studieraad (Conseil impérial de l'instruction publique), die onder zijn opzigt voor de verbetering der leermethodes, het streng toezigt op de scholen, stiptheid in 't handhaven der discipline en in 't financiëele beheer zorgt. In de vergadering van dezen Raad, voorgezeten door den Grootmeester, worden alle vragen betreffende discipline, rekening en algemeen bestuur behandeld; het budget aller inrigtingen vastgesteld, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
twisten tusschen hooge en lagere ambtenaren der corporatie beslecht; alle voor schoolgebruik bestemde boeken onderzocht, nieuwe ter vervaardiging uitgeschreven en de voor het onderwijs noodige reglementen en programmen, op verzoek des grootmeesters, vastgesteld. Een der raadsleden is tevens kanselier en zegelbewaarder, een andere tresorier. De Studieraad splitst zich, ter vergemakkelijking van den arbeid, in 5 of eigentlijk in 7 secties, wier leden de grootmeester aanwijst en in welke hij voor elke een rapporteur en een secretaris benoemt: dezelfde persoon kan lid van verschillende secties zijn. Er is zoo eene afdeeling voor taalkunde en geschiedenis, eene voor 't lager onderwijs, eene voor mathesis enz. Om een steeds waakzame contrôle te houden heeft de grootmeester een corps van inspecteurs-generaal. Door den grootmeester benoemd, zijn deze, volgens het gronddecreet, 20 tot 30 in getal; later toen de uitgebreidheid van het rijk zulk eene wijdloopige inspectie niet behoefde als het keizerrijk van 1808, waren er tusschen de 12 en 15. Hen zendt de grootmeester geregeld of tusschentijds naar de verschillende deelen van het onderwijsgebied. In den koningstijd waren er 2 voor de juridische, 2 voor de medische faculteiten, 4 of 5 voor 't wis- en natuurkundig onderwijs, 5 of 6 voor dat der andere vakken (les Lettres) in de facultés en colléges. In 1819 werd ook een Inspecteur van 't lager onderwijs benoemd. Maar daar de universiteit steeds met minachting op 't lager onderwijs neêrzag, werd deze ambtenaar door zijne ambtgenooten in hunne vergaderingen niet als evenknie beschouwd, en een verdere benoeming tot die betrekking bleef achterwege tot aan 1833. Gelijk Napoléon den platten grond van Frankrijk voor de jurisdictie, zoo heeft hij dien ook voor de paedagogie in 26 districten verdeeld. Deze districten - Académies - omvatten alle (hooger, middelbaar en lager) onderwijsGa naar voetnoot(*). De académies zijn, wat beheer en centralisatie betreft, universiteiten in het klein. Wat in de Universiteit de Grootmeester is met zijn Hoogen Studieraad en Algemeene Inspecteurs, dat is in de Académie de Recteur met zijn Conseil de l'Académie en zijne Inspecteurs de l'Académie. Gelijk in de Societas Jesu de P. Provincialis tot den Generaal, staat de Recteur d'Académie tot den Grootmeester in de Universiteit. Wonende in de hoofdplaats der académie, ontvangt hij van den grootmeester alle bevelen en reglementen, doet ze aan de bedoelde inrigtingen toekomen en geeft verslag van hunne ten uitvoerlegging. - Als voorzitter des academischen raads brengt hij alle, hem door den grootmeester voorgestelde of door de statuten aangegeven, punten in behandeling, overweegt met zijnen raad, tweemalen 's maands vergaderend, den toestand van het onderwijs in de académie, de daarin geslopen feilen, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
onëenigheden der leeraren, hunne vergrijpen en 't geldelijk beheer der colléges. - Verslagen van deze zittingen zendt hij tot den grootmeester op. - De klagten der universiteitsleden van zijn ressort hoort hij, en allen correspondéren met den grootmeester slechts door zijne tusschenkomst. - Zelf inspecteert hij de faculteiten zijner académie en minstens 4 malen 's jaars de colléges, alsmede van tijd tot tijd de particuliere inrigtingen. Ook draagt hij deze taak, zooveel noodig, aan de inspecteurs d'académie op. - - In elke académie wordt - zeide ik - hooger, middelbaar en lager onderwijs gegeven. Het hoogere (l'enseignement supérieur) wordt gegeven in facultés. Deze zijn vijfderlei, voor theologie, regten, medicijnen, wis- en natuurkunde, letteren. Zij verleenen na openbare acte en examina de drie graden van bachelier, licentiat, docteur. Artikel 15 van Napoléons wet bepaalde, dat in de hoofdplaats van elke academie naast het lycée eene faculté des lettres en eene faculté des sciences zouden worden opgerigt, doch dit plan is, als te kostbaar en niet overal noodig, opgegevenGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle inrigtingen en ambtenaren hebben in de Universiteit hunnen rang: in iedere académie is de rangorde der scholen deze:
De ambtenaren der Universiteit volgen aldus:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar we van het onderwijs zelf in een volgend opstel zullen spreken, wil ik hier trachten een beknopt overzigt te geven van de lotgevallen der keizerlijke stichting tot op onzen tijd.
De Universiteit is eene corporatie van burgers, aan zekere verpligtingen gebonden en met bepaalde voorregten begiftigd. Onder eede verbinden zij zich om 10 jaren in het corps te blijven, het zonder uitdrukkelijk verlof van den grootmeester niet te verlaten en volstrekt te gehoorzamen aan de statuten en aan den grootmeester, in alles wat hij in 's vorsten dienst en in 't belang van 't onderwijs eischen zal. Daarvoor zijn ze vrijgesteld van de (onder Napoléon 10-, later 8jarige) krijgsdienst. - Drieërlei onderscheidingsteekenen zijn voor hen, als belooningen van bekwaamheid, ingesteld: de titels van Titulaire de l'Université, Officier de l'université en Officier de l'académie, met den in goud of zilver geborduurden palmtak op de ambtstoga; na 30jarige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienst, of bij ongeschiktheid wegens ziekte reeds vroeger, genieten zij pensioen. Aan de spits van dit corps plaatste Napoléon - gelijk wij zeiden - twee magten: den grootmeester om alles te leiden en te regeren, den hoogen raad om alles te overwegen en voor de volmaking der onderwijsstelsels en der schooltucht te zorgen. Den studieraad, die alle regten verdedigen, alle goede traditiën bewaren moest, wilde hij breed en krachtig hebben ingerigt: een kern der verstandigste en verlichtste mannen moest daarin steeds blijven (conseillers titulaires). Om echter het gevaar van stilstand te keeren, moest jaarlijks die kern worden omringd met bijgekozen nieuwe leden (conseillers ordinaires): mannen die, met frissche krachten, in hunne betrekkingen van recteur, proviseur, inspecteur of professeur, de reglementen in raadslag, door hunne dagelijksche ervaringen als verkeerd of heilzaam konden beoordeelen. De raad heeft tot aan de eerste Restauratie alle gewigtige reglementen en programmen der universiteit vervaardigd; terwijl de grootmeester het eigentlijke dagelijksche beheer, vooral dat der persoonlijke aangelegenheden eigenmagtig, meest in overleg met een kleinen kring van vertrouwden, uitoefende. Met den eersten val van Napoléon echter stak er een hevige reactie tegen de keizerlijke instelling op. Had toch Napoléon, als consul en keizer, in al zijne scheppingen, in wetboek en bewind, één der denkbeelden van de omwenteling van '89 - gelijkheid - ingevoerd; het andere beginsel dier revolutie - vrijheid - had hij geloochend. 't Was daardoor dat, na korte sluimering, de tegenstand ontwaakte. De vrijheid loochende hij tweemalen, eerstens door 't intrekken der onderwijsvrijheid, ten tweede door het despotisme van 't universiteitsbestuur zelf. Hij trok het regt van onderwijzen aan den Staat, dat is aan zich, vergetende dat er te dezent vroegere, heiliger regten zijn, dat de kinderen in de eerste plaats aan de ouders en dan aan den staat toebehooren, dat de staat wel is waar bevoegd en verpligt is, het onderwijs zijner eigene scholen te regelen en toe te zien op dat van particulieren; doch dat hij geenszins het regt heeft, zijn onderwijs aan alle ouders willekeurig en bij uitsluiting op te dringen. Een ander punt van bezwaar was de verantwoordelijkheid. Er was slechts eene verantwoordelijkheid aan den keizer, niet aan het volk en zijne vertegenwoordigers. En hoe meer de keizerlijke regering, zich van de dagen des roems verwijderend, de dagen van gevaar en nederlagen te gemoet trad, des te drukkender deed zich ook in de universiteit, gelijk in alle deelen van het staatsbestuur, de hand van het absolutisme gevoelen. Op het oogenblik dat het keizerschap viel, barstte van alle kanten de geest eener lang en moeijelijk gesmoorde reactie los. Men klaagde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
in vlugschriften en schier dagelijks uitkomende pamfletten over het despotisme der universiteit, over het verwaarloozen der regten van het huisgezin en de godsdienst. En al kwamen de hevigste klagten misschien van den kant der geestelijkheid; al verwekte eene brochure van Lamennais het meeste opzien; ontegenzeggelijk was de ontevredenheid zoo algemeen, dat zelfs leden der universiteit als Royer-Collard, Cuvier en Guizot die deelden. De Restauratie, gaarne in den geest der reactie handelend, wilde door de ordonnantie van 28 Februarij 1815 de hand aan Napoléons instelling slaan. Zij bepaalde dat ‘in de plaats der ééne, groote universiteit 17 provincie-universiteiten zouden worden gevestigd,’ en dat wel universiteiten in denzelfden zin dien het woord in de keizerlijke instelling had, geen hoogescholen met de 5 faculteiten, maar op zich zelv' staande, hooger, middelbaar en lager onderwijs omvattende organismen. Dit plan kwam, wegens den eerlang gevolgden terugkeer van Napoléon, wel niet tot uitvoering; maar zijne aankondiging was genoeg geweest om de vrienden der universiteit, die wenschten in stand te houden wat in haar goed en levenskrachtig was en slechts het gebrekkige te verbeteren, op hunne hoede te doen zijn tegen eene reactie die van geheel andere beginselen uitging. Dezelfde mannen die mede, in zekere mate, het despotisme der Universiteit hadden bekampt, bekampten nu, na de ervaring der eerste Restauratie, met oneindig grooter energie de antiliberale royalistische reactie, en onder hen vooral Royer-Collard en Cuvier. Ja aan den eerste, die zijne betrekking als gedeputeerde en al den invloed dien hij toen begon uit te oefenen bezigde, is grootelijks de redding der keizerlijke stichting dank te wijten. Een geluk voorwaar, bij de toenmalige verwarring van beginselen en rigtingen, bij de flaauwheid die de Restauratie in haar gansche bestaan heeft gekenmerkt. Waagde de Regering het echter niet, de Universiteit op te heffen, zij ontnam haar naam en hoofd door de attributen des grootmeesters en raads over te brengen op eene commissie van 5, later van 7 leden. In die aan 't Ministerie van Binnenlandsche zaken toegevoegde ‘Commissie van 't openbaar onderwijs’ ging alle contrôle, alle verantwoordelijkheid onder. Het aantal koninklijke commissarissen was te groot om eenheid van bestuur, en te klein om eene grondige discussie over speciale vakäangelegenheden toe te laten. Grootmeester en Raad waren door een Directoire vervangen. Gelukkig voor de Universiteit was de keus der leden dier commissie allezins geruststellend. Royer-Collard, Cuvier, Rendu, Sylvestre de Sacy en de abt Frayssinous, allen mannen van karakter, leverden waarborgen op voor de toekomst. Zij herdoopten onmiddellijk (22 Augustus '15) de lycées impériaux tot colléges royaux, maar stelden, bij opzettelijke circulaire, het corps universitairen gerust door de verklaring dat zij gekomen waren ‘pour conserver et pour réparer,’ een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
iegelijk uitnoodigend om mede te werken tot den bloei der instelling, wier onafhankelijkheid zij zelve, bij de tijdelijke onverschilligheid der regering, versterkten. Van dezen tijd echter dagteekent een groote feil, die 30 jaren lang in de Universiteit gebleven is. De 5 commissarissen namelijk, die gezamentlijk het beheer over de Universiteit voerden, handelden slechts in de gewigtigste zaken gemeenschappelijk, maar vormden voor alle vakäangelegenheden eene vijfvoudige dictatuur. In plaats van de functiën des grootmeesters gemeenschappelijk waar te nemen, verdeelden zij die onderling: ieder leidde een tak van 't openbaar onderwijs als zijn eigendom; en hoe kon het ook anders? Er was onder de 5 commissarissen één uitstekend, wereldberoemd natuurvorscher, Cuvier; één beroemd taalvorscher, Sylvestre de Sacy; één beroemd philosooph, Royer-Collard: was het niet natuurlijk, dat men elk hunner vrijmagtig op zijn terrein werken liet? - Elk bragt de voorstellen betrekkelijk personen, methode, programmen in zijn vak, geheel gereed ter gemeenschappelijke vergadering mede en was zeker, bij zijn ambtgenooten, volkomen daarmede onbekend, geen tegenspraak te zullen ontmoeten. Intusschen werden onderscheiden (in 1816 17 literarische en 3 wisen natuurkundige) faculteiten als slecht bezocht opgeheven en een ontwerp van wet op het lager onderwijs beraamd. Lodewijk XVIII die aan Napoléons genie, zijns ondanks, regt liet wedervaren - hij vroeg, zegt Thiers, bij moeijelijke gevallen aan zijn raadslieden telkens: ‘Hoe deed toch de ander?’ - zocht voortaan de Napoléontische stichting te behouden en aan zich te verbinden. Bij ordonnantie van 1 Nov. 1820 herkreeg de commissie den rang en 't costuum des koninklijken studieraads, alsmede de titels van kanselier, schatbewaarder en algemeenen secretaris: ook de president ontving eenige der attributen van den voormaligen grootmeester; maar Royer-Collard werd als ongeschikt op zijde geschoven en den 1sten Junij 1822 Frayssinous, toen bisschop van Hermopolis, werkelijk tot grootmeester en 2 jaren later als M. le comte de Frayssinous tot ‘Minister van eeredienst en openbaar onderwijs’ benoemd. De Minister-grootmeester had echter nog niet alle hem oorspronkelijk toekomende attributen herkregen; men liet den raadsheeren een deel der magt die zij in 't interregnum gehad hadden. Eerst den minister de Vatimesnil in 't ministerie de Martignac gelukte het, orde in de magtsverdeeling - en de statuten der corporatie met de constitutioneele begrippen van verantwoordelijkheid in overeenstemming te brengen. Zijne ordonnantie van 26 Maart 1829 hield in, dat alle besluiten des studieraads om kracht te hebben vooraf de goedkeuring des ministers behoefden. Zoo was dan bij het uitbreken der Julij-omwenteling (1830) de regtmatige verhouding officiëel hersteld; maar wat in eene ordonnantie geschreven staat, vindt bij verjaarde misbruiken niet steeds gereede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
toepassing. In den hoogen studieraad zijn de sporen der oude verwarring nooit geheel verdwenen zoolang hij, gelijk sedert de restauratie, uit hoogstens 8 onafzetbare leden bestond. En bij de snelle wisseling der ministeries, die het representatieve stelsel medebragt, kon het niet anders of de hoofdmagt moest zich - enkele gevallen eener eminente persoonlijkheid, als die van Guizot, uitgezonderd - in den bestendigen, onafzetbaren Raad concentréren, zoodat èn de herkomstige gewoonte, de kastengeest der Universiteit heerschende bleef èn de minister in de meeste gevallen genoopt was naar 't goedvinden van zijn studieraad te handelen. Ja, bevond zich wederom in dit conseil een man van buitengewone heerschzucht en talenten, dan viel dezen ééne, trots den minister die vaak door politieke zorgen overstelpt was, weder de absolute magt ten deel: gelijk men dit van Victor Cousin - zij het dan met eenige overdrijving - beweerd heeft. Het schadelijkst echter werkte de verwarring der magtsverdeeling op de benoeming en verplaatsing van het personeel. De autoriteiten die billijkerwijs bevoegd zijn daarin eene eerste stem te hebben, zijn de RectorenGa naar voetnoot(*). Zij kennen beter dan eenig lid van den studieraad de behoeften en personen hunner académie. Dan volgen de inspecteursgeneraal die, naauwkeurig bekend met het gansche onderwijsgebied, den besten raad kunnen geven. Beider meening kan dan met de algemeene belangen, die de studieraad geroepen is in het oog te houden, in overeenstemming worden gebragt. Zoo moest het, volgens de oorspronkelijke bedoeling, zijn; maar zoo is het nooit geweest. Het ééne raadslid, dat een ganschen tak van onderwijs regelde, verdiepte zich in algemeene beschouwingen en vond, zich niet bekommerend om de wenschen en voorslagen der rectoren, er geen bezwaar in, om de leeraren van het ééne einde des rijks naar het andere te verplaatsen. ‘Dit was een ongeluk - zegt de Salvandy - voor de docenten, maar nog veel meer voor de scholen. Want zoo geschiedde het, dat bij 't heropenen van den cursus schier in geen collége het docerend personeel voltallig was. De leerlingen waren reeds lang teruggekeerd, alvorens de onderwijzers tijd om op orde te komen hadden gehad.’ Deze en andere verkeerdheden hebben sedert 1830 bij herhaling de aandacht der Kamers getrokken. Vooral werd de zaak in 1837 besproken, en de afgevaardigde Dubois (de la Loire-Inférieure), de onmogelijkheid betoogende dat de kleine studieraad tegen al de werkzaamheden, aan 't onderwijsbeheer verbonden, opgewassen was, besloot zijne rede aldus: ‘Wij moeten het getal raadsleden vermeerderen, overeenkomstig het gronddecreet van 1808, dat nog de grondwet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
is onzer universiteit. De buitengewone leden moeten weêr als vroeger worden benoemd. Zoo zal de raad in aantal groeijen en, zijn wezentlijk, oorspronkelijk karakter herkrijgend, bij alle afwisseling bestendig, veranderend en toch blijvend zijn.’ In dien geest uitte dan ook de Salvandy, in zijn eerste korte ministerie van 1838, het voornemen om aan den studieraad zijn oude, oorspronkelijke gestalte en inrigting terug te geven. De kort daarop gevolgde val van 't ministerie Molé liet aan de Salvandy niet toe, zijn plan te volvoeren. En zijne opvolgers Cousin en Villemain, zelve oudleden van den onäfzetbaren raad, waren met den maatregel niet ingenomen. Toen echter de Salvandy, in 't begin van 1845, ten gevolge der krankheid van Villemain, wederom het ministerie van openbaar onderwijs aanvaardde, had de allerhevigst ontbrande strijd met de geestelijkheid den maatregel wel is waar nog noodiger, maar tevens den onafzetbaren raad in zijne stelling nog ongenaakbaarder gemaakt. Immers in dien strijd was de hooge studieraad om zijn geüsurpeerde magt en universitaire traditiën de mikschijf aller tegenstanders geworden en in regtstreeksch, schier persoonlijk conflict gekomen met de geestelijkheid. In alle vragen, die bij de vrijheid van onderwijs ter sprake komen, over bewijzen van bekwaamheid, commissiën ter examinéring, studieplannen en regtspraak, was de hooge studieraad, de hooge, schier eenige vertegenwoordiger der Universiteit, opgetreden als kampioen tegenover den clérus. En door de vijanden der Universiteit aangevochten, werd hij, schoon uit partijzucht gerugsteund, toch door vele zijner eigen vrienden gewantrouwd. - Om de leiding van 't openbaar onderwijs te ontnemen aan de handen van een kleinen, onafzetbaren en toch niet verantwoordelijken raad; om die leiding aan de openbare, verantwoordelijke regering zelve terug te geven en juist daardoor de magt der regering over het openbaar onderwijs te bevestigen; om tevens de beraadslagingen en den invloed der Universiteit-zelve op breederen grondslag te vestigen; - daartoe sloeg de Salvandy den koning (7 Dec. 1845), de volgende ordonnantie voor: Art. 1. De studieraad neemt weêr de in 't gronddecreet van 17 Maart 1808 voorgeschreven inrigting en gestalte aan. Zijn naam is voortaan weêr; ‘Koninklijke Raad der Universiteit.’ Art. 4. De inspecteurs-generaal van het onderwijs dragen voortaan weêr den titel van ‘Inspecteurs-generaal der Universiteit.’ De koene minister had harde aanvallen te verduren van den kant der levenslange raden en der hun toegedane dagbladen. Toen, weinig weken later, het Parlement vergaderde, vormden de debatten over het vernietigen van den ouden studieraad, zoowel in de Pairskamer als in die der Députés, het meest belangwekkende en levendige deel der discussiën over het adres van antwoord, daar Cousin bij de Pairs, zijn vriend Thiers in 't Palais Bourbon den stout ingrijpenden minister vinnig bestreden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met dat al kwam de nieuwe koninklijke raad in werking: de tegenkanting waarmede verscheiden oude, levenslange leden, met name Cousin, St. Marc-Girardin en Dubois, zijnen gang zochten te belemmeren, is allengs bedaard, en het groot aantal buitengewone leden, de bloem van alle docenten en vakgeleerden der hoofdstad, gaf een veiligen waarborg voor een grondiger, veelzijdiger bespreken van alle paedagogische vraagstukken, voor een onpartijdiger behandeling van zaken en een beoordeeling van personen met grooter billijkheid.
Ik noemde straks den minister de Frayssinous. Was het hoofd der Universiteit onder Napoléon en in de 9 eerste jaren der Restauratie slechts met zeer losse banden aan 't algemeen staatsbestuur gehecht geweest; hoe verder men den constitutioneelen weg betrad, des te duidelijker moest men inzien, dat eene corporatie die de verstandelijke ontwikkeling van geheel Frankrijk in hare hand heeft, belangrijk genoeg is om haren leidsman jegens het vaderland verantwoordelijk te stellen. Deze gedachte als ook de meer baatzuchtige: om de Universiteit in haar belang te gebruiken, deed de Restauratie besluiten, den grootmeester tot minister van openbaar onderwijs te verheffen. En wij zagen hoe het ministerie de Martignac - juist dat, hetwelk zich het meest van alle aan de constitutie liet gelegen liggen - ter vorming van een ministerie van openbaar onderwijs als een werkelijk verantwoordelijk staatsambt, het meest heeft bijgedragen. Wij kunnen hier echter de opmerking niet weêrhouden, hoe nadeelig in veel opzigten de snelle afwisseling van ministeriën, die van het constitutioneel regeringsstelsel bij half ontwikkelde natiën onafscheidelijk is, op de leiding van een departement als dat van onderwijs werken moest. Juist op dit terrein van het staatsbestuur komt het er meer dan elders op aan, elk' plotselingen, eigendunkelijken overgang van het ééne systeem tot het andere te vermijden en rustig, bedachtzaam voorwaarts te streven. Intusschen, de minister heeft naauwelijks den tijd gehad zich te oriëntéren op zijn gebied, of hij wordt reeds door de eene of andere politieke combinatie van het tooneel zijner werkzaamheid verjaagd. Hij is misschien in den korten tijd zijns bewinds met het nemen eener gewigtige proef begonnen; maar zijn opvolger, van geheel andere zienswijze, zet die niet voort, maar begint welligt eene andere, om die eveneens halverwege te laten steken. Waren alle ministers van openbaar onderwijs mannen van het vak, het kwaad zou geringer zijn. Maar de staatkunde, die bij de zamenstelling van een ministerie de hoofdrol speelt, gedoogt niet altijd de keus van een wezentlijk paedagoog of geleerde. Toen in Februarij 1862 sommige onzer Nederlandsche dagbladen een ministers-statistiek van Nederland opmaakten, bleek daaruit, dat in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
minder dan 14 jaren 71 ministers òp- en (hetzij na wezentlijk eene wetsvoordragt te hebben verdedigd en zien vallen, hetzij uit ambtgenootschappelijke homogeneïteit als anderzins) met pensioen waren afgetreden. Dat is gemiddeld ongeveer 8 ministers voor elk der 9 departementen. Il est doux de souffrir ensemble, wat zeg ik, voor 't geschokte gemoed der adepten van 't moderne constitutioneel geloof, is het - mijns inziens - kalmérend de veel hoogere ministers-cijfers van andere representatieve regeringen gade te slaan: de som dier pensioenen gaat dan eerder tegen die der geheime uitgaven van 't absolutismus op. De Annuaire de l'instr. publ. geeft van 't jaar 1830 tot 1848, dus in 18 jaren, 20 verschillende ministers alleen voor 't openbaar onderwijs in Frankrijk. En behalve de vakgeleerden Cousin, Villemain en (als men hem als zoodanig wil mede tellen) Guizot, waren het zuivere politici die een wijl in de onderwijshulk plaats namen om, aan het sleeptouw van 't vlaggeschip, bij den eersten schok te kentelen. Wel is waar wordt het nadeel door de aanwezigheid van den hoogen studieraad gedeeltelijk afgewend, daar deze ‘de overleveringen der Universiteit tegen overijlde hervormingen behoedde;’ en juist om het hooge gezag dat de raad tegenover den minister hebben moet, zonder toch diens verantwoordelijkheid op zich te nemen of te verminderen, is de door de Salvandy bewerkte uitbreiding een groote waarborg geweest. Met dat al kan een snelle afwisseling in 't personeel der opperste leidslieden voor een rustigen gang van zaken, die in 't onderwijs wenschelijk is, niet anders dan verderfelijk zijn.
't Ministerie van onderwijs, 26 Aug. 1824 opgerigt en met dat der Eerediensten vereenigd, werd, toen de Restauratie te vergeefs beproefd had de Universiteit in de rigting van den clerus te leiden, door 't vrijzinnige kabinet de Martignac (bij ordonnantie van 10 Febr. 1828) voor een wijl van dat der eeredienst gescheiden, doch eerlang weder daarmede verbonden onder de vlugtige ministeriën van de Montbel, de Guernon-Ranville, de Broglie, Mérilhou, Barthe, de Montalivet, Girod; totdat Guizot, 11 Oct. '32, in 't kabinet Soult de leiding van 't openbaar onderwijs aanvaardde. Aan Guizot kon, in zijn hoedanigheid van protestant, het departement der Eerediensten niet worden toevertrouwd; het werd dus bij dat der Justitie gevoegd en is daar sedert bij gebleven. Van den anderen kant breidde Guizot den kring zijner werkzaamheden uit, door alle andere wetenschappelijke inrigtingen onder zijn bereik te brengen. Zij waren tot dus ver onder ‘Binnenlandsche Zaken’ geweest; maar 't lag op haren weg dat ze kwamen aan dat departement, dat in 't bijzonder den vooruitgang der wetenschappen behar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
tigde. Terwijl Guizot, verreweg het uitstekendste lid van het kabinet, zich liet vinden tot het aannemen der, betrekkelijk, onbeduidende portefeuille van onderwijs, was het billijk dat hem ten minste alles wat daartoe behoorde geschonken werd. Sedert '32 zijn dan ook de volgende inrigtingen aan 't departement van openbaar onderwijs gekomen: het Institut Royal de France, het Musée d'histoire naturelle, de Jardin des plantes, het Collége de France, de openbare bibliotheken, de geleerde academiën en genootschappen, de britsche stichtingen, de École des Chartes, de boekerij van Ste Genovefa, de opentlijke belooningen en inschrijvingen op wetenschappelijke werken, de voorlezingen over oostersche talen en archaeologie in de koninklijke bibliotheek van Parijs, de Fransche school te AtheneGa naar voetnoot(*). Wat de inrigting betreft, valt op te merken dat het Ministerie van Onderwijs is gesplitst in drie afdeelingen, elk met eenen directeur. De 1e, voor de persoonlijke aangelegenheden en 't beheer der eigentlijke universiteit, heeft 5 secties of bureaux, waarvan 1 voor de benoeming en correspondentie der hooge ambtenaren (inspecteurs, rectoren), de 2e sectie voor 't personeel en 't beheer der faculteiten, de 3e voor de middelbare, de 4e en 5e voor de lagere scholen zoowel staats- als particuliere. Elk bureau heeft zijn chef en eenige beambten. De 2e afd. omvat de eigentlijk niet tot de universiteit behoorende straks genoemde wetenschappelijke inrigtingen; zij heeft 3 secties: 1 voor de aangelegenheden der geleerde genootschappen en der geneeskunde, 1 voor de openbare bibliotheken, 1 voor de briefwisseling met de centrale en provinciale comités voor historie die onder des ministers leiding werken. Onder deze comités, uit de coryphaeën der historische en classische literatuur zamengesteld, is het belangrijkste, le Comité pour la publication des monuments écrits de l'Histoire de France’, dat, in 1834 onder Guizots auspiciën in werking gekomen, eene reeks van belangrijke stukken o.a. die van Mignet over de Spaansche successie en Abelards sic et non van Cousin in het licht zond. Behalve deze historische, zijn schier voortdurend bijzondere commissiën ter hervorming van dezen of genen studietak bijeen, b.v. comités ter verbetering der hoogere regtsstudie, der natuurwetenschappelijke inrigtingen enz. De 3e afdeeling is bestemd voor de comptabiliteit, de geschillen enz. Bovendien heeft de minister een chef en secretaris van zijn bijzonder kabinet, alsmede een eigen bibliotheek en archief. (Wordt vervolgd.) |
|