| |
De inrigting van het onderwijs in Rusland.
Zur Geschichte una Statistik der Gelehrtenn-und Schulanstalten des kaiserlich Russischen Ministeriums der Volksaufklärung, für das Jahr 1865. Erste Ausgabe, St. Petersburg, 1865.
Onder datgene, wat Peter I den bijnaam ‘de groote’ heeft doen verwerven, bekleedt, zoo als ieder weet, zijne zorg voor de aanvankelijke beschaving van 't Russische volk eene eerste plaats. Van die zorg was het stichten eener hoogeschool ook een bewijs. Maar uit gebrek aan toehoorders moest deze inrigting van tijd tot tijd hare lessen staken. Eerst in 1755 verrees de hoogeschool van Moskau, die nog bestaat. Geschiedde er zóó en anderszins, vóór het begin dezer eeuw, in Rusland het eene en andere ten behoeve van het onderwijs, eerst Alexander I regelde het op groote schaal. Hij begon met het oprigten (8 Sept. 1802) van een ministerie voor de volksbeschaving, en tallooze scholen van hoogeren en lageren rang verrezen na dien tijd. Alexanders opvolger zette het werk ijverig voort, en ook de tegenwoordige keizer rust niet. Nu er, in deze jaren, in Nederland in zekeren zin zooveel voor dezen tak van bestuur wordt gedaan, is het welligt niet onbelangrijk, eens te zien, hoe het met het onderwijs in andere landen is gesteld. Inzonderheid zal menigeen welligt met eenige verbazing vernemen, dat Rusland ook een georganiseerd stelsel van onderwijs bezit, hetwelk, althans op het papier, voor dat van geen land ter wereld behoeft onder te doen. Alle inrigtingen van onderwijs van dit uitgestrekte keizerrijk, voor zoover zij onder het toezigt staan van 't ministerie voor de beschaving des volks, behooren tot één dezer acht districten: Petersburg, Moskau,
| |
| |
Kasan, Charkow, Odessa, Kijew, Wilna, Dorpat. Over alle inrigtingen van elk district is een curator gesteld. Hem staat een raad ter zijde, die in alle zaken van administratieven en paedagogischen aard beslist. Vaste leden van dien raad zijn de inspecteurs van 't onderwijs, de rector der universiteit en de directeuren der gymnasiën. De curator is voorzitter. Elk district heeft heden ten dage ééne hoogeschool, behalve Wilna. Die van Moskau is, gelijk ik zeide, gesticht in 1755. Die van Dorpat ontstond in 1802, nadat de oude akademie dezer stad, in 1632 door Gustaaf Adolf gesticht, sedert 1704 was te gronde gegaan. Die van Wilna, welke na de tweede en derde deeling van Polen, Russisch werd, meende de regering, uit hoofde van den oproerigen geest der studenten, in 1832 te moeten sluiten. De hoogescholen van Charkow en Kasan kwamen in 1803 tot stand, die van Petersburg in 1819, die van Kijew in 1839, die van Odessa in 1864. De beide laatsten waren vroeger lyceën.
De meeste dezer hoogescholen hadden in de eerste helft dezer eeuw met allerlei tegenspoed te kampen. Vele leerstoelen moesten jaren lang openstaan, omdat er gebrek was aan personen, in staat om het onderwijs te geven; andere - meer dan de helft - werden met vreemdelingen bezet. De onordelijkheden, waarvan sommige, b.v. Wilna, het tooneel waren, hadden voor alle het nadeelig gevolg, dat zij onder naauw toezigt der regering kwamen te staan. Haar werd de bevoegdheid om zichzelve te besturen ontnomen en den curatoren opgedragen, den geest en de rigting van de voordragten der hoogleeraren scherp gade te slaan. De geldmiddelen der inrigtingen en de bezoldigingen van de professoren leden zeer, doordien de berekening van 't geen haar toekwam, uitgezonderd ten opzigte van Wilna en Dorpat, geschiedde naar den roebel banco, die slechts een vierde had van de waarde van den zilveren roebel. Zóó moesten die kweekscholen wel een kwijnend leven leiden. De hoogleeraren, verhinderd hun gevoelen te uiten, althans cum effectu, over onderwerpen, die naauw verknocht waren aan hun' werkkring, en slecht beloond, werden allengs onverschillig omtrent de belangen der hoogescholen en omtrent de wetenschappen zelve. Zij legden zich, om een bestaan te vinden, op allerlei bijwerk toe, hetwelk, naarmate het hooger werd betaald, ook wel eens hun hoofdwerk werd. De studenten, gedrukt door een overgroot getal van vakken van studie, gaven blijk van groote onzekerheid en weinig degelijkheid van kennis. Hoe langer hoe toegevender waren de professoren bij de examens, die zij hun afnamen. Bij dit alles nam het getal van de kweekelingen - zooals van zelf spreekt - af. De hoogescholen van Petersburg, Moskau, Kasan, Charkow en Kijew telden in 1836 te zamen slechts 1466 studenten, in 1856 3775, thans, met die van Dorpat, ongeveer 5000.
Eerst sinds 1856 begon men de beperkende bepalingen op te heffen, die den bloei der hoogescholen in den weg stonden, en ook op andere wijzen in hare behoeften te voorzien. Thans hebben de meeste hooge- | |
| |
scholen vier faculteiten, de historisch-philologische, de physico-mathematische, de juridische, die der geneeskunde. In plaats van deze of gene heeft de eene of andere eene afzonderlijke faculteit voor de theologie of voor de Oostersche talen. Een gewoon hoogleeraar heeft een inkomen van 3000 zilveren roebels.
Vier graden kan de hoogeschool uitdeelen: dien van student, welke in de dienst van 't rijk den 12den rang toekent; dien van candidaat, gelijkstaande met den 10den rang; dien van magister, overeenkomende met den 9den rang; dien van doctor, d.i. den 8sten rang. Het examen voor de beide eerste graden wordt afgenomen door eene commissie uit de faculteit, dat voor den graad van magister door de gansche faculteit. Wie magister wil worden, moet de faculteit ook eene gedrukte dissertatie aanbieden, welke hare leden binnen zes maanden nalezen en met hunne aanmerkingen verrijken. Keurt de faculteit het stuk niet af, dan wordt het openlijk verdedigd. Hetzelfde geschrift, doch omgewerkt en uitgebreid, kan later dienen, om naar den doctorstitel te staan.
In ieder district vindt men een groot aantal van gymnasiën, tezamen 96. Het oudste is dat van Petersburg, dagteekenende van 't jaar 1747; bijna alle overigen zagen in deze eeuw het levenslicht. Het doel dezer inrigtingen is tweeledig: voorbereiding voor de hoogeschool en verbreiding van kennis en beschaving, bovenal van die, welke een vereischte is voor de staatsdienst. Sedert November 1864 zijn deze gymnasiën òf reaalscholen, waar geene oude talen worden onderwezen, òf gymnasiën in den zin, dien men hier te lande aan dit woord hecht. De hoogste ambtenaar, aan zoodanige inrigting geplaatst, is de directeur, die eene bezoldiging geniet van 2000 zilveren roebels jaarlijks. Op hem volgt een inspecteur en verder een zeker getal van leeraren, naar 't schijnt, ten minste acht. De directeur en de inspecteur hebben daarenboven eene vrije woning. Ieder gymnasium kost het rijk 23,000 roebels in 't jaar, elke reaalschool 22,000. In September 1864 bedroeg het getal der leerlingen op alle gymnasiën 28,429, van welke 19,640 tot den adel en den stand der ambtenaren behoorden, 984 tot dien der geestelijken, 6,020 tot den burgerstand, 1,114 tot den boerenstand, terwijl 671 vreemdelingen onder hen waren. Behalve deze gymnasiën, voor jongelingen bestemd, telt Rusland 37 gymnasiën voor meisjes, die uit eigen middelen, d.i. deels uit de schoolgelden, deels uit vrijwillige bijdragen van 't publiek, bestaan.
Op de gymnasiën volgen in rang de lagere scholen, ten getale van 413, tezamen bevattende 25,685 leerlingen naar de laatste telling, n.l. van den 15den September 1864. Verreweg het grootste gedeelte dier leerlingen behooren tot de Grieksche Kerk, meer den 22,000, slechts 946 tot de Roomsch-katholieke, 1299 tot de Protestantsche. Er zijn 323 Israëlieten, 143 Mohammedanen en 34 heidenen onder. De stand der burgers levert het grootste contingent, 14,519, die van den adel en de ambtenaren 7,121. De vakken, waarin onderrigt wordt
| |
| |
gegeven, zijn: de godsdienst, de Russische taal, de rekenkunde, de beginselen der meetkunde, de algemeene geschiedenis en die van Rusland in hoofdtrekken, een overzigt der aardrijkskunde, het schoonschrijven en het teekenen. Hier heeft een inspecteur, het hoofd der school, niets meer dan 400 à 500 zilveren roebels jaarlijksche bezoldiging, een onderwijzer - er zijn er gemiddeld vijf - 2 à 400 roebels.
Onder de 59 millioenen, die 't Europesche Rusland bewonen, zijn 1,426,000 Israëlieten. Hoe gering dit getal ook is, zij verdwijnen niet onder de massa, vermits zij grootendeels slechts enkele streken van 't rijk bewonen, als Volhynië, Mohilew, Kijew, Podolië, Minsk, enz. Afkeerig van den akkerbouw, bewonen zij veelal de steden en onderscheiden zich nog steeds door hunne gehechtheid aan de voorvaderlijke zeden. Vóór 25 jaren stonden zij, zoo goed als in alle opzigten, op zichzelve. Toen hadden zij nog een eigen bestuur, ook van het finantiewezen, een eigen schoolwezen, enz. Dit laatste was de hoofdoorzaak, weshalve de Israëlieten steeds afgezonderd bleven van 't ligchaam des volks. Sedert 1844 rigtte de regering hierom een groot aantal kroon- of rijksscholen, alleen voor deze secte, op. Alle pogingen toch, vóór dien tijd aangewend, om de Israëlieten te nopen, hunne kinderen aan de gewone scholen toe te vertrouwen, stuitten op onwil af. Verder draagt de regering geheel of gedeeltelijk de kosten van 't onderwijs voor de min gegoeden. Bovendien behoort het tot de verpligtingen van 't ministerie voor de volksbeschaving, de vergunning, uit te reiken aan Israëlietische leeraars voor de afzonderlijke sectescholen, aan zeer zware voorwaarden te verbinden. De Israëlietische rijksscholen zelve zijn òf lagere, òf staan gelijk met reaalscholen of gymnasiën.
Diegene, welke met de gymnasiën overeenkomen en ook wel rabbijnenscholen genoemd worden, verkeeren heden ten dage in een bloeijenden toestand. Zoo is er eene te Wilna met 370 leerlingen, elders eene van 300. Maar met de overige soorten van Israëlietische scholen staat het minder goed, vooral met de lagere. Op de regelmatigheid van het schoolbezoek valt menige aanmerking te maken. Vele kinderen missen des winters de noodige kleeding; andere moeten te huis allerlei werkzaamheden verrigten. Op vele scholen is groot gebrek aan leijen en schrijfboeken. Eindelijk komt hierbij, dat zij nog steeds te kampen hebben met de talrijke partij, die het onderwijs, van rijkswege gegeven, bestrijdt.
Zoo hebben dus ook de jonge Russen hunne scholen, burgerscholen, gymnasiën, academiën en kunnen gerust de toekomst afwachten. Want behalve de scholen, hier aangevoerd, die onder het toezigt staan van 't ministerie voor de volksbeschaving en van welke alleen het boek, aan 't hoofd van dit opstel genoemd, en dat althans op de Academische bibliotheken van dit land te vinden is, spreekt, zijn er andere, die door de synode of door andere ligchamen worden bestuurd.
| |
| |
Wie meer wil weten van diegene, welke in dit artikel voorkomen, raadplege de aangehaalde bron: de uiterlijke inrigting der scholen en geleerde genootschappen in Rusland zal hij daardoor zeker leeren kennen.
Groningen, 1865.
J.A. Wijnne.
|
|